VERSLAG over de toestand van de Europese economie: voorbereidend verslag over de globale richtsnoeren voor het economisch beleid voor 2006

23.3.2006 - (2006/2047(INI))

Commissie economische en monetaire zaken
Rapporteur: José Manuel García-Margallo y Marfil

Procedure : 2006/2047(INI)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus :  
A6-0077/2006
Ingediende teksten :
A6-0077/2006
Aangenomen teksten :

ONTWERPRESOLUTIE VAN HET EUROPEES PARLEMENT

over de toestand van de Europese economie: voorbereidend verslag over de globale richtsnoeren voor het economisch beleid voor 2006

(2006/2047(INI))

Het Europees Parlement,

–   gezien de geïntegreerde richtsnoeren van de Commissie voor groei en werkgelegenheid (2005-2008) (COM(2005)0141) (de geïntegreerde richtsnoeren),

–   gelet op artikel 99, lid 2 van het EG-Verdag,

–   gezien het speciaal verslag nr. 4/2005 van het Comité voor economische beleid van de Commissie (EPC) "Prognoses van het EPC voor leeftijdsgerelateerde uitgaven (2004-2050) voor de lidstaten van de EU-25 (2005): ten gronde liggende aannames en methodiek van de prognoses",

–   gezien de in het kader van de Lissabon-strategie voorgelegde hervormingsprogramma's van de 25 lidstaten voor groei en werkgelegenheid in de periode 2005-2008,

–   gezien het jaarlijkse voortgangsverslag van de Commissie (JVV) van 25 januari 2006 over de strategie van Lissabon,

–   onder verwijzing naar zijn resoluties van 15 mei 2003[1] en 22 april 2004[2] over de aanbeveling van de Commissie inzake de globale richtsnoeren voor het economisch beleid van de lidstaten en de Gemeenschap (voor de periode 2003-2005) (COM(2003)0170) en zijn resolutie van 26 mei 2005[3],

–   gezien de kernpuntennota van het voorzitterschap van de Raad voor de Raad Ecofin met het oog op de voorjaarsbijeenkomst van de Europese Raad van 7 februari 2006,

–   gezien de economische vooruitzichten van de Commissie[4],

–   gelet op de artikelen III-179 en III-206 van het Verdrag tot vaststelling van een grondwet voor Europa dat op 29 oktober 2004 is ondertekend (Europese grondwet),

–   gezien het Witboek van de Commissie "Het Europese vervoersbeleid tot het jaar 2010: tijd om te kiezen" (COM(2001)0370),

–   gezien het non-paper van de Commissie van 7 juli 2004 over een geconsolideerde gemeenschappelijke belastinggrondslag voor de vennootschapsbelasting in de EU,

–   gezien het Europees Handvest voor kleine ondernemingen, dat door de Europese Raad van 19 en 20 juni 2000 in Feira is aangenomen (MKB-Handvest),

–   gezien de gedragscode inzake rechtstreekse belastingheffing op ondernemingen die door de ECOFIN-Raad op 1 december 1997 is goedgekeurd,

–   gezien het programma van de OESO voor een internationale beoordeling van studenten (PISA),

–   gezien de conclusies van het voorzitterschap van de Europese Raad van Lissabon van 23 en 24 maart 2000, de Europese Raad van Göteborg van 15 en 16 juni 2001, de Europese Raad van Barcelona van 15 en 16 maart 2002, en de Europese Raden van Brussel van 20 en 21 maart 2003, 25 en 26 maart 2004 en 22 en 23 maart 2005,

–   gezien het rapport van november 2004 van de Groep op hoog niveau, onder leiding van Wim Kok "Aan de slag - De Lissabon-strategie voor groei en werkgelegenheid",

–   gelet op artikel 45 van zijn Reglement,

–   gezien het verslag van de Commissie economische en monetaire zaken (A6‑0077/2006),

A. overwegende dat een aanzienlijk aantal van de in de afgelopen drie verslagen van het Parlement over de globale richtsnoeren voor het economisch beleid (GREB's) geformuleerde aanbevelingen niet is overgenomen; overwegende dat er sinds de aanneming van het laatste verslag van het Parlement, sprake is van nieuwe en belangrijke factoren; overwegende dat vele van de bij eerdere gelegenheden vastgestelde uitdagingen voor de lange termijn weer urgent zijn geworden; overwegende dat de economie van de EU langzamer blijft groeien dan die van haar belangrijkste concurrenten en blijkbaar minder goed op de globalisering is voorbereid,

B.  overwegende dat globalisering een revolutionair fenomeen is dat onze conventionele inzet van de beschikbare hulpbronnen ter discussie stelt, de economieën van de opkomende industrielanden in staat stelt kapitaal, vaardigheden en technologie in te voeren en in een steeds sterker onderling verbonden wereld te concurreren, de migratiestromen vergroot, de traditionele patronen van de internationale handel verandert en de financiële economie een tot dusverre ongekend belang in relatie tot de reële economie geeft; overwegende dat het toenemende belang van de financiële economie het begrip "vertrouwen" tot een sleutelfactor maakt en een nieuwe behoefte creëert aan efficiënt toezicht en nauwere samenwerking om de economische stabiliteit te verzekeren,

C. overwegende dat sinds de aanneming van het laatste verslag van het Parlement over de globale richtsnoeren voor het economisch beleid in mei 2005 (GREB's) de volgende nieuwe significante factoren ten tonele zijn verschenen: problemen in verband met de ratificatie van het Verdrag over de grondwet; de aanneming door de Europese Raad van de financiële vooruitzichten van de EU voor de periode 2007-2013 zonder de goedkeuring van het Parlement; de eerste twee renteverhogingen door de ECB in meer dan 5 jaar; de hervorming van het Stabiliteits- en groeipact en het feit dat 12 lidstaten een tekort van meer dan 3% hebben; de aanneming van nationale hervormingsprogramma's van de lidstaten voor de omzetting van de strategie van Lissabon; een grotere bewustwording ten aanzien van de wereldwijde energieshock en de daarmee samenhangende geopolitieke spanningen; de onderhandelingen in verband met de wens van Estland, Litouwen en Slovenië om in 2007 toe te treden tot de eurozone, en het streven naar een opleving van de Doha-handelsronde van de WTO in Hongkong,

D. overwegende dat de relatieve neergang van de economische bedrijvigheid in Europa kan worden verklaard uit: een inadequaat kader van regelgeving in combinatie met een gebrek aan structurele hervormingen, die onze economie minder flexibel maakt dan die van onze belangrijkste concurrenten, een stagnerende interne vraag, een gebrek aan ondernemersdynamiek en zwakke arbeidsmarkten als gevolg van een langzame demografische groei, lage werkgelegenheidscijfers en een geringe toename van de productiviteit; overwegende dat een geringe toename van de productiviteit het gevolg is van een gebrek aan investeringen, onvoldoende innovatie en een gebrek aan evenwicht tussen vraag naar en aanbod van arbeidskrachten als gevolg van het onvermogen van ons slecht gefinancierde onderwijs- en opleidingssysteem, om onze werknemers voor te bereiden op een voortdurend veranderende wereld,

E.  bovendien overwegende dat sinds de aanneming van het laatste verslag van het Parlement de volgende uitdagingen steeds meer op de voorgrond zijn getreden: de toenemende vergrijzing van de bevolking; als gevolg van migratiebewegingen opgetreden spanningen aan de grenzen van de EU en interne problemen doordat onvoldoende aandacht is besteed aan de integratie van de migranten van de tweede generatie; een zeer sterke groei van de invoer uit derde landen in bepaalde sectoren alsmede verplaatsing van bedrijven en outsourcing; een toenemende vraag vanuit China en andere opkomende economieën naar grondstoffen zoals ruwe olie, aardgas, kolen en ijzer; een toenemende Europese afhankelijkheid van de invoer van energie uit instabiele regio's, alsmede risico's die worden veroorzaakt door globale macro-economische onevenwichtigheden,

1.  dringt er bij de Commissie, de Raad en de lidstaten op aan de aanbevelingen goed te keuren die vervat zijn in de laatste drie verslagen van het Parlement over de GREB's, maar nog niet zijn overgenomen: de omzetting van de richtlijnen over de interne markt, vaststellen van maatregelen ter beperking van het tekort door lidstaten met een te groot tekort; een gemeenschappelijk communicatiebeleid, om iets te doen aan de onzekerheid van de burgers in verband met de globalisering; een actieplan voor structurele hervormingen waarin de problemen die moeten worden overwonnen, de te nemen maatregelen en een tijdschema worden vermeld; volledige omzetting van het MKB-Handvest, met name een gunstiger fiscale regeling en meer investeringen in onderzoek en innovatie;

2.  is ingenomen met de kernpuntennota voor de Raad Ecofin en steunt de keuze van de Commissie voor een concentratie op vier essentiële gebieden (kennis en innovatie; bedrijfspotentieel, globalisering en demografische veranderingen en een efficiënte energiemarkt) die in het kader van de geïntegreerde richtsnoeren inzake groei en werkgelegenheid ten uitvoer moeten worden gelegd; deelt voorts de mening dat een grotere en duurzame groei van onze economieën alleen werkelijkheid kan worden door een wederzijdse versterking van stabiliteit en een groeigericht macro-economisch beleid en structurele hervormingen, met inbegrip van een effectievere economische coördinatie; is ingenomen met het voornemen van de Commissie om een routekaart voor te stellen die de vereiste stappen weergeeft met de belangrijkste data voor de voltooiing van deze vier acties tegen eind 2007;

Institutionele hervormingen

3.  is van mening dat in de huidige fase van reflectie over het Verdrag het volgende moet worden aangepakt: het huidige kader van de macro-economische besluitvorming waarover de Werkgroep economisch beheer van de Conventie al van gedachten heeft gewisseld; de economische en sociale doelstellingen van de EU; de uitbreiding van de medebeslissingsprocedure tot aangelegenheden van economisch beleid; de verantwoordelijkheid van de ECB met inachtneming van haar onafhankelijke positie; de coördinatie van het economisch beleid en de rol van de Eurogroep hierin; de procedure voor het omgaan met te grote tekorten; de bevoegdheid van de EU in fiscale kwesties; de tenuitvoerlegging van een evocatierecht voor het EP in de context van de comitologieprocedure uiterlijk per 1 april 2008 en de vertegenwoordiging van de eurozone in internationale instellingen;

4.  is ingenomen met de versmelting van de geïntegreerde richtsnoeren van de GREB's en de richtsnoeren voor werkgelegenheid van de Commissie, maar is van mening dat het JVV van de Commissie in verband met het proces van Lissabon en verdere documenten in verband met de open methode van coördinatie ook moeten worden samengevat en samen behandeld moeten worden; is van mening dat de GREB's dezelfde wettelijke status moeten krijgen als de richtsnoeren voor werkgelegenheid en dat de rollen van het Parlement en de Commissie opnieuw moeten worden gedefinieerd;

5.  verzoekt de Commissie te onderzoeken of het haalbaar is EU-wetgeving voor een uniforme bepaling van de fiscale woonplaats vast te stellen - die voor EU-burgers binnen en buiten de EU geldt - in combinatie met het concept van het EU-burgerschap: een intern Europees Verdrag over dubbele belastingheffing (een weerspiegeling van artikel 293 van het EG-Verdrag) en opname van het beginsel van non-discriminatie op het gebied van belastingheffing, zoals bepaald in de arresten van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen, in de EC-wetgeving;

6.  is ingenomen met de thans geldende verplichting voor de lidstaten om jaarlijkse nationale hervormingsprogramma's (NRP's) in te dienen, die betrekking hebben op de 24 geïntegreerde richtsnoeren voor groei en werkgelegenheid in de periode 2005-2008; is van mening dat de economische prestaties dan ook verder verbeterd kunnen worden wanneer de Commissie beste praktijken afleidt uit de NRP's en deze bevordert en doordat een jaarlijkse opeenvolging van landen met de beste/slechtste prestatie wordt vastgelegd, zoals de Groep op hoog niveau van onafhankelijke deskundigen onder leiding van Wim Kok heeft voorgesteld; verlangt een grondiger analyse van het structureel hervormingsbeleid van het afgelopen decennium om de oorzaken van de huidige langzame groei en onvoldoende productiviteit op te helderen; pleit voor een "slimme groeistrategie" in de vorm van een combinatie van de gefragmenteerde beleidsonderdelen van de EU tot een samenhangende strategie voor de versterking van het potentieel van de EU met betrekking tot een nieuwe generatie producten en productiewijzen, voor de integratie van informatie- en communicatietechnologieën en het verkrijgen van efficiënte grondstoftechnologieën voor duurzame ontwikkeling;

7.  betreurt dat de in december 2005 door de Europese Raad bereikte overeenstemming over de financiële vooruitzichten minder ambitieus is dan het voorstel van het Parlement, met name omdat deze zich concentreert op traditionele beleidsgebieden en niet voldoende op sectoren die voor de burgers extra nut opleveren; betreurt de verlaging van de betalingsverplichtingen voor onderzoek en wetenschap evenals voor concurrentievermogen en groei, MKB, Unieburgerschap, vrijheid, recht en externe maatregelen; dringt er bij de Raad op aan met het Parlement opnieuw onderhandelingen aan te gaan over een akkoord dat de welvaart, de concurrentiepositie en de cohesie van de EU versterkt;

8.  verzoekt de lidstaten de NRP's snel en trefzeker om te zetten, met medewerking van nationale parlementen en belanghebbenden, zoals de sociale partners, en het Parlement, de Raad en de Commissie tijdig informatie te verstrekken; verzoekt de Raad en de Commissie samen met het Parlement een gedragscode vast te stellen voor een nauwgezette gezamenlijke follow-up van deze programma's

Macro-economisch, monetair en fiscaal beleid

9.  dringt er bij de Commissie op aan zich te houden aan een strikte interpretatie van het hervormde Stabiliteits- en groeipact en geen ruimte open te laten voor tijdelijke maatregelen of creatieve boekhouding; verzoekt de lidstaten met klem het concurrentievermogen te bevorderen en een jaarlijkse verbetering van hun cyclisch aangepaste begrotingstekorten tot stand te brengen en tevens intensievere aanpassingsinspanningen in economisch betere tijden te waarborgen; is van mening dat loonsverhogingen moeten stroken met de productiviteitsontwikkeling van de middellange termijn; verlangt een gematigd en verantwoordelijk prijsbeleid, vooral in monopolistische of oligopolistische markten, hetgeen de inflatiedruk vermindert en de rente op een laag niveau houdt, zodat de huidige economische opleving niet in gevaar wordt gebracht;

10. dringt er met klem bij de lidstaten op aan meer te doen om de overheidsschuld te verlagen en de kwaliteit van hun overheidsfinanciën te verbeteren, zodat minder geld wordt uitgegeven voor rentebetalingen en aflossingen en meer voor onderwijs, beroepsopleiding, infrastructuur, onderzoek en innovatie; onderstreept de noodzaak van een algemene herziening van het belastingsysteem in de lidstaten om het concurrentievermogen te versterken, hetgeen inhoudt dat de overheid minder en/of meer doeltreffend uitgeeft;

11. merkt op dat geringe economische groei, buitensporige schulden en een hoge werkloosheid de problemen ten gevolge van de demografische veranderingen drastisch verergeren; onderstreept derhalve dat een volledige verwezenlijking van de strategie van Lissabon, die uitmondt in een samenleving zonder discriminatie en met een hoge werkgelegenheid en productiviteit, essentieel is om deze uitdaging met succes aan te kunnen; roept de Commissie op tot het initiëren van een breed debat om aan te geven wat de beste praktijken zijn en de voordeligste methoden om de verwachte ontwikkelingen te beheren;

12. wijst erop dat de onevenwichtigheden in bepaalde landen van de eurozone met name verontrustend zijn gezien de omvang van de handelstekorten en de verschillen in de inflatie, en verzoekt de lidstaten de noodzakelijke economische beleidsmaatregelen in te voeren om deze situatie recht te zetten; beklemtoont voorts de noodzaak van een begrotingsbeleid dat de nadelige effecten van deze onevenwichtigheden kan verhelpen;

13. verzoekt de lidstaten zich te onthouden van schadelijke en overdreven internationale fiscale concurrentie, die snijdt in de budgettaire mogelijkheden voor overheidsinvesteringen in materiële en immateriële activa;

Bedrijfsmilieu

14. verlangt steun voor de ondernemersgeest - in de zin van de mogelijkheid om een bedrijfsidee in praktijk te brengen - in het kader van het voortgezet onderwijs van de lidstaten, door een versterking van de rol van de ondernemer in de samenleving en wijst op het belang van concepten zoals corporate governance (ondernemingsbestuur) en maatschappelijk verantwoord ondernemen;

15. verzoekt de Commissie het beginsel "positieve maatregelen" ten gunste van het MKB toe te passen en maatregelen te nemen om op de volgende gebieden steun te verlenen: elektronische oprichting van ondernemingen; een passende vereenvoudiging van de regelgeving; steun voor de toegang van het MKB tot financiële middelen gedurende de eerste jaren van hun bestaan door regelingen voor de beschikbaarstelling van risicokapitaal of de inzet van "business angels", versterking van de rol van de EIB en het EIF; steun voor toegang van het MKB tot ITC (informatie- en communicatietechnologieën), en erkenning van het feit dat de kloof tussen de EU en de VS op het vlak van de concurrentiepositie zich niet alleen voordoet in geavanceerde technologische sectoren, maar ook bij de distributiekanalen en de detailhandel; steun voor samenwerkingsstructuren en voor internationalisering van deze sector door de aanname van de voorgestelde Veertiende richtlijn betreffende de internationale zetelverplaatsing van kapitaalvennootschappen en door te spreken over de toegevoegde waarde van een toekomstig statuut voor een Europese besloten vennootschap voor het MKB;

16. wijst op zijn steun voor de gedragscode inzake rechtstreekse belastingheffing voor bedrijven, waar de lidstaten hebben afgesproken schadelijke fiscale concurrentie te beëindigen; steunt het voorstel van de Commissie voor een gemeenschappelijk geconsolideerde BTW-grondslag; dringt er met klem bij de Raad op aan het eens te worden over voorstellen van de Commissie inzake vereenvoudiging van de BTW-verplichtingen; steunt het streven naar een vereenvoudiging en een vermindering van de belastingheffing conform het MKB-Handvest; steunt dan ook de onlangs door de Commissie voorgelegde regeling inzake belastingheffing voor het MKB in het land van oorsprong, en verzoekt de Commissie met het oog op de BTW die door deze ondernemingen verschuldigd is de mogelijkheid te onderzoeken het beginsel van het land van bestemming door het beginsel van het land van oorsprong te vervangen en daarbij voorschriften inzake een eerlijke verdeling vast te stellen;

17. beveelt sterk aan dat de NRP's zich richten op geplande en bestaande maatregelen om de bureaucratie en belemmerende regelgeving voor KMO's te verminderen en zich concentreren op besluiten op plaatselijk, regionaal en nationaal niveau die dienst zouden kunnen doen als benchmarks voor autoriteiten in andere lidstaten;

18. verzoekt de lidstaten en hun plaatselijke en regionale autoriteiten een gemeenschappelijke regeling uit te werken voor het evalueren van de distributieve en regionale effecten van hun belastingstelsel en de door hen verleende subsidies, aangezien er veelal geen coördinatie plaatsvindt van de fiscale beleidsmaatregelen op lokaal, regionaal, nationaal en Europees niveau; herinnert aan de steeds belangrijker rol van de plaatselijke gemeenschappen voor het economische, sociale en politieke welzijn van de EU;

19. is van mening dat afschaffing van de exportquota heeft geleid tot een ingrijpende verandering van de internationale handel en de politieke besluitvormers ertoe heeft verplicht op te treden tegen oneerlijke concurrentie uit derde landen, met name door de bestrijding van namaak en bescherming van de intellectuele en industriële eigendomsrechten; verzoekt derhalve de Commissie en de lidstaten een efficiënt Europees octrooistelsel te creëren via de instelling van een communautair octrooi en andere daartoe geschikte instrumenten;

Werkgelegenheid en menselijk kapitaal

20. is van mening dat ter verbetering van het aandeel van de beroepsbevolking in de totale bevolking de volgende maatregelen noodzakelijk zijn: vaststelling van ambitieuze maatregelen ter verhoging van het geboortecijfer; verbetering van kinderopvangfaciliteiten; bevordering van regelingen ter verbetering van de verenigbaarheid van arbeid en privé-leven; integratie van immigranten in de arbeidsmarkt en bestrijding van illegale immigratie door middel van strategieën die een duurzame ontwikkeling in derde landen bevorderen en door verwezenlijking van een gemeenschappelijk EU-breed immigratiebeleid en het scheppen van stimulansen waarmee de werknemers ertoe kunnen worden gebracht vrijwillige uittreding uit het beroepsleven uit te stellen;

21. beklemtoont het potentieel van "flexicurity" (flexibiliteit en zekerheid) om de arbeidsmarktparticipatie van met name vrouwen, oudere werknemers, jongeren, langdurig werklozen en immigranten te vergroten;

22. is van mening dat met het oog op de verhoging van het aandeel van de beroepsbevolking van de bevolking in de beroepsgeschikte leeftijd de volgende maatregelen noodzakelijk zijn: vaststelling van maatregelen die zijn toegespitst op groepen die problemen hebben met de toegang tot de arbeidsmarkten, met name jongeren, vrouwen, personen die ouder zijn dan 55 jaar en gehandicapten; ontwikkeling van een het gehele leven omspannende benadering van werk en arbeidstijd, waarin zeer veel rekening wordt gehouden met individuele behoeften, en met name, stimulansen om te bevorderen dat oudere werknemers hun werkervaring aanbieden; verzoekt de lidstaten derhalve om samen met de sociale partners maatregelen te bevorderen ten einde arbeidsrelaties en arbeidstijd aan te passen aan de speciale behoeften van deze maatschappelijke groeperingen;

23. is van mening dat maatregelen ter ontmoediging van het grijze circuit noodzakelijk zijn om niet-arbeidsgerelateerde kosten te verlagen, met name voor laaggeschoolde arbeid; begroet dan ook het besluit van de Raad om de regeling betreffende een lager BTW-tarief uit te breiden tot arbeidsintensieve dienstverleningen en stelt voor dat de Commissie het mandaat krijgt om een nieuwe studie op te zetten over de invloed van lagere BTW-tarieven op de prijs van belastbare dienstverlening, de beperking van het grijze circuit en de algemene belastingopbrengst, met inbegrip van premies voor de sociale zekerheid;

24. wijst erop dat de trage groei in Europa de weerslag is van het gebrek aan effectieve maatregelen voor een vermindering van de werkloosheid, vergroting van de actieve arbeidsbevolking en verbetering van de geringe productiviteit;

25. roept de Commissie op niet te vergeten dat EU-wetgeving verenigbaar moet zijn met de wetgeving van onze concurrenten om ongunstige effecten voor de concurrentiepositie van de EU en het vernieuwingspotentieel van de Europese ondernemingen op de wereldmarkt te voorkomen;

26. is van mening dat ter verbetering van de kwaliteit van het onderwijs en met het oog op het feit dat in de komende jaren vele kinderen van immigranten met een relatief lage scholingsgraad in het onderwijssysteem worden opgenomen, het volgende noodzakelijk is: verhoging van het aanbod van plaatsen in het lager onderwijs; verbetering van het kennisniveau op de gebieden vreemde talen, wiskunde en natuurwetenschappen in het lagere en middelbare schoolonderwijs met het oog op onze slechte resultaten in verhouding tot onze concurrenten, zoals blijkt uit de PISA-studie van de OESO; verwezenlijking van een geïntegreerd model van de beroepsopleiding door een voortdurende actualisering van de kennis;

27. dringt er bij de lidstaten op aan maatregelen te nemen voor de verbetering van de mobiliteit van onderzoekers en voor een betere infrastructuur, ten einde meer studenten te werven voor een wetenschappelijke loopbaan; pleit voorts voor maatregelen om de Europese universiteiten uit te rusten om de hoogste normen op onderzoeksgebied te evenaren, de samenwerking tussen universiteiten en de industriële en commerciële sectoren te versterken, het onderwijsaanbod aan te passen aan de vraag van de arbeidsmarkt, en daarbij de nadruk te leggen op kwalificaties voor techniek en geavanceerde technologie en te zorgen voor een betere bekendmaking, verspreiding en toepassing van onderzoeksresultaten;

28. is van mening dat de begrotingen van de EU en de lidstaten beter moeten overeenkomen met de prioriteiten van de strategie van Lissabon door de capaciteit van de EU tot innovatie en onderzoek te versterken en door de inspanningen voor levenslang leren uit te breiden, met inbegrip van het gebruik van extra financieringsbronnen;

Infrastructuren, vervoer en energie

29. is van mening dat het gebrek aan investeringen een van de oorzaken is voor ons geringere concurrentievermogen in vergelijking met de VS, en dringt er bij de lidstaten derhalve op aan particuliere investeringen te bevorderen en de overheidsuitgaven weer toe te spitsen op investeringen waarmee de economische efficiëntie en de productiviteit worden bevorderd, bijvoorbeeld infrastructuur, O&O, onderwijs, levenslang leren, sport en het gebruik van hulpbronnen, en hun fiscale stelsels zo te hervormen dat groei en particuliere investeringen in nieuwe duurzame technologieën worden bevorderd;

30. dringt er met klem bij de lidstaten op aan zich strikt te houden aan de uitvoeringstermijnen voor de projecten op het gebied van de vervoersinfrastructuur (Trans-Europese netwerken), door bepaalde beheersprocedures te vereenvoudigen en zo nodig meer middelen voor investeringen beschikbaar te stellen, omdat de uitvoering van dit soort projecten bij het huidige tempo, volgens het Witboek van de Commissie over het vervoer, 20 jaar duurt;

31. dringt er met klem bij de lidstaten op aan op de Voorjaarsbijeenkomst van de Europese Raad in maart 2006 een besluit te nemen over een nieuw coherent energiebeleid van de EU, dat is toegespitst op drie belangrijke doelstellingen: garanties op het gebied van de energievoorziening, duurzame ontwikkeling en economisch concurrentievermogen; stelt derhalve, ten eerste een gemeenschappelijk optreden voor ter versterking van de politieke en economische betrekkingen met productielanden en de totstandbrenging van een interne energiemarkt in de EU met een behoorlijke en niet-discriminerende concurrerende omgeving voor leveranciers en distributeurs van energie; ten tweede, invoering van een evenwicht tussen interne en externe bronnen; ten derde, voorkoming van het ontstaan van volatiliteit als gevolg van dubbele prijzen/wisselkoersen door afrekening van grondstoffen en energieleveranties in euro; ten vierde, verbetering van de energie-efficiëntie en ten vijfde, geleidelijke afbouw van de afhankelijkheid van olie door vergroting van de onderzoeksinspanningen van de EU met het oog op de verwezenlijking van een nieuw regime voor duurzame energie, gebaseerd op windkracht, waterkracht, biomassa, zonne-energie en geothermische energie;

Innovatie en O&O

32. is van mening dat concurrentie als gevolg van de invoer uit opkomende industrielanden en de verleiding voor ondernemingen om activiteiten te verplaatsen, alleen met behulp van enorme inspanningen op het gebied van innovatie kan worden bestreden; nodigt de Commissie uit met voorstellen te komen voor de financiering van onderzoek in de EU; dringt er bij de lidstaten op aan meer middelen voor innovatie beschikbaar te stellen, onder waarborging van een efficiënte bescherming van de intellectuele-eigendomsrechten, en fiscale verlichtingen voor ondernemingen en universiteiten in te voeren, die investeren in O&O, omdat met dit soort stimulansen, in vergelijking met de rechtstreekse subsidies, veel beter kan worden gewaarborgd dat overheidsgeld gebruikt wordt voor steun aan succesvolle bedrijfsinitiatieven;

33. is van mening dat een gecoördineerd Europees innovatiebeleid een van de belangrijkste hoekstenen is voor welvaartschepping, groei en banen, het concurrentievermogen van de EU versterkt en bijdraagt aan de verwezenlijking van de overkoepelende beleidsdoelstelling van duurzame ontwikkeling;

Meer concurrentie en hervorming van de dienstenmarkten

34. is overtuigd van het nut van een energiek concurrentiebeleid; verlangt een herziening van de criteria voor de toewijzing van concurrentiezaken aan de nationale mededingingsautoriteiten en aan de Commissie alsmede een herziening van de nationale wettelijke voorschriften om te zorgen voor het volgende: rechtszekerheid, politieke onafhankelijkheid van de regelgevingsinstanties, transparantie en verantwoordelijkheid en coherentie met het EG-recht;

35. merkt op dat het essentieel dat er één enkele Europese dienstenmarkt komt, in overeenstemming met het EG-Verdrag, om een sector te ondersteunen die van vitaal belang is voor de Europese economie als geheel en met name voor de economische ontwikkeling van de nieuwe lidstaten;

36. is ingenomen met het actieplan van de Commissie inzake overheidssteun en is van mening dat meer transparante en effectieve overheidssteun gunstig voor de EU zal zijn, met name met het oog op innovatie en O&O; is er ook van overtuigd dat fiscale stimulansen ook moeten worden overwogen wanneer het gaat om alternatieven voor toeslagen of rechtstreekse subsidies;

37. verlangt een vooruitziende agenda voor financiële dienstverlening, waarbij het accent op het volgende ligt: verwezenlijking van een uniforme euro-betalingsruimte tot 2010; herziening van de regeling inzake solventie van verzekeringen (Solvency II); een voorstel over grensoverschrijdende fusies van banken ter vereenvoudiging en consolidering en ter voorkoming van conflicten op het gebied van het toezicht tussen het land van oorsprong en het gastland; een voorstel over hypothecaire kredieten en aanneming van de richtlijn over consumentenkredieten;

38. is van mening dat in een geïntegreerde financiële markt met het oog op de snelle verplaatsing van hoofdkantoren van ondernemingen, de exponentiële stijging van de internationale kapitaalstromen en de snelheid waarmee investeringen worden gedaan, een efficiënt toezicht en nauwe samenwerking tussen de regelgevende en toezichthoudende organen van de verschillende lidstaten onontbeerlijk zijn, hoewel verder moet worden nagedacht over het meest doeltreffende model van toezicht en controle van de EU voor banken, verzekeringen en effecten;

-o0o-

39. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de regeringen en parlementen van de lidstaten en de sociale partners.

TOELICHTING

Discussies over de globale richtsnoeren van het economisch beleid hebben een lange traditie in het Parlement, die net zo lang is als de lijst aanbevelingen die de Raad, de Commissie en de lidstaten niet hebben overgenomen. Alleen al het feit dat het Parlement moet wijzen op deze vergrijpen rechtvaardigt het opstellen van een nieuw verslag, hoewel de Commissie besloten heeft de in het afgelopen jaar voorgelegde geïntegreerde richtsnoeren voor groei en werkgelegenheid voor de periode 2005-2008 ongewijzigd te laten.

Maar daarnaast is het ook duidelijk dat sinds onze laatste discussie over het verslag-Goebbels in 2005, nieuwe belangrijke factoren ten tonele zijn verschenen waarop moet worden gereageerd. Het doodgeboren Constitutioneel Verdrag blijft beperkt tot een herziening van bestaande voorschriften op het gebied van het economisch en sociaal beleid. Het streven van het Oostenrijkse voorzitterschap om een reflectieperiode voor de tekst in te stellen, brengt het Parlement in een situatie waarin het ook verplicht is over deze kwesties na te denken. De afspraken over de financiële vooruitzichten, waarover thans wordt onderhandeld, creëert een nieuw begrotingskader dat onwillekeurig de GREB's beïnvloedt, temeer omdat in Hampton Court werd besloten binnen een zeer korte periode de begroting van de Unie fundamenteel te herzien. De Europese Centrale Bank (ECB) heeft voor het eerst in meer dan vijf jaar de rente verhoogd en daarom is de monetaire context waarin dit verslag wordt behandeld, totaal verschillend van die van het vorig jaar. Ook het huidige begrotingspolitieke milieu is anders omdat wij thans de globale richtsnoeren van het economisch beleid in de context van een nieuw Stabiliteits- en groeipact (SGP) onderzoeken. Voor de eerste keer hebben we bovendien met nationale hervormingsplannen te maken waarmee wordt geprobeerd de vooruitgang samen te vatten die op onze weg naar vervulling van de doelstellingen van Lissabon is geboekt. Al deze redenen laten het opstellen van een parlementair verslag op dit moment meer dan gerechtvaardigd lijken.

Sinds de aanneming van het verslag-Goebbels zijn het publiek en de politieke besluitvormers zich nog bewuster geworden van enkele, al eerder vastgestelde kwesties: de vergrijzing van de bevolking, de gevolgen van de globalisering en de energiecrisis die uit de hand dreigt te lopen wanneer de spanningen met de productielanden verder oplopen.

•  In de onlangs gepubliceerde studies (vooral in speciaal verslag 4/2005 van de Commissie over de Europese economie) worden de bedreigingen van de Europese welvaartsstaat, of anders gezegd, de toekomstige problemen met de financiering daarvan, zeer goed beschreven. In de komende jaren zal de bevolkingsgroei langzaam zijn en er zullen steeds minder jonge mensen in de beroepsgeschikte leeftijd zijn en steeds meer mensen die om leeftijdsgronden uitgesloten zijn van de arbeidsmarkt; de uitgaven voor pensioenen, gezondheidszorg en langdurige verzorging zullen een steeds groter deel van de begrotingsmiddelen opslokken om onze oudste medeburgers te kunnen verzorgen; de bijdragen voor de sociale zekerheid zullen niet in het huidige ritme omhoog gaan omdat er enerzijds steeds minder jonge mensen zullen zijn die deel gaan uitmaken van het beroepsleven en anderzijds de premies niet kunnen stijgen wanneer wij in de globale economie ook in de toekomst concurrerend willen zijn.

•  De gevolgen van de globalisering - diversifiëring van productieprocessen en het feit dat ondernemingen op hetzelfde moment in verschillende landen actief zijn - zijn niet nieuw, maar hebben dit jaar aan relevantie gewonnen. Het Parlement heeft uitvoerig de kwestie van de invoer uit opkomende industrielanden (textiel, schoenen, enz.), de kwestie van de verplaatsing van ondernemingen en van het uitbesteden van activiteiten van ondernemingen, de nodige aanpassing van de Europese landbouw aan de nieuwe tijden, resp. de gevolgen van e-handel en van internet op de groei op het vlak van de dienstverlening, behandeld.

•  Met de noodzaak van economische groei, die verenigbaar is met de instandhouding van het milieu, heeft het Parlement zich ook beziggehouden. Duurzame ontwikkeling wordt steeds meer tot een prevalerend beginsel waarop alle sectoren van de wetgeving gericht moeten zijn, of het nu gaat om landbouw, economisch beleid, energie of vervoer; dit is op dit moment als gevolg van de stijging van de olieprijzen en de politieke instabiliteit in veel productielanden nog belangrijker en beide aspecten laten op pijnlijke wijze de buitensporige afhankelijkheid van de Unie van externe, niet-hernieuwbare energiebronnen zien.

Uit alle communautaire documenten blijkt duidelijk dat de groei kleiner is dan het potentieel en bij lange na niet zo groot is als de groei van de Verenigde Staten. Uit deze documenten blijkt ook dat de EU slechter voorbereid in dan de Verenigde Staten en in menig opzicht slechter dan opkomende industrielanden, zoals China en India, om de uitdagingen van het nieuwe tijdperk aan te gaan. Het lijkt er wel op dat in deze documenten slechts de verantwoordelijkheid naar anderen wordt verschoven: daarom is het volgens uw rapporteur hoog tijd om duidelijk alle obstakels op te sommen die onze economische groei blokkeren om exact vast te stellen welke maatregelen voor het slechten daarvan nodig zijn en een duidelijk en precies tijdschema voor de uitvoering vast te leggen.

De bescheiden prestatie van de Europese economie heeft verschillende oorzaken. Natuurlijk stemmen de meeste van de voorliggende voorstellen en documenten overeen op het punt dat Europa te lijden heeft van overregulering die onze economie minder flexibel maakt dan die van de Verenigde Staten. Ook wordt unaniem de opvatting vertegenwoordigd dat wij minder ondernemingen hebben dan de Verenigde Staten, die in de wereld een vooraanstaande rol spelen, en dat onze kleine en middelgrote ondernemingen in de eerste jaren van hun bestaan langzamer groeien dan Amerikaanse ondernemingen. Bovendien is men het erover eens dat onze demografische groei zwakker is en dat ons werkgelegenheidscijfer en onze arbeidsproductiviteit lager zijn. Laatstgenoemde factor is het gevolg van het feit dat wij over minder infrastructuren beschikken, minder hulpbronnen gebruiken voor openbare en particuliere investeringen, niet over genoeg innovatie op het gebied van technologie beschikken en niet genoeg middelen uittrekken voor onderwijs en beroepsopleiding.

In al onze debatten - en het debat over de Grondwet is daarvoor een goed voorbeeld - verspillen wij een groot deel van onze energie aan de behandeling van institutionele of procedurele kwesties; daarentegen besteden wij zeer veel meer energie als we eigenlijk zouden moeten gebruiken om over de oorzaken van de relatieve teruggang van de Europese economie en over de middelen na te denken die nodig zijn om deze tendens om te buigen.

Een van de belangrijkste doelstellingen van het voorliggende verslag was om puur retorische verklaringen te vermijden en het accent te leggen op aanbevelingen die duidelijke normatieve implicaties hebben. Bovendien worden in het verslag de economische en sociale kwesties onderstreept, die volgens uw rapporteur in het Verdrag tot vaststelling van een grondwet voor Europa moeten worden opgenomen. Het Europees Parlement moet een actieve rol spelen bij de vaststelling van het economisch beleid om de lidstaten te helpen, conform de in Lissabon gemaakte afspraken, een periode van economische groei en dynamiek in te leiden. Het Europees Parlement, als enige Europese instelling die door burgers is gekozen, is het passend forum voor de beoordeling en analyse van strategieën en maatregelen die door de lidstaten met het oog op de verwezenlijking van de doelstellingen van Lissabon ten uitvoer worden gelegd.

PROCEDURE

Titel

De globale richtsnoeren voor het economisch beleid van de lidstaten en de Gemeenschap voor de periode 2005-2008 (bijwerking van 2006)

Procedurenummer

2006/2047(INI)

Commissie ten principale

        Datum bekendmaking toestemming

ECON16.3.2006

Medeadviserende commissie(s)
  Datum bekendmaking

EMPL16.3.2006

 

 

 

 

Geen advies
  Datum besluit

EMPL15.3.2006

 

 

 

 

Nauwere samenwerking

        Datum bekendmaking

 

 

Rapporteur(s)
  Datum benoeming

José Manuel García-Margallo y Marfil,16.11.2005

 

Vervangen rapporteur(s)

 

 

Behandeling in de commissie

31.1.2006

20.2.2006

20.3.2006

 

 

Datum goedkeuring

21.3.2006

Uitslag eindstemming

+:

-:

0:

38
2
2

Bij de eindstemming aanwezige leden

Zsolt László Becsey, Pervenche Berès, Sharon Bowles, Udo Bullmann, Ieke van den Burg, David Casa, Jan Christian Ehler, Jonathan Evans, Elisa Ferreira, José Manuel García-Margallo y Marfil, Jean-Paul Gauzès, Robert Goebbels, Gunnar Hökmark, Karsten Friedrich Hoppenstedt, Sophia in 't Veld, Othmar Karas, Piia-Noora Kauppi, Wolf Klinz, Christoph Konrad, Guntars Krasts, Astrid Lulling, Gay Mitchell, Cristobal Montoro Romero, Joseph Muscat, John Purvis, Alexander Radwan, Bernhard Rapkay, Dariusz Rosati, Eoin Ryan, Antolín Sánchez Presedo, Manuel António dos Santos, Margarita Starkevičiūtė, Ivo Strejček.

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervanger(s)

Katerina Batzeli, Jorgo Chatzimarkakis, Harald Ettl, Ján Hudacký, Alain Lipietz, Jules Maaten, Vladimír Maňka, Poul Nyrup Rasmussen, Corien Wortmann-Kool.

Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervanger(s) (art. 178, lid 2)

 

Datum indiening

23.3.2006

 

Opmerkingen (slechts in één taal beschikbaar)

 

  • [1]  PB C 67 E van 17.3.2004, blz. 295.
  • [2]  PB C 104 E van 30.4.2004, blz. 1061.
  • [3]  Aangenomen teksten, P6_TA(2005)0209.
  • [4]  Najaar 2005, nr. 5/2005.