VERSLAG over de rol van het cohesiebeleid voor de ultraperifere regio's van de Europese Unie in de context van “Europa 2020”

29.3.2012 - (2011/2195(INI))

Commissie regionale ontwikkeling
Rapporteur: Nuno Teixeira

Procedure : 2011/2195(INI)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus :  
A7-0084/2012
Ingediende teksten :
A7-0084/2012
Debatten :
Aangenomen teksten :

ONTWERPRESOLUTIE VAN HET EUROPEES PARLEMENT

betreffende de rol van het cohesiebeleid voor de ultraperifere regio's van de Europese Unie in het kader van “Europa 2020”

(2011/2195(INI))

Het Europees Parlement,

–   gezien de artikelen 355 en 349 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), dat de ultraperifere regio's een bijzondere status verleent, en artikel 107, lid 3, onder a), van het VWEU betreffende steunmaatregelen van staten ten behoeve van die regio's,

–   gezien artikel 174 e.v. van het VWEU waarin de doelstelling van economische, sociale en territoriale samenhang wordt vastgelegd en de structurele financieringsinstrumenten voor de verwezenlijking van die doelstelling worden gedefinieerd,

–   gezien de mededeling van de Commissie van 26 mei 2004 getiteld "Een versterkt partnerschap voor de ultraperifere regio's" (COM(2004)0343),

–   gezien zijn resolutie van 28 september 2005 over een versterkt partnerschap voor de ultraperifere regio's[1],

–   gezien de mededeling van de Commissie van 12 september 2007 getiteld "De strategie voor de ultraperifere regio's: verwezenlijkingen en toekomstperspectieven" (COM(2007)0507), en het werkdocument van de diensten van de Commissie van 12 september 2007 bij deze mededeling, getiteld "Ontwikkeling en balans van de strategie ten behoeve van de ultraperifere regio's: verwezenlijkingen en toekomstperspectieven" (SEC(2007)1112),

–   gezien zijn resolutie van 20 mei 2008 over de strategie voor de ultraperifere regio's: verwezenlijkingen en toekomstperspectieven[2],

–   gezien de mededeling van de Commissie van 17 oktober 2008 'De ultraperifere regio's: Een troef voor Europa" (COM(2008)0642),

–   gezien het gezamenlijk memorandum van de ultraperifere regio's van 14 oktober 2009 over "De ultraperifere regio's tot 2020",

–   gezien de mededeling van de Commissie van 3 maart 2010, getiteld "Europa 2020: Een strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei" (COM(2010)2020),

–   gezien het memorandum van Spanje, Frankrijk, Portugal en de ultraperifere regio's van 7 mei 2010 over "Een herziene visie op de Europese strategie voor de ultraperiferie",

–   gezien de conclusies van de 3022e vergadering van de Raad Algemene Zaken van 14 juni 2010[3],

–   gezien het eerste verslag van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad van 24 september 2010 over de impact van de herziening van de POSEI-programma's van 2006 (COM(2010)0501),

–   gezien het voorstel van 24 september 2010 voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad houdende specifieke maatregelen op landbouwgebied ten behoeve van de ultraperifere gebieden van de Unie (COM(2010)0498),

–   gezien de mededeling van de Commissie van 29 juni 2011 met als titel "Een begroting voor Europa 2020" (COM(2011)0500 – delen 1 en 2),

–   gezien het voorstel van 29 juni 2011 voor een verordening van de Raad tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2014-2020 (COM(2011)0398),

–   gezien het verslag getiteld "De ultraperifere regio's op de interne markt: De invloed van de EU in de wereld" van 12 oktober 2011, rapport aan Europees commissaris Michel Barnier, ingediend door Pedro Solbes Mira,

–   gezien de mededeling van de Commissie aan de Europese Raad van 18 oktober 2010 getiteld "Advies van de Commissie overeenkomstig artikel 355, lid 6, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie over het initiatief van de Franse regering tot wijziging van de status van Saint-Barthélémy ten aanzien van de Unie" (COM(2010)0559), en Besluit 2010/718/EU van de Europese Raad van 29 oktober 2010 tot wijziging van de status van het eiland Saint-Barthélemy ten aanzien van de Europese Unie[4],

–   gezien de slotverklaring van de zeventiende conferentie van voorzitters van de ultraperifere regio's van de Europese Unie van 3 en 4 november 2011,

–   gezien de bijdrage van de ultraperifere regio's van 15 januari 2010 aan de openbare raadpleging betreffende het werkdocument van de Commissie - Raadpleging over de toekomstige "EU 2020"-strategie (COM(2009)0647),

–   gezien de gezamenlijke bijdrage van de ultraperifere regio's van 28 januari 2011 betreffende het vijfde verslag over de economische, sociale en territoriale cohesie,

–   gezien de bijdrage van de ultraperifere regio's van de EU van 28 februari 2011, getiteld "Naar een Single Market Act (COM(2010)0608 van 27 oktober 2010),

–   gezien het gemeenschappelijk platform dat op 6 juli 2010 door de conferentie van Europese Parlementsleden uit de ultraperifere regio's gericht werd aan de voorzitter van de Europese Commissie, José Manuel Durão Barroso,

–   gezien artikel 48 van zijn Reglement,

–   gezien het verslag van de Commissie regionale ontwikkeling en de adviezen van de Begrotingscommissie en de Commissie industrie, onderzoek en energie (A7-0084/2012),

A. overwegende dat artikel 349 van het Verdrag voorziet in een specifieke, op het primaire recht stoelende rechtsgrondslag, die gezorgd heeft voor de consolidering van een specifieke juridische status voor en gemeenschappelijk beleid ten gunste van de ultraperifere regio's;

B.  overwegende dat het cohesiebeleid moet worden aangepast aan de Europa 2020-strategie, die de beleidsinitiatieven wil organiseren rond een slimme, duurzame en inclusieve groei en de elementen daarvan wil integreren door een economie met een hoge werkgelegenheid aan te moedigen die sociale en territoriale cohesie bevordert, en dat er in het cohesiebeleid naar behoren rekening moet worden gehouden met de ultraperifere dimensie; dat de uitgangssituatie van een ultraperifere regio (UPR) om dergelijke doelstellingen te verwezenlijken, moeilijker is dan die van bepaalde andere regio's en dat de UPR's willen samenwerken om de vijf doelstellingen voor werkgelegenheid, innovatie, onderwijs, sociale insluiting, klimaat en energie voor 2020 te verwezenlijken en dat de doelstellingen van de Europa 2020-strategie weliswaar gericht moeten zijn op de benutting van hun potentieel en op de groei van de topsectoren, maar dat daarbij niet voorbijgegaan mag worden aan de structurele obstakels waarmee UPR's kampen, noch aan de fundamentele rol die de traditionele sectoren spelen bij hun ontwikkeling;

C. overwegende dat het cohesiebeleid een van de belangrijkste actiemiddelen van de EU moet blijven om de ongelijkheden tussen Europese regio's in het algemeen en UPR's in het bijzonder weg te werken door toe te werken naar de integratie van die regio's in de interne markt en naar versterking van hun positie binnen hun respectieve geografische kader, naar bevordering van hun ontwikkeling en hun economische convergentie met het vasteland van de EU en naar de verwezenlijking van de doelstellingen van de Europa 2020-strategie; dat de Europese fondsen weliswaar essentiële instrumenten zijn om dat te bereiken, maar dat dit Europese beleid alleen niet volstaat om alle moeilijkheden waarmee de UPR's kampen op te lossen;

D. overwegende dat de grote uitdaging voor de ultraperifere economieën erin bestaat hun beperkingen om te zetten in kansen en groeimogelijkheden met behulp van instrumenten waarmee ongelijkheden op het gebied van vrij verkeer van personen en goederen, kapitaal en diensten kunnen worden weggewerkt, en dat uitdagingen zoals de mondialisering, de klimaatverandering, de energievoorziening, de ontwikkeling van hernieuwbare energiebronnen, het duurzame beheer van natuurlijke, mariene en landbouwhulpbronnen, het behoud van de biodiversiteit, de sociale inclusie, de bestrijding van armoede en de demografische druk coördinatie van alle Europese beleidsmaatregelen en instrumenten noodzakelijk maken;

E.  overwegende dat de verslechtering van de economische situatie als gevolg van de economische, sociale en financiële crisis de UPR's bijzonder zwaar heeft getroffen en de vinger heeft gelegd op de structurele zwakke punten van hun economieën en hun afhankelijkheid van anderen;

F.  overwegende dat de Europese investeringen in de UPR's niet alleen deel uitmaken van een beleid dat erop gericht is achterstand in te halen en handicaps te compenseren, maar dat het ook investeringen zijn die de volledige Europese Unie ten goede komen;

Een gedifferentieerde en collectieve behandeling voor de ultraperifere regio's

1.  wijst erop dat de UPR's krachtens het VWEU recht hebben op een gedifferentieerde en collectieve behandeling, op grond waarvan zij kunnen genieten van een maximumniveau aan steun dat niet afhankelijk is van hun ontwikkelingsniveau, zodat hun specifieke kenmerken voldoende in aanmerking worden genomen en worden beschermd;

2.  onderstreept de noodzaak om, overeenkomstig de conclusies van het vijfde verslag inzake economische, sociale en territoriale ontwikkeling, de instrumenten van het cohesiebeleid flexibeler te maken, zodat er investeringen kunnen worden gedaan die voor met de Europa 2020-strategie strokende groei- en ontwikkelingsniveaus kunnen zorgen, zelfs wanneer er sprake is van bijzondere geografische en demografische omstandigheden;

3.  deelt de mening dat de UPR's de belangrijkste doelstellingen van de Europa 2020-strategie moeten nastreven, maar benadrukt dat deze doelstellingen moeten worden afgestemd op hun specifieke situatie en rekening moeten houden met hun regionale diversiteit, hun structurele situatie en hun potentiële voordelen; is tegelijkertijd van oordeel dat artikel 349 VWEU, waarin bepaald wordt dat er specifieke maatregelen worden genomen om de impact van de perifere ligging te verkleinen, meer moet worden gebruikt en de juridische, institutionele en politieke draagwijdte moet krijgen om te kunnen zorgen voor een passende integratie van de UPR's en voor hun economische en sociale ontwikkeling binnen de interne markt en meer algemeen binnen de Unie, alsook voor hun volledige deelname, op voet van gelijkheid met de andere regio's, aan alle relevante programma's van de Unie;

4.  is van mening dat ten aanzien van de UPR's flexibiliteit moet worden betracht wanneer het gaat om het concentreren van middelen op de drie belangrijkste thematische doelstellingen die volgens de nieuwe voorstellen voor verordeningen vanaf 2014 gaan gelden, zodat noch de diversificatiemogelijkheden en de mogelijkheden om het aanwezige potentieel te ontwikkelen, noch de mogelijkheden om de comparatieve en concurrentievoordelen van deze regio's te benutten, op een buitensporige manier worden beperkt;

5.   pleit voor het hanteren van andere criteria om de subsidiabiliteit van de UPR's in het kader van de structuurfondsen te bepalen, aangezien het criterium van het BBP per capita onvoldoende rekening houdt met de specifieke situatie van deze regio's en indruist tegen de bedoeling van de ultraperifere status en de geest de geest van het Verdrag zelf; vraagt daarom om toepassing van een specifiek criterium op grond waarvan UPR's ongeacht het niveau van hun BBP worden ingedeeld bij de minst ontwikkelde regio's, aangezien deze benadering het best aangepast is aan hun bijzondere situatie; dringt er bovendien op aan om voor de UPR's voor alle steuninstrumenten een cofinancieringspercentage van 85 % te hanteren; verzoekt om verlenging van de uitvoeringstermijn van de fondsen in de UPR's met het oog op een betere uitvoering;

6.  betreurt met betrekking tot de aanvullende EFRO-toewijzing het voorstel om de toewijzingen aan de UPR's en aan dunbevolkte regio's voor de financieringsperiode 2014-2020 drastisch te verlagen en vreest dat deze toewijzing, die aanvankelijk tot doel had de gevolgen van de structurele handicaps van de ultraperifere en dunbevolkte regio's te compenseren, zal ontaarden wanneer 50% ervan naar andere doelstellingen wordt verschoven; pleit ervoor dat het cofinancieringspercentage voor deze toewijzing wordt opgetrokken naar 85%, zoals dat bij EFRO-maatregelen gebruikelijk is; vraagt in dit verband dat de financiële inspanning in het kader van de Europa 2020-strategie van dien aard is dat de toegang tot Europese steun in reële termen minstens gelijk blijft aan die van het huidige financieel kader, opdat de Europa 2020-strategie coherent en doeltreffend ten uitvoer kan worden gelegd;

7.  betreurt dat op andere onderdelen van het cohesiebeleid is bespaard, en met name dat de Commissie voor de volgende programmeringsperiode een algemene verlaging van de financiering voor economische, sociale en territoriale cohesie van 5,1% in constante prijzen van 2011 voorstelt, waarbij de financiering van maatregelen ten behoeve van convergentieregio's (overgangsregio's niet inbegrepen) met 20,2% wordt gekort, de financiering voor concurrentievermogenregio's met 5,6 % en de toewijzingen voor het Cohesiefonds met 2,9%;

8.  is verheugd over het voornemen van de Commissie om in het meerjarig financieel kader voor 2014-2020 een begrotingslijn "Ultraperifere regio's en zeer dunbevolkte regio's" op te nemen, omdat zo een duidelijker verband kan worden gelegd tussen de aan deze regio's toegewezen middelen en de doelstellingen ervan;

9.  vestigt de aandacht op het feit dat de situatie van de UPR's opnieuw niet vermeld wordt in het voorstel voor een verordening voor het volgende ESF, niet alleen gezien de structurele kenmerken die in artikel 349 van het VWEU worden genoemd, maar ook vanwege hun bijzondere economische situatie waardoor zij tot de gebieden met de hoogste werkloosheidspercentages van de EU behoren;

10. wijst erop dat het Europese belasting- en douanebeleid moet worden aangepast om het concurrentievermogen van de ultraperifere economieën te versterken en dat het bestaan van de passende belasting- en douanestelsels van essentieel belang is voor de diversificatie van de economische activiteit en voor het scheppen van duurzame banen in de UPR's;

11. wijst erop dat de burgers van de UPR's op gelijke voet met de andere EU-burgers moeten kunnen profiteren van de voordelen van de interne markt en wenst dat er maatregelen worden genomen op grond van de aanbevelingen in het verslag-Solbes; wenst dat wordt nagegaan of er voor staatssteun aan de UPR's een speciaal kader kan worden opgezet en pleit voor het behoud van de huidige niveaus van investeringssteun voor grote, middelgrote en kleine ondernemingen en voor de mogelijkheid om in een soepel regelgevingskader niet-degressieve en niet aan tijd gebonden bedrijfssteun toe te kennen, aangezien gebleken is dat een dergelijke steun niet schadelijk is voor de concurrentie en dat ze de UPR's helpt om de doelstellingen van de Europa 2020-strategie te verwezenlijken, in het bijzonder op het vlak van innovatie, onderzoek en milieu; onderstreept in dit verband het belang van de overheidsdiensten voor de economische, sociale en territoriale cohesie van de UPR's, in het bijzonder in de sectoren lucht- en scheepvaart, post, energie en communicatie;

12. benadrukt dat het belangrijk is kleine en middelgrote ondernemingen te steunen met financiële middelen van de Unie, teneinde de productiestructuur van de UPR's te ontwikkelen en de vaardigheden van arbeiders te verbeteren en zo een positieve impuls te geven aan regiospecifieke producten en de lokale economie;

13. is van oordeel dat de EU-maatregelen tot doel moeten hebben een sleutelrol te spelen en de zin voor initiatief aan te wakkeren om, vanuit de UPR's, expertisecentra te ontwikkelen die steunen op sectoren die over bijzondere kennis en knowhow beschikken op gebieden als afvalbeheer, hernieuwbare energie, energieonafhankelijkheid, biodiversiteit, mobiliteit van studenten, klimaatonderzoek of crisisbeheersing; is van oordeel dat maatregelen die toegesneden zijn op de schaal en de algemene kenmerken van het Europese vasteland niet altijd doeltreffend zijn in de UPR's, maar dat de experimentele stelsels die op grond van artikel 349 van het Verdrag zijn toegestaan en die echt succesvol zijn, tot de rest van de Unie kunnen worden uitgebreid; roept de Commissie op om experimentele projecten in deze regio's zoveel mogelijk aan te moedigen om daarmee te streven naar innoverende, solidaire en duurzame groei;

Een bijzonder en specifiek kader voor het Europees beleid in de UPR's

14. roept op tot de versterking van de landbouwsteunmaatregelen in het kader van de POSEI-programma's om de concurrentie van producenten die kunnen profiteren van lagere productiekosten te kunnen weerstaan, en pleit voor het behoud van de specifieke voorzieningen voor de UPR's in het kader van het GLB;

15. acht het noodzakelijk dat er een beoordeling vooraf wordt verricht van de gevolgen van de voorgestelde Europese regelgeving voor de economieën van de UPR's;

16. benadrukt dat de maatregelen voor het duurzame beheer en de bescherming van de mariene hulpbronnen gehandhaafd moeten blijven, dat de toegang tot als biologisch-geografisch gevoelig aangemerkte maritieme gebieden geleidelijk moet worden beperkt tot de regionale vloten en dat er milieuvriendelijk vistuig moet worden gebruikt, dat de aquacultuur moet worden gevaloriseerd, dat omwille van een betere veiligheid en hygiëne de mogelijkheid om steun te verlenen voor vernieuwing en modernisering van de vloot opnieuw moet worden ingevoerd en dat er goede praktijken moeten worden toegepast, en verzoekt om verhoging van de compensatie van extra kosten in het kader van het POSEI-programma voor visserij; wijst met klem op de noodzaak van een aanpak die beter is afgestemd op de realiteit van elke regio, waarbij wordt uitgegaan van door de plaatselijke actoren uitgewerkte branche-ontwikkelingsmodellen;

17. betreurt dat in het voorstel voor de hervorming van het gemeenschappelijk visserijbeleid onvoldoende rekening wordt gehouden met de situatie en realiteit van de ultraperifere gebieden; benadrukt de maritieme dimensie van de UPR's en het belang van de visserij voor de ruimtelijke ordening en voor de werkgelegenheid van de lokale bevolking, vanwege de exclusieve economische zone van die regio's, waarvan het potentieel weerspiegeld moet worden in concrete en coherente maatregelen om een echte maritieme economie tot stand te brengen en naar behoren in aanmerking genomen moet worden in het programma van het Europees geïntegreerd maritiem beleid; herinnert aan de toenemende economische belangstelling voor de immense biogenetische en minerale rijkdommen in de zeebodem van de UPR's en wijst erop dat daarmee rekening moet worden gehouden bij de "nieuwe Europese strategie voor de UPR's", teneinde de ontwikkeling van een op de zee gebaseerde kenniseconomie te waarborgen; is in dit verband van oordeel dat de UPR's de kern van het maritiem beleid van de Unie moeten uitmaken, waarbij het met klem wijst op de rol van die gebieden bij de duurzame exploitatie van zeeën en kusten, alsook bij het internationaal maritiem beheer, en dat de Atlantische UPR's per definitie deel moeten uitmaken van de Atlantische strategie die momenteel in voorbereiding is;

18. herinnert aan het belang van de toeristische sector en verzoekt de Commissie de uitvoering van het Europees actieplan te versnellen en een betere coördinatie van de bestaande financieringslijnen te garanderen, met bijzondere aandacht voor de UPR's;

19. wijst erop dat de UPR's willen inzetten op een onderzoeks- en innovatiestrategie en op de uitbreiding van hun bedrijfsleven, met name door de jongeren ondernemingszin bij te brengen zodat het mkb kan evolueren en werkloosheid bij jongeren wordt vermeden; pleit voor de oprichting van technologische infrastructuur en innovatiecentra op Europese schaal, de ontwikkeling van projecten en partnerschappen met wetenschappelijke en technologische instellingen en de uitwisseling van ideeën en goede praktijken via Europese netwerken voor ondersteuning van innovatie en strategieën voor intelligente specialisatie, zoals het S3-platform, alsook voor langetermijninvesteringen ten behoeve van de UPR's in het kader van de financiering van de cohesie om actieve deelname aan de vlaggenschipprojecten van de Europa 2020-strategie te waarborgen; spreekt de wens uit dat de inspanningen die tot nu toe ten behoeve van de UPR's zijn verricht worden voortgezet, zodat enerzijds meer lokale onderzoekfaciliteiten tot stand komen die beter stroken met de bestaande mogelijkheden, en anderzijds wordt bijgedragen tot het ontstaan van aantrekkelijke, hoogwaardige universiteiten die beschikken over reële middelen en van gelijk niveau zijn als de universiteiten elders op het grondgebied van de Unie, wordt bevorderd;

20. onderstreept de noodzaak om synergie tussen de financiële middelen van het cohesiebeleid en het kaderprogramma voor onderzoek en ontwikkeling te faciliteren, teneinde de ontwikkeling van de UPR's te bevorderen en de onderbenutting van de middelen voor onderzoek een halt toe te roepen;

21. onderstreept dat een eengemaakte Europese vervoersruimte moet bijdragen tot een inclusieve groei voor de UPR's, hun gebrek aan toegankelijkheid moet verkleinen en de strijd tegen de klimaatverandering moet steunen; roept op tot de oprichting van een specifiek kader voor steun aan de vervoersector in de UPR's, in het bijzonder voor het openbaar vervoer en de ontwikkeling van het vervoer over zee tussen de eilanden; roept bovendien op tot de oprichting van logistieke platformen en pleit voor de uitvoering van projecten zoals de snelwegen op zee; wijst op de mogelijkheden die het Marco Polo-programma de UPR's biedt; verzoekt de Commissie dat programma flexibeler te maken en te verlengen tot na 2013 en verzoekt om specifieke vermelding van de UPR's in de financieringsfaciliteit voor Europese verbindingen; dringt erop aan dat de UPR's geïntegreerd worden in de TEN-T-netten van het nieuwe instrument dat tot doel heeft de verbindingen in Europa te verbeteren;

22. herinnert eraan dat de afhankelijkheid van de UPR's van ingevoerde fossiele brandstoffen hoge extra kosten veroorzaakt; stelt ook vast dat er in de UPR's in het kader van het regionaal beleid relatief weinig geïnvesteerd wordt in de bestrijding van de klimaatverandering; stelt voor om de sector van de hernieuwbare energie en de energie-efficiëntie te versterken via initiatieven zoals het "Pact of Islands", dat de uitwerking beoogt van plaatselijke actieplannen voor hernieuwbare energie en van rendabele projecten om de CO2-emmissies tegen 2020 met minstens 20% terug te dringen, via het opzetten van een specifiek programma voor onderzoeksprojecten op het gebied van hernieuwbare energie en van de diversificatie van de regionale energiebronnen, en meer bepaald op het gebied van geothermische energie, getijdenenergie en waterstof, en via een specifiek programma op energiegebied om de kosten van de afgelegen ligging, de infrastructuur en de dienstverlening te verkleinen, teneinde de ambitieuze beleidsmaatregelen van de UPR's op het gebied van de ontwikkeling van hernieuwbare energiebronnen aan te moedigen;

23. neemt met bezorgdheid kennis van de gevolgen van klimaatverandering voor de UPR's, met name het stijgende waterpeil; verzoekt de Unie in haar strategie ter voorkoming en bestrijding van de klimaatverandering aandacht aan deze problemen te schenken; beveelt adequaat gebruik van energiebronnen en ontwikkeling van het potentieel van hernieuwbare energie aan;

24. verzoekt de Commissie op basis van de POSEI-stelsels een specifiek programma op het gebied van energie, vervoer en informatie- en communicatietechnologie uit te werken met een optimale synergie met de andere acties van de Unie op die gebieden;

25. acht het noodzakelijk de lidstaten te steunen opdat zij ervoor zorgen dat de inwoners van de UPR's volledige toegang hebben tot de informatie- en communicatiemiddelen die de nieuwe technologieën bieden, zoals breedband- en draadloze technologieën, ook via satelliet, en met name toegang tot breedbandinfrastructuur, om door middel van digitalisering van diensten economische groei en beter beheer te bevorderen; verzoekt de Commissie en de lidstaten ervoor te zorgen dat alle burgers van de UPR's uiterlijk 2013 toegang hebben tot breedbandinternet;

26. stelt vast dat de digitale economie zonder enige twijfel een belangrijke motor is voor economische ontwikkeling in de Unie, en dat het groeiende probleem van digitale uitsluiting daarom een ernstige belemmering voor ontwikkeling kan vormen;

27. is van oordeel dat de innoverende financieringen van het cohesiebeleid gedeeltelijk een antwoord kunnen bieden op het chronische gebrek aan investeringen van micro-ondernemingen en mkb's in de UPR's en onderstreept de noodzaak om de toegang tot financiering voor ondernemingen van de UPR's te verbeteren, in het bijzonder door een dialoog tot stand te brengen met de "EIB-groep" en door zowel de oprichting van investeringsfondsen in de nabije omgeving in elke UPR als de ontwikkeling van regionale markten voor risicokapitaal te steunen, zoals wordt voorgesteld in het eerdergenoemde verslag van Pedro Solbes Mira over de Europese ultraperifere regio's; verzoekt de Commissie om een wetgevingsvoorstel in die zin voor te leggen aan het Parlement en de Raad;

28. wenst dat er op kleine schaal experimentele voorzieningen gecreëerd worden in deze regio's met betrekking tot het plaatsen van overheidsopdrachten, opdat bij de weging in het kader van de gunningsprocedures rekening wordt gehouden met de territorialiteit van de concurrerende actoren.

Een beter bestuur en integratie van de UPR's in de Unie en haar geografische ruimte

29. pleit voor meer participatie van de regionale overheden van de UPR's bij de voorbereiding en uitvoering van de programma's en het beleid van de Unie, met inachtneming van de beginselen van flexibiliteit, aanpasbaarheid en modulariteit, in het kader van de subsidiariteit en van een meerlagig bestuur en in partnerschap met de particuliere sector en het maatschappelijk middenveld, teneinde te garanderen dat op alle besluitvormingsniveaus rekening wordt gehouden met hun specifieke behoeften en dat deze regio's meer zichtbaarheid genieten bij de Europese instellingen;

30. is van mening dat grondstoffenbeheer een van de belangrijkste zwakke punten van de UPR's is; is van mening dat deze regio's uitgerust moeten worden met een toereikende basis om hun investeringen te kunnen beheren, met name met betrekking tot infrastructuur, zowel op het gebied van vervoer als op dat van water, energie en afvalbeheer;

31. herinnert eraan dat uit het recente verslag van Pedro Solbes Mera over de Europese ultraperifere regio's in de interne markt blijkt dat de economieën van de UPR's op vrijwel alle punten beperkingen ondervinden als gevolg van extra kosten; vestigt ook de aandacht van de Commissie op de gevallen van monopolie, misbruik van machtspositie en verboden kartelvorming die het leven ten onrechte nog eens extra duur maken; vraagt aan de Commissie een gedetailleerde studie te maken van de prijsvorming in de UPR's om op grond daarvan geschikte actiemiddelen te bepalen om de gemeenschappelijke markt in deze gebieden doeltreffender te maken;

32. wijst op de rol van de UPR's als grens van de EU met de rest van de wereld en pleit voor een aanpak - die met name tot stand gekomen is via het overleg dat de Commissie heeft aangekondigd met de UPR's te zullen plegen - waarin het nabuurschap met niet-EU-landen, met inbegrip van de landen waarmee de EU historisch en cultureel gezien bevoorrechte betrekkingen onderhoudt, in aanmerking genomen wordt; vestigt de aandacht op de moeilijkheden op het vlak van integratie in de verschillende geografische zones en op de noodzaak om specifieke innovatieve formules te vinden die een reële regionale integratie aanmoedigen via gemeenschappelijke programma's en projecten tussen de UPR's en de aangrenzende niet-EU-landen en om te helpen goede verbindingen tot stand te brengen in de respectieve geografische zones; benadrukt de belangrijke gevolgen van de externe aspecten van bepaalde Europese beleidsmaatregelen voor de UPR's en dringt aan op studies om de impact van internationele handels- en visserijovereenkomsten en de gevolgen daarvan voor de UPR's en hun lokale producten te meten en vast te stellen welke maatregelen moeten worden genomen om de aldus veroorzaakte schade te compenseren;

33. betreurt dat DG Handel op het eerste gezicht niet geïnteresseerd lijkt om bij de onderhandelingen over economische partnerschapsovereenkomsten (EPO) rekening te houden met de specifieke kenmerken van de UPR's, en verzoekt de Commissie met klem te blijven zoeken naar compromissen waarmee de belangen van de betrokken UPR's behartigd worden in het kader van de definitieve akkoorden die met de ACS-landen gesloten zullen worden;

34. herinnert opnieuw aan de noodzaak om een betere synergie tot stand te brengen tussen de fondsen van het cohesiebeleid en het Europees Ontwikkelingsfonds, teneinde de projecten van gemeenschappelijk belang en de regionale integratie van de UPR's te verbeteren; herinnert in dit verband aan het herhaalde pleidooi van het Europees Parlement voor opneming van het EOF in de begroting;

35. wijst met klem op het belang van territoriale samenwerking voor de UPR's en wenst dat de territoriale-samenwerkingsprogramma's in de UPR's worden voortgezet; pleit in dit verband voor een versoepeling van de regelgeving, opdat de beschikbare fondsen beter kunnen worden gebruikt en concreet invulling kan worden gegeven aan de samenwerkingsprojecten, evenals voor een verhoging van de EFRO-cofinancieringspercentages tot 85%, voor meer aandacht voor grensoverschrijdende samenwerking en voor schrapping, in het geval van de UPR's, van het criterium van 150 kilometer aan zeegrenzen voor grensoverschrijdende samenwerking; herinnert er ook aan dat de bevoorrechte geografische ligging en het geostrategische belang van de UPR's een aanzienlijke meerwaarde vormen voor de Unie in haar betrekkingen met de Afrikaanse en Midden-Amerikaanse landen en de Verenigde Staten;

36. meent dat de ontwikkeling van grensoverschrijdende e-overheidsdiensten zal bijdragen tot de integratie van UPR's in de interne markt van de Unie;

37. herinnert eraan dat de Deense, Franse en Nederlandse landen en gebieden overzee die bedoeld worden artikel 355, leden 1 en 2 van het VWEU kunnen besluiten om UPR's te worden en kunnen kiezen voor de status die hun het best past, en wijst de bestaande UPR's op de beslissende rol die zij kunnen spelen in het bevorderen en versterken van hun status;

38. wijst erop dat Mayotte binnenkort de UPR-status zal krijgen en verzoekt de Commissie om versterking van de begeleiding die onmisbaar is om de fondsen correct te absorberen; wijst in deze context op de beschikbare begrotingslijn voor de voorbereidende actie ter ondersteuning van Mayotte en op de noodzaak van specifieke instrumenten voor deze regio of elk ander gebied dat tijdens het volgende meerjarig financieel kader de overstap naar de UPR-status zou kunnen maken, zodat zij begeleiding krijgen bij hun omschakeling;

39. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de lidstaten.

  • [1]  PB C 227E van 21.9.2006, blz. 512.
  • [2]  PB C 279E van 19.12.2009, blz. 12.
  • [3]  Document nr. 11021/10 van de Raad.
  • [4]  PB L 325 van 9.12.2010, blz. 4.

TOELICHTING

De UPR's van de Europese Unie vormen een geheel van regio's die, gezien hun bijzondere kenmerken en fysieke en structurele beperkingen veroorzaakt door de grote afstand, het insulaire karakter en een moeilijk reliëf en klimaat, als geheel erkend worden krachtens artikel 349 VWEU[1].

Deze regio's genieten een bijzondere status krachtens het Verdrag, waardoor uitzonderingen mogelijk zijn en de bepalingen van het Verdrag aangepast kunnen worden aan de UPR's, vanwege hun bijzondere kenmerken en omstandigheden. Indien de specifieke kenmerken en moeilijkheden van deze regio's van blijvende aard zijn, waardoor zij erkend worden als anders dan de overige Europese regio's, dan kunnen de voorschriften en de programma's van de EU niet op dezelfde manier worden toegepast op heel het grondgebied van de EU en moet de toepassing ervan gestoeld zijn op een territoriale benadering.

Het is daarom noodzakelijk en gepast om, in het kader van de toekomst van het cohesiebeleid in de UPR's, te analyseren hoe de doelstellingen uit de Europa 2020-strategie, met name een slimme, duurzame en inclusieve groei, verwezenlijkt kunnen worden in deze Europese regio's, die te kampen hebben met blijvende moeilijkheden en beperkingen, voornamelijk ten aanzien van hun bevoorrading, die de aanname van specifieke maatregelen door de Europese Unie rechtvaardigen.

De beginselen van Cayenne, die in 1999 zijn vastgelegd, vormen de grondslag van het actiekader voor de UPR's van de Europese Unie en het Europese optreden moet in overeenstemming met deze beginselen – het beginsel van gelijke kansen, het benutten van kansen, het beginsel van coherentie en het beginsel van partnerschap – de nodige voorwaarden creëren om de kansen van de UPR's ten volle te benutten ten voordele van de economische groei, in het bijzonder via specifieke maatregelen.

In het memorandum over "Een hernieuwde visie op de Europese strategie voor de ultraperiferie" van mei 2010 werd in dat kader voorzien in de uitwerking van de belangrijkste lijnen voor het toekomstige optreden van de EU ten aanzien van de UPR's, waarbij erop gewezen werd dat er vooral een evenwicht moet worden nagestreefd tussen kansen en beperkingen, tussen de interne en de externe pijler van het Europees beleid ter bevordering van territoriale samenhang en tussen het aanpassen van algemene beleidslijnen van de Europese Unie en het uitwerken van specifieke instrumenten ten voordele van de UPR's.

In de conclusies van de Raad Algemene Zaken van 14 juni 2010 werd de Europese Commissie ertoe opgeroepen een document hieromtrent in te dienen en aangezien de Europese Commissie begin 2012 een mededeling zou publiceren over een hernieuwde strategie voor de UPR's van de EU, is het de bedoeling om in dat document de belangrijkste kwesties die bekeken moeten worden met het oog op de rol van de UPR's in de doelstellingen van de Europa 2020-strategie systematisch te analyseren.

De benadering van de rapporteur ten aanzien van de belangrijkste prioriteiten waarmee rekening gehouden moet worden in het cohesiebeleid voor de UPR's in de context van Europa 2020 is drieledig. Hij pleit voor:

1.  Een specifieke en gemeenschappelijke behandeling van de UPR's van de EU, waarbij terdege rekening wordt gehouden met hun specifieke kenmerken in het beleid van de EU, in het bijzonder in het cohesiebeleid, als belangrijkste hefboom voor hun kleine economieën; deze gedifferentieerde benadering betekent echter niet dat deze regio's enkel bijzondere aandacht moeten krijgen op het vlak van de compensatie voor de gevolgen van hun afgelegen karakter, er moet eveneens een aangepaste strategie worden uitgewerkt waarin een ontwikkelingsmodel wordt opgenomen dat in staat is om de troeven van deze regio's optimaal te benutten om zo meer mededingingsvermogen, meer groei en meer banen te bewerkstelligen;

2.  Een aanpassing van de toepassing van het Europees beleid in de UPR's van de EU, want enkel met een specifiek EU-beleidskader kunnen deze regio's de doelstellingen van economische, sociale en territoriale samenhang op een betere manier nastreven en bijdragen tot de doelstellingen van de Europa 2020-strategie; op het vlak van het landbouwbeleid en het visserijbeleid hebben de specifieke maatregelen van de POSEI-programma's hun vruchten afgeworpen, wat aangeeft dat het mogelijk de moeite loont om na te denken over andere programma's in dit soort sectoren die potentieel hebben, zoals energie en hernieuwbare energiebronnen, vervoer en ICT. Ook de gebieden onderzoek en innovatie, vervoer en telecommunicatie en toerisme, douane- en belastingbeleid, vrijhandelszones en het handelsbeleid vereisen bijzondere aandacht in het kader van de toepassing van het Europees beleid in de UPR's;

3.  Een verdere integratie van de UPR's in de EU, waarvoor een doeltreffender bestuur nodig is, via een stelsel van meerlagig bestuur, alsmede territoriale continuïteit om toegang tot de voordelen van de interne markt te verbeteren en ontwikkeling van hun integratie in de context van het regionale nabuurschapsbeleid. Een betere integratie van de UPR's in hun geografisch gebied via meer aandacht voor deze regio's in de externe dimensie van het Europees beleid, in het bijzonder gezien hun betrekkingen met derde landen en met landen waarmee in de geschiedenis altijd goede betrekkingen hebben bestaan.

Via de verschillende voorstellen met het oog op de vermelde prioriteiten, wil de rapporteur bijdragen tot een evenwichtiger antwoord van het Europees optreden op de uitdagingen waarmee de UPR's van de Europese Unie geconfronteerd worden in het kader van de doelstellingen van de Europa 2020-strategie. Hij wijst daarom op de rol van het cohesiebeleid en blikt vooruit op een aantal kwesties die bekeken moeten worden in het voorstel voor een hernieuwde strategie voor de UPR's van de EU, in een toekomstig standpunt van het Europees Parlement.

  • [1]  Momenteel zijn de ultraperifere regio's van de Europese Unie de volgende: Madeira, de Azoren, de Canarische Eilanden, Martinique, Guadeloupe, Reunión, Frans-Guyana en Sint-Maarten.

ADVIES van de Begrotingscommissie (8.3.2012)

aan de Commissie regionale ontwikkeling

inzake de rol van het cohesiebeleid voor de ultraperifere regio's van de Europese Unie in het kader van Europa 2020
(2011/2195(INI))

Rapporteur voor advies: Ivars Godmanis

SUGGESTIES

De Begrotingscommissie verzoekt de ten principale bevoegde Commissie regionale ontwikkeling onderstaande suggesties in haar ontwerpresolutie op te nemen:

1.  herinnert eraan dat de Europa 2020-strategie is ontworpen als voornaamste instrument om de Europese economieën te helpen de economische crisis te boven te komen, en dat het regionale beleid en het cohesiebeleid, gezien de omvang van hun begroting en hun beheersaanpak op verschillende bestuursniveaus, worden erkend als centrale instrumenten om de doelstellingen van de strategie te realiseren; is daarom van mening dat de ultraperifere regio's, als onderdeel van de Unie, een instrumentele rol moeten spelen in het verwezenlijken van de doelstellingen van de Europa 2020-strategie en daarom de noodzakelijke financiële middelen moeten krijgen om overeenkomstig artikel 349 van het VWEU rekening te houden met de grote afstand, hun insulaire karakter, hun kleine oppervlakte, hun moeilijke reliëf en klimaat en hun economische afhankelijkheid van enkele producten, zodat zij ten volle kunnen bijdragen tot de nieuwe economische en budgettaire strategie van de EU voor de periode tot 2020, in hun eigen belang en in het belang van de hele EU;

2.  betreurt dat in het voorstel van de Commissie voor een meerjarig financieel kader (MFK) voor de periode 2014-2020 besparingen over de hele lijn (-5,1% in constante prijzen van 2011[1]) worden voorgesteld in de maatregelen en doelstellingen van het cohesiebeleid, en dat ook de extra toewijzing voor de ultraperifere regio's daar niet aan ontsnapt; benadrukt dat het totale bedrag aan besparingen op de ultraperifere regio's niet kan worden vastgesteld omdat de speciale toewijzing van 926 miljoen euro in het volgende MFK niet enkel slaat op de ultraperifere regio's, maar ook op de noordelijke dunbevolkte gebieden, zoals bepaald in Protocol nr. 6 bij de Akte van toetreding van Oostenrijk, Finland en Zweden; stelt evenwel vast dat de speciale toewijzing voor zowel de ultraperifere regio's als de noordelijke dunbevolkte gebieden voor 2014-2020 (926 miljoen euro) ongeveer 50% bedraagt van het bedrag dat in de periode 2007-2013 is toegewezen (1 738 miljoen euro);

3.  herinnert eraan dat de ultraperifere regio's in aanmerking moeten komen voor specifieke maatregelen en extra financiering om de beperkingen te compenseren die voortvloeien uit de factoren waarnaar verwezen wordt in artikel 349 van het Verdrag; meent dat de plafonnering van de cofinancieringspercentages voor de ultraperifere regio's op 85% een stap in de goede richting betekent en verzoekt de Commissie om andere manieren vast te stellen om deze regio's te ondersteunen, in het bijzonder wanneer de aan hen toegekende financiering in de volgende programmeringsperiode verminderd wordt;

4.  onderstreept de noodzaak om, overeenkomstig de conclusies van het vijfde verslag inzake economische, sociale en territoriale ontwikkeling, de instrumenten van het cohesiebeleid flexibeler te maken met het oog op investeringen die leiden tot de in de Europa 2020-strategie vooropgestelde groei en ontwikkeling, zelfs in bijzondere geografische en demografische omstandigheden;

5.  onderstreept de noodzaak om synergie tussen de middelen van het cohesiebeleid en het kaderprogramma voor onderzoek en ontwikkeling te vergemakkelijken, teneinde de ontwikkeling van de ultraperifere regio's te bevorderen en te voorkomen dat de middelen voor onderzoek nog worden onderbenut;

6.  betreurt dat op andere onderdelen van het cohesiebeleid is bespaard – meer bepaald stelt de Commissie voor de volgende programmeringsperiode een algemene vermindering van de financiering voor economische, sociale en territoriale cohesie van 5,1% in constante prijzen van 2011 voor: deze omvat een vermindering van 20,2% van de financiering voor convergentieregio's (overgangsregio's niet inbegrepen), een vermindering van 5,6% van de financiering voor concurrentievermogenregio's en een vermindering van 2,9% van de toewijzingen voor het Cohesiefonds;

7.  is verheugd over het voornemen van de Commissie om in het MFK voor 2014-2020 een begrotingsonderdeel "Ultraperifere regio's en zeer dunbevolkte regio's" op te nemen, omdat daarmee een duidelijker verband wordt gelegd tussen de aan deze regio's toegewezen middelen en hun doelstellingen;

8.  wijst erop dat in het voorstel voor het nieuw meerjarig financieel kader rekening moet worden gehouden met het feit dat bepaalde Europese gebieden in de periode 2014-2020 de status van "ultraperifere regio" zullen krijgen; verzoekt de Commissie haar begrotingsprognoses dienovereenkomstig aan te passen.

UITSLAG VAN DE EINDSTEMMING IN DE COMMISSIE

Datum goedkeuring

8.3.2012

 

 

 

Uitslag eindstemming

+:

–:

0:

18

4

6

Bij de eindstemming aanwezige leden

Marta Andreasen, Francesca Balzani, Jean-Luc Dehaene, Isabelle Durant, Göran Färm, José Manuel Fernandes, Eider Gardiazábal Rubial, Jens Geier, Ivars Godmanis, Ingeborg Gräßle, Carl Haglund, Jutta Haug, Monika Hohlmeier, Sidonia Elżbieta Jędrzejewska, Anne E. Jensen, Jan Kozłowski, Alain Lamassoure, Giovanni La Via, George Lyon, Barbara Matera, Claudio Morganti, Dominique Riquet, László Surján, Helga Trüpel, Derek Vaughan, Jacek Włosowicz

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervanger(s)

Frédéric Daerden, Jan Mulder

  • [1]  Alle cijfers in dit advies zijn gebaseerd op de berekeningen van DG REGIO, directoraat Ontwikkeling, coördinatie en communicatie van het cohesiebeleid, van de Europese Commissie.

ADVIES van de Commissie industrie, onderzoek en energie (1.3.2012)

aan de Commissie regionale ontwikkeling

inzake de rol van het cohesiebeleid in de ultraperifeer gelegen regio's van de Europese Unie in de context van Europa 2020
(2011/2195(INI))

Rapporteur voor advies: Niki Tzavela

SUGGESTIES

De Commissie industrie, onderzoek en energie verzoekt de ten principale bevoegde Commissie regionale ontwikkeling onderstaande suggesties in haar ontwerpresolutie op te nemen:

1.  kijkt uit naar de herziene strategie van de Commissie voor de ultraperifere regio's (UR's) van de EU waarin aandacht zal worden besteed aan de prestaties van UR's in het kader van de doelstellingen van EU 2020, te weten een slimme, duurzame en inclusieve groei; benadrukt de voordelen van het ontwikkelen van een nabuurschapsbeleid dat zich richt op de opkomst van goed geïntegreerde regionale markten; benadrukt dat de tenuitvoerlegging van de EU 2020-strategie moet worden afgestemd op de bijzondere kenmerken van de UR's;

2.  bepleit slimme specialisatiestrategieën en langetermijninvesteringen in de UR's in het kader van de EU 2020-strategie en de cohesiefinanciering, en om een actieve deelname aan de vlaggenschipprojecten te verzekeren;

3.  benadrukt de noodzaak om in deze regio's die kampen met structurele problemen de groeifactoren te analyseren, en daarbij strategieën vast te stellen die ruimte bieden voor verbetering van de concurrentiekracht van deze regio's, alsmede strategieën die bedoeld zijn om hun afhankelijkheid te verminderen; meent dat het van fundamenteel belang is om strategische projecten vast te stellen op basis van grondige analyses vooraf en evaluaties achteraf, die onmisbaar zijn om de sociaaleconomische effecten van dergelijke projecten te bepalen; geeft er daarbij de voorkeur aan om bij die analyses de diverse regionale en lokale actoren en maatschappelijke organisaties te betrekken, omdat zij goed op de hoogte zijn van de sterke en zwakke punten van deze regio's;

4.  is van mening dat grondstoffenbeheer een van de belangrijkste zwakke punten van de UR's is; is van mening dat deze regio's uitgerust moeten worden met een toereikende basis om hun investeringen te kunnen beheren, met name met betrekking tot infrastructuur, die immers niet alleen betrekking heeft op vervoer, maar ook op water-, energie- en afvalbeheer;

5.  benadrukt dat een duidelijk verband dient te worden gelegd tussen streefdoelen en financiële middelen; stelt met bezorgdheid vast dat het cohesiebeleid in het nieuwe voorstel van de Commissie inzake het toekomstige meerjarig financieel kader dat in 2014 aanvangt, een van de zwaarst door besparingen getroffen beleidsmaatregelen is en dat de middelen die zijn toegewezen aan de ontwikkeling van de UR's ten gevolge van dat voorstel met 7,5% dalen en dus 70 miljoen minder bedragen dan de tijdens de voorgaande periode toegewezen middelen;

6.  dringt aan op een betere integratie van de UR's in de Unie en in hun eigen geografische omgeving; benadrukt dat de UR's in dit verband kunnen fungeren als brug van onderzoek, kennis en innovatie tussen Europa en derde landen en verzoekt de Unie en de lidstaten in hun betrekkingen met derde landen rekening te houden met de belangrijke rol van de UR's;

7.  roept de Commissie en de lidstaten op om gebruik te maken van de geografische en territoriale kenmerken van de UR's om deze gebieden in staat te stellen een bijdrage te leveren aan de verwezenlijking van de doelstellingen van de EU 2020-strategie, door onder meer de Europese programma's aan te passen aan hun specifieke kenmerken;

8.  is van mening dat het innovatieve potentieel van de UR's moet worden ontsloten en dat hun ondernemingsgeest moet worden ontwikkeld, met name door middel van uitwisselingsnetwerken; neemt met bezorgdheid kennis van de geringe deelname van UR's aan het kaderprogramma voor onderzoek; dringt erop aan dat het cohesiebeleid en het onderzoeks- en innovatiebeleid aangepast worden aan de specifieke behoeften van de UR's en dat er synergieën ontwikkeld worden tussen het kaderprogramma voor onderzoek Horizon 2020 en de structuurfondsen, om de deelname van beginnende kenniscentra aan te moedigen en investeringen in opleiding te verhogen;

9.  benadrukt dat het gebruik van cohesiebeleidsinstrumenten moet worden afgestemd op de economieën van de UR's, rekening houdend met het belang van kleine en middelgrote ondernemingen voor die regio's en met de noodzaak van concurrentie en werkgelegenheid;

10. benadrukt dat het belangrijk is kleine en middelgrote ondernemingen te steunen door middel van toewijzing van middelen van de Unie, teneinde de productiestructuur van de UR's te ontwikkelen en daardoor de vaardigheden van arbeiders te verbeteren om op die manier een positieve impuls te geven aan regiospecifieke producten en de lokale economie;

11. neemt met bezorgdheid kennis van de gevolgen van klimaatverandering voor de UR's, met name het stijgende waterpeil; dringt er bij de Unie op aan in haar strategie inzake voorkoming en bestrijding van de klimaatverandering aandacht aan deze problemen te schenken; beveelt het adequate gebruik van energiebronnen en de ontwikkeling van het potentieel van hernieuwbare energie aan;

12. acht het noodzakelijk om de lidstaten bij te staan om ervoor te zorgen dat de inwoners van deze regio's volledige toegang hebben tot de informatie- en communicatiemedia op basis van nieuwe technologieën, zoals breedbandtechnologie en draadloze technologieën, waaronder satelliettechnologie en, met name, toegang tot breedbandinternet, om op die manier door middel van digitalisering van diensten economische groei en een beter bestuur te bevorderen; verzoekt de Commissie en de lidstaten om ervoor te zorgen dat alle burgers van de UR's uiterlijk 2013 toegang hebben tot breedbandinternet;

13. stelt vast dat de digitale economie zonder twijfel een belangrijke motor is voor economische ontwikkeling in de EU, en dat het immer groter wordende probleem van digitale uitsluiting daarom een ernstige belemmering voor ontwikkeling kan vormen;

14. benadrukt het belang van betere openbare diensten voor de economische en sociale samenhang van de UR's, met name lucht- en zeevervoer, energie, communicatie en onderzoek;

15. meent dat de ontwikkeling van grensoverschrijdende e-overheidsdiensten zal bijdragen tot de integratie van de UR's in de interne markt van de Unie.

UITSLAG VAN DE EINDSTEMMING IN DE COMMISSIE

Datum goedkeuring

28.2.2012

 

 

 

Uitslag eindstemming

+:

–:

0:

35

0

1

Bij de eindstemming aanwezige leden

Gabriele Albertini, Josefa Andrés Barea, Zigmantas Balčytis, Bendt Bendtsen, Pilar del Castillo Vera, Gaston Franco, Norbert Glante, Fiona Hall, Edit Herczog, Kent Johansson, Romana Jordan, Krišjānis Kariņš, Bogdan Kazimierz Marcinkiewicz, Judith A. Merkies, Jaroslav Paška, Vittorio Prodi, Miloslav Ransdorf, Teresa Riera Madurell, Jens Rohde, Paul Rübig, Francisco Sosa Wagner, Konrad Szymański, Patrizia Toia, Evžen Tošenovský, Claude Turmes, Alejo Vidal-Quadras

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervanger(s)

Maria Badia i Cutchet, Jolanta Emilia Hibner, Yannick Jadot, Seán Kelly, Alajos Mészáros, Vladko Todorov Panayotov, Mario Pirillo, Pavel Poc, Vladimír Remek, Hannu Takkula

UITSLAG VAN DE EINDSTEMMING IN DE COMMISSIE

Datum goedkeuring

20.3.2012

 

 

 

Uitslag eindstemming

+:

–:

0:

36

2

4

Bij de eindstemming aanwezige leden

François Alfonsi, Catherine Bearder, Jean-Paul Besset, Victor Boştinaru, John Bufton, Salvatore Caronna, Tamás Deutsch, Rosa Estaràs Ferragut, Brice Hortefeux, Danuta Maria Hübner, Vincenzo Iovine, María Irigoyen Pérez, Seán Kelly, Mojca Kleva, Constanze Angela Krehl, Petru Constantin Luhan, Riikka Manner, Iosif Matula, Erminia Mazzoni, Jens Nilsson, Jan Olbrycht, Wojciech Michał Olejniczak, Younous Omarjee, Markus Pieper, Tomasz Piotr Poręba, Monika Smolková, Ewald Stadler, Georgios Stavrakakis, Nuno Teixeira, Lambert van Nistelrooij, Kerstin Westphal, Joachim Zeller, Elżbieta Katarzyna Łukacijewska

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervanger(s)

Andrea Cozzolino, Karima Delli, Cornelia Ernst, Ivars Godmanis, Maurice Ponga, Vilja Savisaar-Toomast, Elisabeth Schroedter, Patrice Tirolien, Giommaria Uggias, Derek Vaughan, Sabine Verheyen