VERSLAG over de uitvoering van de programmering van het tiende Europees Ontwikkelingsfonds

20.2.2008 - (2007/2138(INI))

Commissie ontwikkelingssamenwerking
Rapporteur: Marie-Arlette Carlotti

Procedure : 2007/2138(INI)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus :  
A6-0042/2008
Ingediende teksten :
A6-0042/2008
Aangenomen teksten :

ONTWERPRESOLUTIE VAN HET EUROPEES PARLEMENT

over de uitvoering van het programma van het tiende Europees Ontwikkelingsfonds

(2007/2138(INI))

Het Europees Parlement,

–   gezien de partnerschapsovereenkomst tussen de leden van de groep van staten in Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan enerzijds, en de Europese Gemeenschap en haar lidstaten anderzijds, ondertekend te Cotonou op 23 juni 2000 (Overeenkomst van Cotonou)[1],

–   gezien het intern akkoord tussen de vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten, in het kader van de Raad[2] bijeen, betreffende de financiering van de steun van de Gemeenschap binnen het meerjarig financieel kader voor 2008-2013 voor de ACS-EG-partnerschapsovereenkomst en de toewijzing van financiële bijstand ten behoeve van de landen en gebieden overzee waarop de bepalingen van deel vier van het EG-Verdrag van toepassing zijn,

–   gezien Verordening (EG) nr. 617/2007 van de Raad van 14 mei 2007 inzake de uitvoering van het tiende Europees Ontwikkelingsfonds uit hoofde van de ACS-EG-partnerschapsovereenkomst[3],

–   gelet op artikel 45 van zijn Reglement,

–   gezien het verslag van de Commissie ontwikkelingssamenwerking en de adviezen van de Commissie buitenlandse zaken en de Begrotingscommissie (A6‑0042/2008),

A. overwegende dat de uitvoering van het tiende Europees Ontwikkelingsfonds (EOF) afhankelijk is van de ratificatie (door alle lidstaten van de Europese Unie en twee derde van de leden van de groep van staten in Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan (ACS) uiterlijk op 30 november 2007, zodat het per 1 januari 2008 in werking kan treden (artikel 93, lid 3, van de overeenkomst van Cotonou),

B.  gezien de vervalclausule van het tiende Europees Ontwikkelingsfonds, waardoor niet langer gebruik kan worden gemaakt van de overschotten van de vorige Europese Ontwikkelingsfondsen,

C. gezien de verbintenis die de Europese Commissie aangegaan is, dat de middelen van het negende EOF vóór 31 december 2007 in hun geheel ingezet zullen zijn,

D. overwegende dat het EOF tot nog toe buiten de EU-begroting blijft, ondanks de aandrang van het Europees Parlement om het in de begroting op te nemen,

E.  overwegende dat het ontbreken van formeel toezicht van het Europees Parlement en de nationale parlementen op het EOF, omdat het niet in de begroting van de Europese Unie opgenomen is, een democratische tekortkoming vormt,

F.  gezien de studie van de Europese Commissie in 64 ACS-landen, over de medewerking van non-gouvernementele actoren bij de programmering van het tiende EOF, waaruit blijkt dat de informatie in alle landen verspreid is, maar dat er maar in de helft van de bestudeerde landen echte deelname geweest is,

G. gezien de lancering van een nieuw strategisch partnerschap Afrika-EU en een beleidsplan 2008-2010, die uitgaan van de beginselen van "Afrikaanse eenheid, wederzijdse afhankelijkheid van Afrika en Europa, gezamenlijke inbreng en verantwoordelijkheid, eerbied voor de rechten van de mens, de democratische beginselen en de rechtstaat, en het recht op ontwikkeling", zoals op de Top van Lissabon gesteld (8 en 9 december 2007), en de bij die gelegenheid aangenomen gemeenschappelijke verklaring van het Europees Parlement en het pan-Afrikaans parlement, die een oproep doet om de rol van de parlementen in de nieuwe strategie uit te breiden,

H. gezien de politieke verbintenissen die de Europese Unie en de lidstaten met betrekking tot ontwikkelingssteun - vooral voor Afrika - en doelmatige hulpverlening aangegaan zijn,

I.   gezien de toezegging van de Europese Unie om haar handelssteun tot het jaar 2010 met 2.000.000.000 euro per jaar te verhogen (1.000.000.000 euro ten laste van de Europese Commissie, 1.000.000.000 euro ten laste van de lidstaten),

J.   gezien de indicatieve verdeling van de middelen van het tiende EOF, namelijk ongeveer 30% voor algemene begrotingssteun, 30% voor infrastructuur, 15% voor bestuur (met inbegrip van vrede en veiligheid), 8% voor landbouw en plattelandsontwikkeling, 8% voor de sociale beleidsonderdelen en sociale integratie, terwijl de rest verdeeld wordt over economische ontwikkeling, institutionele steunverlening en vooral milieutechnische hulp,

K. overwegende dat het aandeel van de middelen voor volksgezondheid en lager onderwijs in het tiende EOF in vergelijking met het negende EOF een lichte achteruitgang vertoont,

Kernpunten en doelstellingen van het tiende EOF

1.  legt de nadruk op de belangrijke inzet die de aanvang van het EOF voor de periode 2008-2013 vertegenwoordigt, vooral gezien de politieke verbintenissen die de Europese Unie en de lidstaten aangegaan zijn voor ontwikkelingssteun, de lopende ontwikkelingen in de richting van een vernieuwd partnerschap tussen Europa en Afrika, en de bijdrage van de Europese Unie tot de verwezenlijking van de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling (MDG) tegen 2015;

2.  onderschrijft volledig de belangrijkste doelstelling van ontwikkelingssamenwerking, die in artikel 1 van Verordening (EG) nr. 617/2007 wordt genoemd, namelijk "het uitbannen van armoede in de partnerlanden en -regio's in het kader van duurzame ontwikkeling, met inbegrip van de verwezenlijking van de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling"; acht het van het grootste belang dat deze prioritaire doelstellingen concreet worden omgezet door middel van de instrumenten en toepassingsmodaliteiten die in deze verordening worden genoemd, en betreurt dat de bepalingen met betrekking tot de strategiedocumenten per land en de strategiedocumenten per regio zijn gestoeld op een restrictieve interpretatie van deze doelstellingen;

3.  wenst dat de uitvoering van het EOF ook aansluit bij de internationale verbintenissen van de Europese Unie volgens art. 177, lid 3, van het EG-Verdrag;

4.  dringt erop aan dat de uitvoering van het EOF in overeenstemming met de aanbevelingen van het ontwikkelingsprogramma van de Verenigde Naties (UNDP) voor de besteding van overheidssteun voor ontwikkeling gebeurt, en dat op zijn minst elke maatregel die niet voldoet aan de criteria voor overheidssteun voor ontwikkeling zoals vastgelegd door de commissie voor ontwikkelingssteun van de OESO, van de programmering uitgesloten wordt; dringt er dan ook op aan dat art. 2, lid 3 van Verordening (EG) nr. 617/2007 gewijzigd wordt;

5.  neemt met voldoening kennis van het streven naar vereenvoudiging en harmonisering bij de opstelling van de nieuwe Verordening (EG) nr. 617/2007; meent dat de bereidheid om zich naar het Instrument voor ontwikkelingssamenwerking[4] te richten ertoe zou moeten bijdragen de rol van het Parlement in het toezicht en de controle op de uitvoering van het EOF uit te breiden;

6.  spreekt zich uit voor de integratie van het EOF in de begroting van de EU teneinde de coherentie, transparantie en doeltreffendheid van de ontwikkelingssamenwerking te verbeteren en een democratische controle te waarborgen; onderstreept dat opneming van het EOF in de begroting tevens een duidelijk antwoord vormt op de steeds weer terugkerende problemen als gevolg van het omslachtige en langzame intergouvernementele ratificatieproces; verzoekt de Raad de opneming van het EOF in de begroting te plannen in het kader van de tussentijdse herziening van de financiële vooruitzichten in 2009;

7.  is verheugd dat lid 3 van art. 179 EG-Verdrag - die het EOF buiten het EG-Verdrag plaatste, in het Verdrag van Lissabon is geschrapt, zodat de weg naar integratie van het EOF in de begroting van de Europese Unie nu open ligt;

8.  herinnert eraan dat het grote waarde hecht aan samenhang tussen de verschillende vormen van ontwikkelingsbeleid en aan het streven van de EU dat de doelstellingen van het ontwikkelingsbeleid niet door andere beleidsmaatregelen van de Europese Unie met een weerslag op het ontwikkelingsbeleid (handel, milieu, veiligheid, landbouw, enz.) worden tegengegaan;

9.  verzoekt de Commissie meer aandacht aan de vlucht van geschoolde arbeidskrachten uit de ACS-landen naar de Europese Unie te besteden en adequate maatregelen voor te stellen om ze beter in eigen land te houden of ernaar te laten terugkeren;

10. brengt zijn gehechtheid aan de beginselen van eigen inbreng (ownership) en deelname in herinnering, die de kern van de overeenkomst van Cotonou en de Europese consensus over ontwikkeling vormen[5];

Tijdschema

11. verzoekt de EU-lidstaten en de ACS-landen die zulks nog niet hebben gedaan, het interne akkoord en de herziene overeenkomst van Cotonou te ratificeren, zodat het tiende EOF zo spoedig mogelijk van start kan gaan;

12. neemt kennis van de toezegging van de Commissie dat alle middelen van het negende EOF vóór de streefdatum van 31 december 2007 zullen zijn ingezet; verzoekt de Commissie alle nodige maatregelen te treffen om te voorkomen dat kredieten onder de "vervalclausule" komen te vallen en ervoor te zorgen dat de continuïteit van de financiering is gewaarborgd;

13. onderstreept dat dit krappe tijdschema ertoe geleid heeft dat het maatschappelijk middenveld en de parlementen niet ten volle bij de programmering konden worden betrokken en dringt erop aan dat deze tekortkomingen in het raadplegingsproces tijdens de uitvoeringsfase worden gecorrigeerd;

Strategiedocumenten en prioritaire actieterreinen

14. onderstreept dat om de in artikel 1 van Verordening (EG) nr. 617/2007 genoemde doelstellingen te bereiken bij de programmering voorrang moet worden gegeven aan maatregelen voor armoedebestrijding, met speciale aandacht voor gebieden die onder de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling vallen, zoals de sociale sectoren, met name gezondheidszorg en basisonderwijs; onderstreept dat de in het kader van het Instrument voor ontwikkelingssamenwerking aangegane verplichting om 20% van de middelen in te zetten voor gezondheidszorg en basisonderwijs tot 2009 om coherent te zijn van toepassing moet zijn op alle uitgaven voor Europees ontwikkelingsbeleid, ook die van het EOF;

15. neemt kennis van het voornemen van de Commissie om dit doel te bereiken door middel van begrotingssteun, maar betreurt dat er geen globale strategie is uitgewerkt in overleg met de ontvangende landen om gezondheidszorg en onderwijs onder de prioriteiten van de landenstrategiedocumenten op te nemen ; dringt erop aan dat dit vraagstuk in het kader van de tussentijdse herziening opnieuw aan de orde wordt gesteld, teneinde de doelstelling van 20% te bereiken;

16. benadrukt dat blijvende terugdringing van de armoede enkel in een toestand van duurzame economische, sociale en milieuvriendelijke ontwikkeling te bereiken is, en verder dat alle beleidsmaatregelen in het kader van het EOF daarom onderdeel van een ontwikkelingsproces moeten vormen dat de opbouw van een stevige staatshuishouding nastreeft, die het milieu beschermt en waar niemand van elementaire sociale dienstverlening verstoken blijft;

17. benadrukt dat duurzame ontwikkeling nooit volledig te bereiken is onder omstandigheden van oorlog, onrust onder de burgers of politieke onstabiliteit ; meent dan ook dat ook bij voorrang gestreefd moet worden naar opbouw van democratie, inspanningen om vrede te bewaren of te consolideren, de rechtsstaat, stabiele en democratische instellingen en volledige eerbiediging van de rechten van de mens;

18. is van mening dat de landenstrategiedocumenten aan democratische controle moeten worden onderworpen en dus niet zonder enige parlementaire controle mogen worden opgesteld en toegepast; is van oordeel dat de voorlegging van de landenstrategiedocumenten aan de Paritaire Parlementaire Vergadering ACS-EU (PPV) een belangrijke bijdrage levert tot de doelstelling van ownership die in de Overeenkomst van Cotonou is neergelegd en een positieve stap vormt in de richting van institutionele bevoegdheden, in het kader van de comitologie, voor de PPV en het Europees Parlement ; vraagt de Commissie erop toe te zien dat de PPV over de materiële mogelijkheden beschikt om haar werkzaamheden voor de landenstrategiedocumenten tot een goed einde te brengen en dat zijzelf een follow-upverslag over de adviezen van de PPV opstelt;

19. betreurt dat Verordening (EG) nr. 617/2007 niet voorziet in een expliciete procedure voor participatie of raadpleging van het Europees Parlement, van nationale parlementen, van lokale overheden of non-gouvernementele actoren bij de follow-up en evaluatie van de landenstrategiedocumenten; verzoekt de Raad en de Commissie dergelijke raadplegingen systematisch op te nemen in de programmering;

Gendervraagstukken

20. betreurt dat gendervraagstukken niet zijn aangewezen als specifiek actiegebied; dringt erop aan deze beslissing in het kader van de tussentijdse herziening van de uitvoering van het EOF in overleg met de ACS-partners nog eens tegen het licht te houden;

21. verzoekt de Commissie om de toezeggingen voor gelijkheid van man en vrouw gestand te doen die in een aantal centrale beleidsdocumenten gegeven zijn, zoals de Europese consensus over ontwikkeling, de gezamenlijke strategie van de EU en Afrika, en uiteraard ook de overeenkomst van Cotonou, en daarmee te garanderen dat gendervraagstukken tot de politieke prioriteiten van het ACS-EU-partnerschap zullen behoren met, in het kader van de gender mainstreaming, adequate aandacht en financiering, en dringt erop aan dat de zichtbaarheid van gendervraagstukken groter wordt, via toevoeging van een desbetreffend hoofdstuk en specifieke indicatoren in het jaarverslag van de Commissie, teneinde een betere follow-up en controle van de geboekte vooruitgang te bewerkstelligen;

Begrotingssteun

22. is van mening dat begrotingssteun een doeltreffende bijdrage kan leveren tot het uitroeien van armoede en de verwezenlijking van de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling, met name wanneer de middelen worden geconcentreerd op de gebieden gezondheidszorg en basisonderwijs; onderschrijft het streven van de Commissie om van begrotingssteun een hefboom te maken om het aandeel van de nationale begrotingen dat aan die sectoren besteed wordt, te verhogen;

23. herinnert eraan dat de doeltreffendheid en legitimiteit van begrotingssteun afhankelijk zijn van de strikte naleving van een aantal voorwaarden, met name nauwere coördinatie tussen de donoren enerzijds, en anderzijds de naleving van de regels van de democratie, alsmede goed bestuur en een apparaat voor het beheer van de overheidsfinanciën dat door een democratisch gekozen parlement in de begunstigde landen wordt gecontroleerd; dringt er bij de Commissie op aan dat aan deze voorwaarden is voldaan alvorens programma's voor begrotingssteun op gang worden gebracht;

24. verheugt zich over de toezegging van de Commissie om de begrotingssteun rechtstreeks aan de vorderingen in de verwezenlijking van de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling te koppelen en die verwezenlijking met overeenkomstige contracten te stimuleren, die gewaarborgde financiering over een langere periode bieden en daarmee de voorspelbaarheid van de steun helpen verbeteren;

25. verzoekt om een jaarlijks verslag dat de begrotingssteun evalueert volgens betrouwbare en transparante maatstaven, die ook de vorderingen in de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling meetbaar maken, en dat aan het Europees Parlement, de PPV, de nationale parlementen en de non-gouvernementele actoren voorgelegd wordt;

26. dringt erop aan specifieke middelen in het kader van begrotingssteun te bestemmen voor versterking van de capaciteit voor budgettaire follow-up binnen de ACS-parlementen;

Prestatiegerelateerde tranche

27. herinnert aan zijn aandacht voor de bevordering van goed bestuur en kan zich vinden in het beginsel van een "premie voor goed bestuur" in het kader van de in artikel 8 van de overeenkomst van Cotonou gedefinieerde politieke dialoog, mits de criteria voor toekenning hiervan en de toepassingsmodaliteiten duidelijk en transparant zijn;

28. stelt vast dat verschillende van de door de Commissie vastgestelde criteria voor de verdeling van de prestatiegerelateerde tranche prioritair de belangen van het Noorden op het oog hebben en protesteert tegen een afglijden naar aan voorwaarden gebonden steun op basis van criteria die niet uitsluitend verband houden met goed bestuur;

29. spreekt zijn bezorgdheid uit over de interpretatie van de criteria met betrekking tot economisch en sociaal bestuur; protesteert tegen de toepassing van "verborgen criteria" op economisch en sociaal vlak en is van mening dat de analyse van wetgeving en overheidsbeleid op dit terrein niet mag leiden tot eisen met betrekking tot liberalisering en deregulering; beveelt aan om aan het bestuursprofiel criteria toe te voegen die verband houden met de aanwezigheid en de kwaliteit van overheidsdiensten; herinnert eraan dat het standpunt van de ACS-landen of -regio's inzake de uiteindelijke keuze om al dan niet toe te treden tot de economische partnerschapsovereenkomsten (EPO) geen criterium mag vormen;

30. vraagt de Commissie het besluitvormingsproces te verduidelijken waarmee de uitsplitsing van de middelen voor de prestatiegerelateerde tranche tot stand komt en voorstellen te doen om te garanderen dat het Europees Parlement en de non-gouvernementele actoren ingelicht worden;

Regionale integratie, handelssteun en economische partnerschapsovereenkomsten

31. herinnert eraan dat de EU heeft toegezegd haar steun aan de handel tot 2.000.000.000 euro per jaar te zullen verhogen en 50% van deze bijkomende steun aan de ACS-landen te zullen toekennen, waarbij deze verhoging via aanvullende middelen dient te worden gedekt; hecht groot belang aan de naleving van deze toezegging van de EU op het gebied van handelssteun en verzoekt de Commissie en de Raad mee te delen hoe de huidige stand van zaken is wat betreft de inzet van de EU en de lidstaten om dit doel te bereiken;

32. dringt erop aan dat de financiering van de geïntegreerde regionale programma's (GRP) in gelijke mate ten goede komt aan alle ACS-landen of -regio's, onafhankelijk van het standpunt van de landen met betrekking tot de uiteindelijke keuze om al dan niet aan de economische partnerschapsovereenkomsten deel te nemen; protesteert tegen elke vorm van conditionaliteit in de zin van toetreding tot een EPO bij de toekenning van GRP-kredieten;

33. herhaalt zijn verzoek om de specifieke behoeften voor de aanpassing van de staatshuishoudingen van de ACS-landen aan de economische partnerschapsovereenkomsten met aanvullende middelen bij het EOF te bestrijden;

Participatie

34. onderstreept dat het onderzoek ex-post van de EOF-kwijting door het Europees Parlement een ontoereikende democratische controle vormt en verzoekt de Raad het Parlement in afwachting van de integratie van het EOF in de EU-begroting een institutionele rol toe te bedelen met betrekking tot het gehele proces van follow-up en evaluatie van de programmering;

35. betreurt de uiterst vage en dubbelzinnige formulering van de regels inzake de rol van de verschillende actoren in de programmering van de EU-steun (zie artikel 2, lid 3, van Verordening (EG) nr. 617/2007); dringt erop aan dat het Europees Parlement, de nationale parlementen, de plaatselijke overheden en de representatieve non-gouvernementele actoren worden betrokken bij het proces van programmering, de follow-up en de controle van de uitvoering van het EOF;

36. verzoekt de nationale parlementen van de EU- en de ACS-landen een nauwgezette parlementaire controle uit te oefenen op de uitvoerende instanties wat betreft de programmering van het EOF; vraagt de Commissie zich ervan te vergewissen dat de nationale parlementen in elk stadium van de opstelling en opvolging van de strategiedocumenten daadwerkelijk geraadpleegd worden;

37. stelt nogmaals dat het het verzoek van de PPV op haar negende zitting van april 2005 onderschrijft om een adequaat percentage van de EOF-middelen aan opleiding en politieke vorming van parlementsleden en leidinggevenden op politiek, economisch en sociaal vlak te besteden, ten behoeve van blijvende consolidatie van goed bestuur, de rechtsstaat, democratische structuren en interactie van regering en oppositie in een pluralistische democratie op de grondslag van vrije verkiezingen;

Follow-up en evaluatie van de resultaten

38. dringt erop aan dat het Europees Parlement, de nationale parlementen en de non-gouvernementele actoren in 2010 worden geraadpleegd over de tussentijdse herziening van de uitvoering van het EOF en dat het Europees Parlement van de resultaten van de tussentijdse evaluatie van de investeringsfaciliteit op de hoogte gebracht wordt;

39. neemt met voldoening kennis van de opstelling door de Commissie van een jaarverslag over de uitvoering van de in het kader van het EOF toegekende steun, dat aan het Europees Parlement zal worden toegezonden; zal bij de behandeling van dit jaarverslag met zeer grote aandacht nagaan wat het effect van de steun is op de uitroeiing van armoede en hoe deze bijdraagt tot de verwezenlijking van de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling; dringt erop aan dat de PPV, de nationale parlementen en de non-gouvernementele actoren dit jaarverslag eveneens ontvangen;

40. neemt met voldoening kennis van het voornemen van de Commissie en de Europese Investeringsbank (EIB)om de resultaten op gezette tijden te evalueren, met bijzondere aandacht voor de vorderingen in de verwezenlijking van de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling, en alle actoren, met inbegrip van de non-gouvernementele actoren, in de evaluatie van de steun van de Gemeenschap te betrekken, waarmee uiteraard ook het Europees Parlement, de nationale parlementen en de PPV worden bedoeld; vraagt de Commissie duidelijk te maken volgens welke regels en met welke frequentie de evaluaties plaats zullen vinden;

41. onderstreept dat in crisis- of conflictomstandigheden de ervaring en bekwaamheid van parlementsleden en vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld absoluut onontbeerlijk blijken en verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat zij geraadpleegd worden voordat er speciale maatregelen volgens art. 8, lid 2, van Verordening (EG) nr. 617/2007 worden aangenomen;

Doeltreffendheid van de steun

42. neemt met genoegen kennis van de verwijzing naar de verklaring van Parijs over de doelmatigheid van ontwikkelingshulp en dringt erop aan dat de programmering van het EOF aan de aanbevelingen van de verklaring voldoet; benadrukt niettemin dat de opbouw van een evenwichtig partnerschap tussen de EU en de ACS-landen als gelijke partners niet enkel op harmonisering en gelijkschakeling onder de geldschieters kan berusten, maar vooral de wederzijdse verplichtingen en wederkerige erkentelijkheid moet benadrukken, vooral waar het gaat om bestuur;

43. dringt er bij de Commissie op aan dat zij haar streven om de vooruitgang op dit gebied nauwlettend te volgen in daden omzet en een specifiek verslag opstelt in het kader van de voorbereiding van de Top van Accra in september 2008; dringt erop aan dat er periodiek verslag wordt uitgebracht over de evaluatie van de doeltreffendheid van de steun, dat aan het Europees Parlement wordt voorgelegd;

44. erkent dat de inspanningen van de Commissie om de uitbetaling van de steun te bespoedigen het uitvoeringspercentage van het EOF significant hebben verbeterd; onderstreept niettemin dat er op dit gebied nog meer vooruitgang moet worden geboekt en roept de lidstaten op hieraan actief bij te dragen; verzoekt de Commissie ten behoeve van het Europees Parlement en van de PPV een kwartaaloverzicht over de uitbetaling van de middelen op te stellen;

45. deelt zonder voorbehoud de wens om in de uitvoering van het EOF de voorspelbaarheid van de hulpverlening te verbeteren;

Steunfaciliteit voor vrede in Afrika

46. spreekt zijn krachtige steun uit voor een steunfaciliteit voor vrede in Afrika en dringt erop aan dat de toepassingsregels voor dat beleidsmiddel een sterker politiek partnerschap tussen de EU en de Afrikaanse Unie tot stand brengen, in overeenstemming met de beleidskeuzes voor de nieuwe gezamenlijke strategie EU-Afrika;

47. benadrukt dat de steunfaciliteit voor vrede in Afrika als hulpmiddel voor het gemeenschappelijk buitenlands- en veiligheidsbeleid (GBVB) moet worden gezien en volgens de criteria van de commissie ontwikkelingssteun van de OESO niet onder ontwikkeling valt; betreurt daarom ten zeerste het besluit van 11 april 2006 van de Raad om het vredesondersteuningsmechanisme uit het EOF te financieren;

48. verzoekt de Commissie en de Raad te voorzien in een andere vorm van financiering, uiterlijk na de evaluatie waarbij in 2010 de procedure voor financiering van de steunfaciliteit voor vrede in Afrika wordt onderzocht; verzoekt om in het kader van deze evaluatie te worden geraadpleegd;

49. verzoekt dat het Europees Parlement en de PPV worden geraadpleegd over het actieprogramma 2008-2010 en over het jaarlijkse activiteitenverslag van de Commissie over het gebruik van de ingezette middelen;

Cofinanciering en coherentie met de overige instrumenten

50. stemt in met de mogelijkheid van medefinanciering van ontwikkelingsprojecten met de lidstaten of andere geldschieters, die door de programmering van het tiende EOF ontstaan is;

51. beveelt aan deze mogelijkheid ook open te stellen voor andere financiële instrumenten van de EU en herhaalt zijn vraag om een nieuwe pan-Afrikaanse financiële toewijzing in het leven te roepen, programmeerbaar en voorspelbaar, met middelen uit het EOF, de thematische onderdelen van het financieringsinstrument voor ontwikkelingsamenwerking en de mogelijkheden van het Europees nabuurschapsbeleid, om de nieuwe gezamenlijke strategie van de Europese Unie en Afrika in haar uitvoering te financieren en te ondersteunen;

52. spreekt de wens uit dat de gezamenlijke ACS-EU-programma's tot stand komen op basis van cofinanciering, teneinde gemeenschappelijke antwoorden te vinden op de grote mondiale uitdagingen zoals toegang tot mondiale collectieve goederen of klimaatverandering, en dat zij op deze wijze bijdragen tot versterking van het politieke partnerschap in het kader van de overeenkomst van Cotonou;

o o

o

53. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

  • [1]  PB L 317 van 15.12.2000, blz. 3, akkoord herzien bij akkoord d.d. 25 juni 2005 (PB L 209 van 11.8.2005, blz. 27).
  • [2]  PB L 247 van 9.9.2006, blz. 32.
  • [3]  PB L 152 van 13.6.2007, blz. 1.
  • [4]  Verordening (EG) nr. 1905/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 tot invoering van een financieringsinstrument voor ontwikkelingssamenwerking (PB L 378 van 27.12.2006, blz. 41).
  • [5]  Gemeenschappelijke verklaring van de Raad en de vertegenwoordigers van de regeringen der lidstaten, in het kader van de Raad, het Europees Parlement en de Commissie betreffende het ontwikkelingsbeleid van de Europese Unie: "De Europese consensus" (PB C 46 van 24.2.2006, blz. 1).

TOELICHTING

Een nieuwe procedure

Tot en met het negende EOF had de procedure betrekking op drie instrumenten (Overeenkomst van Cotonou, financieel protocol en "intern akkoord") die door alle lidstaten en 2/3 van de ACS-landen moesten worden geratificeerd (dit gold alleen voor de eerste twee teksten). Dit kwam neer op een zeer omslachtig proces (voor het negende EOF duurde de procedure twee jaar en tien maanden). In de tussentijd kon gebruik worden gemaakt van het saldo van het vorige EOF. Voor het tiende EOF is het intern akkoord (dat op 17 juli 2006 is ondertekend) gereduceerd tot de meest eenvoudige versie, teneinde het ratificatieproces te bespoedigen. De belangrijkste programmeringsregels vormen een nieuwe toepassingsverordening die door de Raad op 14 mei 2007 is goedgekeurd en waarover het Europees Parlement zich moet uitspreken. Om de procedures zoveel mogelijk te harmoniseren is deze ontwerpverordening gebaseerd op het model van de gemeenschappelijke intentieverklaring. Dit is een positieve ontwikkeling, aangezien hiermee de door het EP in het kader van de medebeslissing bereikte inbreng is verwerkt. Bovendien wordt hiermee een stap gezet in de richting van opname in de begroting van het EOF, hetgeen een van de wensen van dit verslag is.

Een belangrijk kernpunt op de Europese ontwikkelingsagenda

De verordening is in kwalitatief opzicht van belang, aangezien er een beslissing wordt geveld over het gebruik van een essentieel deel van de ontwikkelingssteun van de EU in de periode 2008-2013, ten behoeve van de meest kwetsbare landen ter wereld.

In kwalitatief opzicht maakt deze verordening deel uit van een internationale en Europese mobilisatiecampagne op het vlak van internationale solidariteit, met name ten behoeve van de minst ontwikkelde landen waarvan de meeste ACS-landen zijn. De periode voor de uitvoering van dit tiende EOF valt samen met verschillende belangrijke punten op de agenda van de Europese en internationale ontwikkelingshulp:

- de toezeggingen van de EU en de lidstaten op het gebied van publieke ontwikkelingssteun,

- de verwezenlijking van de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling tot 2015,

- de nieuwe EU-Afrika-strategie,

- de mobilisatie met betrekking tot de vraag naar de doeltreffendheid van ontwikkelingssteun, met in 2008 de Top van Accra over de follow-up van de Verklaring van Parijs,

- de tenuitvoerlegging van de economische partnerschapsovereenkomsten,

- de herziening van de financiële vooruitzichten in 2010, waarbij het vraagstuk van de opneming in de begroting van het EOF aan de orde zal moeten worden gesteld.

Tijdschema

Het ratificatieproces dient op 31 december 2007 te zijn afgerond. Deze termijn is van essentieel belang omdat het saldo van het negende EOF niet langer kan worden overgedragen. De Commissie heeft zich ertoe verplicht dat alle middelen uit het negende EOF vóór die datum worden ingezet. Het blijft echter een feit dat het intergouvernementele ratificatieproces uiterst langdurig is. Het EP dient zich er vooral voor in te zetten dat de middelen van het negende EOF niet verloren gaan als gevolg van de "vervalclausule". Ook dient te worden gewezen op de ontoereikende participatie van de actoren, met name de nationale parlementen en de Paritaire Parlementaire Vergadering ACS-EU (PPV) als gevolg van dit krappe tijdschema.

Participatie

Gezien de tekortkomingen van het programmeringsproces dient te worden gewaarborgd dat hiermee in de uitvoering van het tiende EOF rekening wordt gehouden overeenkomstig de beginselen van ownership en participatie die het ontwikkelingsbeleid van de EU moeten kenmerken. De integratie van het EOF in de begroting zal de huidige tekortkomingen grotendeels goedmaken. In afwachting daarvan is er aanzienlijke vooruitgang op dit terrein nodig. De bepalingen betreffende participatie blijven evenwel gebrekkig of zeer vaag. Om deze redenen dringt het verslag aan op verbetering van de participatie op alle niveaus van de procedure: strategiedocumenten, doeltreffendheid van de steun en evaluatie van de resultaten.

Nationale en regionale strategiedocumenten

De strategiedocumenten zijn de belangrijkste instrumenten voor de uitvoering van het EOF. In dit verslag wordt dan ook op twee zaken aangedrongen:

- prioriteit voor de sociale sectoren, met name gezondheidszorg en basisonderwijs, en

- democratische controle.

Op deze twee punten blijken de bepalingen van de verordening en de tot dusver beschikbare informatie over de inhoud van de strategiedocumenten zeer gebrekkig. Het staat buiten kijf dat de toezending van deze documenten ter informatie aan de PPV een stap in de goede richting vormt. Maar er is nog aanzienlijke vooruitgang nodig om participatie van en controle door het EP, de nationale parlementen en de non-gouvernementele actoren met betrekking tot de totstandbrenging, tenuitvoerlegging en evaluatie van de strategiedocumenten te waarborgen.

Prioritaire actieterreinen

Het moet zeker zijn dat de bepalingen in deze ontwerpverordening aansluiten bij het doel dat in artikel 1 ervan wordt genoemd, namelijk "uitroeiing van armoede" en "verwezenlijking van de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling". Het in de Europese begroting sinds 2001 opgenomen doel, namelijk dat 20% van de steun dient te worden besteed aan primaire gezondheidszorg en onderwijs, dient ook voor het EOF te gelden. Dit doel is bij lange na nog niet bereikt, want het tiende EOF voorziet slechts in 6,1% rechtstreekse steun voor deze twee sectoren (3,3% voor gezondheidszorg en 2,8% voor onderwijs, plus 1,6% voor sociale cohesie). De Commissie is van mening dat het doel van 20% bereikt kan worden via begrotingssteun. Dit volstaat niet. Prioriteit voor gezondheidszorg en onderwijs dient duidelijk tot uitdrukking te komen in de belangrijkste sectoren van de strategiedocumenten.

Gendervraagstukken

Alle internationale organisaties en instellingen die zich met ontwikkelingssamenwerking bezighouden, wijzen telkens weer op het belang van ontwikkelingsprojecten waarbij vrouwen worden betrokken of die zich specifiek tot vrouwen richten. In dit verslag bevestigt het EP dat het gendervraagstukken graag bij de prioriteiten van het ontwikkelingsbeleid van de EU zou zien. In dit opzicht valt het te betreuren dat dit onderwerp als zodanig geen actiegebied van het tiende EOF vormt. Bij gebrek aan een specifieke evaluatie van de resultaten op gendergebied kan mainstreaming geen garantie bieden voor doeltreffendheid of zichtbaarheid van de maatregelen van de EU op dit terrein.

Doeltreffendheid van de steun, transparantie, follow-up en evaluatie van de resultaten

De verordening bevat positieve innovaties op het gebied van follow-up en evaluatie van de doeltreffendheid van ontwikkelingssteun. De afgelopen jaren is er ook een aanzienlijke verbetering optreden bij de bespoediging van de uitbetaling, hoewel er met name in verschillende lidstaten nog meer vooruitgang op dit gebied mogelijk is. Maar de doeltreffendheid van de steun dient het voorwerp te vormen van controle en evaluatie door het EP, de PPV en de non-gouvernementele actoren. Voor de follow-up en evaluatie van de resultaten van de uitvoering van het tiende EOF brengt de verordening eveneens een positieve ontwikkeling mee: de opstelling van een jaarverslag dat aan het EP wordt toegezonden. Bovendien is de Commissie voornemens de resultaten regelmatig te evalueren door zich te concentreren op de vooruitgang die bij de verwezenlijking van de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling is bereikt en "alle betrokken actoren" hierbij te betrekken. Er is evenwel nadere toelichting nodig op de aard van de bevoegdheden van het EP met betrekking tot het jaarverslag en op de identiteit van de genoemde actoren.

Versterking van de capaciteit

De nationale parlementen moeten een essentieel instrument vormen bij de uitwerking, tenuitvoerlegging en controle van de resultaten van de programmering. Om deze taak te vervullen, dienen zij steun te krijgen, zowel in materieel opzicht als wat betreft de scholing van parlementsleden. Het verslag dringt aan op tweevoudige steun:

- financiële middelen voor de verbetering van de capaciteit van de parlementen, en

- specifieke steun voor de budgettaire follow-up die via begrotingssteun wordt gefinancierd.

De non-gouvernementele actoren dienen eveneens gebaat te zijn bij deze versterking van de capaciteit.

Begrotingssteun

Er is een aanzienlijke verhoging van de begrotingssteun gepland. Deze kan een duidelijk en doeltreffend instrument zijn in het ontwikkelingsbeleid van de EU, in het kader van haar bijdrage tot de verwezenlijking van de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling. Maar deze doelstellingen kunnen alleen worden bereikt als collectief aan een aantal voorwaarden is voldaan:

- betere coördinatie aan de donorkant,

- goed bestuur, democratie, eerbiediging van de fundamentele vrijheden, en een structuur voor het beheer van de overheidsfinanciën dat door een democratisch gekozen parlement wordt gecontroleerd aan de ontvangerskant.

Noch begrotingssteun, noch een "prestatiegerelateerde tranche" mogen worden gebruikt om nieuwe voorwaarden in te voeren, en evenmin mogen zij een middel vormen waarmee de geldverstrekkers zich sterker kunnen mengen in de begroting en het nationale beleid van de ACS-landen en aldus de politieke manoeuvreerruimte van deze landen verkleinen. Een rigoureuze controle van dit instrument is dus onontbeerlijk om te waarborgen

- dat aan deze voorwaarden wordt voldaan en dat de door het EP in zijn laatste verslag over de EOF-kwijting genoemde ontsporingen worden voorkomen,

- dat deze steun inderdaad bijdraagt tot de verwezenlijking van de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling,

- dat de participatie van de nationale parlementen en het maatschappelijk middenveld werkelijk doeltreffend is.

Prestatiegerelateerde tranche

Het tiende EOF kent als innovatie dat een deel van de middelen onder bepaalde voorwaarden wordt toegekend ter bevordering van "goed bestuur". In principe kan het Parlement zich vinden in de gedachte van een "premie" voor goed bestuur ter verbetering van de politieke dialoog tussen de EU en de ACS-partners overeenkomstig artikel 8 van de Overeenkomst van Cotonou. Maar er is sprake van grote onzekerheid omtrent dit instrument:

- Het besluitvormingsproces is onduidelijk.

- Er is geen enkele controle of zelfs informatie voor het EP, de parlementen, de non-gouvernementele actoren of de PPV. Er is alleen een ex-post-beoordeling mogelijk op basis van de "bestuursplannen" die als bijlage bij de strategiedocumenten worden gepubliceerd.

- Bepaalde criteria van de "bestuursprofielen" of de interpretatie hiervan vormen een probleem. De Commissie heeft criteria toegevoegd die niet rechtstreeks verband houden met goed bestuur of die vooral de belangen van het Noorden op het oog hebben, zoals liberalisering van de markten, strijd tegen terrorisme, verplichtingen inzake massavernietigingswapens, tenuitvoerlegging van de verplichting om migranten opnieuw toe te laten, enz. Alleen een buiten de Commissie plaatsvindende controle (EP, parlementen, PPV, non-gouvernementele actoren) van de modaliteiten en voorwaarden voor toekenning van de prestatiegerelateerde tranche, kan ieder onduidelijkheid wegnemen. Hierin dient dus uitdrukkelijk te worden voorzien in het kader van de uitvoering van het EOF.

Cofinanciering en samenhang met andere instrumenten

Een ander novum van deze verordening is de mogelijkheid van cofinanciering van ontwikkelingsprojecten met lidstaten of andere geldverstrekkers. Dit is een positieve ontwikkeling die beantwoordt aan de verwachtingen van de instellingen en NGO's op het gebied van ontwikkelingssamenwerking. In dit verslag wordt onderstreept dat cofinanciering een middel moet vormen om het politieke partnerschap tussen de EU en de ACS-landen te versterken, in aansluiting op de richtsnoeren van de nieuwe EU-Afrika-strategie. Aanbevolen wordt de cofinancieringsprocedure uit te breiden tot andere financiële instrumenten van de EU, teneinde een "pan-Afrikaans ontwikkelingsfonds" in het leven te roepen dat gezamenlijk door het EOF en het nabuurschapsinstrument wordt gefinancierd.

Regionale integratie, handelssteun en economische partnerschapsovereenkomsten

De Europese Unie heeft zich er eind 2005 toe verplicht zijn handelssteun tot 2010 tot 2 mrd euro per jaar te verhogen (1 mrd voor de Commissie en 1 mrd voor de lidstaten). De Raad heeft toegezegd 50% van deze bijkomende steun aan de ACS-landen te zullen toekennen. Deze verplichting dient te worden nagekomen. Daarnaast is de vraag aan de orde gesteld hoe het deel van de middelen voor regionale integratieprogramma's in het kader van de uitvoering van het tiende EOF moet worden gebruikt. De Commissie heeft dit deel van de middelen fors opgetrokken om in te kunnen spelen op de groeiende behoeften op dit gebied, maar ook ter financiering van aanpassingsmaatregelen voor de ACS-economieën als gevolg van de sluiting van economische partnerschapsovereenkomsten. Op dit punt wordt aangedrongen op twee duidelijke wensen van het EP:

- De financiering van de EPO dient een aanvulling te vormen op de EOF-middelen.

- Er is meer duidelijkheid nodig over de verdeling van de middelen voor de regionale integratieprogramma's tussen ACS-regio's en -landen, met name om te waarborgen dat er geen voorwaarden in de zin van toetreding tot EPO worden ingevoerd, zoals in de door de PPV aangenomen Verklaring van Kigali wordt gezegd.

Steunfaciliteit voor vrede in Afrika

Weliswaar spreekt het EP zijn steun uit aan de invoering van deze faciliteit, maar het plaatst een vraagteken bij de financiering ervan. Dit instrument, dat onder het GBVB valt, zou in de periode 2008-2010 uit EOF-kredieten moeten worden gefinancierd. Dit is onaanvaardbaar, en illustreert eens te meer hoe middelen voor ontwikkelingssteun van de EU voor andere doeleinden worden gebruikt. In onderhavig verslag wordt erop aangedrongen dat deze procedure tijdens de herziening van de financiering van deze faciliteit in 2010 nog eens tegen het licht wordt gehouden.

ADVIES van de Commissie buitenlandse zaken (28.11.2007)

aan de Commissie ontwikkelingssamenwerking

inzake programmering van de uitvoering van het tiende Europees Ontwikkelingsfonds
(2007/2138(INI))

Rapporteur voor advies: Angelika Beer

SUGGESTIES

De Commissie buitenlandse zaken verzoekt de ten principale bevoegde Commissie ontwikkelingssamenwerking onderstaande suggesties in haar ontwerpresolutie op te nemen:

A. gezien zaak C-91/05, die op 21 februari 2005 door de Commissie bij het Europees Hof van Justitie tegen de Raad aanhangig is gemaakt, betreffende GBVB-actie tegen de proliferatie van handvuurwapens en lichte wapens in het kader van ECOWAS,

B.  overwegende dat het Hof met zijn arrest in deze zaak mogelijk richtinggevende jurisprudentie zal scheppen ten aanzien van een langlopend conflict tussen de Raad en de Commissie over hun respectieve bevoegdheden ten aanzien van acties op het gebied van ontwikkelingssamenwerking en in het kader van het GBVB, twee beleidsterreinen die elkaar overlappen,

1.  neemt kennis van het advies van de advocaat-generaal in zaak C-91/05, gedaan op 19 september 2007, waarin deze zich op het standpunt stelt dat de bestrijding van de proliferatie van handvuurwapens en lichte wapens - in tegenstelling tot het standpunt van de Raad - binnen de reikwijdte van het communautair beleid inzake ontwikkelingssamenwerking valt, onder meer op basis van artikel 11, lid 3, van de Overeenkomst van Cotonou;

2.  verzoekt de Raad en de Commissie voor projecten in verband met handvuurwapens en lichte wapens en ontwapening, demobilisatie en re-integratie in het kader van het 10de Europese Ontwikkelingsfonds kredieten beschikbaar te stellen ingeval het resultaat van zaak C-91/05 dergelijke werkzaamheden mogelijk maakt;

3.  wijst erop dat ook in het geval van de Vredesfaciliteit voor Afrika – waarvoor 250 miljoen euro is toegewezen – wordt aangevochten dat ontwikkelingsamenwerking het hoofddoel zou zijn; dringt er bijgevolg op aan de middelen van deze faciliteit in de toekomst uit een andere financieringsbron aan te vullen, bijvoorbeeld het Stabiliteitsinstrument;

4.  verzoekt de Raad en de Commissie om vanwege de gevoeligheid van deze kwestie, bij de discussie over toekomstige vredesondersteunende operaties die uit de Vredesfaciliteit voor Afrika worden gefinancierd, het Europees Parlement te betrekken, en het Parlement zo vroeg mogelijk het indicatief programma voor intra-ACS-samenwerking, de actieprogramma’s en de jaarlijkse activiteitenverslagen over de besteding van de middelen te doen toekomen;

5.  doet de aanbeveling om het debat over activiteiten uit hoofde van de Vredesfaciliteit voor Afrika samen met het voorzitterschap van de Raad in het kader van de GBVB-bijeenkomsten te voeren;

6.  betreurt dat er slechts sprake is van een beperkte mate van harmonisatie tussen Gemeenschaps- en EOF-procedures, hetgeen in strijd is met het bepaalde in het Intern Akkoord tussen de vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten, ingevolge waarvan een dergelijke harmonisatie zoveel mogelijk moet worden doorgevoerd; is weliswaar verheugd over de land- en regiospecifieke evaluatieverslagen die haar ter informatie zijn toegestuurd, maar onderstreept haar wens om even goed te worden geïnformeerd over het verloop van de voorbereiding, de uitvoering en de tussentijdse herziening van de strategiedocumenten.

UITSLAG VAN DE EINDSTEMMING IN DE COMMISSIE

Datum goedkeuring

27.11.2007

Uitslag eindstemming

+:

-:

0:

33

1

0

Bij de eindstemming aanwezige leden

Christopher Beazley, Elmar Brok, Véronique De Keyser, Hanna Foltyn-Kubicka, Bronisław Geremek, Ana Maria Gomes, Anna Ibrisagic, Metin Kazak, Helmut Kuhne, Vytautas Landsbergis, Francisco José Millán Mon, Raimon Obiols i Germà, Vural Öger, Cem Özdemir, Ioan Mircea Paşcu, Alojz Peterle, Samuli Pohjamo, Bernd Posselt, Michel Rocard, Libor Rouček, Jacek Saryusz-Wolski, György Schöpflin, Hannes Swoboda, István Szent-Iványi, Inese Vaidere, Geoffrey Van Orden, Kristian Vigenin, Jan Marinus Wiersma, Josef Zieleniec

Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervanger(s)

Alexandra Dobolyi, Kinga Gál, Jaromír Kohlíček, Aloyzas Sakalas, Luis Yañez-Barnuevo García

Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervanger(s) (art. 178, lid 2)

 

ADVIES van de Begrotingscommissie (7.2.2008)

aan de Commissie ontwikkelingssamenwerking

over de uitvoering van de programmering van het tiende Europees Ontwikkelingsfonds
(2007/2138(INI))

Rapporteur voor advies: Reimer Böge

SUGGESTIES

De Begrotingscommissie verzoekt de ten principale bevoegde Commissie ontwikkelingssamenwerking rekening te houden met onderstaande opmerkingen:

Allereerst heeft de Begrotingscommissie zich uitgesproken voor de integratie van het EOF in de algemene begroting, met het oog op het beginsel van eenheid van begroting en ter wille van transparantie, rekenschapsplicht en doeltreffende uitvoering, die door de huidige gefragmenteerdheid van de middelen voor externe betrekkingen van de Unie worden belemmerd.

De commissie heeft tevens onderstreept dat middels budgettering, in het belang van een doeltreffende besteding van financiële middelen, een eind kan worden gemaakt aan de onbevredigende situatie dat onderling afwijkende financiële reglementen en verschillende uitvoeringsvoorschriften naast elkaar bestaan.

Desalniettemin heeft zowel de commissie als het Parlement als geheel erop gewezen dat een dergelijke budgettering niet ten koste mag gaan van andere beleidslijnen en daarom in de context van het financieel kader moet worden gezien, dat zou moeten worden aangepast om de nodige extra middelen aan de algemene begroting toe te voegen. Gezien de houding van de Raad is het nog te vroeg om te kunnen zeggen wanneer dit voor het EOF mogelijk wordt.

Ik wil bij deze gelegenheid herinneren aan de succesvolle samenwerking tussen onze commissies wat betreft de combinatie van wetgevings- en begrotingsbevoegdheden met het oog op de verwezenlijking van ontwikkelingsdoelstellingen. Het gebruik van de begroting voor strategische doeleinden, zoals de vaststelling van referentiedoelen voor de Commissie en het waarborgen van voldoende inbreng van het Parlement in de opstelling van strategische documenten, is een doeltreffend instrument gebleken. In ieder geval zullen wij uw inspanningen steunen om ook voor de EOF-fondsen soortgelijke richtsnoeren en parlementaire controle in te voeren.

Voorts heeft de Commissie in de afgelopen 10 jaar in het kader van het EOF steeds meer de voorkeur gegeven aan het financieringsmechanisme van rechtstreekse begrotingssteun. De Begrotingscommissie heeft er op gewezen dat dit voordelen kan opleveren, bijvoorbeeld voor de versterking van de rol van partnerlanden in het ontwikkelingsproces (“empowerment”) en bij de coördinatie van financiële steun door de donoren. Evenwel hebben wij er steeds op gewezen dat dit instrument hand in hand moet gaan met naar behoren ontwikkelde systemen voor budgettair en financieel beheer.

De commissie is van opvatting dat dit een centrale factor moet zijn bij de programmering van het tiende EOF, aangezien de overheidssystemen voor budgettair en financieel beheer in vele ACS-landen nog steeds tekortschieten. Wij menen derhalve dat bij het programmeringsproces in hoge mate rekening moet worden gehouden met de individuele omstandigheden, teneinde ervoor te zorgen dat risico’s tot een minimum worden beperkt en de desbetreffende financieringsmechanismen op maat worden gemaakt.

Wij hopen dat op die manier de ontwikkelingsdoelstellingen in het kader van het EOF doeltreffend kunnen worden gerealiseerd, terwijl tegelijkertijd in voldoende mate toezicht wordt uitgeoefend op en rekenschap wordt afgelegd van de EU-uitgaven.

RESULTAAT VAN DE EINDSTEMMING IN DE COMMISSIE

Datum goedkeuring

23.1.2008

 

 

 

Uitslag eindstemming

+:

–:

0:

28

0

0

Bij de eindstemming aanwezige leden

Reimer Böge, Costas Botopoulos, Simon Busuttil, Daniel Dăianu, Gérard Deprez, Brigitte Douay, Hynek Fajmon, Ingeborg Gräßle, Catherine Guy-Quint, Jutta Haug, Monica Maria Iacob-Ridzi, Anne E. Jensen, Wiesław Stefan Kuc, Janusz Lewandowski, Vladimír Maňka, Jan Mulder, Cătălin-Ioan Nechifor, Gérard Onesta, Margaritis Schinas, Nina Škottová, Theodor Dumitru Stolojan, László Surján, Gary Titley, Kyösti Virrankoski, Ralf Walter

Bij de eindstemming aanwezige

plaatsvervanger(s)

Thijs Berman, Esther De Lange, Hans-Peter Martin

RESULTAAT VAN DE EINDSTEMMING IN DE COMMISSIE

Datum goedkeuring

29.1.2008

Uitslag eindstemming

+:

-:

0:

34

0

0

Bij de eindstemming aanwezige leden

Thijs Berman, Josep Borrell Fontelles, Danutė Budreikaitė, Marie-Arlette Carlotti, Corina Creţu, Ryszard Czarnecki, Nirj Deva, Koenraad Dillen, Fernando Fernández Martín, Alain Hutchinson, Romana Jordan Cizelj, Madeleine Jouye de Grandmaison, Filip Kaczmarek, Glenys Kinnock, Maria Martens, Gay Mitchell, Luisa Morgantini, Horst Posdorf, José Ribeiro e Castro, Toomas Savi, Frithjof Schmidt, Jürgen Schröder, Feleknas Uca, Johan Van Hecke, Jan Zahradil.

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervanger(s)

Gabriela Creţu,Sorin Frunzăverde, Miguel Angel Martínez Martínez, Manolis Mavrommatis, Catherine Neris, Atanas Paparizov, Anne Van Lancker, Ralf Walter, Renate Weber.

Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervanger(s) (art. 178, lid 2)