AANBEVELING VOOR DE TWEEDE LEZING betreffende het standpunt in eerste lezing van de Raad met het oog op de aanneming van een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad inzake industriële emissies (geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging) (herschikking)

6.5.2010 - (11962/2009 – C7‑0034/2010 – 2007/0286(COD)) - ***II

Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid
Rapporteur: Holger Krahmer
PR_COD_Recastingam


Procedure : 2007/0286(COD)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus :  
A7-0145/2010
Ingediende teksten :
A7-0145/2010
Aangenomen teksten :

ONTWERPWETGEVINGSRESOLUTIE VAN HET EUROPEES PARLEMENT

over het standpunt in eerste lezing van de Raad met het oog op de aanneming van een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad inzake industriële emissies (geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging (herschikking)

(11962/2009 – C7‑0034/2010 – 2007/0286(COD))

(Gewone wetgevingsprocedure: tweede lezing - herschikking)

Het Europees Parlement,

–   gezien het standpunt in eerste lezing van de Raad (11962/2009 – C7‑0034/2010),

–   gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2007)0844),

–   gelet op artikel 251, lid 2, en artikel 175, lid 1, van het EG‑Verdrag, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C6‑0002/2008),

–   gezien de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad "Gevolgen van de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon voor de lopende interinstitutionele besluitvormingsprocedures" (COM(2009)0665),

–   gelet op artikel 294, lid 7, en artikel 192, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de EU,

–   gezien zijn standpunt in eerste lezing[1],

–   gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité[2],

–   gezien het advies van het Comité van de Regio's[3],

–   gelet op de artikel 66 van zijn Reglement,

–   gezien de aanbeveling voor de tweede lezing van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid (A7‑0145/2010),

1.  keurt onderstaand standpunt in tweede lezing goed;

2.  verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de nationale parlementen.

Amendement 1

Standpunt van de Raad

Overweging 2

Standpunt van de Raad

Amendement

(2) Teneinde de door industriële activiteiten veroorzaakte verontreiniging te voorkomen, te verminderen en zo veel mogelijk uit te bannen, overeenkomstig het beginsel dat de vervuiler betaalt en het beginsel van preventie van verontreiniging, is het noodzakelijk een algemeen kader tot stand te brengen voor toezicht op de belangrijkste industriële activiteiten, waarbij voorrang wordt gegeven aan het nemen van maatregelen aan de bron en een zorgvuldig beheer van de natuurlijke hulpbronnen wordt verzekerd.

(2) Teneinde de door industriële activiteiten veroorzaakte verontreiniging te voorkomen, te verminderen en zo veel mogelijk uit te bannen, overeenkomstig het beginsel dat de vervuiler betaalt en het beginsel van preventie van verontreiniging, is het noodzakelijk een algemeen kader tot stand te brengen voor toezicht op de belangrijkste industriële activiteiten, waarbij voorrang wordt gegeven aan het nemen van maatregelen aan de bron en een zorgvuldig beheer van de natuurlijke hulpbronnen wordt verzekerd en, zo nodig, rekening wordt gehouden met de sociaaleconomische toestand en specifieke plaatselijke kenmerken van de locatie waar de werkzaamheden plaats hebben.

Motivering

Dit amendement beoogt de steun te versterken voor terechte uitzonderingen die reeds in het standpunt van de Raad zijn opgenomen.

Amendement  2

Standpunt van de Raad

Overweging 3

Standpunt van de Raad

Amendement

(3) Afzonderlijke initiatieven ter bestrijding van emissies in de lucht, het water of de bodem kunnen ertoe leiden dat verontreiniging van het ene milieucompartiment naar het andere wordt overgeheveld, in plaats van dat het milieu in zijn geheel wordt beschermd. Daarom is het passend te voorzien in een geïntegreerde benadering inzake preventie en beheersing van de emissies in lucht, water en bodem, afvalbeheer, energie-efficiëntie en preventie van ongevallen.

(3) Afzonderlijke initiatieven ter bestrijding van emissies in de lucht, het water of de bodem kunnen ertoe leiden dat verontreiniging van het ene milieucompartiment naar het andere wordt overgeheveld, in plaats van dat het milieu in zijn geheel wordt beschermd. Daarom is het passend te voorzien in een geïntegreerde benadering inzake preventie en beheersing van de emissies in lucht, water en bodem, afvalbeheer, energie-efficiëntie en preventie van ongevallen en door in de Europese Unie te zorgen voor gelijke mededingingsvoorwaarden via harmonisatie van de eisen op het gebied van milieuprestaties voor industriële installaties.

Motivering

Uitsluitend wanneer alle industriële installaties in de EU voldoen aan de milieunormen op de grondslag van BBT kan een hoger niveau van milieubescherming worden verwezenlijkt, zonder dat in dit kader mededingingsvervalsingen in de EU worden veroorzaakt.

Amendement  3

Standpunt van de Raad

Overweging 9

Standpunt van de Raad

Amendement

(9) Teneinde overlappingen in de regelgeving te vermijden, dienen vergunningen voor installaties die vallen onder Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 2003 tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap, geen emissiegrenswaarde te bevatten voor directe emissies van de in bijlage I van die richtlijn gespecificeerde broeikasgassen, tenzij dit noodzakelijk is om te garanderen dat er geen significante plaatselijke verontreiniging wordt veroorzaakt of indien de betrokken installatie van die regeling is uitgesloten.

(9) Teneinde overlappingen in de regelgeving te vermijden, hoeven vergunningen voor installaties die vallen onder Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 2003 tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap, geen emissiegrenswaarde te bevatten voor directe emissies van de in bijlage I van die richtlijn gespecificeerde broeikasgassen, tenzij dit noodzakelijk is om te garanderen dat er geen significante plaatselijke verontreiniging wordt veroorzaakt of indien de betrokken installatie van die regeling is uitgesloten.

Motivering

Amendement op de grondslag van artikel 66, lid 2, letter d, ten eerste met het oog op de juridische helderheid, daar de Uniewetgeving de lidstaten overeenkomstig artikel 193 VWEU niet verbiedt striktere nationale eisen toe te passen inzake broeikasgassen, en ten tweede om de lidstaten die ervoor kiezen dergelijke eisen toe te passen zulks te doen in het kader van de geïntegreerde vergunning overeenkomstig onderhavige richtlijn. Sinds de eerste lezing door het EP hebben het VK, NL en de Commissie laten weten een andere juridische uitleg te geven aan artikel 9, lid 1.

Amendement  4

Standpunt van de Raad

Overweging 9 bis (nieuw)

Standpunt van de Raad

Amendement

 

(9 bis) Overeenkomstig artikel 193 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie is het lidstaten door geen enkele bepaling in onderhavige richtlijn verboden striktere nationale beschermingseisen te handhaven of in te voeren, bij voorbeeld eisen ten aanzien van de uitstoot van broeikasgassen voor installaties die vallen onder Bijlage I bij Richtlijn 2003/87/EG, mits deze maatregelen verenigbaar zijn met de Verdragen en op voorwaarde dat de Commissie op de hoogte is gesteld.

Motivering

Sinds de eerste lezing zijn er in een aantal lidstaten openbare debatten ontstaan over de vaststelling van voorschriften voor de CO2-uitstoot door nieuwe thermische energiecentrales. De meningen over de verenigbaarheid van deze maatregelen met de EU-wetgeving lopen uiteen. Een amendement ter verduidelijking hiervan is dus verdedigbaar overeenkomstig artikel 66, lid 2, letter d), van het Reglement van het Parlement:"rekening te houden met een nieuw feit dat, respectievelijk een nieuwe juridische situatie die zich sinds de eerste lezing heeft voorgedaan"

Amendement  5

Standpunt van de Raad

Overweging 14

Standpunt van de Raad

Amendement

(14) Het is belangrijk dat de bevoegde autoriteiten over voldoende flexibiliteit beschikken om emissiegrenswaarden vast te stellen die garanderen dat de emissies onder normale bedrijfsomstandigheden niet hoger liggen dan de emissieniveaus die eigen zijn aan de beste beschikbare technieken. Daartoe kan de bevoegde autoriteit emissiegrenswaarden vaststellen welke van de emissieniveaus die eigen zijn aan de beste beschikbare technieken verschillen in termen van toegepaste waarden, perioden en referentieomstandigheden, zolang door middel van de resultaten van de emissiemonitoring kan worden aangetoond dat de emissies de emissieniveaus die eigen zijn aan de beste beschikbare technieken niet hebben overschreden.

(14) Het is belangrijk dat de bevoegde autoriteiten over voldoende flexibiliteit beschikken om emissiegrenswaarden vast te stellen die garanderen dat de emissies onder normale bedrijfsomstandigheden niet hoger liggen dan de emissieniveaus die eigen zijn aan de beste beschikbare technieken. Naleving van de in de vergunningen vastgestelde emissiegrenswaarden betekent dat de operationele emissieniveaus onder deze limieten gelegen zijn. Daartoe kan de bevoegde autoriteit emissiegrenswaarden vaststellen welke van de emissieniveaus die eigen zijn aan de beste beschikbare technieken verschillen in termen van toegepaste waarden, perioden en referentieomstandigheden, zolang door middel van de resultaten van de emissiemonitoring kan worden aangetoond dat de emissies de emissieniveaus die eigen zijn aan de beste beschikbare technieken niet hebben overschreden.

Amendement  6

Standpunt van de Raad

Overweging 37

Standpunt van de Raad

Amendement

(37) Om verontreiniging door industriële activiteiten op de meest kostenefficiënte wijze te voorkomen, te beperken en, voor zover mogelijk, te elimineren, en tegelijk een hoog niveau van bescherming van het milieu in zijn geheel te waarborgen, met name door de toepassing van de beste beschikbare technieken, kunnen de mogelijkheden van marktgebaseerde instrumenten zoals de handel in stikstofoxiden- en zwaveldioxide-emissies worden onderzocht.

Schrappen

Motivering

Invoering van marktgebaseerde instrumenten zou de wetgeving verder compliceren. Bovendien hebben emissies van stikstofoxiden en zwaveldioxide een effect op lokale en/of regionale schaal en komen zij daarom niet in aanmerking voor verhandeling op EU-niveau. Schrapping van de nieuwe tekst van de Raad.

Amendement  7

Standpunt van de Raad

Overweging 38

Standpunt van de Raad

Amendement

(38) De voor de uitvoering van deze richtlijn vereiste maatregelen moeten worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden.

(38) Conform artikel 291 VWEU dienen de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren, bij verordening vooraf te worden vastgesteld volgens de gewone wetgevingsprocedure. In afwachting van de vaststelling van die nieuwe verordening en gezien de noodzaak om deze richtlijn zo spoedig mogelijk goed te keuren en ten uivoer te leggen dient de controle door de lidstaten te worden uitgeoefend overeenkomstig de bepalingen van Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden, voor zover deze bepalingen stroken met de gewijzigde Verdragen. De verwijzingen naar deze bepalingen moeten evenwel vervangen worden door verwijzingen naar de in de nieuwe verordening vastgestelde voorschriften en beginselen, zodra deze verordening in werking treedt.

Amendement  8

Standpunt van de Raad

Overweging 39

Standpunt van de Raad

Amendement

(39) Teneinde de bepalingen van deze richtlijn te kunnen aanpassen aan de wetenschappelijke en technologische vooruitgang met behulp van de best beschikbare technieken dient de Commissie bevoegd te zijn overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag gedelegeerde handelingen vast te stellen ten aanzien van de aanpassing van bepaalde delen van de bijlagen V, VI en VII aan een dergelijke wetenschappelijke en technologische vooruitgang. In het geval van afvalverbrandingsinstallaties en afvalmeeverbrandingsinstallaties kan dit de vaststelling behelzen van criteria voor het toestaan van afwijkingen van de continue monitoring van de totale uitstoot van stofdeeltjes. Het is van bijzonder belang dat de Commissie tijdens de voorbereiding deskundigen raadpleegt, overeenkomstig de toezeggingen die zijn gedaan in de Mededeling van de Commissie van 9 december 2009 betreffende de tenuitvoerlegging van artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.

(39) Teneinde de bepalingen van deze richtlijn te kunnen aanpassen aan de wetenschappelijke en technologische vooruitgang met behulp van de best beschikbare technieken (BBT) dient de Commissie bevoegd te zijn overeenkomstig artikel 290 VWEU gedelegeerde handelingen vast te stellen ten aanzien van de goedkeuring van de BBT-conclusies en de aanvulling of wijziging van de emissiegrenswaarden en de in onderhavige richtlijn reeds vastgestelde regels voor toezicht en naleving. In het geval van afvalverbrandingsinstallaties en afvalmeeverbrandingsinstallaties kan dit onder meer de vaststelling behelzen van criteria voor het toestaan van afwijkingen van de continue monitoring van de totale uitstoot van stofdeeltjes. Het is van bijzonder belang dat de Commissie tijdens de voorbereiding passend overleg pleegt, onder meer met deskundigen.

Motivering

Afgezien van de afwijkingen van de monitoringvereisten voor stofdeeltjes in geval van afvalverbrandingsinstallaties moeten andere afwijkingen worden overwogen zolang dit uit het oogpunt van milieubescherming adequaat is. Dit kan leiden tot een verdere vermindering van onnodige administratieve rompslomp, met name voor KMO's, die zwaar worden getroffen door de bepalingen van hoofdstuk IV, aangezien voor dit hoofdstuk geen de-minimis-drempel geldt. Bij de voorbereidingen voor de vaststelling van gedelegeerde handelingen is het van essentieel belang dat de Commissie zorg draagt voor een ruime participatie van deskundigen van de lidstaten, de industrie en NGO's als bedoeld in o.a. hoofdstuk 3.1 van COM(2007)844 def.

Amendement  9

Standpunt van de Raad

Overweging 39 bis (nieuw)

Standpunt van de Raad

Amendement

 

(39 bis) Om het mogelijk te maken de bepalingen van onderhavige richtlijn aan te vullen of te wijzigen ten einde een consistente implementatie in de gehele Unie te verzekeren van de beste beschikbare technieken zoals beschreven in de BBT- referentiedocumenten, moet de Commissie bovendien, zo nodig, de bevoegdheid krijgen om gedelegeerde handelingen vast te stellen overeenkomstig artikel 290 VWEU, met het oog op de nadere verduidelijking van de criteria waarmee de bevoegde autoriteiten rekening moeten houden bij de vaststelling, in een beperkt aantal specifieke gevallen, van minder strenge grenswaarden voor installaties, rekening houdend met de resultaten van evaluaties van de geografische ligging of de plaatselijke milieuomstandigheden van een installatie of haar technische kenmerken. Deze grenswaarden mogen echter niet hoger zijn dan de voor de gehele Unie geldende minimumeisen voor de emissiegrenswaarden en regels voor toezicht en naleving.

Motivering

Deel van het compromispakket.

Amendement  10

Standpunt van de Raad

Overweging 39 ter (nieuw)

Standpunt van de Raad

Amendement

 

(39 ter) Om het mogelijk te maken de bepalingen van de onderhavige richtlijn aan te vullen of te wijzigen met het doel een consistente tenuitvoerlegging van de beste beschikbare technieken in de gehele Unie en een systematische beoordeling van de milieurisico's van de betreffende installaties te verzekeren, moet de Commissie verder de bevoegdheid krijgen om gedelegeerde handelingen vast te stellen overeenkomstig artikel 290 VWEU met betrekking tot de regels voor de vaststelling van de opstart- en stilleggingsperioden, de datum vanaf welke continue metingen moeten worden uitgevoerd van de emissie in de lucht van zware metalen, dioxinen en furanen, het type, de opmaak en de frequentie van de informatie die door de lidstaten aan de Commissie dient te worden verstrekt alsook nadere criteria betreffende de beoordeling van de milieurisico's.

Amendement  11

Standpunt van de Raad

Overweging 39 quater (nieuw)

Standpunt van de Raad

Amendement

 

(39 quater) Om concurrentievervalsing op de interne markt of belangrijke milieuvragen aan te pakken, dient de Commissie op basis van een beoordeling van de tenuitvoerlegging van de beste beschikbare technieken door middel van bepaalde activiteiten of van de gevolgen van deze activiteiten voor het milieu als geheel, voorstellen in voor Uniedekkende minimumeisen voor emissiegrenswaarden of voorschriften voor toezicht en naleving.

Motivering

Deel van het compromispakket.

Amendement  12

Standpunt van de Raad

Artikel 3 – punt 14

Standpunt van de Raad

Amendement

14) "exploitant": elke natuurlijke of rechtspersoon die de installatie, de stookinstallatie, de afvalverbrandingsinstallatie of de afvalmeeverbrandingsinstallatie geheel of gedeeltelijk exploiteert of de controle daarover heeft, of, indien de nationale wetgeving in die mogelijkheid voorziet, aan wie economische beschikkingsmacht over de technische werking van de installatie is overgedragen;

14) "exploitant": elke natuurlijke of rechtspersoon die de installatie, de stookinstallatie, de afvalverbrandingsinstallatie of de afvalmeeverbrandingsinstallatie exploiteert of de controle daarover heeft, of, indien de nationale wetgeving in die mogelijkheid voorziet, aan wie economische beschikkingsmacht over de technische werking van de installatie is overgedragen;

Motivering

Schrapping van door de Raad toegevoegde nieuwe woorden.

Amendement  13

Standpunt van de Raad

Artikel 3 – punt 18

Standpunt van de Raad

Amendement

18) "situatierapport": informatie over de toestand inzake bodem- en grondwaterverontreiniging door relevante gevaarlijke stoffen;

18) "situatierapport": gekwantificeerde informatie over de toestand inzake bodem- en grondwaterverontreiniging door relevante gevaarlijke stoffen;

Motivering

Wederopneming van amendement 15 uit eerste lezing.

Amendement  14

Standpunt van de Raad

Artikel 3 – punt 22

Standpunt van de Raad

Amendement

22) "pluimvee": pluimvee als omschreven in van punt 1, artikel 2, punt 1, van Richtlijn 90/539/EEG van de Raad van 15 oktober 1990 tot vaststelling van veterinairrechtelijke voorschriften voor het intracommunautaire handelsverkeer en de invoer uit derde landen van pluimvee en broedeieren1;

22) "pluimvee": pluimvee als omschreven in artikel 2, punt 1, van Richtlijn 90/539/EEG van de Raad van 15 oktober 1990 tot vaststelling van veterinairrechtelijke voorschriften voor het intracommunautaire handelsverkeer en de invoer uit derde landen van pluimvee en broedeieren, met uitzondering van pluimvee van de soort kwartel;

Motivering

Volgens de richtlijn valt de kwartel (0,25 kg) in de categorie pluimvee, waardoor het fokken van kwartels op een lijn wordt gesteld met dat van kippen (2 kg) of kalkoenen (10 kg), terwijl de gevolgen voor het milieu in feite veel geringer zijn. Het is dan ook van wezenlijke betekenis dat rekening wordt gehouden met de bijzondere aard van de kwartelhouderij in vergelijking tot andere soorten pluimveehouderij. Toepassing van de richtlijn op de kwartelhouderij is onevenredig en niet verdedigbaar met milieuargumenten. Als dit onderscheid uit het oog wordt verloren bestaat de kans dat de kwartelhouderij uit Europa verdwijnt en dat er honderden banen verloren gaan.

Amendement  15

Standpunt van de Raad

Artikel 3 – punt 26

Standpunt van de Raad

Amendement

26) "bedrijfsuren": de tijd, uitgedrukt in uren, gedurende welke een stookinstallatie geheel of gedeeltelijk in werking is en emissies in de lucht uitstoot, met uitzondering van de voor de inwerkingstelling en stillegging benodigde tijd;

26) "bedrijfsuren": de tijd, uitgedrukt in uren, gedurende welke een stookinstallatie geheel of gedeeltelijk in werking is en emissies in de lucht uitstoot, met inbegrip van de voor de inwerkingstelling en stillegging benodigde tijd;

Motivering

Aanpassing van een door de Raad toegevoegde nieuwe omschrijving.Tijdens inwerkingstelling en stillegging doet zich uitworp van betekenis voor.

Amendement  16

Standpunt van de Raad

Artikel 3 – punt 46 bis (nieuw)

Standpunt van de Raad

Amendement

 

46 bis) "algemene bindende voorschriften": emissiegrenswaarden of andere voorwaarden, zoals geformuleerd in milieuwetgeving, op sectorieel of hoger niveau, die zijn vastgesteld met het doel om rechtstreeks te worden gebruikt bij het vaststellen van vergunningsvoorwaarden.

Motivering

Een duidelijke definitie van "algemene bindende voorschriften" is noodzakelijk. Wederopneming van amendement 17 uit eerste lezing.

Amendement  17

Standpunt van de Raad

Artikel 8 – lid 2 – alinea 2

Standpunt van de Raad

Amendement

Indien de inbreuk op de vergunningsvoorwaarden een direct gevaar voor de menselijke gezondheid oplevert of onmiddellijke en significante nadelige gevolgen voor het milieu dreigt te hebben, en zolang niet gewaarborgd kan worden dat overeenkomstig de punten b) en c) van de eerste alinea weer aan de voorwaarden wordt voldaan, wordt de exploitatie van de installatie, stookinstallatie, afvalverbrandingsinstallatie, afvalmeeverbrandingsinstallatie of het respectieve betrokken deel ervan opgeschort.

Indien de inbreuk op de vergunningsvoorwaarden een belangrijk gevaar voor de menselijke gezondheid of voor het milieu oplevert, en zolang niet gewaarborgd kan worden dat overeenkomstig de punten b) en c) van de eerste alinea weer aan de voorwaarden wordt voldaan, wordt de exploitatie van de installatie, stookinstallatie, afvalverbrandingsinstallatie, afvalmeeverbrandingsinstallatie of het respectieve betrokken deel ervan opgeschort.

Motivering

Gedeeltelijke wederopneming van amendement 21 uit eerste lezing.

Amendement  18

Standpunt van de Raad

Artikel 9 – lid 1

Standpunt van de Raad

Amendement

1. Wanneer broeikasgasemissies uit een installatie in bijlage I bij Richtlijn 2003/87/EG in verband met een in die installatie verrichte activiteit worden vermeld, omvat de vergunning geen emissiegrenswaarde voor directe emissies van dat gas, tenzij zulks noodzakelijk is om te verzekeren dat er geen significante plaatselijke verontreiniging wordt veroorzaakt.

1. Wanneer broeikasgasemissies uit een installatie in bijlage I bij Richtlijn 2003/87/EG in verband met een in die installatie verrichte activiteit worden vermeld, kunnen de lidstaten ervoor kiezen geen emissiegrenswaarde verplicht te stellen voor directe emissies van dat gas, tenzij zulks noodzakelijk is om te verzekeren dat er geen significante plaatselijke verontreiniging wordt veroorzaakt.

Motivering

Amendement op de grondslag van artikel 66, lid 2, letter d, ten eerste met het oog op de juridische helderheid, daar de Uniewetgeving de lidstaten overeenkomstig artikel 193 VWEU niet verbiedt striktere nationale eisen toe te passen inzake broeikasgassen, en ten tweede om de lidstaten die ervoor kiezen dergelijke eisen toe te passen zulks te doen in het kader van de geïntegreerde vergunning overeenkomstig onderhavige richtlijn. Sinds de eerste lezing door het EP hebben het VK, NL en de Commissie laten weten een andere juridische uitleg te geven aan artikel 9, lid 1.

Amendement  19

Standpunt van de Raad

Artikel 13 – lid 3 – alinea 3

Standpunt van de Raad

Amendement

Rekening houdend met het advies van het forum worden de in de punten c) en d) van de tweede alinea bedoelde richtsnoeren aangenomen overeenkomstig de in artikel 75, lid 2, bedoelde regelgevingsprocedure.

Rekening houdend met het advies van het forum worden de in de punten c) en d) van de tweede alinea bedoelde richtsnoeren consequent aangenomen overeenkomstig de in artikel 75, lid 2, bedoelde regelgevingsprocedure en zij dienen aan te sluiten op het advies van het forum.

Motivering

Er moet duidelijker worden gesteld dat de besluitvorming in het regelgevend comité dient aan te sluiten op het advies van het forum.

Amendement  20

Standpunt van de Raad

Artikel 13 – lid 4

Standpunt van de Raad

Amendement

4. De Commissie wint het advies van het forum in over de voorgestelde inhoud van de BBT-referentiedocumenten, en houdt met dit advies rekening bij de in lid 5 vastgestelde procedures.

4. De Commissie wint het advies van het forum in over de voorgestelde inhoud van de BBT-referentiedocumenten, maakt dit toegankelijk voor het publiek en houdt met dit advies rekening bij de in lid 5 vastgestelde procedures.

Amendement  21

Standpunt van de Raad

Artikel 13 – lid 5

Standpunt van de Raad

Amendement

5. Besluiten met betrekking tot de BBT-conclusies worden vastgesteld volgens de in artikel 75, lid 2, bedoelde regelgevingsprocedure.

5. De Commissie stelt besluiten met betrekking tot de BBT-conclusies vast door middel van gedelegeerde handelingen overeenkomstig artikel 76.

Motivering

Deel van het compromispakket.

Amendement  22

Standpunt van de Raad

Artikel 13 – lid 5 bis (nieuw)

Standpunt van de Raad

Amendement

 

5 bis. Na de vaststelling van een besluit over de BBT-conclusies op grond van lid 5 evalueert de Commissie de noodzaak van optreden van de Unie in de vorm van vaststelling van voor de gehele Unie geldende minimumeisen voor emissiegrenswaarden en regels voor toezicht en naleving ten aanzien van activiteiten binnen het bereik van de betrokken BBT-conclusies, en wel op grond van de volgende criteria:

 

a) het effect van de betrokken activiteiten op het milieu in zijn geheel; en

 

b) de stand van de uitvoering van de beste beschikbare technieken voor de betrokken activiteiten.

 

In geval van grote stookinstallaties worden de voor de gehele Unie geldende minimumeisen overgenomen uit hoofdstuk III van en bijlage V bij deze richtlijn.

 

Na inwinning van het advies van het in lid 3 genoemde forum, en uiterlijk binnen 18 maanden na de vaststelling van een besluit over de BBT-conclusies, brengt de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad verslag uit over de resultaten van de evaluatie.

Motivering

Deel van het compromispakket.

Amendement  23

Standpunt van de Raad

Artikel 13 – lid 5 ter (nieuw)

Standpunt van de Raad

Amendement

 

5 ter. Wanneer in het in lid 5 bis bedoelde verslag de noodzaak wordt vastgesteld van in de gehele Unie geldende minimumeisen voor emissiegrenswaarden of regels voor toezicht en beoordeling van naleving, beoordeelt de Commissie de opties voor de vaststelling van dergelijke eisen. Zo nodig legt de Commissie binnen 18 maanden na de indiening van het in lid 5bis bedoelde verslag een wetgevingsvoorstel inzake minimumeisen voor.

Motivering

Deel van het compromispakket.

Amendement  24

Standpunt van de Raad

Artikel 13 – lid 6

Standpunt van de Raad

Amendement

6. Na de aanneming van een besluit overeenkomstig lid 5 maakt de Commissie de BBT-referentiedocumenten onmiddellijk toegankelijk voor het publiek.

6. Na de aanneming van een besluit overeenkomstig lid 5 maakt de Commissie de BBT-referentiedocumenten onmiddellijk toegankelijk voor het publiek en zorgt zij ervoor dat de BBT-conclusies van het BBT-referentiedocument beschikbaar zijn in de officiële talen van de lidstaten. Op verzoek van een lidstaat stelt de Commissie het volledige BBT-referentiedocument beschikbaar in de gevraagde taal. De bijwerking van de BBT-referentiedocumenten wordt uiterlijk binnen acht jaar na de publicatie van de vorige versie voltooid.

Motivering

Deel van het compromispakket.

Amendement  25

Standpunt van de Raad

Artikel 14 – lid 1 – alinea 2 – letter c – punt i

Standpunt van de Raad

Amendement

i) van de meetmethode, de frequentie en de procedure voor de evaluatie van de metingen, alsmede

i) van de meetmethode, de frequentie en de procedure voor de evaluatie van de metingen of soortgelijke methoden, alsmede

Motivering

In artikel 14, lid 1, wordt gesteld dat de vergunning alle noodzakelijke metingen dient te omvatten. Dit wordt verduidelijkt in lid 1, letter c, sub i). Voor de duidelijkheid moet worden toegevoegd dat andere methoden die hun waarde hebben bewezen en die aan de hoge milieunormen voldoen, ook gebruikt mogen blijven worden. Door deze wijziging zouden ook alternatieve methoden toegestaan worden, zodat het Duitse systeem (geen metingen bij veehouderijen, in plaats daarvan toepassing van vaste methode voor het tellen van dieren) gehandhaafd kan worden.

Amendement  26

Standpunt van de Raad

Artikel 14 – lid 1 – alinea 2 – letter d

Standpunt van de Raad

Amendement

d) de verplichting de bevoegde autoriteit regelmatig en ten minste jaarlijks in kennis te stellen van:

d) de verplichting de bevoegde autoriteit regelmatig en ten minste jaarlijks in kennis te stellen van:

i) informatie op basis van de resultaten van de onder c) bedoelde monitoring van de emissies en van andere gegevens aan de hand waarvan de bevoegde autoriteit de naleving van de vergunningsvoorwaarden kan toetsen, alsmede

i) informatie op basis van de resultaten van de onder c) bedoelde monitoring van de emissies en van andere vereiste gegevens aan de hand waarvan de bevoegde autoriteit de naleving van de vergunningsvoorwaarden kan toetsen, alsmede

ii) wanneer artikel 15, lid 3, onder b), wordt toegepast, een overzicht van de resultaten van de monitoring van emissies dat een vergelijking mogelijk maakt met de met de beste beschikbare technieken geassocieerde emissieniveaus;

ii) wanneer artikel 15, lid 3, onder b), wordt toegepast, een overzicht van de resultaten van de monitoring van emissies dat een vergelijking mogelijk maakt met de met de beste beschikbare technieken geassocieerde emissieniveaus;

 

De bevoegde autoriteit mag de in punt (i) bedoelde gegevens slechts om de 24 maanden opvragen, mits tijdens een inspectie geen ernstige overtreding van de vergunningsvoorwaarden wordt vastgesteld.

Motivering

Via dit amendement wordt gestreefd naar een vergelijk voor wat betreft de verplichting van exploitanten tot periodieke verslaglegging aan de bevoegde autoriteit. Er wordt rekening gehouden met amendement 20 uit de eerste lezing door het Parlement (verslaglegging ten minste om de twee jaar, de resultaten van de inspectie in overweging genomen) en er wordt duidelijk gesteld dat de vergunningsvoorwaarden uitsluitend dienen voor te schrijven dat er gegevens worden ingediend die de bevoegde instanties werkelijk nodig hebben om de naleving te controleren.

Amendement  27

Standpunt van de Raad

Artikel 14 – lid 1 – alinea 2 – letter f

Standpunt van de Raad

Amendement

f) maatregelen inzake andere dan normale bedrijfsomstandigheden, zoals opstarten, lekken, storingen, korte stilleggingen en definitieve bedrijfsbeëindiging;

f) maatregelen inzake andere dan normale bedrijfsomstandigheden, zoals opstarten en stilleggen, lekken, storingen, korte stilleggingen en definitieve bedrijfsbeëindiging;

Amendement  28

Standpunt van de Raad

Artikel 14 – lid 4

Standpunt van de Raad

Amendement

4. Onverminderd artikel 18 kan het de bevoegde autoriteit worden toegestaan strengere vergunningsvoorwaarden vast te stellen dan die welke haalbaar zijn door gebruik te maken van de beste beschikbare technieken als beschreven in de BBT-conclusies.

4. Onverminderd artikel 18 kan de bevoegde autoriteit strengere vergunningsvoorwaarden vaststellen dan die welke haalbaar zijn door gebruik te maken van de beste beschikbare technieken als beschreven in de BBT-conclusies. De lidstaten kunnen regels vaststellen op grond waarvan de bevoegde autoriteit strengere voorwaarden mag vaststellen.

Amendement  29

Standpunt van de Raad

Artikel 14 – lid 6

Standpunt van de Raad

Amendement

6. Indien op een activiteit of op een type productieproces in een installatie geen BBT-conclusies van toepassing zijn of indien die conclusies niet alle mogelijke milieueffecten van de activiteit of het proces behandelen, stelt de bevoegde autoriteit op basis van de beste beschikbare technieken die zij voor de betrokken activiteiten of processen heeft bepaald, de vergunningsvoorwaarden vast, met bijzondere aandacht voor de criteria van bijlage III.

6. Indien op een activiteit of op een type productieproces in een installatie geen BBT-conclusies van toepassing zijn of indien die conclusies niet alle mogelijke milieueffecten van de activiteit of het proces behandelen, stelt de bevoegde autoriteit, na raadpleging van de exploitant, op basis van de beste beschikbare technieken die zij voor de betrokken activiteiten of processen heeft bepaald, de vergunningsvoorwaarden vast, met bijzondere aandacht voor de criteria van bijlage III.

Motivering

De exploitant kent zijn proces het beste en hij moet worden betrokken bij de bepaling van de emissieniveaus die met de best beschikbare technieken kunnen worden behaald. Gedeeltelijke wederopneming van amendement 30 uit eerste lezing.

Amendement  30

Standpunt van de Raad

Artikel 15 – lid 4

Standpunt van de Raad

Amendement

4. In afwijking van lid 3 mag de bevoegde autoriteit in specifieke gevallen, op basis van een beoordeling van de economische en milieukosten en –baten, rekening houdend met de technische kenmerken en de geografische ligging van de betrokken installatie en de plaatselijke milieuomstandigheden, emissiegrenswaarden vaststellen die afwijken van de overeenkomstig lid 3 vastgestelde emissiegrenswaarden.

4. In afwijking van lid 3, en onverlet artikel 18, mag de bevoegde autoriteit in een beperkt aantal specifieke gevallen minder strenge emissiegrenswaarden vaststellen. Een dergelijke afwijking kan alleen worden toegestaan wanneer uit een evaluatie blijkt dat:

 

a) de geografische ligging of de plaatselijke milieuomstandigheden van de betrokken installatie het niet mogelijk maken in die installatie, of een deel ervan, de in het BBT-referentiedocument beschreven beste beschikbare technieken toe te passen, of;

 

b) in geval van installaties die bestaan als de BBT-conclusies worden aangenomen, de technische kenmerken van de betrokken installatie het niet mogelijk maken in die installatie, of een deel ervan, de in het BBT-referentiedocument beschreven beste beschikbare technieken toe te passen; en

 

c) de toepassing van de beste beschikbare technieken zoals beschreven in het BBT-referentiedocument zou leiden tot onevenredig hoge kosten voor die installatie in vergelijking met de milieuvoordelen. Deze onevenredig hoge kosten moeten kosten zijn waarmee bij de uitwisseling van gegevens over de beste beschikbare technieken als bedoeld in artikel 13 geen rekening is gehouden.

De bevoegde autoriteit geeft de redenen voor de toepassing van de eerste alinea, inclusief het resultaat van de beoordeling en de motivering van de opgelegde voorwaarden.

De bevoegde autoriteit zet in een bijlage bij de vergunningsvoorwaarden de redenen uiteen voor de toepassing van de eerste alinea, inclusief het resultaat van de beoordeling en de motivering van de opgelegde voorwaarden en zij geeft deze gegevens door aan de Commissie.

De emissiegrenswaarden mogen echter niet hoger zijn dan de eventueel toepasselijke, in de bijlagen V tot en met VIII vastgestelde grenswaarden.

Die emissiegrenswaarden mogen echter niet hoger zijn dan de minimumeisen voor de grenswaarden die zijn vastgesteld overeenkomstig artikel 13, lid 5 ter of, indien van toepassing, in de bijlagen bij de onderhavige richtlijn.

 

De bevoegde instanties passen dit lid niet toe indien het gevaar bestaat dat niet wordt voldaan aan normen voor milieukwaliteit en zij zien er hoe dan ook op toe dat afwijkingen geen ingrijpende gevolgen voor het milieu ter plaatse met zich meebrengen.

 

De lidstaten zorgen ervoor dat betrokkenen tijdig en daadwerkelijk de gelegenheid krijgen deel te nemen aan de besluitvorming in verband met het toestaan van de in dit lid bedoelde afwijking.

De Commissie kan richtsnoeren verstrekken over de criteria die in acht genomen moeten worden voor de toepassing van dit lid.

De Commissie kan zo nodig de criteria die in acht genomen moeten worden voor de toepassing van dit lid nader verduidelijken door middel van de vaststelling van gedelegeerde handelingen overeenkomstig artikel 76, op basis van de verslagen als bedoeld in artikel 72, lid 1 en met name de toepassing van dit lid.

Bij iedere toetsing van de vergunningsvoorwaarden overeenkomstig artikel 21 toetsen de bevoegde autoriteiten opnieuw de toepassing van de eerste alinea.

Bij iedere toetsing van de vergunningsvoorwaarden overeenkomstig artikel 21 toetsen de bevoegde autoriteiten opnieuw de toepassing van de eerste alinea.

Motivering

Deel van het compromispakket.

Amendement  31

Standpunt van de Raad

Artikel 15 – lid 4 bis (nieuw)

Standpunt van de Raad

Amendement

 

4 bis. De leden 2, 3 en 4 zijn van toepassing op het uitrijden van dierlijke mest en drijfmest buiten het terrein van de in punt 6.6 van bijlage I bedoelde installatie, met uitzondering van de gebieden die vallen onder de reikwijdte van Richtlijn 91/676/EEG van de Raad van 12 december 1991 inzake de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen1.

 

1 PB L 375 van 31.12.1991, blz. 1.

Motivering

Wederopneming van amendement 114 uit eerste lezing.

Amendement  32

Standpunt van de Raad

Artikel 17

Standpunt van de Raad

Amendement

Bij de vaststelling van algemene bindende voorschriften als bedoeld in artikel 6 zorgen de lidstaten voor een geïntegreerde aanpak en garanderen zij een hoog niveau van bescherming van het milieu dat gelijkwaardig is aan het niveau dat door middel van individuele vergunningsvoorwaarden tot stand kan worden gebracht. De lidstaten zien erop toe dat de algemene bindende voorschriften gelijke tred houden met de ontwikkelingen op het gebied van de beste beschikbare technieken.

1. Bij de vaststelling van algemene bindende voorschriften zorgen de lidstaten voor een geïntegreerde aanpak en garanderen zij een hoog niveau van bescherming van het milieu dat gelijkwaardig is aan het niveau dat door middel van individuele vergunningsvoorwaarden tot stand kan worden gebracht.

Motivering

Schrapping van een door de Raad ingevoerde toevoeging. Zie ook het amendement op artikel 17, lid 3 bis (nieuw).

Amendement  33

Standpunt van de Raad

Artikel 17 – lid 1 bis (nieuw)

Standpunt van de Raad

Amendement

 

1 bis. De algemene bindende voorschriften worden gebaseerd op de beste beschikbare technieken, zonder dat het gebruik van een techniek of een specifieke technologie wordt voorgeschreven, zodat conformiteit met de artikelen 14 en 15 wordt gewaarborgd.

Motivering

Wederopneming van amendement 34 uit eerste lezing.

Amendement  34

Standpunt van de Raad

Artikel 17 – lid 1 ter (nieuw)

Standpunt van de Raad

Amendement

 

1 ter. De lidstaten zien erop toe dat de algemene bindende voorschriften gelijke tred houden met de ontwikkelingen op het gebied van de beste beschikbare technieken, zodat conformiteit met artikel 21 wordt gewaarborgd.

Motivering

Wederopneming van amendement 35 uit eerste lezing.

Amendement  35

Standpunt van de Raad

Artikel 17 – lid 1 quater (nieuw)

Standpunt van de Raad

Amendement

 

1 quater. Wanneer overeenkomstig de leden 1 tot en met 1 ter algemene bindende voorschriften worden aangenomen, wordt in die voorschriften zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen.

Motivering

Wederopneming van de tekst van het voorstel van de Commissie.

Amendement  36

Standpunt van de Raad

Artikel 19

Standpunt van de Raad

Amendement

De lidstaten dragen er zorg voor dat de bevoegde autoriteit de ontwikkelingen op het gebied van de beste beschikbare technieken en de bekendmaking van nieuwe of bijgewerkte BBT-conclusies volgt of daarvan op de hoogte wordt gehouden.

De lidstaten dragen er zorg voor dat de bevoegde autoriteit de ontwikkelingen op het gebied van de beste beschikbare technieken en de bekendmaking van nieuwe of bijgewerkte BBT-conclusies volgt of daarvan op de hoogte wordt gehouden en dat ook het betrokken publiek wordt geïnformeerd.

Motivering

Het is zinvol dat de lidstaten het betrokken publiek op de hoogte houden van de ontwikkelingen bij de BBT-conclusies. Wederopneming van amendement 36 uit eerste lezing.

Amendement  37

Standpunt van de Raad

Artikel 21 – lid 3 – alinea 1 – inleidende formule

Standpunt van de Raad

Amendement

3. Binnen vijf jaar na de bekendmaking van overeenkomstig artikel 13, lid 5, genomen besluiten over BBT-conclusies betreffende de hoofdactiviteit van een installatie, ziet de bevoegde autoriteit erop toe dat:

3. Binnen vier jaar na de bekendmaking van overeenkomstig artikel 13, lid 5, genomen besluiten over BBT-conclusies ziet de bevoegde autoriteit erop toe dat:

(Gedeeltelijke wederopneming van amendement 37 uit eerste lezing.)

Motivering

De BREF's zijn het resultaat van een lang proces en ze moeten, nadat eenmaal een besluit over de BBT-conclusies is genomen, sneller in de praktijk worden gebracht om ervoor te zorgen dat de dynamiek in het streven naar milieu-innovatie behouden blijft. Daarom betekent de voorgestelde termijn van 4 jaar na de bekendmaking een goed compromis tussen het voorstel van de Commissie en dat van de Raad. De tekst van de Raad dreigt te leiden tot een uiteenlopende uitvoering door de lidstaten, aangezien de bevoegde autoriteiten de term "hoofdactiviteit" verschillend kunnen interpreteren, wat leidt tot een uiteenlopende behandeling van de bedrijven en een ongelijk speelveld.

Amendement  38

Standpunt van de Raad

Artikel 22 – lid 2 – alinea 1

Standpunt van de Raad

Amendement

2. Wanneer de activiteit gepaard gaat met het gebruik, de productie of de uitstoot van relevante gevaarlijke stoffen, stelt de exploitant, rekening houdend met de mogelijkheid van bodem- en grondwaterverontreiniging op het terrein van de installatie, een situatierapport op en dient hij dit in bij de bevoegde autoriteit voordat de exploitatie van de installatie begint of de vergunning voor de installatie voor het eerst na …* wordt bijgesteld.

2. Wanneer de activiteit gepaard gaat met het gebruik, de productie of de uitstoot van significante hoeveelheden relevante gevaarlijke stoffen, stelt de exploitant, rekening houdend met de mogelijkheid van bodem- en grondwaterverontreiniging op het terrein van de installatie, een situatierapport op en dient hij dit in bij de bevoegde autoriteit voordat de exploitatie van de installatie begint of de vergunning voor de installatie voor het eerst na ...* wordt bijgesteld.

 

Indien bepalingen inzake bescherming van water en bodem reeds op nationaal niveau ten uitvoer worden gelegd, stellen de lidstaten geen situatierapport op.

Amendement  39

Standpunt van de Raad

Artikel 22 – lid 3 – alinea 1

Standpunt van de Raad

Amendement

3. Wanneer de activiteiten definitief worden stopgezet, beoordeelt de exploitant de toestand van de bodem- en grondwaterverontreiniging door relevante gevaarlijke stoffen die door de installatie zijn gebruikt of geproduceerd of die zijn vrijgekomen. Als de installatie, in vergelijking met de toestand zoals vastgesteld in het in lid 2 bedoelde situatierapport, significante verontreiniging van de bodem of het grondwater met relevante gevaarlijke stoffen heeft veroorzaakt, neemt de exploitant de maatregelen die nodig zijn om deze verontreiniging aan te pakken en het terrein in die toestand te herstellen. Daartoe mag de technische haalbaarheid van dergelijke maatregelen in aanmerking worden genomen.

3. Wanneer de activiteiten definitief worden stopgezet, beoordeelt de exploitant de toestand van de bodem- en grondwaterverontreiniging door relevante gevaarlijke stoffen die door de installatie zijn gebruikt of geproduceerd of die zijn vrijgekomen. Als de installatie, in vergelijking met de toestand zoals vastgesteld in het in lid 2 bedoelde situatierapport, verontreiniging van de bodem of het grondwater met relevante gevaarlijke stoffen heeft veroorzaakt, neemt de exploitant de maatregelen die nodig zijn om deze verontreiniging aan te pakken en het terrein in die toestand te herstellen. Daartoe mag de technische haalbaarheid van dergelijke maatregelen in aanmerking worden genomen.

Motivering

Wijziging van de tekst van de Raad.

Amendement  40

Standpunt van de Raad

Artikel 22 – lid 3 – alinea 1 bis (nieuw)

Standpunt van de Raad

Amendement

 

Indien bepalingen inzake bescherming van water en bodem op nationaal niveau reeds ten uitvoer worden gelegd, verplichten de lidstaten de exploitant niet tot beoordeling van de toestand van de bodem- en grondwaterverontreiniging door de relevante gevaarlijke stoffen die door de installatie zijn gebruikt of geproduceerd of die zijn vrijgekomen.

Motivering

De opstelling van een rapport over de toestand van de bodem zou voor landbouwers en nationale autoriteiten tot veel administratieve rompslomp en hoge kosten leiden. De hier bedoelde extra administratieve en controleverplichtingen staan niet in verhouding tot de nagestreefde meerwaarde voor de milieubescherming of de nagestreefde vermindering van de administratieve rompslomp in de gehele IPPC-richtlijn. Het is de bedoeling dat het rapport zorgt voor de bescherming van water en bodem. Bescherming van water wordt in elk geval in Europees verband gereguleerd, terwijl bodembescherming op basis van het subsidiariteitsbeginsel nationaal gereguleerd is. Dubbele regulering moet in dit geval worden vermeden.

Amendement  41

Standpunt van de Raad

Artikel 22 – lid 4 bis (nieuw)

Standpunt van de Raad

Amendement

 

4 bis. Dit artikel wordt uitgelegd overeenkomstig de in artikel 191, lid 2, VWEU vastgelegde beginselen. Bovendien zorgen de lidstaten ervoor dat het publiek naar behoren wordt geïnformeerd waarbij de nodige maatregelen worden genomen om aan de inhoud van het artikel te voldoen.

Amendement  42

Standpunt van de Raad

Artikel 23 – lid 4

Standpunt van de Raad

Amendement

4. Op basis van de inspectieplannen stelt de bevoegde autoriteit geregeld programma's voor routinematige milieu-inspecties op, waarbij de frequentie van de bezoeken ter plaatse voor de verschillende types installaties wordt vermeld.

4. Op basis van de inspectieplannen stelt de bevoegde autoriteit geregeld inspectieprogramma's op, waarbij de frequentie van de bezoeken ter plaatse voor de verschillende types installaties wordt vastgesteld.

 

De lidstaten waarborgen dat er voldoende personen met de vereiste kwalificaties beschikbaar zijn om deze inspecties uit te voeren.

 

Die programma's behelzen ten minste één steekproefsgewijs vastgesteld bezoek ter plaatse per achttien maanden aan elke installatie. Deze frequentie wordt verhoogd tot ten minste één maal per zes maanden, indien bij een inspectie wordt vastgesteld dat niet voldaan is aan de vergunningvoorwaarden.

De periode tussen twee bezoeken ter plaatse wordt gebaseerd op een systematische evaluatie van de milieurisico's van de betrokken installaties en beloopt ten hoogste één jaar voor installaties met de grootste risico's en drie jaar voor installaties met de kleinste risico's.

Als die programma's gebaseerd zijn op een systematische evaluatie van de milieurisico's van de betrokken installaties, kan de frequentie van de bezoeken ter plaatse worden verminderd tot een minimum van één bezoek per 24 maanden.

De systematische evaluatie van de milieurisico's wordt gebaseerd op ten minste de volgende criteria:

De systematische evaluatie van de milieurisico's wordt gebaseerd op objectieve criteria zoals:

a) de potentiële en de reële gevolgen van de betrokken installaties voor de gezondheid van de mens en voor het milieu, rekening houdend met de emissieniveaus en de soorten emissies, de gevoeligheid van het plaatselijke milieu en het risico van ongevallen:

 

b) de naleving tot dusverre van de vergunningsvoorwaarden;

a) de mate waarin de exploitant de vergunningsvoorwaarden in acht neemt;

 

b) de gevolgen die de installatie heeft voor het milieu en de volksgezondheid; of

c) deelname aan het milieubeheer- en milieuauditsysteem van de Unie (EMAS).

c) de deelname van de exploitant aan het milieubeheer- en milieuauditsysteem van de Unie (EMAS) overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1221/20911, ISO 14 001, of de tenuitvoerlegging van vergelijkbare milieubeheersystemen.

 

De Commissie kan door middel van gedelegeerde handelingen overeenkomstig artikel 76 verdere criteria voor de evaluatie van milieurisico's vaststellen.

 

Verordening (EG) nr. 1221/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009 inzake de vrijwillige deelneming van organisaties aan een communautair milieubeheer- en milieuauditsysteem (EMAS) (PB L 342 van 22.12.2009, blz. 1).

Motivering

Wederopneming van amendement 44 uit eerste lezing.

Amendement  43

Standpunt van de Raad

Artikel 23 – lid 6 – alinea 2

Standpunt van de Raad

Amendement

Het ontwerp-verslag wordt aan de betrokken exploitant toegezonden en het eindverslag wordt overeenkomstig Richtlijn 2003/4/EG van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2003 inzake de toegang van het publiek tot milieu-informatie1 binnen drie maanden nadat het bezoek ter plaatse heeft plaatsgevonden, openbaar gemaakt.

Het verslag wordt binnen twee maanden ter kennis gebracht van de betrokken exploitant. Het verslag wordt binnen vier maanden nadat het bezoek ter plaatse heeft plaatsgevonden, door de bevoegde autoriteit op het internet openbaar gemaakt.

Motivering

Gedeeltelijke wederopneming van amendement 46 uit eerste lezing.

Amendement  44

Standpunt van de Raad

Artikel 24 – lid 1 – alinea 1 – letter c bis (nieuw)

Standpunt van de Raad

Amendement

 

c bis) bijstelling van een vergunning of de vergunningsvoorwaarden voor een installatie waarvoor een afwijking wordt toegestaan overeenkomstig artikel 15, lid 4.

Motivering

Deel van het compromispakket.

Amendement  45

Standpunt van de Raad

Artikel 24 – lid 2 – inleidende formule

Standpunt van de Raad

Amendement

2. Wanneer een besluit over de verlening, toetsing of bijstelling van een vergunning is genomen, stelt de bevoegde autoriteit het publiek onder meer via het internet de volgende informatie met betrekking tot de punten a) en b) ter beschikking:

2. Wanneer een besluit over de verlening, toetsing of bijstelling van een vergunning is genomen, stelt de bevoegde autoriteit het publiek onder meer via het internet de volgende informatie met betrekking tot de punten a) t/m f) en lid 3 ter beschikking:

Motivering

Gedeeltelijke wederopneming van amendement 54 uit eerste lezing.Om de informatie openbaar te maken, moet deze volledig via het internet beschikbaar zijn.

Amendement  46

Standpunt van de Raad

Artikel 24 – lid 2 – letter e

Standpunt van de Raad

Amendement

e) de manier waarop de vergunningsvoorwaarden, waaronder de emissiegrenswaarden, zijn vastgesteld in relatie tot de beste beschikbare technieken en de daarmee geassocieerde emissieniveaus;

e) de manier waarop de in artikel 14 bedoelde vergunningsvoorwaarden zijn vastgesteld in relatie tot de beste beschikbare technieken en de daarmee geassocieerde emissieniveaus als beschreven in de BBT-referentiedocumenten;

Motivering

Wederopneming van amendement 51 uit eerste lezing.

Amendement  47

Standpunt van de Raad

Artikel 24 – lid 2 – letter f

Standpunt van de Raad

Amendement

f) indien artikel 15, lid 4, wordt toegepast, de redenen voor die toepassing overeenkomstig artikel 15, lid 4, tweede alinea;

f) indien overeenkomstig artikel 15, lid 4, een afwijking is toegestaan, de specifieke redenen voor die afwijking op basis van de in dat lid vastgelegde criteria en de daaraan verbonden voorwaarden;

Motivering

Deel van het compromispakket.

Amendement  48

Standpunt van de Raad

Artikel 24 – lid 2 – letter f bis (nieuw)

Standpunt van de Raad

Amendement

 

f bis) het resultaat van de in artikel 21 genoemde heroverweging van de vergunningsvoorwaarden.

Motivering

Wederopneming van amendement 53 uit eerste lezing.

Amendement  49

Standpunt van de Raad

Artikel 28 – alinea 2 – letter i

Standpunt van de Raad

Amendement

i) gasturbines die op offshore-platforms worden gebruikt;

i) gasturbines en gasmotoren die op offshore-platforms worden gebruikt;

Motivering

Gasturbines en gasmotoren zijn elkaar beconcurrerende technologieën op het marktsegment van de offshore-platforms. Om gelijke concurrentie voorwaarden te scheppen voor deze twee technologieën, moeten ook op de offshore-platforms gebruikte gasmotoren van de reikwijdte van onderhavige richtlijn worden uitgezonderd.

Amendement  50

Standpunt van de Raad

Artikel 30 – lid 2 – alinea 2

Standpunt van de Raad

Amendement

Alle vergunningen voor installaties die stookinstallaties omvatten waaraan een vrijstelling is verleend als bedoeld in artikel 4, lid 4, van Richtlijn 2001/80/EG en die na 1 januari 2016 in bedrijf zijn, omvatten voorwaarden om ervoor te zorgen dat de van deze installaties afkomstige emissies in de lucht de in deel 2 van bijlage V vastgestelde emissiegrenswaarden niet overschrijden.

Alle vergunningen voor installaties die stookinstallaties omvatten waaraan een vrijstelling is verleend als bedoeld in artikel 4, lid 4, van Richtlijn 2001/80/EG en die na 1 januari 2016 in bedrijf zijn, omvatten voorwaarden om ervoor te zorgen dat de van deze installaties afkomstige emissies in de lucht de in deel 1 van bijlage V vastgestelde emissiegrenswaarden niet overschrijden.

Motivering

Aangezien het om bestaande installaties gaat, gelden hier de emissiegrenswaarden voor bestaande installaties (bijlage V, deel 1), en niet voor nieuwe installaties (Bijlage V, deel 2).

Amendement  51

Standpunt van de Raad

Artikel 30 – lid 9

Standpunt van de Raad

Amendement

9. Voor de volgende stookinstallaties beoordeelt de Commissie op basis van de beste beschikbare technieken of er op het niveau van de Unie emissiegrenswaarden nodig zijn, en of een aanpassing nodig is van de in bijlage V vastgestelde emissiegrenswaarden:

Schrappen

a) de in lid 8 bedoelde stookinstallaties;

 

b) stookinstallaties in raffinaderijen die distillatie- en omzettingsresiduen afkomstig van het raffineren van ruwe aardolie, alleen of in combinatie met andere brandstoffen, zelf verbruiken, rekening houdend met de specificiteit van de energiesystemen van raffinaderijen;

 

c) stookinstallaties die met andere gassen dan aardgas worden gevoed;

 

d) stookinstallaties in chemische installaties die zelf vloeibare productieresiduen als niet-commerciële brandstof verbruiken.

 

De Commissie deelt uiterlijk 31 december 2013 de resultaten van deze beoordeling mee aan het Europees Parlement en de Raad, indien nodig vergezeld van een wetgevingsvoorstel.

 

Motivering

Schrapping van een door de Raad toegevoegd artikel over de beoordeling. Het is niet wenselijk raffinaderijen of chemische installaties uit te sluiten van het toepassingsgebied van de grenswaarden overeenkomstig hoofdstuk III.

Amendement  52

Standpunt van de Raad

Artikel 31

Standpunt van de Raad

Amendement

Voor stookinstallaties die inheemse vaste brandstoffen stoken en die wegens de kenmerken van die brandstoffen niet aan de in artikel 30, lid 2 en lid 3, bedoelde emissiegrenswaarden voor zwaveldioxide kunnen voldoen, kunnen die lidstaten in plaats daarvan de in deel 5 van bijlage V vastgestelde minimumpercentages voor ontzwaveling toepassen, overeenkomstig de in deel 6 van die bijlage vastgestelde voorschriften voor de naleving.

Voor stookinstallaties die inheemse vaste brandstoffen stoken en die wegens de kenmerken van die brandstoffen niet aan de in artikel 30, lid 2 en lid 3, bedoelde emissiegrenswaarden voor zwaveldioxide kunnen voldoen, kunnen die lidstaten in plaats daarvan, tot uiterlijk 31 december 2017, de in deel 5 van bijlage V vastgestelde minimumpercentages voor ontzwaveling toepassen, overeenkomstig de in deel 6 van die bijlage vastgestelde voorschriften voor de naleving en na voorafgaande validering door de bevoegde autoriteit van het technische verslag als bedoeld in artikel 72, lid 4, letter a).

 

De Commissie beoordeelt voor 31 december 2013 of een verlenging van de in deel 5 van bijlage V vastgestelde minimumpercentages voor ontzwaveling mag worden toegestaan, met name rekening houdend met de beste beschikbare technieken en de voordelen van lagere SO2-emissies.

Motivering

Aanpassing van nieuwe, door de Raad geïntroduceerde vrijstellingen.Lidstaten met installaties waarop de speciale minimumpercentages voor ontzwaveling van toepassing zijn, moeten motiveren waarom naleving van de reguliere emissiegrenswaarden technisch niet mogelijk is.

Amendement  53

Standpunt van de Raad

Artikel 32

Standpunt van de Raad

Amendement

1. In de periode van 1 januari 2016 tot en met 31 december 2020 kunnen de lidstaten een nationaal plan voor de overgangsfase opstellen en uitvoeren voor stookinstallaties waarvoor vóór 27 november 2002 een eerste vergunning is verleend of waarvan door de exploitanten een volledige aanvraag voor een vergunning vóór die datum was ingediend, mits de installatie uiterlijk 27 november 2003 in bedrijf werd gesteld. In het plan worden voor elke stookinstallatie waarop het plan betrekking heeft de emissies opgenomen van een of meer van de volgende verontreinigende stoffen: stikstofoxide, zwaveldioxide en stof. Wat gasturbines betreft, kan het plan uitsluitend betrekking hebben op emissies van stikstofoxide.

1. In de periode van 1 januari 2016 tot en met 30 juni 2019 kunnen de lidstaten een nationaal plan voor de overgangsfase opstellen en uitvoeren voor stookinstallaties waarvoor vóór 27 november 2002 een eerste vergunning is verleend of waarvan door de exploitanten een volledige aanvraag voor een vergunning vóór die datum was ingediend, mits de installatie uiterlijk 27 november 2003 in bedrijf werd gesteld. In het plan worden voor elke stookinstallatie waarop het plan betrekking heeft de emissies opgenomen van een of meer van de volgende verontreinigende stoffen: stikstofoxide, zwaveldioxide en stof. Wat gasturbines betreft, kan het plan uitsluitend betrekking hebben op emissies van stikstofoxide.

Het nationaal plan voor de overgangsfase omvat geen enkele stookinstallatie:

Het nationaal plan voor de overgangsfase omvat geen enkele stookinstallatie:

a) waarop artikel 33, lid 1, van toepassing is;

a) waarop artikel 33, lid 1, van toepassing is;

b) in raffinaderijen die gassen met lage calorische waarde uit de vergassing van raffinaderijresiduen of de distillatie- en omzettingsresiduen afkomstig van het raffineren van ruwe aardolie, alleen of in combinatie met andere brandstoffen, zelf verbruiken;

b) in raffinaderijen die gassen met lage calorische waarde uit de vergassing van raffinaderijresiduen of de distillatie- en omzettingsresiduen afkomstig van het raffineren van ruwe aardolie, alleen of in combinatie met andere brandstoffen, zelf verbruiken;

c) waarop artikel 35 van toepassing is.

c) waarop artikel 35 van toepassing is.

 

d) waaraan vrijstelling is verleend als bedoeld in artikel 4, lid 4, van Richtlijn 2001/80/EG.

2. Stookinstallaties waarop het plan betrekking heeft, kunnen worden vrijgesteld van de in artikel 30, lid 2, bedoelde emissiegrenswaarden voor de verontreinigende stoffen die verplichting tot inachtneming van de onder het plan vallen of, indien van toepassing, van de verplichting tot inachtneming van de in artikel 31 bedoelde ontzwavelingspercentages.

2. Stookinstallaties waarop het plan betrekking heeft, kunnen worden vrijgesteld van de in artikel 30, lid 2, bedoelde emissiegrenswaarden voor de verontreinigende stoffen die verplichting tot inachtneming van de onder het plan vallen of, indien van toepassing, van de verplichting tot inachtneming van de in artikel 31 bedoelde ontzwavelingspercentages.

De emissiegrenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofoxiden en stof op grond van, met name, de voorschriften van de Richtlijnen 2001/80/EG en 2008/1/EG, die zijn opgenomen in de vergunning van de stookinstallatie die geldt op 31 december 2015, worden in elk geval gehandhaafd.

De emissiegrenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofoxiden en stof op grond van, met name, de voorschriften van de Richtlijnen 2001/80/EG en 2008/1/EG, die zijn opgenomen in de vergunning van de stookinstallatie die geldt op 31 december 2015, worden in elk geval gehandhaafd.

Stookinstallaties met een totaal nominaal thermisch vermogen van meer dan 500 MW die vaste brandstoffen stoken en na 1 juli 1987 hun eerste vergunning hebben ontvangen, dienen te voldoen aan de emissiegrenswaarden voor stikstofoxiden van bijlage V, deel 1.

Stookinstallaties met een totaal nominaal thermisch vermogen van meer dan 500 MW die vaste brandstoffen stoken en na 1 juli 1987 hun eerste vergunning hebben ontvangen, dienen te voldoen aan de emissiegrenswaarden voor stikstofoxiden van bijlage V, deel 1.

3. Het nationaal plan voor de overgangsfase stelt voor elke verontreinigende stof waarop het betrekking heeft een plafond vast dat de maximale totale jaarlijkse emissies aangeeft voor elk van de installaties waarop het plan betrekking heeft, op basis van het totale nominale thermische vermogen van elke installatie op 31 december 2010, de werkelijke jaarlijkse bedrijfsuren en het gemiddelde brandstofgebruik over de laatste tien jaren van exploitatie tot en met het jaar 2010.

3. Het nationaal plan voor de overgangsfase stelt voor elke verontreinigende stof waarop het betrekking heeft een plafond vast dat de maximale totale jaarlijkse emissies aangeeft voor elk van de installaties waarop het plan betrekking heeft, op basis van het totale nominale thermische vermogen van elke installatie op 31 december 2010, de werkelijke jaarlijkse bedrijfsuren en het gemiddelde brandstofgebruik over de laatste tien jaren van exploitatie tot en met het jaar 2010.

Het plafond voor het jaar 2016 wordt berekend op basis van de relevante emissiegrenswaarden als vastgesteld in de bijlagen III tot en met VII bij Richtlijn 2001/80/EG, of in voorkomend geval op basis van de in bijlage III bij Richtlijn 2001/80/EG vastgestelde ontzwavelingspercentages. In geval van gasturbines worden de emissiegrenswaarden voor stikstofoxide voor dergelijke installaties als vastgesteld in deel B van bijlage VI van Richtlijn 2001/80/EG gebruikt. Het plafond voor de jaren 2019 en 2020 wordt berekend op basis van de in deel 1 van bijlage V bij deze richtlijn vastgestelde relevante emissiegrenswaarden of, indien van toepassing, op basis van de in deel 5 van bijlage V bij deze richtlijn vastgestelde ontzwavelingspercentages. De plafonds voor de jaren 2017 en 2018 voorzien in een lineaire afname van de plafonds tussen 2016 en 2019.

Het plafond voor het jaar 2016 wordt berekend op basis van de relevante emissiegrenswaarden als vastgesteld in de bijlagen III tot en met VII bij Richtlijn 2001/80/EG, of in voorkomend geval op basis van de in bijlage III bij Richtlijn 2001/80/EG vastgestelde ontzwavelingspercentages. In geval van gasturbines worden de emissiegrenswaarden voor stikstofoxide voor dergelijke installaties als vastgesteld in deel B van bijlage VI van Richtlijn 2001/80/EG gebruikt. Het plafond voor het jaar 2019 wordt berekend op basis van de in deel 1 van bijlage V bij deze richtlijn vastgestelde relevante emissiegrenswaarden of, indien van toepassing, op basis van de in deel 5 van bijlage V bij deze richtlijn vastgestelde ontzwavelingspercentages. De plafonds voor de jaren 2017 en 2018 voorzien in een lineaire afname van de plafonds tussen 2016 en 2019.

Wanneer een in het nationale plan voor de overgangsfase opgenomen installatie wordt gesloten of niet langer onder het toepassingsgebied van hoofdstuk III valt, mogen de totale jaarlijkse emissies van de resterende installaties waarop het plan betrekking heeft, naar aanleiding daarvan niet worden verhoogd.

Wanneer een in het nationale plan voor de overgangsfase opgenomen installatie wordt gesloten of niet langer onder het toepassingsgebied van hoofdstuk III valt, mogen de totale jaarlijkse emissies van de resterende installaties waarop het plan betrekking heeft, naar aanleiding daarvan niet worden verhoogd.

4. Het nationale plan voor de overgangsfase bevat tevens bepalingen inzake monitoring en verslaglegging die stroken met de overeenkomstig artikel 41, onder b), vastgestelde uitvoeringsvoorschriften, alsmede voor elke installatie de maatregelen ter tijdige naleving van de emissiegrenswaarden die vanaf 1 januari 2021 van toepassing zullen zijn.

4. Het nationale plan voor de overgangsfase bevat tevens bepalingen inzake monitoring en verslaglegging die stroken met de overeenkomstig artikel 41, onder b), vastgestelde uitvoeringsvoorschriften, alsmede voor elke installatie de maatregelen ter tijdige naleving van de emissiegrenswaarden die vanaf 1 juli 2019 van toepassing zullen zijn.

5. Uiterlijk 1 januari 2013 delen de lidstaten hun nationale plannen voor de overgangsfase aan de Commissie mee.

5. Uiterlijk 1 januari 2013 delen de lidstaten hun nationale plannen voor de overgangsfase aan de Commissie mee.

De Commissie evalueert het plan en .indien zij binnen twaalf maanden na ontvangst van een plan geen bezwaar heeft gemaakt, gaat de betrokken lidstaat ervan uit dat zijn plan aanvaard is.

De Commissie evalueert het plan wat betreft de luchtkwaliteitsdoelen van de EU en potentiële discriminatie op de interne elektriciteitsmarkt en, indien zij binnen twaalf maanden na ontvangst van een plan geen bezwaar heeft gemaakt, gaat de betrokken lidstaat ervan uit dat zijn plan aanvaard is.

Indien de Commissie van oordeel is dat een plan niet aan de krachtens artikel 41, onder b), vastgestelde uitvoeringsvoorschriften voldoet, deelt zij de betrokken lidstaat mee dat zijn plan niet kan worden aanvaard. Voor de evaluatie van een nieuwe versie van een plan dat een lidstaat aan de Commissie toezendt, bedraagt de in de tweede alinea bedoelde termijn zes maanden.

Indien de Commissie van oordeel is dat een plan niet aan de krachtens artikel 41, onder b), vastgestelde uitvoeringsvoorschriften voldoet, deelt zij de betrokken lidstaat mee dat zijn plan niet kan worden aanvaard. Voor de evaluatie van een nieuwe versie van een plan dat een lidstaat aan de Commissie toezendt, bedraagt de in de tweede alinea bedoelde termijn zes maanden.

6.De lidstaten brengen de Commissie op de hoogte van elke wijziging van het plan.

6.De lidstaten brengen de Commissie op de hoogte van elke wijziging van het plan.

Motivering

Deel van het compromispakket.

Amendement  54

Standpunt van de Raad

Artikel 33

Standpunt van de Raad

Amendement

1. In de periode van 1 januari 2016 tot en met 31 december 2023 kunnen stookinstallaties worden vrijgesteld van de verplichting tot inachtneming van de in artikel 30, lid 2, bedoelde emissiegrenswaarden en de verplichting tot de in artikel 31 bedoelde ontzwavelingspercentages, indien van toepassing, alsmede van de in artikel 32 bedoelde opneming in het nationale plan voor de overgangsfase, indien:

1. In de periode van 1 januari 2016 tot en met 31 december 2020 kunnen stookinstallaties worden vrijgesteld van de verplichting tot inachtneming van de in artikel 30, lid 2, bedoelde emissiegrenswaarden en de verplichting tot de in artikel 31 bedoelde ontzwavelingspercentages, indien van toepassing, alsmede van de in artikel 32 bedoelde opneming in het nationale plan voor de overgangsfase, indien:

a) de exploitant van de stookinstallatie uiterlijk 1 januari 2014 bij de bevoegde autoriteit een schriftelijke verklaring indient waarin hij zich ertoe verbindt om de installatie vanaf 1 januari 2016 en uiterlijk tot en met 31 december 2023 hoogstens 20.000 bedrijfsuren in bedrijf te nemen;

a) de exploitant van de stookinstallatie uiterlijk 1 januari 2014 bij de bevoegde autoriteit een schriftelijke verklaring indient waarin hij zich ertoe verbindt om de installatie vanaf 1 januari 2016 en uiterlijk tot en met 31 december 2020 hoogstens 12 500 bedrijfsuren in bedrijf te nemen;

b) de exploitant verplicht is jaarlijks bij de bevoegde autoriteit verslag uit te brengen over het aantal bedrijfsuren na 1 januari 2016;

b) de exploitant verplicht is jaarlijks bij de bevoegde autoriteit verslag uit te brengen over het aantal bedrijfsuren na 1 januari 2016;

c) de emissiegrenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofoxiden en stof op grond van, met name, de voorschriften van de Richtlijnen 2001/80/EG en 2008/1/EG, die zijn opgenomen in de vergunning van de stookinstallatie die geldt op 31 december 2015, worden in elk geval gehandhaafd tijdens de resterende bedrijfsduur van de stookinstallatie. Stookinstallaties met een totaal nominaal thermisch vermogen van meer dan 500 MW die vaste brandstoffen stoken en na 1 juli 1987 hun eerste vergunning hebben ontvangen, dienen te voldoen aan de emissiegrenswaarden voor stikstofoxide van bijlage V, deel 1; en

c) de emissiegrenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofoxiden en stof op grond van, met name, de voorschriften van de Richtlijnen 2001/80/EG en 2008/1/EG, die zijn opgenomen in de vergunning van de stookinstallatie die geldt op 31 december 2015, worden in elk geval gehandhaafd tijdens de resterende bedrijfsduur van de stookinstallatie. Stookinstallaties met een totaal nominaal thermisch vermogen van meer dan 500 MW die vaste brandstoffen stoken en na 1 juli 1987 hun eerste vergunning hebben ontvangen, dienen te voldoen aan de emissiegrenswaarden voor stikstofoxide van bijlage V, deel 1; en

d) aan de stookinstallatie geen vrijstelling is verleend als bedoeld in artikel 4, lid 4, van Richtlijn 2001/80/EG.

d) aan de stookinstallatie geen vrijstelling is verleend als bedoeld in artikel 4, lid 4, van Richtlijn 2001/80/EG.

2. Uiterlijk 1 januari 2016 delen de lidstaten aan de Commissie een lijst mee van alle stookinstallaties waarop lid 1 van toepassing is, met vermelding van hun totaal nominaal thermisch vermogen, de gebruikte soorten brandstof en de toepasselijke emissiegrenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofoxiden en stof. De lidstaten brengen jaarlijks bij de Commissie verslag uit over het aantal bedrijfsuren na 1 januari 2016 van de installaties waarop lid 1 van toepassing is.

2. Uiterlijk 1 januari 2016 delen de lidstaten aan de Commissie een lijst mee van alle stookinstallaties waarop lid 1 van toepassing is, met vermelding van hun totaal nominaal thermisch vermogen, de gebruikte soorten brandstof en de toepasselijke emissiegrenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofoxiden en stof. De lidstaten brengen jaarlijks bij de Commissie verslag uit over het aantal bedrijfsuren na 1 januari 2016 van de installaties waarop lid 1 van toepassing is.

3. In het geval van stookinstallaties die op …* deel uitmaken van een klein geïsoleerd systeem en op die datum ten minste 35% van de elektriciteitsvoorziening in dat systeem vertegenwoordigen en, in verband met de technische kenmerken van de installatie, niet aan de in artikel 30, lid 2, genoemde emissiegrenswaarden kunnen voldoen, bedraagt het in lid 1, onder a), van dit artikel bedoelde aantal bedrijfsuren 18 000, gerekend vanaf 1 januari 2020 en eindigend uiterlijk 31 december 2023, en is de in lid 1, onder b), en in lid 2 van dit artikel bedoelde datum 1 januari 2020.

3. In het geval van stookinstallaties die op …* deel uitmaken van een klein geïsoleerd systeem en op die datum ten minste 35% van de elektriciteitsvoorziening in dat systeem vertegenwoordigen en, in verband met de technische kenmerken van de installatie, niet aan de in artikel 30, lid 2, genoemde emissiegrenswaarden kunnen voldoen, bedraagt het in lid 1, onder a), van dit artikel bedoelde aantal bedrijfsuren 18 000, gerekend vanaf 1 januari 2020 en eindigend uiterlijk 31 december 2023, en is de in lid 1, onder b), en in lid 2 van dit artikel bedoelde datum 1 januari 2020.

4. In het geval van stookinstallaties met een totaal nominaal thermisch vermogen van meer dan 1500 MW die vóór 31 december 1986 in gebruik zijn genomen, waarin inheemse vaste brandstof met een netto calorische waarde van minder dan 5800 kJ/kg wordt gestookt en die een vochtgehalte van meer dan 45% per gewicht, een gecombineerd vocht- en asgehalte van meer dan 60% per gewicht en een calciumoxidegehalte in as van meer dan 10% hebben, bedraagt het in lid 1, onder a), bedoelde aantal bedrijfsuren 32 000.

4. In het geval van stookinstallaties met een totaal nominaal thermisch vermogen van meer dan 1500 MW die vóór 31 december 1986 in gebruik zijn genomen, waarin inheemse vaste brandstof met een netto calorische waarde van minder dan 5800 kJ/kg wordt gestookt en die een vochtgehalte van meer dan 45% per gewicht, een gecombineerd vocht- en asgehalte van meer dan 60% per gewicht en een calciumoxidegehalte in as van meer dan 10% hebben, bedraagt het in lid 1, onder a), bedoelde aantal bedrijfsuren 32 000.

Motivering

Deel van het compromispakket.

Amendement  55

Standpunt van de Raad

Artikel 35 – lid 1 – inleidende formule

Standpunt van de Raad

Amendement

1. Tot en met 31 december 2023 kan een stookinstallatie worden vrijgesteld van de naleving van de in artikel 30, lid 2, bedoelde emissiegrenswaarden en van de in artikel 31 bedoelde ontzwavelingspercentages, indien:

1. Tot en met 31 december 2019 kan een stookinstallatie worden vrijgesteld van de naleving van de in artikel 30, lid 2, bedoelde emissiegrenswaarden en van de in artikel 31 bedoelde ontzwavelingspercentages, indien:

Motivering

Deel van het compromispakket.

Amendement  56

Standpunt van de Raad

Artikel 46 – lid 2 – alinea 1 bis (nieuw)

Standpunt van de Raad

Amendement

 

Voor afvalmeeverbrandingsinstallaties die inheemse vaste brandstoffen stoken en die wegens de kenmerken van die brandstoffen niet aan de in deel 4 van bijlage VI bedoelde emissiegrenswaarden voor zwaveldioxide kunnen voldoen, kunnen die lidstaten in plaats daarvan de in deel 5 van bijlage V vastgestelde minimumpercentages voor ontzwaveling toepassen, overeenkomstig de in deel 6 van die bijlage vastgestelde voorschriften voor de naleving.

Motivering

Krachtens de Richtlijnen 2000/76/EG en 2001/80/EG mag afval ook in stookinstallaties worden meeverbrand die hoogzwavelige brandstoffen uit eigen land gebruiken. Ook in het gemeenschappelijk standpunt van de Raad is de mogelijkheid voorzien om hoogzwavelige brandstoffen uit eigen land te gebruiken, zij het niet in meeverbrandingsinstallaties. Met het oog op grondstofbesparing en gelijke behandeling moet ook het gebruik van hoogzwavelige steenkool uit eigen land in meeverbrandingsinstallaties mogelijk zijn, met inachtneming van de in bijlage V geformuleerde voorwaarden voor ontzwaveling.

Amendement  57

Standpunt van de Raad

Artikel 48 – lid 5

Standpunt van de Raad

Amendement

5. Zodra in de Unie geschikte meettechnieken beschikbaar zijn, wordt vastgesteld vanaf welke datum continumetingen van de emissies in de lucht van zware metalen, dioxinen en furanen moeten worden uitgevoerd, volgens de in artikel 75, lid 2, bedoelde regelgevingsprocedure.

5. Zodra in de Unie geschikte meettechnieken beschikbaar zijn, stelt de Commissie door middel van gedelegeerde handelingen overeenkomstig artikel 76 vast vanaf welke datum continumetingen van de emissies in de lucht van zware metalen, dioxinen en furanen moeten worden uitgevoerd.

Amendement  58

Standpunt van de Raad

Artikel 72 – lid 1

Standpunt van de Raad

Amendement

1. De lidstaten verstrekken de Commissie informatie over de uitvoering van deze richtlijn, over representatieve gegevens over emissies en andere vormen van verontreiniging, emissiegrenswaarden, de toepassing van de beste beschikbare technieken overeenkomstig de artikelen 14 en 15 en de vorderingen die zijn gemaakt met betrekking tot de ontwikkeling en toepassing van technieken in opkomst overeenkomstig artikel 27. De lidstaten zenden de gegevens elektronisch toe.

1. De lidstaten verstrekken de Commissie informatie over de uitvoering van deze richtlijn, over representatieve gegevens over emissies en andere vormen van verontreiniging, emissiegrenswaarden, de toepassing van de beste beschikbare technieken overeenkomstig de artikelen 14 en 15, met name over het verlenen van vrijstellingen in overeenstemming met artikel 15, lid 4, en de vorderingen die zijn gemaakt met betrekking tot de ontwikkeling en toepassing van technieken in opkomst overeenkomstig artikel 27. De lidstaten zenden de gegevens elektronisch toe.

Motivering

Deel van het compromispakket.

Amendement  59

Standpunt van de Raad

Artikel 72 – lid 2

Standpunt van de Raad

Amendement

2. De soort, de opmaak en de frequentie van de overeenkomstig lid 1 te verstrekken informatie worden vastgesteld volgens de regelgevingsprocedure bedoeld in artikel 75, lid 2. Dit houdt tevens in dat specifieke activiteiten en verontreinigende stoffen worden vastgesteld waarvoor de in lid 1 bedoelde gegevens moeten worden verstrekt.

2. Door middel van gedelegeerde handelingen overeenkomstig artikel 76 stelt de Commissie voorschriften vast voor de soort, de opmaak en de frequentie van de overeenkomstig lid 1 te verstrekken informatie. Dit houdt tevens in dat specifieke activiteiten en verontreinigende stoffen worden vastgesteld waarvoor de in lid 1 bedoelde gegevens moeten worden verstrekt.

Amendement  60

Standpunt van de Raad

Artikel 72 – lid 4 – letter a

Standpunt van de Raad

Amendement

a) voor stookinstallaties waarop artikel 31 van toepassing is, het zwavelgehalte van de gebruikte, inheemse vaste brandstof en het bereikte ontzwavelingspercentage, berekend als het gemiddelde per maand; en

a) voor stookinstallaties waarop artikel 31 van toepassing is, de rechtvaardiging dat naleving van de in artikel 30, leden 2 en 3, genoemde emissiegrenswaarden technisch niet haalbaar is, het zwavelgehalte van de gebruikte, inheemse vaste brandstof en het bereikte ontzwavelingspercentage, berekend als het gemiddelde per maand; en

Motivering

Aanpassing van nieuwe, door de Raad geïntroduceerde vrijstellingen. Lidstaten met installaties waarop de speciale minimumpercentages voor ontzwaveling van toepassing zijn, moeten motiveren waarom naleving van de reguliere emissiegrenswaarden technisch niet mogelijk is.

Amendement  61

Standpunt van de Raad

Artikel 73 – lid 2 – letter a – punt ii

Standpunt van de Raad

Amendement

ii) de intensieve rundveehouderij; en

Schrappen

Motivering

Schrapping van de nieuwe tekst van de Raad.

Amendement  62

Standpunt van de Raad

Artikel 73 – lid 2 – letter a – punt iii

Standpunt van de Raad

Amendement

iii) het uitrijden van mest; en

Schrappen

Motivering

De nieuwe tekst van de Raad wordt nu gedekt door het amendement op artikel 15, lid 4 bis (nieuw). Schrapping van de nieuwe tekst van de Raad.

Amendement  63

Standpunt van de Raad

Artikel 73 – lid 2 – letter a – punten iii bis - iii quinquies (nieuw)

Standpunt van de Raad

Amendement

 

iii bis) installaties waarin activiteiten plaatsvinden die vallen in het kader van de punten 2.1 en 2.2 van bijlage I, met name dioxinen en furanen;

 

iii ter) installaties waarin activiteiten plaatsvinden die vallen in het kader van de punten 1.1 en 1.2 van bijlage I, met name kwik;

 

iii quater) installaties waarin activiteiten plaatsvinden die vallen in het kader van de punten 2.1, 2.2, 2.3, 2.4 van bijlage I, met name zware metalen en verbindingen daarvan, zoals arseen, cadmium, chroom, cyaniden, lood, nikkel, koper; dioxinen en furanen, perfluorkoolwaterstoffen, fenolen, polycyclische aromatische koolwaterstoffen en zwavelhexafluoride; alsmede

 

iii quinquies) alle andere installaties die vallen onder bijlage I, wanneer uit de gegevens van het PRTR (Europees Register voor de lozing en overdracht van vervuilende stoffen) voor de verslagperiode 2007 blijkt, dat door een in bijlage I genoemde activiteit tenminste 20% van de totale emissies van bijlage I-activiteiten wordt veroorzaakt.

Motivering

Aanpassing van door de Raad toegevoegde nieuwe tekst. Het Europees Veiligheidsnet voorziet in een belangrijke minimale bescherming tegen aanhoudende gebrekkige tenuitvoerlegging van BBT. Het is van essentieel belang dat de Commissie de totale, door bijlage-I activiteiten veroorzaakte emissies beoordeelt en wetgevingsvoorstellen indient om de emissies van sectoren die de grootste bijdrage leveren aan de totale emissies, overeenkomstig het beginsel van preventie van verontreiniging, beheersbaar te maken.

Amendement  64

Standpunt van de Raad

Artikel 74

Standpunt van de Raad

Amendement

Teneinde de bepalingen van deze richtlijn met behulp van de beste beschikbare technieken aan te passen aan de wetenschappelijke en technische vooruitgang , stelt de Commissie gedelegeerde handelingen vast overeenkomstig artikel 76 ten aanzien van de aanpassing van bijlage V, delen 3 en 4, bijlage VI, delen 2, 6, 7 en 8, bijlage VII, delen 5, 6, 7 en 8.

1. Teneinde de bepalingen van deze richtlijn met behulp van de beste beschikbare technieken, zoals beschreven in de betrokken BBT-referentiedocumenten, aan te passen aan de wetenschappelijke en technische vooruitgang, gaat de Commissie uiterlijk 12 maanden na de publicatie van de BBT-conclusies overeenkomstig artikel 13 over tot aanvullingen of wijzigingen van de minimumeisen voor emissiegrenswaarden en toezichts- en conformiteitsregels, zoals reeds vastgesteld uit hoofde van deze richtlijn door middel van gedelegeerde handelingen overeenkomstig artikel 76.

Motivering

Deel van het compromispakket.

Amendement  65

Standpunt van de Raad

Artikel 74 – lid 1 bis (nieuw)

Standpunt van de Raad

Amendement

 

1 bis. Voorafgaand aan de vaststelling van de in lid 1 bedoelde maatregelen, pleegt de Commissie overleg met de relevante bedrijfstakken en met niet-gouvernementele organisaties voor milieubescherming en brengt zij verslag uit over de uitkomst van het overleg en de manier waarop hiermee rekening is gehouden.

Motivering

Deel van het compromispakket.

Amendement  66

Standpunt van de Raad

Artikel 76 – lid 1

Standpunt van de Raad

Amendement

1. De bevoegdheid om de in artikel 74 bedoelde gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor een periode van vijf jaar na de inwerkingtreding van deze richtlijn. De Commissie stelt uiterlijk zes maanden voor het einde van de periode van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt automatisch verlengd met dezelfde periode, tenzij het Europees Parlement of de Raad de bevoegdheid intrekt overeenkomstig artikel 77.

1. De bevoegdheid om de in artikel 13, lid 5, artikel 15, lid 4, artikel 23, lid 4, artikel 41, artikel 48, lid 5, artikel 72, lid 2 en artikel 74 bedoelde gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor een periode van vijf jaar na de inwerkingtreding van deze richtlijn. De Commissie stelt uiterlijk zes maanden voor het einde van de periode van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt automatisch verlengd met dezelfde periode, tenzij het Europees Parlement of de Raad de bevoegdheid intrekt overeenkomstig artikel 77.

Amendement  67

Standpunt van de Raad

Artikel 77 – lid 1

Standpunt van de Raad

Amendement

1. De in artikel 74 bedoelde bevoegdheidsdelegatie kan door het Europees Parlement of de Raad worden ingetrokken.

1. De in artikel 13, lid 5, artikel 15, lid 4, artikel 23, lid 4, artikel 41, artikel 48, lid 5, artikel 72, lid 2, en artikel 74 bedoelde bevoegdheidsdelegatie kan te allen tijde door het Europees Parlement of de Raad worden ingetrokken.

Amendement  68

Standpunt van de Raad

Artikel 77 – lid 2

Standpunt van de Raad

Amendement

2. De instelling die een interne procedure is begonnen om te besluiten of zij de bevoegdheidsdelegatie wenst in te trekken, brengt de andere instelling en de Commissie hiervan uiterlijk een maand voordat een definitief besluit wordt genomen, op de hoogte en geeft daarbij aan welke gedelegeerde bevoegdheden mogelijk worden ingetrokken en waarom.

2. De instelling die een interne procedure is begonnen om te besluiten of zij de bevoegdheidsdelegatie wenst in te trekken, spant zich ervoor in de andere instelling en de Commissie hiervan binnen een redelijke termijn voordat een definitief besluit wordt genomen, op de hoogte te stellen en geeft daarbij aan welke gedelegeerde bevoegdheid mogelijk wordt ingetrokken en waarom.

Amendement  69

Standpunt van de Raad

Artikel 77 – lid 3

Standpunt van de Raad

Amendement

3. Het besluit tot intrekking maakt een einde aan de delegatie van de bevoegdheden die in het besluit worden vermeld. Het besluit treedt onmiddellijk in werking of op een latere datum die in het besluit wordt vermeld. Het besluit laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet. Het besluit wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

3. Het besluit tot intrekking vermeldt de redenen van intrekking en maakt een einde aan de in het besluit vermelde bevoegdheidsdelegatie. Het besluit treedt onmiddellijk in werking of op een latere datum die in het besluit wordt vermeld. Het besluit laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet. Het besluit wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Amendement  70

Standpunt van de Raad

Artikel 78

Standpunt van de Raad

Amendement

1. Het Europees Parlement of de Raad kunnen bezwaar aantekenen tegen de gedelegeerde handeling binnen drie maanden na de datum van kennisgeving.

1. Het Europees Parlement of de Raad kunnen bezwaar aantekenen tegen een gedelegeerde handeling binnen twee maanden na de datum van kennisgeving. Op initiatief van het Europees Parlement of de Raad wordt deze periode met twee maanden verlengd.

2. Indien noch het Europees Parlement noch de Raad bij het verstrijken van deze termijn bezwaar hebben aangetekend tegen de gedelegeerde handeling, of indien het Europees Parlement en de Raad beide voor die datum aan de Commissie hebben laten weten dat zij geen bezwaar zullen aantekenen, treedt de gedelegeerde handeling in werking op de daarin bepaalde datum.

2. Indien noch het Europees Parlement noch de Raad bij het verstrijken van deze termijn bezwaar hebben aangetekend tegen de gedelegeerde handeling, wordt deze gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie en treedt deze in werking op de in die handeling bepaalde datum.

3. Indien het Europees Parlement of de Raad bezwaar aantekent tegen de gedelegeerde handeling, treedt deze niet in werking. De instelling die bezwaar aantekent tegen de gedelegeerde handeling, geeft aan om welke redenen zij dit doet.

3. Indien het Europees Parlement of de Raad bezwaar aantekent tegen een gedelegeerde handeling, treedt deze niet in werking. De instelling die bezwaar aantekent tegen een gedelegeerde handeling, geeft aan om welke redenen zij dit doet.

Amendement  71

Standpunt van de Raad

Bijlage I – inleidende formule – alinea 1 bis (nieuw)

Standpunt van de Raad

Amendement

 

Bij het berekenen van het totale nominale thermische ingangsvermogen van de in punt 1.1 bedoelde installaties wordt voor stookinstallaties die gebruikt worden in zorgfaciliteiten uitsluitend rekening gehouden met het normale exploitatievermogen.

Motivering

Dit amendement is in eerste lezing aangenomen door het EP. In dit amendement wordt rekening gehouden met de behoefte aan een behoorlijke noodcapaciteit in ziekenhuizen die van vitaal belang is om bij stroomstoringen de continuïteit van de zorg te waarborgen. Dankzij dit amendement blijven ziekenhuizen bovendien gevrijwaard van boetes voor hun potentiële emissies, die niet gelijk zijn aan hun werkelijke emissies.

Amendement  72

Standpunt van de Raad

Bijlage I – inleidende formule – alinea 1 ter (nieuw)

Standpunt van de Raad

Amendement

 

Bij het berekenen van het totale nominale ingangsvermogen van de in punt 1.1 bedoelde installaties worden stookinstallaties met een nominaal thermisch vermogen van minder dan 50 MW die niet meer dan 500 uur per jaar in bedrijf zijn, buiten beschouwing gelaten.

Motivering

Wederopneming van de oorspronkelijke tekst van de Commissie en amendement 63 van het EP in eerste lezing om te voorzien in reservecapaciteit in de vorm van noodgeneratoren, bijvoorbeeld in ziekenhuizen. Deze installaties leveren geen aanzienlijke emissies op aangezien zij in beginsel alleen bij grote stroomstoringen in bedrijf gaan en/of enkele uren per jaar getest worden. Ook worden zeer kleine installaties van minder dan 3 MW uitgesloten, want de voordelen van opneming van deze installaties wegen in het geheel niet op tegen de kosten en de administratieve rompslomp.

Amendement  73

Standpunt van de Raad

Bijlage I – punt 3.5

Standpunt van de Raad

Amendement

3.5. Het fabriceren van keramische producten door middel van verhitting, met name dakpannen, bakstenen, vuurvaste stenen, tegels, aardewerk of porselein met een productiecapaciteit van meer dan 75 ton per dag en/of met een ovencapaciteit van meer dan 4 m3 en met een plaatsingsdichtheid per oven van meer dan 300 kg/m3.

3.5. Het fabriceren van keramische producten door middel van verhitting, met name dakpannen, bakstenen, vuurvaste stenen, tegels, aardewerk of porselein met een productiecapaciteit van meer dan 75 ton per dag en met een ovencapaciteit van meer dan 4 m3 en met een plaatsingsdichtheid per oven van meer dan 300 kg/m3.

Motivering

Gedeeltelijke wederopneming van amendement 117 uit eerste lezing en verduidelijking door de woorden "en/of" te vervangen door "en".

Amendement  74

Standpunt van de Raad

Bijlage I – punt 5.3 – letter b – alinea 2

Standpunt van de Raad

Amendement

Indien de behandeling van het afval beperkt blijft tot anaerobe vergisting, bedraagt de maximale capaciteit voor deze activiteit 100 ton per dag.

Schrappen

Amendement  75

Standpunt van de Raad

Bijlage V – Deel 4 – punt 1

Standpunt van de Raad

Amendement

1. Bij continumetingen worden de in de delen 1 en 2 bedoelde emissiegrenswaarden geacht te zijn nageleefd, indien uit de evaluatie van de meetresultaten voor de bedrijfsduur tijdens een kalenderjaar blijkt dat aan alle volgende voorwaarden is voldaan:

1. Bij continumetingen worden de in de delen 1 en 2 bedoelde emissiegrenswaarden geacht te zijn nageleefd, indien uit de evaluatie van de meetresultaten voor de bedrijfsduur tijdens een kalenderjaar blijkt dat aan alle volgende voorwaarden is voldaan:

a) geen gevalideerd maandgemiddelde is hoger dan de in de delen 1 en 2 vermelde toepasselijke emissiegrenswaarden;

a) geen gevalideerd daggemiddelde is hoger dan de in de delen 1 en 2 vermelde toepasselijke emissiegrenswaarden;

b) geen gevalideerd daggemiddelde is hoger dan 110% van de in de delen 1 en 2 vermelde toepasselijke emissiegrenswaarden;

 

c) voor stookinstallaties die uitsluitend uit met steenkool gestookte ketels bestaan met een totaal nominaal thermisch vermogen van minder dan 50 MW, is geen gevalideerd daggemiddelde hoger dan 150% van de in de delen 1 en 2 vermelde toepasselijke emissiegrenswaarden;

 

d) 95% van alle gevalideerde uurgemiddelden in één jaar is niet hoger dan 200% van de in de delen 1 en 2 vermelde toepasselijke emissiegrenswaarden.

b) 95% van alle gevalideerde uurgemiddelden in één jaar is niet hoger dan 200% van de in de delen 1 en 2 vermelde toepasselijke emissiegrenswaarden.

De "gevalideerde gemiddelden" worden bepaald overeenkomstig deel 3, punt 10.

De "gevalideerde gemiddelden" worden bepaald overeenkomstig deel 3, punt 10.

Voor de berekening van de gemiddelde emissiewaarden, worden de waarden die zijn gemeten tijdens de in artikel 30, leden 5 en 6, en artikel 37 bedoelde periodes en de periodes van opstarten en stilleggen, buiten beschouwing gelaten.

 

Motivering

Wederopneming van amendement 77 uit eerste lezing. Hoewel de BBT-referentiedocumenten dagelijkse gemiddelden weergeven, is de voorwaarde in bijlage V dat op maandelijkse basis aan de emissiegrenswaarden wordt voldaan. Daarnaast mogen de daggemiddelden niet hoger zijn dan 110% van de emissiegrenswaarden en mag 95% van de uurgemiddelden in één jaar niet hoger zijn dan het dubbele van de emissiegrenswaarden. In het voorstel van de Commissie wordt geen onderscheid gemaakt tussen installaties van vóór en van na 2016. Hoewel dezelfde nalevingsvoorschriften voor nieuwe en bestaande installaties worden gehanteerd, moeten deze worden aangepast aan de BBT-conclusies in het BBT-referentiedocument, die uitgaan van de daggemiddelden en niet van de maandgemiddelden.

Amendement  76

Standpunt van de Raad

Bijlage VI – Deel 6 – punt 2.6 – inleidende formule

Standpunt van de Raad

Amendement

2.6. De bevoegde autoriteit kan voorschrijven voor zware metalen één meting om de twee jaar te verrichten, en voor dioxinen en furanen één meting per jaar op voorwaarde dat

2.6. De bevoegde autoriteit kan voorschrijven slechts één meting per jaar te verrichten voor zware metalen, dioxinen en furanen op voorwaarde dat:

Motivering

Wederopneming van amendement 78 uit eerste lezing. Het is onaanvaardbaar dat het voorstel de bevoegde autoriteiten het recht geeft bij emissies van zware metalen, dioxines en furanen in de lucht aan de hand van de meldingen van de exploitanten over de kwaliteit van het afval te beslissen dat geen metingen hoeven te worden verricht. Zodra er geen monitoring meer is, worden twee van de voorschriften irrelevant aangezien er geen monitoringinformatie voorhanden is om de emissies te evalueren. Een continu monitoringsysteem voor zware metalen is noodzakelijk, aangezien continue monitoring van alle zware metalen de enige manier is om ervoor te zorgen dat de emissies van deze zeer toxische, persistente en bio-accumuleerbare stoffen onder de verplichte emissiegrenswaarden liggen.

  • [1]  PB C 87 E van 1.4.2010, blz. 191.
  • [2]  Nog niet gepubliceerd in het Publicatieblad.
  • [3]  Nog niet gepubliceerd in het Publicatieblad.

TOELICHTING

I. ACHTERGROND

De doelstelling van de Richtlijn van 1996 inzake geïntegreerde preventie van en toezicht op vervuiling (IPPC) is de preventie van en het toezicht op de emissies in de lucht, het water en de bodem van industriële installaties over de gehele Europese Unie. Om dit doel te bereiken, streeft de IPPC Richtlijn naar het bevorderen van de toepassing van Beste Beschikbare Technieken (BBT), d.w.z. de uit economisch en technisch oogpunt praktisch toepasbare technieken die het meest effectief zijn bij het bereiken van een hoog niveau van milieubescherming. De beste beschikbare technieken worden gedefinieerd in de zogeheten BBT-referentiedocumenten of BREF's. Dit zijn technische documenten die opgesteld worden aan de hand van een uitwisseling van informatie tussen de Commissie, de autoriteiten van de lidstaten en andere belanghebbende partijen (het "Proces van Sevilla").

De IPPC Richtlijn is van toepassing op ongeveer 52.000 industriële installaties, die verantwoordelijk zijn voor een groot deel van de totale luchtvervuiling in de EU. Krachtens de IPPC Richtlijn wordt van de autoriteiten van de lidstaten verlangd dat zij rekening houden met de BREF-documenten wanneer zij vergunningen verlenen voor individuele industriële installaties en daarbij emissiegrenswaarden (ELV's) vaststellen voor deze installaties. Behalve de lucht te vervuilen, kunnen industriële installaties ook de wateren of de bodem vervuilen of afval produceren, redenen waarom een geïntegreerde aanpak noodzakelijk is, die rekening houdt met het totale milieueffect. In 2005 ging de Commissie over tot een herziening van de IPPC Richtlijn, die resulteerde in een voorstel voor een richtlijn inzake industriële emissies, waarbij zeven bestaande richtlijnen over dit onderwerp werden herzien en in één enkele richtlijn tezamen gebracht. Het voorstel beoogde een betere uitvoering en naleving van de wetgeving door de nationale autoriteiten, ten einde een hoog niveau van milieubescherming te bereiken en tegelijkertijd de wetgeving te vereenvoudigen en onnodige administratieve lasten te vermijden. Uw rapporteur was het in grote lijnen eens met de strategie van de Commissie, en vestigde daarbij met name de aandacht op:

- de noodzaak om een einde te maken aan de verschillen in uitvoering en naleving tussen de lidstaten. het feit dat de verschillen in omzetting van de bestaande wetgeving een bedreiging vormen voor de milieubescherming en aanleiding dreigen te geven tot concurrentiedistorsies;

- de noodzaak de kostbare uitwisseling van informatie in het kader van het "Proces van Sevilla" zoveel mogelijk in stand te houden;

- de noodzaak om onnodige bureaucratische lasten te voorkomen.

II. EERSTE LEZING IN HET EP

Op 10 maart 2009 keurde de plenaire vergadering van het Europees Parlement haar standpunt in eerste lezing met ruime meerderheid goed: 402 stemmen voor, 189 tegen.

Een belangrijke kwestie tijdens de eerste lezing was het voorstel van de Commissie dat zij de emissiegrenswaarden rechtstreeks zou vaststellen op grond van de BBT-referentiedocumenten. Naar de mening van het Europees Parlement was dit niet praktisch uitvoerbaar. Het zou leiden tot ongewenste politieke beïnvloeding van het Proces van Sevilla. Het Europees Parlement stelde daarom een fundamentele verandering voor, waarbij een comitologiecommissie onder parlementair toezicht wordt opgericht, die tot taak zou hebben maatregelen tot vermindering van de emissies vast te stellen, in de vorm van minimale vereisten. Deze minimale vereisten zouden een Europees veiligheidsnetwerk vormen, waarvan de regels door geen enkele installatie mogen worden overtreden. Op het niveau van de bevoegde autoriteiten ter plaatse worden er voor de individuele installaties maatregelen vastgesteld tot beperking van de emissies, die gemiddeld voldoen aan de vereisten die in de BBT-referentiedocumenten worden gesteld, met een zekere marge om rekening te houden met de plaatselijke omstandigheden. Deze bepaling is bedoeld om een oplossing te vinden voor het probleem dat pieken in de emissies, die de niveaus die samenhangen met de beschrijvingen van de beste beschikbare technieken te boven gaan kunnen optreden tijdens normale operaties, bij voorbeeld tijdens het opstarten van installaties. In geen geval mogen echter de door de Europese Veiligheidsnetwerken vastgestelde plafonds worden overschreden. Dit voorstel kiest dus een middenweg tussen de invoering van Europese normen voor het verstrekken van vergunningen aan industriële installaties enerzijds en het toestaan aan de lidstaten van de absoluut noodzakelijke manoeuvreerruimte anderzijds, om rekening te houden met de technische kenmerken van een bepaalde installatie, haar geografische ligging en de plaatselijke milieuomstandigheden.

III. TWEEDE LEZING

Het standpunt in eerste lezing van de Raad ten aanzien van de Richtlijn inzake industriële emissies werd op 15 februari 2010 goedgekeurd. Terwijl het standpunt in eerste lezing van het Europees Parlement gericht was op een betere toepassing van de IPPC Richtlijn en het voorkomen van concurrentiedistorsie, gaan sommige nieuwe bepalingen in het standpunt van de Raad echter in de andere richting, naar de mening van uw rapporteur. In het standpunt van de Raad wordt het idee van een Europees Veiligheidsnetwerk voor emissiegrenswaarden niet overgenomen, maar wordt er gezorgd voor meer flexibiliteit ten behoeve van Grote Verbrandingsinstallaties (LCP's) bij het conformeren aan de in Bijlagen V tot en met VIII vastgestelde emissiegrenswaarden.

Uw rapporteur probeert in zijn verslag in tweede lezing zich zoveel mogelijk te houden aan het standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing, aangezien dit standpunt met een ruime meerderheid werd goedgekeurd. Veel van de in eerste lezing goedgekeurde amendementen werden opnieuw opgenomen. Ten aanzien van het Europese Veiligheidsnetwerk heeft uw rapporteur een nieuw voorstel gedaan, waarbij de doelstelling van een hoog niveau van milieubescherming gehandhaafd wordt en er een oplossing wordt gezocht voor concurrentiedistorsies binnen de Europese Unie, die zouden kunnen optreden als gevolg van uiteenlopende omzetting van de bestaande wetgeving. Uw rapporteur stelt voor om voor de gehele EU geldende minimumeisen voor de emissiegrenswaarden en regels voor toezicht en conformiteit vast te stellen op basis van de BBT-conclusies, maar alleen voor die activiteiten waarvoor actie op Europees niveau vereist is op grond van de volgende criteria:

a) het effect van de betrokken activiteiten op het milieu in het algemeen;

b) de stand van de toepassing van de BBT in de betrokken sector.

Aan de andere kant vermindert uw rapporteur veel van de nieuwe afwijkingen die in het standpunt van de Raad worden voorgesteld. Afwijkingen moeten alleen mogelijk zijn in uitzonderlijke gevallen. Het zogeheten Nationale Overgangsplan (TNP), dat de leden kunnen uitvoeren om grote verbrandingsinstallaties vijf extra jaren de tijd te geven om uitvoering te geven aan de in Bijlage V vastgestelde emissiegrenswaarden, verstrekt te weinig flexibiliteit. Het kan leiden tot concurrentiedistorsies binnen de EU, aangezien sommige verbrandingsinstallaties reeds investeringen hebben gedaan om te voldoen aan de vastgestelde emissiegrenswaarden. Bovendien zullen niet alle lidstaten een nationaal overgangsplan invoeren. Ook de "afwijking wegens een beperkte levensduur" kan aanleiding geven tot concurrentiedistorsies binnen de EU. Verbrandingsinstallaties met een beperkte levensduur van 20.000 werkuren moeten niet in de beste beschikbare technieken investeren om te voldoen aan de in Bijlage V genoemde emissiegrenswaarden. Bovendien komt de afwijking wegens een beperkte levensduur in conflict met de "Thematische Strategie voor luchtvervuiling" van de Commissie, die onder meer beoogt de SO2-emissies in 2020 met 82% te verminderen vergeleken met het niveau van 2000 en de NOx-emissies met 60%. Om deze reden stelt uw rapporteur tevens een beperking voor van de einddatum voor de bepaling ten aanzien van wijkverwarmingsinstallaties, die niet later mag zijn dan 2020.

Uw rapporteur is geen voorstander van een verdere complicatie van de wetgeving door de invoering van marktgebaseerde instrumenten om de doelstellingen van de richtlijn te realiseren. De invoering van marktgebaseerde instrumenten zoals handel in emissierechten, naast de vaststelling van emissiegrenswaarden, zal alleen leiden tot een beperkte verdere vermindering van de emissies tegen disproportioneel hoge kosten.

PROCEDURE

Titel

Industriële emissies (geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging) (herschikking)

Document- en procedurenummers

11962/3/2009 – C7-0034/2010 – 2007/0286(COD)

Datum eerste lezing EP – P-nummer

10.3.2009                     T6-0093/2009

Voorstel van de Commissie

COM(2007)0844 - C6-0002/2008

Datum bekendmaking ontvangst gemeenschappelijk standpunt

11.3.2010

Commissie ten principale

       Datum bekendmaking

ENVI

11.3.2010

Rapporteur(s)

       Datum benoeming

Holger Krahmer

21.2.2008

 

 

Behandeling in de commissie

17.3.2010

 

 

 

Datum goedkeuring

4.5.2010

 

 

 

Uitslag eindstemming

+:

–:

0:

40

13

4

Bij de eindstemming aanwezige leden

János Áder, Elena Oana Antonescu, Kriton Arsenis, Pilar Ayuso, Paolo Bartolozzi, Sandrine Bélier, Sergio Berlato, Martin Callanan, Nessa Childers, Chris Davies, Esther de Lange, Bas Eickhout, Karl-Heinz Florenz, Elisabetta Gardini, Françoise Grossetête, Cristina Gutiérrez-Cortines, Satu Hassi, Jolanta Emilia Hibner, Karin Kadenbach, Christa Klaß, Holger Krahmer, Jo Leinen, Corinne Lepage, Peter Liese, Kartika Tamara Liotard, Radvilė Morkūnaitė-Mikulėnienė, Miroslav Ouzký, Vladko Todorov Panayotov, Gilles Pargneaux, Andres Perello Rodriguez, Sirpa Pietikäinen, Mario Pirillo, Pavel Poc, Vittorio Prodi, Frédérique Ries, Anna Rosbach, Oreste Rossi, Daciana Octavia Sârbu, Richard Seeber, Theodoros Skylakakis, Catherine Soullie, Salvatore Tatarella, Anja Weisgerber, Glenis Willmott, Sabine Wils

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervanger(s)

Tadeusz Cymański, Matthias Groote, Jiří Maštálka, Miroslav Mikolášik, Bill Newton Dunn, Renate Sommer, Bart Staes, Michail Tremopoulos, Marita Ulvskog, Elżbieta Katarzyna Łukacijewska

Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervanger(s) (art. 187, lid 2)

George Sabin Cutaş, Francesco Enrico Speroni

Datum indiening

6.5.2010