VERSLAG over kredietratingbureaus: toekomstperspectieven
23.3.2011 - (2010/2302(INI))
Commissie economische en monetaire Zaken
Rapporteur: Wolf Klinz
ONTWERPRESOLUTIE VAN HET EUROPEES PARLEMENT
over kredietratingbureaus: toekomstperspectieven
Het Europees Parlement,
– gezien de nota van de International Organization of Securities Commissions (IOSCO) van maart 2009 over internationale samenwerking bij het toezicht op kredietratingbureaus,
– gezien het verslag van het Gezamenlijk Forum van juni 2009 met als titel "Stocktaking on the use of credit ratings",
– gezien het verslag van de Raad voor financiële stabiliteit (FSB) van 25 september 2009 aan de leiders van de G20 over de verbetering van de financiële regelgeving;
– gezien het verslag van het Internationaal Monetair Fonds van 29 oktober 2010 met als titel "Global Financial Stability Report: Sovereigns, Funding and Systemic Liquidity",
– gezien de verklaring van de G20-top van 26 en 27 juni 2010 in Toronto,
– gezien het verslag van de Raad voor financiële stabiliteit van 27 oktober 2010 met als titel "Principles for reducing reliance on CRA ratings",
– gezien de openbare raadpleging die de Commissie op 5 november 2010 heeft aangevat,
– gelet op artikel 48 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie economische en monetaire zaken en het advies van de Commissie juridische zaken (A7-0081/2011),
A. overwegende dat het verheugd is dat er op mondiaal, internationaal en Europees niveau wordt gewerkt aan regelgeving inzake kredietratingbureaus,
B. overwegende dat kredietratingbureaus worden geacht tussenhandelaars in informatie te zijn die informatieasymmetrieën op de kapitaalmarkten verminderen, de toegang tot de wereldmarkt vergemakkelijken, de kosten van informatie verminderen en het potentiële aantal ontleners en investeerders vergroten, en zo de markten liquiditeit en transparantie verschaffen en prijzen helpen vast te stellen,
C. overwegende dat kredietratingbureaus in recente wetgeving nog een andere rol is toegewezen die als "certificerend" kan worden bestempeld, aangezien ratings in toenemende mate deel uitmaken van de wettelijke kapitaalvereisten;
D. overwegende dat de deelnemers aan de financiële markten een overmatig vertrouwen hebben gesteld in de oordelen van de kredietratingbureaus,
E. overwegende dat kredietratingbureaus drie sectoren beoordelen, namelijk de overheidssector, bedrijven en gestructureerde financiële instrumenten, en overwegende dat kredietbeoordelingsbureaus een belangrijke rol hebben gespeeld in de ontwikkeling van de financiële crisis door gestructureerde financiële instrumenten foute ratings te geven die in de loop van de crisis gemiddeld drie à vier niveaus lager moesten worden bijgesteld,
F. overwegende dat Verordening (EG) nr. 1060/2009 de eerste reactie op de financiële crisis was en reeds de meest dringende kwesties aanpakt door kredietratingbureaus aan toezicht en regelgeving te onderwerpen; overwegende dat de verordening echter niet alle fundamentele problemen aanpakt en in feite een aantal nieuwe hinderpalen voor markttoegang opwerpt,
G. overwegende dat het ontbreken van zekerheid op het gebied van de regelgeving in deze sector de goede werking van de financiële markten van de EU in gevaar brengt en dat derhalve van de Commissie moet worden verlangd om, alvorens met verdere wijzigingen van Verordening (EG) nr. 1060/2009 te komen, naar behoren vast te stellen welke leemten het nieuwe kader kent en te voorzien in een effectbeoordeling van het aantal beschikbare alternatieven om deze leemten op te vullen, met inbegrip van de mogelijkheid van verdere wetgevingsvoorstellen;
H. overwegende dat de kredietratingsector verscheidene problemen heeft, waarvan de belangrijkste het gebrek aan mededinging, oligopolistische structuren en het gebrek aan verantwoordingsplicht en transparantie zijn; overwegende dat een probleem van de dominante ratingbureaus met name het betalingsmodel is en dat het voornaamste probleem van regelgevingsstelsel een overmatig vertrouwen in externe kredietratings is;
I. overwegende dat de beste manier om de mededinging te bevorderen zou zijn het creëren van een regelgevend kader dat de toegang doeltreffend bevordert, alsook het verrichten van een meer diepgaande analyse van de huidige belemmeringen voor de toegang en van andere factoren die de mededinging beïnvloeden,
J. overwegende dat marktdeelnemers in goede tijden geneigd zijn de methode achter en de betekenis van kredietratings, die de waarschijnlijkheid van wanbetaling trachten aan te geven, verkeerd te begrijpen of te veronachtzamen,
K. overwegende dat de recente ontwikkelingen in de eurocrisis de belangrijke rol van staatsschuldratings hebben doen uitkomen alsook de inconsistentie en procycliciteit bij het regelgevend gebruik van ratings,
L. overwegende dat de onafhankelijkheid van ratings van politieke manipulatie van het allergrootste belang is en moet worden gewaarborgd ongeacht eventuele nieuwe structuren en bedrijfsmodellen en in het kader van economisch bestuur en stresstests,
M. overwegende dat ratings (kunnen) veranderen als gevolg van essentiële aanpassingen aan het risicoprofiel of nieuwe informatie en daarom zodanig gestalte dienen te krijgen dat zij stabiel zijn en niet fluctueren op basis van het marktsentiment,
N. overwegende dat het Bazel II-systeem heeft geleid tot een overmatig vertrouwen in externe ratings, hetgeen er in sommige gevallen toe leidde dat banken besloten geen autonome beoordelingen van hun financiële risico's uit te voeren,
O. overwegende dat met de onlangs met de Dodd Frank Act ingevoerde ratingregelgeving in de VS de keuze is gemaakt minder op het oordeel van de ratingbureaus te vertrouwen,
Macroniveau: reglementering van de financiële markt
Overmatig vertrouwen
1. is, gezien de wijziging in het gebruik van kredietratings, waarbij de emittent wordt beoordeeld om een voorkeursbehandeling uit hoofde van een regelgevingskader te krijgen in plaats van om toegang tot de wereldwijde kapitaalmarkten te krijgen, van mening dat het overmatige vertrouwen van de wereldwijde internationale financiële regelgeving in externe kredietratings zoveel mogelijk en binnen een realistisch tijdsbestek moet worden beperkt;
2. is van mening dat paal en perk moet worden gesteld aan verstoringen van de mededinging die het gevolg zijn van de algemene praktijk dat kredietratingbureaus marktdeelnemers beoordelen terwijl zij tegelijkertijd orders van hen ontvangen;
3. is het eens met de beginselen die de Raad voor financiële stabiliteit in oktober 2010 heeft vastgesteld als algemene leidraad voor de wijze waarop het overmatige vertrouwen in externe kredietratings kan worden beperkt, en is verheugd over de openbare raadpleging die de Commissie in november 2010 heeft aangevat; vraagt de Commissie na te gaan of en hoe de lidstaten ratings gebruiken voor regelgevingsdoeleinden om het algemene overmatige vertrouwen van het financiële regelgevingsstelsel in ratings te beperken;
4. wijst op tekortkomingen van de gestandaardiseerde aanpak in het regelgevend kader van Bazel waardoor wettelijke kapitaalvereisten voor financiële instellingen kunnen worden vastgesteld op basis van externe kredietratings; acht het van belang een kader voor kapitaaltoereikendheid te creëren dat zorgt voor een robuuste interne risicobeoordeling, een beter toezicht op een dergelijke risicobeoordeling en betere toegang tot kredietrelevante informatie; pleit er in dit verband voor meer gebruik te maken van de aanpak op basis van interne ratings, mits deze betrouwbaar en veilig is en mits de grootte, de capaciteit en de kundigheid ter zake van de financiële instelling een adequate risicobeoordeling mogelijk maken; meen dat het om voor gelijke spelregels te zorgen van belang is dat interne modellen voldoen aan de parameters die zijn voorgeschreven in de EU-regelgeving en aan streng toezicht worden onderworpen; is daarnaast van mening dat kleinere en ter zake minder kundige spelers met een geringere capaciteit externe ratings moeten kunnen gebruiken indien een interne beoordeling van het kredietrisico niet doenlijk is, op voorwaarde dat zij aan de nodige zorgvuldigheidscriteria ("due diligence") voldoen;
5. wijst erop dat het van belang is de ontwikkelingen in het kader van Bazel III en het lopende RKV IV-proces op dit punt te volgen;
6. meent dat investeerders opnieuw in staat moeten worden gesteld hun eigen boekenonderzoek ("due diligence") te verrichten als noodzakelijke voorwaarde om meer gebruik te kunnen maken van eigen interne modellen voor kredietrisicobeoordeling; stelt voor dat banken en andere financiële spelers veel vaker gebruik moeten maken van goede interne risicobeoordelingen;
7. is van mening dat marktdeelnemers niet in gestructureerde of andere producten zouden mogen investeren als zij de onderliggende kredietrisico's niet zelf kunnen beoordelen, of anders de hoogste risicowegingsfactor moeten toepassen;
8. vraagt de Europese Centrale Bank en de nationale centrale banken hun gebruik van externe ratings opnieuw te bekijken en dringt erop aan dat zij expertise opbouwen in het ontwerpen van eigen modellen voor het beoordelen van het kredietrisico van activa die in aanmerking komen als onderpand voor liquiditeitsverschaffende transacties, en hun afhankelijkheid van externe ratings beperken;
9. vraagt de Commissie nauwkeurig te onderzoeken of er eventueel alternatieve instrumenten kunnen worden gebruikt om het kredietrisico te meten;
Meer bevoegdheden voor de toezichthouders
10. is zich ervan bewust dat er een inherent belangenconflict is als marktdeelnemers interne kredietrisicobeoordelingen ontwerpen voor hun eigen wettelijke kapitaalvereisten, en is daarom van oordeel dat de toezichthouders meer verantwoordelijkheden, capaciteit, bevoegdheden en middelen moeten krijgen om de geschiktheid van de interne modellen te kunnen monitoren, beoordelen en surveilleren en prudentiële maatregelen te kunnen opleggen; is van mening dat een intern model niet voor regelgevingsdoeleinden mag worden goedgekeurd indien het zo complex is dat de toezichthouder het niet naar behoren kan beoordelen; suggereert dat er ook een rol is weggelegd voor transparantie van veronderstellingen voor onafhankelijke wetenschappelijke beoordeling;
11. stelt dat de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor effecten en markten), om haar toezichtbevoegdheden doeltreffend uit te kunnen oefenen, het recht moet hebben onaangekondigde onderzoeken en inspecties ter plaatse te verrichten, en dat de Europese Autoriteit voor effecten en markten bij de uitoefening van haar toezichtbevoegdheden de personen tegen wie een procedure loopt, de gelegenheid moet geven te worden gehoord om hun recht op verdediging te eerbiedigen;
Gelijke spelregels
12. wijst op de wereldwijde aard van de kredietratingsector en vraagt de Commissie en de lidstaten samen met andere G20-landen aan een wereldwijde aanpak op basis van de strengste normen te werken met betrekking tot zowel regelgeving inzake kredietratingbureaus als prudentiële en marktregelgeving om het overmatige vertrouwen in ratings te verminderen, teneinde gelijke spelregels te behouden, regelgevingsarbitrage te voorkomen en de markten open te houden;
13. beschouwt het stimuleren van concurrentie, het bevorderen van transparantie en de kwestie van een toekomstig betalingsmodel als de belangrijkste taken, en de kwestie van het land van oorsprong van kredietratingbureaus als bijkomstig;
14. herhaalt dat Verordening (EG) nr. 1060/2009 twee stelsels omvat om met externe kredietratings uit derde landen om te gaan, en dat bekrachtigingsregeling beoogde toe te staan dat externe kredietratings uit derde landen die niet gelijkwaardig worden geacht, in de EU worden gebruikt mits er een duidelijke verantwoordelijkheid berust bij een bekrachtigend ratingbureau;
Tussenniveau: structuur van de sector
Mededinging
15. benadrukt echter dat meer concurrentie in de sector niet noodzakelijk een betere kwaliteit van de ratings betekent, en herhaalt dat alle ratingbureaus aan de strengste normen van integriteit, openbaarmaking, transparantie en omgang met belangenconflicten overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1060/2009 moeten voldoen teneinde de kwaliteit van de ratings te garanderen en "ratingshopping" te voorkomen;
Europese Stichting voor kredietrating
16. vraagt de Commissie een gedetailleerde effectbeoordeling en haalbaarheidsstudie te verrichten van de kosten, baten en mogelijke beheersstructuur van een volledig onafhankelijke Europese Stichting voor kredietrating, die haar expertise in alle drie de ratingsectoren zou ontwikkelen; meent dat de Commissie de aanloopkosten voor de eerste drie tot maximaal vijf jaar van de werkzaamheden van de Europese Stichting voor kredietrating in overweging moet nemen en dat deze zorgvuldig moeten worden beoordeeld; benadrukt dat eventuele wetgevingsvoorstellen in die zin bijzonder zorgvuldig moeten worden geformuleerd teneinde de parallelle beleidsinitiatieven om het overmatige vertrouwen in ratings te verminderen en nieuwe kredietratingbureaus aan te moedigen om de markt te betreden, niet te ondermijnen;
17. vraagt de Commissie, samen met de in punt 9 genoemde werkzaamheden, een gedetailleerde effectbeoordeling, haalbaarheidsanalyse en kostenraming te maken van de financiering die hiervoor nodig zou zijn; is stellig van mening dat de financieringskosten in geen geval door de belastingbetaler mogen worden gedragen, en vindt dat er na de aanloopperiode geen verdere steun mag worden verstrekt en dat de nieuwe Europese Stichting voor kredietrating zijn budget dan volledig zelf moet kunnen financieren;
18. meent dat het management, het personeel en de bestuursstructuur van de nieuwe Europese Stichting voor kredietrating, met het oog op haar geloofwaardigheid, volledig onafhankelijk en autonoom moeten zijn ten opzichte van de lidstaten, de Commissie en andere openbare instellingen alsook de financiële sector en andere kredietratingbureaus, d.w.z. niet gebonden mogen zijn door hun instructies, en overeenkomstig de gewijzigde Verordening (EG) nr. 1060/2009 moeten werken;
19. vraagt de Commissie een gedetailleerd onderzoek te verrichten naar de kosten, baten en beheersstructuur van een dergelijk netwerk van Europese kredietratingbureaus, en ook te onderzoeken hoe kredietratingbureaus die op nationaal vlak actief zijn, kunnen worden aangemoedigd om onderlinge partnerschappen aan te gaan of netwerken op te zetten om bestaande middelen en personeel te benutten, zodat zij mogelijk een ruimer gebied kunnen bestrijken en de concurrentie kunnen aangaan met kredietratingbureaus die over de grenzen heen actief zijn; stelt voor dat de Commissie methoden kan onderzoeken om netwerken van ratingbureaus te ondersteunen, maar is van mening dat het initiatief voor dergelijke netwerken vanuit de sector zelf moet komen;
20. meent dat het wellicht nodig zal zijn de initiële oprichting van dit netwerk te steunen, maar dat het netwerk zelfvoorzienend moet zijn en winst moet kunnen halen uit zijn eigen inkomsten; vraagt de Commissie de noodzaak en de mogelijke wijze van aanloopfinanciering te beoordelen en mogelijke juridische structuren voor dit project te onderzoeken;
Openbaarmaking en toegang tot informatie
21. is van mening dat kredietratings moeten dienen om de markt meer informatie te verschaffen, zodat beleggers een consistente beoordeling van de kredietrisico's in verschillende sectoren en landen krijgen; acht het belangrijk gebruikers in staat te stellen kredietratingbureaus kritisch onder de loep te nemen, en benadrukt in dit verband de centrale rol van grotere transparantie bij hun activiteiten;
22. wijst erop dat er, om investeerders in staat te stellen risico's adequaat te beoordelen en aan hun "due diligence"- en fiduciaire verplichtingen te voldoen, meer productinformatie op het gebied van gestructureerde financiële instrumenten openbaar moet worden gemaakt zodat investeerders een gefundeerd oordeel kunnen vormen; meent dat ter zake kundige investeerders in staat moeten zijn de onderliggende kredieten te beoordelen waaruit zij het risico van een geëffectiseerd product kunnen afleiden; steunt de bestaande initiatieven van de ECB en anderen om in dit verband meer informatie over gestructureerde financiële instrumenten beschikbaar te stellen; vraagt de Commissie de behoefte aan meer openbaarmaking van informatie over alle producten op het gebied van financiële instrumenten te beoordelen;
23. merkt op dat de meeste kredietratingbureaus naast hun ratingwerkzaamheden ook een aantal vooruitzichten, herzieningen, waarschuwingen en observaties opstellen die een aanzienlijke impact hebben op de markten; is van oordeel dat deze openbaar moeten worden gemaakt overeenkomstig vooraf vastgestelde criteria en protocollen die transparantie en vertrouwelijkheid garanderen;
24. vraagt de Commissie een herziening van de Richtlijnen 2003/71/EG en 2004/109/EG voor te stellen om ervoor te zorgen dat er voldoende correcte en volledige informatie over gestructureerde financiële instrumenten op ruimere schaal beschikbaar is;
25. acht het in dit opzicht van vitaal belang dat bij elke mogelijke toekomstige maatregel ten volle rekening wordt gehouden met de aspecten inzake gegevensbescherming;
26. vraagt zich af of het nuttig zou zijn emittenten te verplichten de inhoud van en de methode achter een gestructureerd financieel instrument te bespreken met een derde partij die een ongevraagde kredietrating aan het verrichten is of een interne risicobeoordeling aan het ontwerpen is;
27. herhaalt de verplichting van de Commissie met betrekking tot transparantie van informatie krachtens overweging 5 van de gewijzigde Verordening (EG) nr.1060/2009; vraagt de Commissie de nodige analyse uit te voeren en het resultaat met eventuele wijzigingen in de wetgeving aan het Parlement en de Raad voor te leggen in het kader van de herziening van Verordening (EG) nr.1060/2009 die zij momenteel aan het verrichten is;
28. wijst op de vorderingen op het gebied van transparantie en openbaarmaking die dankzij KRB1 en KRB2 tot stand zijn gekomen; moedigt de Commissie aan na de voltooiing van het KRB-registratieproces een impactbeoordeling van deze verordeningen uit te voeren om toekomstige gebieden aan te merken waar verdere openbaarmaking voor de gebruikers nuttig kan zijn;
29. dringt, naast meer transparantie van het ratingproces en van de interne controles ervan, aan op sterker toezicht op kredietratingbureaus door de toezichthoudende autoriteiten van de EU alsook op grondiger toezicht door de nationale toezichthoudende autoriteiten op het gebruik van ratings door financiële instellingen en hun afhankelijkheid daarvan;
Twee verplichte ratings
30. meent dat de Commissie moet overwegen of het gebruik van twee verplichte ratings onder bepaalde omstandigheden aangewezen is, bv. voor gestructureerde financiële producten en voor externe kredietratings die voor regelgevingsdoeleinden worden gebruikt, en of de meest conservatieve, d.w.z. de minst gunstige, externe kredietrating als referentie voor regelgevingsdoeleinden moet worden beschouwd; vraagt de Commissie een effectbeoordeling te maken van het eventuele gebruik van twee verplichte ratings;
31. is van oordeel dat de kosten van beide ratings door de emittent moeten worden gedragen en dat de eerste externe kredietrating door een ingehuurd kredietratingbureau naar keuze van de emittent moet worden verricht, terwijl voor de tweede externe kredietrating verschillende mogelijkheden moeten worden overwogen, waaronder de mogelijkheid van toewijzing door de Europese Autoriteit voor effecten en markten (EAEM) op basis van specifieke, vastgestelde en objectieve criteria, rekening houdend met de prestaties in het verleden, waarbij de oprichting van nieuwe kredietratingbureaus wordt gesteund maar concurrentieverstoring wordt vermeden;
32. wijst erop dat reputatie niet door een regelgever kan worden opgelegd, maar dat elk nieuw kredietratingbureau enkel zal worden geaccepteerd als het aan geloofwaardigheid wint;
Rating van staatsschulden
33. is zich ervan bewust dat marktspelers afkerig zijn van volatiele kredietratings wegens de hoge kosten (van daarmee samenhangende beslissingen om te kopen of te verkopen) die deze met zich brengen wanneer ratings worden bijgesteld; meent echter dat ratings daardoor eerder procyclisch zijn en achterlopen op de ontwikkelingen op de financiële markten;
34. merkt op dat kredietratingbureaus duidelijke criteria moeten gebruiken om de prestaties van een land bij te houden, maar is zich bewust van het feit dat de feitelijke rating geen mechanische afweging van deze factoren is; verzoekt de sector te verduidelijken welke methoden en beoordelingen worden gebruikt om staatsschuldratings te ijken en om de afwijking te verklaren ten opzichte van door een model gegenereerde ratings en van de voorspellingen van de belangrijkste internationale financiële instellingen;
35. wijst erop dat, volgens het IMF, ratings tot bijna 70% van de CDS-premies kunnen verklaren; is bezorgd over de procyclische gevolgen die ratings kunnen hebben en dringt aan op speciale aandacht voor deze gevoelige kwesties;
36. is van oordeel dat, ter vermindering van de negatieve abrupte gevolgen ("cliff effects") die ratingveranderingen op prijzen en premies kunnen hebben, de regeling die koop- of verkoopbesluiten aan ratings koppelt moet worden afgeschaft;
37. meent dat, aangezien bijna alle informatie over staatsschulden openbaar beschikbaar is, deze informatie gemakkelijker, samenhangender en beter te vergelijken ter beschikking moet worden gesteld zodat grotere en ter zake kundigere marktspelers gestimuleerd worden op hun eigen oordeel te vertrouwen om staatskredietrisico's te beoordelen;
38. is van oordeel dat, gezien de gevolgen die kredietratings van staatsschulden op de markt kunnen hebben, de transparantie betreffende de methoden en de redenen voor besluiten en de aansprakelijkheid van kredietratingbureaus ter zake moeten worden verbeterd;
39. is voorstander van meer openbaarmaking en meer uitleg over de methoden, modellen en voornaamste ratingveronderstellingen die kredietratingbureaus hanteren, onder meer gezien de systemische impact die een bijstelling naar beneden op de staatsschulden kan hebben;
Europese ratingindex (EURIX)
40. is van oordeel dat openbare informatie over bestaande externe kredietratings door geaccrediteerde kredietratingbureaus over het algemeen waardevol is; stelt daarom voor een Europese ratingindex (EURIX) op te stellen die alle ratings bevat van geregistreerde kredietratingbureaus die op de markt beschikbaar zijn;
Microniveau: bedrijfsmodellen
Betalingsmodellen
41. staat positief tegenover het bestaan van verschillende betalingsmodellen in de sector, maar wijst erop dat er risico's van belangenconflicten bestaan die door passende transparantie en regelgeving moeten worden aangepakt, zonder dat er een model wordt opgelegd dat geen garanties biedt; vraagt de Commissie op basis van de recente raadpleging voorstellen te doen voor haalbare alternatieve betalingsmodellen waarbij zowel de emittenten als de kopers betrokken worden; vraagt de Commissie in dit verband bijzondere aandacht te besteden aan het mogelijke gebruik van het "de investeerder betaalt"-model en de voor- en nadelen daarvan om ratings minder vatbaar te maken voor belangenconflicten;
42. is van oordeel dat een goed bestuur in kredietratingbureaus van cruciaal belang is ter waarborging van de kwaliteit van ratings en wenst een volledige transparantie van de zijde van de kredietratingbureaus over de wijze waarop het bedrijfsbestuur is geregeld;
Verantwoording, verantwoordelijkheid en aansprakelijkheid
43. wijst erop dat de EAEM verantwoordelijk is voor de tenuitvoerlegging van Verordening (EG) nr. 1060/2009 en het toezicht op de naleving daarvan door de kredietratingbureaus; is van mening dat externe kredietratings niet als louter meningen kunnen worden beschouwd als zij voor regelgevingsdoeleinden dienen, en dat kredietratingbureaus verantwoording moeten afleggen over de consequente toepassing van de methode achter hun kredietratings; beveelt aan dat de civielrechtelijke aansprakelijkheid van kredietratingbureaus in geval van zware nalatigheid of slecht beheer op consistente wijze in de hele EU wordt vastgesteld en dat de Commissie nagaat hoe deze civielrechtelijke aansprakelijkheid in het burgerlijk recht van de lidstaten kan worden vastgelegd;
44. wijst erop dat de uiteindelijke verantwoordelijkheid voor een investeringsbeslissing bij de financiëlemarktdeelnemer ligt, d.w.z. de vermogensbeheerder, financiële instelling of ter zake kundige belegger; merkt op dat de verantwoordingsplicht tevens verder zal worden ondersteund door het door CRA1 ingestelde centrale register (CEREP), dat gegevens in gestandaardiseerde vorm publiceert over de prestaties van ratings die worden uitgegeven door binnen de EU ingeschreven kredietratingbureaus, zodat investeerders hun eigen oordeel over bepaalde kredietratingbureaus kunnen vormen, waardoor meer druk op de reputatie wordt uitgeoefend; wijst erop dat investeerders over effectieve capaciteiten op het gebied van risicobeheer moeten beschikken waarop door de administratie adequaat wordt toegezien;
45. stelt voor dat elk geregistreerd kredietratingbureau jaarlijks een evaluatie van zijn vorige kredietratingprestaties verricht en deze informatie in een verantwoordingsverslag aan de toezichthouder verzamelt; stelt voor dat de EAEM de verantwoordingsverslagen steekproefsgewijs regelmatig controleert om voor een hoge kwaliteit van de kredietratings te zorgen;
º º
º
46. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de regeringen en parlementen van de lidstaten.
TOELICHTING
Inleiding
Kredietratingbureaus dienen verscheidene nuttige doelen: zij verzamelen informatie over de kredietwaardigheid van emittenten in een wereldwijde omgeving met asymmetrische informatie tussen schuldemittenten en investeerders, zij bieden emittenten toegang tot wereldmarkten en binnenlandse markten, verminderen de kosten van informatie en vergroten het potentiële aantal ontleners. Op die manier verschaffen zij liquiditeit aan de markten en helpen zij prijzen vaststellen. Door de ontwikkelingen in het regelgevingskader zijn deze "tussenhandelaars in informatie" echter feitelijk "vergunninggevers" geworden.
De recente financiële crisis heeft drie grote problemen in de sector aan het licht gebracht: een gebrek aan mededinging, een regelgevingskader dat overmatig vertrouwt op externe ratings, en een gebrek aan verantwoording van kredietratingbureaus voor hun ratings.
De rapporteur wenst te benadrukken dat het belangrijk is in gedachten te houden dat de maatregelen die eventueel moeten worden genomen, aan de nodige effectbeoordelingen en toetsing moeten worden onderworpen en geen schot in het duister mogen zijn dat extra hinderpalen voor markttoegang zou opwerpen en een risico van conservatievere ratings zou inhouden, met alle gevolgen van dien voor de reële economie en de kredietverstrekking.
De rapporteur bekijkt de kwestie volgens een top-downbenadering. Hij kijkt eerst naar de macro-economische rol van kredietratingbureaus in de wereldwijde financiëlemarktregelgeving en vervolgens naar het tussenniveau, namelijk mededingingskwesties en de structuur van de sector. Ten slotte kijkt de rapporteur naar belangenconflicten in het ondernemingsmodel, d.w.z. het microniveau.
In deze discussie moet de coördinatie van een wereldwijde aanpak centraal staan, aangezien het om een echt wereldwijde sector gaat waaraan een wereldwijde kapitaalmarkt ten grondslag ligt. Het is dan ook belangrijk de ontwikkelingen in de VS in de gaten te houden.
Macroniveau
Overmatig vertrouwen in en te grote afhankelijkheid van externe kredietratings
Het eerste oogmerk van dit verslag is het hele systeem voor zover mogelijk en binnen een realistisch tijdsbestek minder afhankelijk te maken van externe kredietratings. Externe ratings spelen een uiterst belangrijke rol als startsein voor het degraderen van "investment grade" tot "sub investment grade". De rapporteur onderschrijft de beginselen van de Raad voor financiële stabiliteit[1] en de meer concrete voorstellen die ter sprake zijn gekomen tijdens de openbare raadpleging van de Europese Commissie[2], maar meent dat de financiëlemarktdeelnemers zich ook beter in staat moeten stellen om risico's te beoordelen en de betekenis van kredietratings als dusdanig beter moeten begrijpen.
In dit verband moet een onderscheid worden gemaakt tussen de drie marktsectoren die door kredietratingbureaus worden beoordeeld, namelijk bedrijven, de overheidssector en gestructureerde financiële instrumenten. Het probleem van overmatig vertrouwen is vooral aanwezig op het gebied van gestructureerde financiële instrumenten, waar het vaakst correcties nodig zijn die op een foute rating wijzen. Daarom is de rapporteur van mening dat marktdeelnemers slechts in een gestructureerd financieel instrument zouden mogen investeren als zij kunnen aantonen dat zij het daaraan verbonden kredietrisico begrijpen en kunnen beoordelen, of anders de hoogste risicowegingsfactor voor regelgevingsdoeleinden moeten toepassen.
De afhankelijkheid van normen, wetten en regelgeving, bijvoorbeeld het toenemende gebruik van externe ratings voor het vaststellen van wettelijke kapitaalvereisten, moet worden weggewerkt of zoveel mogelijk worden beperkt. Overeenkomstig het evenredigheidsbeginsel moet er een onderscheid worden gemaakt naar gelang van de grootte en de kundigheid ter zake van de financiële instellingen. Aangezien ter zake minder kundige instellingen niet over de nodige bekwaamheid en economische slagkracht beschikken om hun eigen kredietbeoordelingen te verrichten, zullen zij op externe ratings moeten blijven vertrouwen. Kleine spelers kunnen externe ratings blijven gebruiken, maar alleen als zij de daaraan verbonden risico's begrijpen en een passend boekenonderzoek ("due diligence") kunnen verrichten.
Niet alleen de afhankelijkheid van de regelgeving, maar ook het vertrouwen van de markt in externe kredietratings in het algemeen moet worden beperkt. Het belang van ratings neemt toe in "zachte" gevallen, zoals investeringsbeleid en fondsreglementen of statuten, wat op een gebrek aan "due diligence" lijkt te wijzen. De rapporteur is daarom van mening dat investeerders opnieuw of beter in staat moeten worden gesteld om hun eigen boekenonderzoek ("due diligence") en risicobeoordeling te verrichten.
Een ander belangrijk deel van het vertrouwensprobleem is dat de centrale banken op kredietratings vertrouwen. Het besluit van de ECB betreffende verhandelbare activa die in aanmerking komen als onderpand voor liquiditeitsverschaffende transacties is voornamelijk gebaseerd op het gebruik van externe kredietratings. Dit is duidelijk aan herziening toe.
Toezichthouders
In dit verband moeten regelgevende en toezichthoudende instanties in staat zijn het gebruik van eigen interne modellen te beoordelen zodat zij de geschiktheid van het risicobeoordelingsproces kunnen controleren, aangezien er een inherent belangenconflict is als financiële actoren hun eigen modellen mogen gebruiken om hun wettelijke kapitaalvereisten vast te stellen.
Dit is een eerste stap om de behoefte aan ratings te beperken. In sommige gevallen zullen externe kredietratings echter nog steeds worden gebruikt en kunnen zij nuttig zijn. Om de dominante positie van de drie grote ratingbureaus te beperken, moeten we de mogelijkheid bespreken om voor gestructureerde financiële producten twee ratings verplicht te stellen. Er moeten voorzorgsmaatregelen worden ingebouwd om te voorkomen dat dit systeem een "gegarandeerde markt" wordt en er moet grondig worden overwogen die de tweede rating toewijst. Dit voorstel sluit aan bij een recent voorstel in het kader van de hervorming van de financiële sector in de VS.
Tussenniveau
De structuur van de sector is het voornaamste probleem voor het gebrek aan mededinging, aangezien de hinderpalen voor markttoegang zeer groot zijn. Het probleem is niet zozeer het aantal kredietratingbureaus die actief zijn, maar hun plaatselijke aard en hun focus op nicheproducten, die resulteren in weinig of geen aanvaarding (of belang) op de wereldwijde kapitaalmarkten, zodat zij niet kunnen concurreren, met name in het geval van wettelijke normen.
Europese Stichting voor kredietrating
De rapporteur meent dat de mogelijkheid om een volledig onafhankelijke Europese Stichting voor kredietrating op te richten, moet worden besproken.
De financieringsbehoeften van de nieuwe Europese Stichting voor kredietrating moeten zorgvuldig worden begroot en de rapporteur stelt een eenmalige kapitaalinbreng in de stichting voor om haar onafhankelijkheid te garanderen. Deze aanloopfinanciering moet voldoende zijn voor de eerste jaren van de nieuwe Europese Stichting voor kredietrating; daarna moet de stichting volledig zelfvoorzienend zijn en zichzelf op de markt financieren met vergoedingen voor de ratings. De nieuwe Europese Stichting voor kredietrating zou activa in alle drie de sectoren (openbare sector, bedrijven en gestructureerde financiële instrumenten) beoordelen en dus over het nodige personeel en de nodige middelen moeten beschikken om ratings met een hoge kwaliteit te garanderen.
De rapporteur is zich bewust van de mogelijke conflicten en problemen met een dergelijk project. Er is geen garantie dat de nieuwe Europese Stichting voor kredietrating een reputatie zal kunnen opbouwen en een echte nieuwe speler in de kredietratingsector kan worden. Als noodzakelijke voorwaarde moeten de bestuursstructuur en organisatie maximale geloofwaardigheid mogelijk maken, met onbetwistbare onafhankelijkheid van om het even welke overheidsinstantie, of het nu gaat om de lidstaten, de Europese Commissie of andere overheidsinstellingen. Dit is vooral belangrijk om geloofwaardig te zijn als het om staatsschuldratings gaat.
Netwerk van kredietratingbureaus
Voorts stelt de rapporteur voor om de oprichting van een netwerk van Europese kredietratingbureaus in de hand te werken. Als kredietratingbureaus die op nationaal niveau actief zijn, samenwerken om het beschikbare personeel en de beschikbare middelen te benutten, kan dat de concurrentie in de sector bevorderen doordat zij met een ruimere waaier aan activa en op verscheidene markten kunnen werken, en zich zo op hetzelfde niveau kunnen hijsen als de grote kredietratingbureaus die wereldwijd actief zijn. Er moet grondig worden besproken of er behoefte is aan een stimulans of een kader om kleinere en regionale kredietratingbureaus aan te moedigen om een partnerschap aan te gaan.
Openbaarmaking
De rapporteur is van mening dat, om de afhankelijkheid van externe kredietratings te beperken, meer informatie aan investeerders moet worden bekendgemaakt zodat zij aan hun "due diligence"- en fiduciaire verplichtingen kunnen voldoen en eigen risicobeoordelingen kunnen verrichten, en zodat andere kredietratingbureaus een instrument ook kunnen beoordelen als zij niet zijn geselecteerd of aangewezen om het rechtstreeks te beoordelen (d.w.z. een ongevraagde rating).
Dit is een algemeen punt dat aan de orde moet komen bij de toekomstige herziening van de richtlijn inzake kapitaalvereisten, maar ook bij een herziening van de prospectusrichtlijn en de transparantierichtlijn. Met name zou de prospectusrichtlijn moeten worden gewijzigd wat gestructureerde financiële instrumenten betreft; dit is de enige manier om de markt informatie te verschaffen en deelnemers minder afhankelijk te maken van ratings.
Dit kan mogelijk ook leiden tot minder procycliciteit doordat een verlaging van de rating niet onmiddellijk tot de verkoop van activa zou leiden omdat investeerders hun eigen beoordeling kunnen maken en niet volledig hoeven te vertrouwen op externe ratings die aanleiding kunnen geven tot beslissingen om te verkopen of te kopen.
Rating van staatsschulden
Kredietratingbureaus gebruiken afvlaktechnieken om hun staatsschuldratings minder vatbaar te maken voor volatiliteit. Dit komt door de hoge potentiële kosten (van beslissingen om te verkopen of te kopen) die marktspelers moeten maken wanneer ratings worden bijgesteld. Dit maakt ratings procyclischer en kan abrupte gevolgen ("cliff effects") hebben. De timing van staatsschuldratings is problematisch omdat regeringen verschillende gegevens op verschillende tijdstippen openbaar maken en omdat de betrouwbaarheid van de gegevens soms twijfelachtig is. Staatsschuldratings zijn slechts sinds een paar jaar een belangrijke rol beginnen spelen. De rapporteur is van mening dat er in het geval van staatsschuldratings bijzonder weinig reden is om overmatig op externe kredietratings te vertrouwen, aangezien bijna alle informatie openbaar beschikbaar is. Alle grote en ter zake kundige marktdeelnemers zouden staatsschulden dan ook zelf moeten beoordelen en niet louter op externe kredietratings mogen vertrouwen.
Microniveau
Betalingsmodellen
Het "de intekenaar betaalt"-model, dat tot de jaren 70 gangbaar was, is vervangen door het "de emittent betaalt"-model, dat de nieuwe norm is geworden. Alle betalingsmodellen hebben gebreken of bruikbaarheidsproblemen die het moeilijk maken om ze als echte alternatieven te beschouwen.
De nadelen van het "de emittent betaalt"-model, met zijn inherente belangenconflicten, kunnen worden verholpen door kredietratingbureaus te verbieden adviesdiensten te verlenen en door de raad van bestuur onafhankelijker te maken.
Het "de intekenaar betaalt"-model vertoont intrinsieke problemen: grote investeerders zouden kunnen proberen kredietratingbureaus te beïnvloeden opdat ze lagere ratings (hoger rendement) zouden geven; omgekeerd zou een financiële instelling die haar kapitaalvereisten wil verlagen, pressie kunnen uitoefenen om voor regelgevingsdoeleinden een hogere rating te krijgen. Het "de intekenaar betaalt"-model houdt er geen rekening mee dat ratings vrijwel een publiek goed zijn geworden. Dit soort model zou ook het probleem met zich brengen dat niet-intekenaars er in een wereldwijde informatiemaatschappij gratis mee van kunnen profiteren.
Het op prestaties gebaseerde model, waarbij vooraf slechts een kleine vergoeding wordt betaald en de rest van de vergoeding na verloop van tijd wordt verdiend naar gelang van de juistheid van de rating, sluit aan bij de benadering van andere regelgeving, bijvoorbeeld de bepalingen betreffende beloning in de richtlijn inzake kapitaalvereisten, maar dit concept vergt veel werk op het vlak van regelgeving en toezicht om het haalbaar te maken.
De rapporteur staat positief tegenover het bestaan van verschillende betalingsmodellen op de markt, mits inherente belangenconflicten door regelgeving worden aangepakt.
Verantwoording
In een goed functionerende, concurrerende markt volstaat reputatie om de kwaliteit van kredietratings te garanderen. Aangezien de huidige structuur echter oligolpolide is, bevinden kredietratingbureaus zich op een intrinsiek "gegarandeerde markt", wat inhoudt dat de gevolgen van reputatieschade verwaarloosbaar zijn, d.w.z., er is geen geloofwaardig gevaar van reputatieverlies.
De rapporteur is van mening dat kredietratings niet louter meningen zijn en dat kredietratingbureaus verantwoording moeten afleggen over hun kredietratings, en dat zij sterker aan burgerlijke aansprakelijkheid moeten worden blootgesteld om voor een geloofwaardige afschrikmiddel te zorgen.
Het invoeren van aansprakelijkheid roept een aantal vragen op, bijvoorbeeld wanneer en voor welke fouten een kredietratingbureau aansprakelijk is en hoe dit kan worden bewerkstelligd zonder een extra hinderpaal voor markttoegang op te werpen. Daarom moet dit aspect bijzonder grondig worden besproken.
ADVIES van de Commissie juridische zaken (1.3.2011)
aan de Commissie economische en monetaire zaken
over kredietratingbureaus: toekomstperspectieven
(2010/2302(INI))
Rapporteur: Evelyn Regner
SUGGESTIES
De Commissie juridische zaken verzoekt de ten principale bevoegde Commissie economische en monetaire zaken onderstaande suggesties in haar ontwerpresolutie op te nemen:
A. overwegende dat het verheugd is dat er gewerkt wordt aan regelgeving inzake kredietratingbureaus; overwegende dat het alle actoren - op nationaal, Europees en internationaal niveau - aanmoedigt het lopende regelgevingsproces te versterken,
B. overwegende dat de structuur van de kredietratingsector gekenmerkt wordt door een hoge mate van concentratie en dat de kredietratingbureaus met een leidende marktpositie zich hoofdzakelijk richten op Amerikaanse bedrijfsmodellen en in hun ratings nauwelijks blijk geven van inzicht in Europese bedrijfsmodellen, zoals kmo's,
C. overwegende dat de kredietratingbureaus vallen onder de bepalingen van Verordening (EG) nr. 1060/2009 die is gewijzigd om aan de EAEM toezichthoudende bevoegdheden toe te kennen,
1. beveelt aan financiële instellingen aan te sporen tot gebruikmaking van interne risicobeoordelingen; kleine financiële instellingen dienen in ieder geval de door hen gehanteerde methoden voor kredietrating te begrijpen en een concept voor hun interne beoordeling openbaar te maken, waaraan zij zich dan ook moeten houden;
2. verzoekt de Commissie bestaande ondernemingen aan te moedigen zich als kredietratingbureau overeenkomstig Europees recht te laten registreren door de barrières voor vestiging of uitbreiding in de kredietratingsector op alle niveaus te verlagen; is van mening dat daarmee de concurrentie in deze sector kan worden vergroot, maar wijst er dringend op dat dergelijke maatregelen de kwaliteit en de betrouwbaarheid van ratings niet mogen aantasten; stelt voor dat de Commissie methoden kan onderzoeken om netwerken van ratingbureaus te ondersteunen, maar is van mening dat het initiatief voor dergelijke netwerken vanuit de sector zelf moet komen; benadrukt tevens dat het van belang is het concurrentievermogen van Europese kredietratingbureaus te versterken, omdat zij meer kennis hebben van de gemiddelde Europese onderneming en specialist zijn op het gebied van Europese kmo's, bedrijfstakken en landen;
3. verzoekt de Commissie Europese kredietratingbureaus aan te moedigen ratings af te geven zonder te worden beïnvloed of gehinderd door winststreven, opdat de ratings die zij afgeven onafhankelijk en onpartijdig zijn;
4. merkt op dat het in bepaalde omstandigheden nuttig kan zijn dat er ten minste twee ratings worden afgegeven, bijvoorbeeld voor de berekening van kapitaalvereisten; is echter van mening dat het aantal ratings dat wordt afgegeven, moet worden bepaald aan de hand van de behoeften van de markt;
5. spoort de Commissie aan gemeenschappelijke regels vast te stellen inzake de aansprakelijkheid van ratingbureaus ten gevolge van schuld of nalatigheid in verband met handelingen in strijd met de bepalingen van Verordening (EG) nr. 1060/2009, met name als investeerders vanwege een op een verkeerde rating gebaseerd investeringsbesluit schade lijden;
6. benadrukt dat alles in het werk moet worden gesteld om te voorkomen dat er vertekende ratings worden afgegeven en dat het bovendien wenselijk is uitleg te verschaffen over de gebruikte methodes en de systematische gevolgen voor afwaardering van de staatsschuld; merkt evenwel op dat belangenverstrengeling bij betalingsmodellen onvermijdelijk is en nodigt de Commissie uit na te gaan welke maatregelen belangenverstrengeling in de verschillende betalingsmodellen die in de kredietratingsector worden gebruikt kunnen verminderen of onderkennen; verzoekt de Commissie onderzoek te doen naar de haalbaarheid van alle gebruikte betalingsmodellen, met inbegrip van het model "betaling op verzoek".
UITSLAG VAN DE EINDSTEMMING IN DE COMMISSIE
Datum goedkeuring |
28.2.2011 |
|
|
|
||
Uitslag eindstemming |
+: –: 0: |
19 0 0 |
||||
Bij de eindstemming aanwezige leden |
Raffaele Baldassarre, Sebastian Valentin Bodu, Françoise Castex, Christian Engström, Klaus-Heiner Lehne, Antonio Masip Hidalgo, Alajos Mészáros, Bernhard Rapkay, Evelyn Regner, Francesco Enrico Speroni, Alexandra Thein, Cecilia Wikström, Zbigniew Ziobro, Tadeusz Zwiefka |
|||||
Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervanger(s) |
Piotr Borys, Sergio Gaetano Cofferati, Sajjad Karim, Eva Lichtenberger, Toine Manders |
|||||
UITSLAG VAN DE EINDSTEMMING IN DE COMMISSIE
Datum goedkeuring |
16.3.2011 |
|
|
|
||
Uitslag eindstemming |
+: –: 0: |
29 0 14 |
||||
Bij de eindstemming aanwezige leden |
Burkhard Balz, Sharon Bowles, Udo Bullmann, Pascal Canfin, Nikolaos Chountis, George Sabin Cutaş, Rachida Dati, Leonardo Domenici, Derk Jan Eppink, Diogo Feio, Vicky Ford, Ildikó Gáll-Pelcz, José Manuel García-Margallo y Marfil, Jean-Paul Gauzès, Sven Giegold, Sylvie Goulard, Liem Hoang Ngoc, Gunnar Hökmark, Wolf Klinz, Rodi Kratsa-Tsagaropoulou, Philippe Lamberts, Astrid Lulling, Hans-Peter Martin, Íñigo Méndez de Vigo, Ivari Padar, Antolín Sánchez Presedo, Olle Schmidt, Edward Scicluna, Peter Simon, Peter Skinner, Theodor Dumitru Stolojan, Ivo Strejček, Marianne Thyssen, Corien Wortmann-Kool |
|||||
Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervanger(s) |
Sophie Auconie, Elena Băsescu, Saïd El Khadraoui, Ashley Fox, Danuta Jazłowiecka, Thomas Mann, Gianni Pittella, Miguel Portas, Catherine Stihler |
|||||
Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervanger(s) (art. 187, lid 2) |
David Campbell Bannerman |
|||||