VERSLAG over de situatie van vrouwen in oorlog
30.11.2011 - (2011/2198(INI))
Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid
Rapporteur: Norica Nicolai
Rapporteur voor advies (*):Catherine Grèze, Commissie ontwikkelingssamenwerking
(*) Medeverantwoordelijke commissies – Artikel 50 van het Reglement
ONTWERPRESOLUTIE VAN HET EUROPEES PARLEMENT
over de situatie van vrouwen in oorlog
Het Europees Parlement,
– gezien de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens van de Verenigde Naties van 10 december 1948 en gezien de verklaring en het actieprogramma van Wenen die zijn aangenomen door de Wereldconferentie over de mensenrechten op 25 juni 1993, in het bijzonder de paragrafen I 28-29 en II 38 over stelselmatige verkrachting, seksuele slavernij en gedwongen zwangerschap tijdens gewapende conflicten,
– gezien het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie tegen vrouwen (CEDAW) van 18 december 1979, en gezien de Verklaring van de Verenigde Naties inzake de uitbanning van geweld tegen vrouwen van 20 december 1993[1],
– gezien resoluties 1325 (2000) en 1820 (2008) van de VN-Veiligheidsraad over vrouwen, vrede en veiligheid, gezien resolutie 1888 (2009) van de VN-Veiligheidsraad over seksueel geweld tegen vrouwen en kinderen in gewapende conflicten, gezien resolutie 1889 (2009) van de VN-Veiligheidsraad, die gericht is op een betere uitvoering en controle van resolutie 1325 van de VN-Veiligheidsraad, en gezien resolutie 1960 (2010) van de VN-Veiligheidsraad, op grond waarvan een mechanisme is ingesteld voor het verzamelen van gegevens over seksueel geweld in gewapende conflicten en het opstellen van een lijst van de daders daarvan,
– gezien de benoeming in maart 2010 van een speciaal vertegenwoordiger bij de secretaris-generaal van de VN voor seksueel geweld in gewapende conflicten,
– gezien de verklaring en het actieprogramma van Peking die op 15 september 1995 tijdens de vierde wereldvrouwenconferentie werden aangenomen, alsmede de daaruit voortkomende documenten die tijdens de bijzondere zittingen van de VN-vergadering Peking +5 (2000), Peking+10 (2005) en Peking+15 (2010) werden aangenomen,
– gezien resolutie 54/134 van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties van 7 februari 2000 waarbij 25 november werd uitgeroepen tot Internationale Dag voor de uitbanning van geweld tegen vrouwen,
– gezien het Europees pact voor gendergelijkheid (2011‑2020) dat in maart 2011 door de Europese Raad werd aangenomen[2],
– gezien de mededeling van de Commissie getiteld "Strategie voor de gelijkheid van vrouwen en mannen 2010-2015" (COM(2010)0491),
– gezien het actieplan van de Raad van de Europese Unie voor de gelijkheid van vrouwen en mannen in de ontwikkelingssamenwerking (SEC(2010)0265), dat ervoor moet zorgen dat deze gelijkheid op alle niveaus van de werkzaamheden van de EU met partnerlanden een plaats krijgt,
– gezien het verslag van 2011 over de indicatoren van de EU voor de alomvattende aanpak voor de uitvoering door de EU van de resoluties 1325 en 1820 van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties over vrouwen, vrede en veiligheid[3],
– gezien de indicatoren van 2010 voor de alomvattende aanpak voor de uitvoering door de EU van de resoluties 1325 en 1820 van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties over vrouwen, vrede en veiligheid,
– gezien de alomvattende aanpak voor de uitvoering door de EU van de resoluties 1325 en 1820 van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties over vrouwen, vrede en veiligheid[4] en het werkdocument getiteld "Uitvoering van UNSCR 1325, zoals versterkt door UNSCR 1820 in de context van het EVDB", beiden aangenomen in december 2008,
– gezien de richtsnoeren van de Europese Unie over geweld tegen en discriminatie van vrouwen en meisjes,
– gezien de conclusies van de Raad van 13 november 2006 inzake het bevorderen van gendergelijkheid en gendermainstreaming in crisisbeheer,
– gezien de door de Raad in 2005 goedgekeurde "Algemene gedragsnormen voor EVDB-operaties"[5],
– gezien het Statuut van Rome van het Internationaal Strafhof, zoals aangenomen op 17 juli 1998, in het bijzonder de artikelen 7 en 8 daarvan, waarin verkrachting, seksuele slavernij, gedwongen prostitutie, gedwongen zwangerschap en gedwongen sterilisatie of overige vormen van seksueel geweld worden gedefinieerd als misdaden tegen de menselijkheid en oorlogsmisdaden,
– gezien zijn resolutie van 25 november 2010 over het tienjarig bestaan van resolutie 1325 (2000) van de VN-Veiligheidsraad over vrouwen, vrede en veiligheid[6],
– gezien zijn resolutie van 7 mei 2009 over gendermainstreaming in de externe betrekkingen van de EU en haar vredesopbouw/natievorming[7],
– gezien zijn resolutie van 1 juni 2006 over de situatie van de vrouw in gewapende conflicten en haar rol in de wederopbouw en het democratische proces in landen die zich in een postconflictsituatie bevinden[8],
– gezien artikel 48 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid en het advies van de Commissie ontwikkelingssamenwerking (A7‑0429/2011),
A. overwegende dat er de laatste tien jaar, sinds resolutie 1325 van de VN-Veiligheidsraad is aangenomen, maar weinig vooruitgang is geboekt; overwegende dat in sommige gevallen quota zijn vastgesteld voor de deelname van vrouwen aan regeringen en dat het aantal vrouwen in representatieve instellingen is toegenomen; overwegende dat er sindsdien een groter bewustzijn van genderverschillen in conflicten is ontstaan; overwegende dat ondanks alle inspanningen de deelname van vrouwen aan vredesonderhandelingen op een paar uitzonderingen na, nog altijd minder dan 10% van de formele betrokkenen bedraagt[9];
B. overwegende dat de functie van speciaal vertegenwoordiger van de VN voor seksueel geweld in gewapende conflicten, zoals momenteel bekleed door Margot Wallström, in het leven is geroepen;
C. overwegende dat seksueel geweld in de vorm van massaverkrachtingen, mensenhandel en andere vormen van seksueel misbruik van vrouwen en kinderen nog altijd wereldwijd in conflictregio's als oorlogstactiek wordt gebruikt, hetgeen onacceptabel is; overwegende dat het machtsvacuüm dat ontstaat in post-conflictgebieden kan leiden tot verslechtering van de rechten van vrouwen en meisjes, zoals is gebleken in Libië en Egypte;
D. overwegende dat de fysieke gevolgen van seksueel geweld in oorlogstijd – zowel lichamelijk (risico's als steriliteit, incontinentie, seksueel overdraagbare aandoeningen enz.) als psychologisch – vernietigend zijn voor de slachtoffers, aangezien zij vaak worden gestigmatiseerd, uitgestoten en mishandeld en als onteerd worden beschouwd, en vaak uit hun gemeenschap worden uitgesloten en soms zelfs worden vermoord;
E. overwegende dat seksueel geweld ook de families van de slachtoffers raakt, die seksueel geweld als een vernedering beschouwen; overwegende dat kinderen die voorkomen uit verkrachting kunnen worden verstoten; overwegende dat een dergelijke verstoting wreed kan zijn, bijvoorbeeld in de vorm van afstand bij de geboorte of kindermoord;
F. overwegende dat in de Verklaring van Wenen, aangenomen op 25 juni 1993 door de VN-Wereldconferentie over Mensenrechten, wordt gesteld dat de mensenrechten van vrouwen en meisjes een onvervreemdbaar, volwaardig en ondeelbaar deel uitmaken van de universele mensenrechten;
G. overwegende dat de daders van seksueel geweld in de meeste gevallen onbestraft blijven, zoals blijkt uit het voorbeeld van Colombia, waar seksueel geweld tegen vrouwen in een situatie van gewapend conflict een stelselmatige en heimelijke praktijk is die zo goed als straffeloos blijft, en overwegende dat deze vorm van geweld als oorlogsmisdaad moet worden beschouwd;
H. overwegende dat vrouwen die in het leger zijn en/of samenwerken met civiele organisaties die betrokken zijn bij vredeshandhaving een belangrijke rol spelen als rolmodel, als interculturele bemiddelaars en als stimulans voor lokale vrouwen om voor zichzelf op te komen en bij lokale mannen stereotiepe opvattingen weg te nemen, en dat zij ook beter communiceren met plaatselijke vrouwen;
I. overwegende dat gendergerelateerde acties in de meeste landen geen hoge prioriteit krijgen, omdat gender gezien wordt als een ondergeschikt thema en omdat culturele, religieuze en sociaaleconomische praktijken worden gebruikt als excuus voor het belemmeren van de voortgang op het gebied van gendergelijkheid en vrouwenrechten;
J. overwegende dat vanaf het vroegste stadium van de opzet van civiele en veiligheidsmissies nadruk moet worden gelegd op het genderaspect; overwegende dat is gebleken dat vredesmissies een beslissende bijdrage leveren aan de gelijke behandeling van mannen en vrouwen bij preventie, demobilisatie en wederopbouw na conflicten;
K. overwegende dat de geschiedenis laat zien dat oorlogvoering een sterk door mannen gedomineerde activiteit is en dat er daarom verwacht mag worden dat de bijzondere vaardigheden van vrouwen op het vlak van dialoog en geweldloosheid op zeer positieve wijze kan bijdragen aan vreedzame conflictpreventie en ‑beheersing;
L. overwegende dat het belang van vrouwelijke betrokkenheid en een genderperspectief wordt onderstreept door het feit dat wanneer meer vrouwen betrokken zijn bij conflictoplossing, vredesopbouw en vredesonderhandelingen, aan meer aspecten van wederopbouw en vredesconsolidatie wordt gewerkt: marktinfrastructuur, plattelandswegen, ziekenhuizen, toegankelijke scholen, kleuterscholen enz.;
M. overwegende dat in 2010 voor de alomvattende aanpak zeventien indicatoren[10] werden aangenomen en dat men er met succes naar heeft gestreefd het eerste controlerapport op basis van deze indicatoren in 2011 te presenteren[11]; overwegende dat er behoefte is aan alomvattende EU-controleverslagen op basis van een heldere methodiek en adequate indicatoren,
N. overwegende dat nationale actieplannen inzake vrouwen, vrede en veiligheid van cruciaal belang zijn, op voorwaarde dat zij in de gehele EU gebaseerd zijn op uniforme Europese minimumnormen ten aanzien van doelstellingen, uitvoering en controle;
O. overwegende dat de Commissie op 31 augustus 2011 besloten heeft nog eens 300 miljoen euro voor vrede en veiligheid in Afrika uit te trekken; overwegende dat in 2011 ten minste twaalf Afrikaanse staten, met naar schatting in totaal 386,6 miljoen inwoners, op dit moment als conflictgebied beschouwd worden;
P. overwegende dat institutionele mechanismen en toezeggingen voor gendergelijkheid in post-conflictsituaties waar wederopbouw en re-integratie plaatsvinden, doeltreffende eerste stappen zijn richting bescherming en bevordering van vrouwenrechten; overwegende dat de betrokkenheid van alle relevante actoren zoals overheids- en politieke vertegenwoordigers, het maatschappelijk middenveld en de academische wereld, maar ook de directe betrokkenheid van vrouwengroepen en ‑netwerken – die financiële, technische en juridische steun moeten krijgen voor de ontwikkeling van programma's voor de meest kwetsbare delen van de bevolking, waaronder vrouwelijke migranten, binnenlands ontheemden, vluchtelingen en repatrianten – de essentiële voorwaarde is voor vredesopbouw, duurzame ontwikkeling en de totstandbrenging van een democratische samenleving met respect voor vrouwenrechten en gendergelijkheid;
Q. overwegende dat de onderliggende oorzaken van de kwetsbaarheid van vrouwen in conflictsituaties vaak gelegen zijn in hun beperkte toegang tot onder andere onderwijs en de arbeidsmarkt; overwegende dat gelijke economische participatie van vrouwen zodoende een noodzakelijke voorwaarde is voor het bestrijden van genderspecifiek geweld bij gewapende conflicten; overwegende dat de deelname van vrouwen aan het openbaar bestuur, zowel aan de onderhandelingstafel als in actieve rollen bij vreedzame transitie, beperkt blijft, hoewel dit een hoge prioriteit en een cruciaal element blijft voor het bereiken van gendergelijkheid;
Leiderschap van vrouwen op het vlak van vrede en veiligheid
1. pleit ervoor dat deelname van vrouwen aan de internationale teams die vredesonderhandelingen leiden, een voorwaarde wordt voor EU-steun voor vredesprocessen; vraagt om meer vooruitgang ten aanzien van de permanente aanwezigheid van vrouwelijke leiders en van lokale vrouwenrechtenorganisaties en/of maatschappelijke organisaties aan de onderhandelingstafel gedurende het gehele vredesproces;
2. onderstreept het belang van de politieke dialoog voor versterking van de positie van vrouwen en pleit ervoor dat EU-delegaties ook vraagstukken met betrekking tot vrouwen, vrede en veiligheid opnemen in hun politieke en mensenrechtendialoog met de ontvangende regering; dringt er bij de Europese Commissie, de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO) en de lidstaten op aan in hun betrekkingen met landen en organisaties buiten de EU actief de zeggenschap en deelname van vrouwen te bevorderen en te steunen;
3. is verheugd over het EU-actieplan voor gendergelijkheid en empowerment van vrouwen in het kader van de ontwikkelingssamenwerking en verzoekt de hoge vertegenwoordiger van de EU alle nodige maatregelen te treffen opdat stafleden van EU-delegaties een adequate en doeltreffende opleiding krijgen over gendergerichtheid bij vredeshandhaving, conflictpreventie en vredesopbouw; verzoekt de Commissie en de lidstaten ervoor te zorgen dat er passende technische en financiële steun wordt geboden aan programma's die vrouwen in staat stellen volledig deel te nemen aan vredesonderhandelingen en die vrouwen in de samenleving in het algemeen meer invloed geven;
4. roept de EU en de lidstaten op een toename van het aantal vrouwen in militaire en civiele vredesmissies te bevorderen, met name in leidinggevende functies, en vraagt daarom om:
– het opzetten van nationale campagnes waarin de krijgsmacht en de politie worden gepromoot als geschikte optie voor zowel vrouwen als mannen, teneinde mogelijke stereotypen uit te bannen; deze campagnes dienen voorlichtingsactiviteiten en opendeurdagen te omvatten waarbij op objectieve wijze voorlichting wordt gegeven over de opleidings- en beroepsmogelijkheden in het leger;
– toezicht op het bevorderingsbeleid in de strijdmacht, teneinde te kunnen nagaan of vrouwen, hoewel zij ongeacht hun geslacht aan hun mannelijke collega's gelijkgesteld zijn, bij bevorderingen benadeeld worden;
– het nemen van vrouwvriendelijke beleidsmaatregelen binnen de krijgsmacht, zoals de mogelijkheid van zwangerschapsverlof;
– het propageren van rolmodellen – vrouwen die moed hebben getoond en verandering hebben teweeggebracht;
– het opnemen van meer vrouwen, met name in civiele operaties, in hoge functies en in de interactie met de lokale gemeenschap;
– intensieve scholing van mannen en vrouwen die betrokken zijn bij de interactie met burgers op het gebied van gendergerelateerde aspecten en de bescherming, bijzondere behoeften en rechten van vrouwen en kinderen in conflictsituaties en de cultuur en tradities van de ontvangende landen, teneinde de deelnemers beter te beschermen en ervoor te zorgen dat er bij de scholing geen onderscheid tussen vrouwen en mannen wordt gemaakt;
5. vraagt om voldoende EU-financiering, onder andere uit hoofde van het stabiliteitsinstrument, om te helpen bewerkstelligen dat vrouwen effectief participeren in en bijdragen aan representatieve instellingen op nationaal en lokaal niveau, alsmede op alle beslissingsbevoegde niveaus bij conflictoplossing, vredesonderhandelingen, vredesopbouw en post-conflictplanning;
6. wijst op de noodzaak om voor EU-personeel dat dienst doet in militaire en civiele missies een gedragscode op te stellen die duidelijk maakt dat seksuele uitbuiting niet te rechtvaardigen en misdadig is, en vraagt dat deze gedragscode strikt wordt gehandhaafd met zware administratieve en strafrechtelijke sancties in gevallen van seksuele geweldpleging door humanitaire medewerkers, vertegenwoordigers van internationale organisaties, vredestroepen en diplomaten; roept op tot zero tolerance voor seksuele uitbuiting van kinderen en vrouwen in gewapende conflicten en vluchtelingenkampen, verwelkomt in dit verband het recente VN-onderzoek naar de beschuldigingen van seksuele uitbuiting waarbij vredeshandhavers van de VN-operatie in Ivoorkust betrokken zouden zijn geweest;
De gevolgen van gewapende conflicten voor vrouwen
7. veroordeelt sterk het voortdurend gebruik van seksueel geweld tegen vrouwen als oorlogswapen dat gelijk staat met een oorlogsmisdaad; erkent de diepe lichamelijke en psychische wonden die dergelijk misbruik slaat bij de slachtoffers en de zeer ernstige gevolgen voor hun gezinnen; benadrukt dat dit verschijnsel moet worden aangepakt door middel van ondersteuningsprogramma's voor slachtoffers, en roept ertoe op dat politiek leiderschap wordt gemobiliseerd om een gecoördineerde verzameling maatregelen voor te stellen om het gebruik van seksueel geweld als wapen te voorkomen en te verminderen; wijst in dit verband op de voortdurende onstellende toestand in Congo; brengt in herinnering dat er van 30 juli tot 4 augustus een massaverkrachting plaatsvond in het mijnbouwgebied van oostelijk Congo, dat er in 2009 ten minste 8 300 verkrachtingen zijn gemeld in oostelijk Congo en dat er volgens meldingen in het eerste kwartaal van 2010 1 244 vrouwen zijn verkracht, een gemiddelde van 14 per dag; wijst erop dat deze situatie onveranderd voortduurt in 2011; verzoekt beide EU-missies in de DR Congo, Europol RD Congo en EUSEC RD Congo, om de bestrijding van seksueel geweld en de participatie van vrouwen tot hoofdprioriteiten te verheffen bij het streven naar hervorming van de Congolese veiligheidssector;
8. onderstreept dat er, aangezien seksueel geweld, waarvan voornamelijk vrouwen en kinderen het slachtoffer worden, verergerd wordt door onder andere de genderkloof, de verspreiding van geweld – zowel in het algemeen als door militarisering van de samenleving in het bijzonder – en het afbreken van sociale structuren, bijzondere aandacht moet worden besteed aan en middelen moeten worden uitgetrokken voor de preventie van dergelijke oorlogsmisdaden;
9. roept de lidstaten op het vaststellen van maatregelen voor gezinsbegeleiding te bevorderen, teneinde de negatieve gevolgen van gewapende conflicten voor het gezinsleven te beperken;
10. vraagt om betere samenwerking met lokale vrouwenorganisaties teneinde een vroegtijdig waarschuwingssysteem op te zetten, zodat deze organisaties mogelijk zelf misbruik kunnen voorkomen of het aantal gevallen daarvan kunnen reduceren;
11. verzoekt de Commissie lokale maatschappelijke organisaties – met name vrouwenorganisaties en andere groepen die zich met genderbewustzijn bezighouden – te steunen met toegankelijke financiering en capaciteitsopbouw, zodat zij hun rol als waakhond kunnen vervullen, in het bijzonder in de context van falende staten;
12. is ontzet over het feit dat daders van seksueel geweld bij voortduring onbestraft blijven; vraagt met klem de straffeloosheid van daders van seksueel geweld te beëindigen; vraagt de nationale overheden de toepasselijke wetten inzake straffeloosheid te respecteren, en pleit ervoor rechters en aanklagers op te leiden in het voeren van onderzoek en het opleggen van straffen in zaken van seksueel geweld; vraagt dat aan rechtszaken veel zichtbaarheid en publiciteit wordt gegeven om de boodschap te verspreiden dat dergelijke praktijken ontoelaatbaar zijn;
13. eist dat de kwestie van straffeloosheid bij vredesonderhandelingen als een principiële factor wordt beschouwd, aangezien er geen vrede zonder gerechtigheid kan bestaan en daders voor het gerecht moeten worden gebracht om de strafrechtelijke gevolgen van hun daden te ondergaan; benadrukt dat straffeloosheid niet onderhandelbaar kan zijn; herinnert eraan dat de gerechtelijke procedures voor het vervolgen van plegers van geweld tegen vrouwen in oorlogssituaties vaak te lang duren, met als gevolg nog meer ongenoegen voor de slachtoffers, en vraagt derhalve om een rechtssysteem dat betrouwbaar en voor iedereen gelijk is, met handhaving van redelijke termijnen en met respect voor de waardigheid van vrouwen die oorlogsslachtoffer zijn;
14. herinnert eraan dat onderwijs een belangrijke rol speelt in de emancipatie van vrouwen en meisjes, maar ook in het bestrijden van stereotypen en in de verandering van maatschappelijke opvattingen; pleit ervoor dat er bewustmakingscampagnes worden opgezet of uitgebreid in het kader van scholingsprogramma's waarin de waardigheid van vrouwen naar voren wordt gebracht;
15. vraagt dat het leger vrouwenklinieken beheert om het seksueel en psychologisch geweld in oorlogsgebieden aan te pakken;
16. eist dat vrouwelijke slachtoffers van mishandeling en geweld tijdens conflicten een klacht kunnen indienen bij een internationaal gerechtshof onder voorwaarden die hun eer niet aantasten en onder bescherming van een dergelijk gerechtshof tegen fysiek geweld en trauma vanwege het feit dat ze worden ondervraagd in traumagevoelige situaties; vraagt dat de betrokken vrouwen in dergelijke situaties zowel civiel- als in strafrechtelijke genoegdoening krijgen en dat er ondersteuningsprogramma's worden opgezet om hen te helpen opnieuw aan de samenleving deel te nemen in economische, sociale en psychologische zin;
17. vraagt de EU en de lidstaten de tenuitvoerlegging van de EU-richtsnoeren over geweld tegen vrouwen en meisjes effectief te ondersteunen aan de hand van specifieke maatregelen zoals:
– het instellen van een effectief systeem voor het uitoefenen van toezicht op alle gerechtelijke procedures en hun opvolging met betrekking tot gevallen van dergelijk geweld;
– het aannemen van maatregelen, strategieën en programma's die zich niet alleen op de beschermings- en vervolgingskant richten, maar ook op de van groter belang zijnde preventie;
– het opzetten van programma's voor gratis zorg voor en psychologische bijstand aan slachtoffers van geweld in hun moedertaal en indien mogelijk conform eigen cultuur en gewoonten en, waar mogelijk, door vrouwelijke zorgverleners;
– het opzetten van programma's om medische cursussen en makkelijk toegankelijke literatuur te bieden, met name inzake reproductieve en seksuele gezondheid, gericht op mannen en vrouwen, alsook bewustmakingscampagnes die aangepast zijn aan de culturen van de bevolkingen waarvoor ze bestemd zijn;
– specifieke maatregelen om vrouwen een gelijkwaardige toegang tot de gezondheidszorg te garanderen[12], en in het bijzonder tot de eerstelijns gezondheidszorg, waaronder de zorg voor moeder en kind, zoals omschreven door de Wereldgezondheidsorganisatie[13] en de gynaecologische en verloskundige zorg;
– het opzetten van programma's voor de bescherming van getuigen teneinde slachtoffers te beschermen en aan te moedigen om zich, onder de garantie van bescherming, aan te melden en tegen hun daders te getuigen;
18. onderstreept dat het van essentieel belang is dat vrouwen een gelijkwaardige positie innemen in justitiële hervormingsprocessen en in grensoverschrijdende rechtsprocedures, zodat zij zich doeltreffend kunnen inzetten voor de eerbiediging van gelijke rechten in nationale rechtsstelsels;
19. verzoekt de Commissie, de EDEO en de delegaties van het Parlement een manier te vinden om te bevorderen dat het Statuut van Rome van 1998 (inzake het Internationaal Strafhof) wordt ondertekend, geratificeerd en uitgevoerd door de ontwikkelingslanden die dat nog niet hebben gedaan, als noodzakelijke stap richting de bescherming van de seksuele rechten van vrouwen in tijden van oorlog en richting de bestrijding van de straffeloosheid van daders;
20. veroordeelt de gijzelingen en roept op tot een zwaardere bestraffing van het gebruik van menselijke schilden tijdens conflicten;
21. dringt erop aan dat vrouwelijke gevangenen apart worden gehuisvest van mannelijke gevangenen, met name om seksueel misbruik te voorkomen;
22. onderstreept het belang van het recht te weten wat er met vermiste familieleden is gebeurd, en verzoekt de bij gewapende conflicten betrokken partijen alles in het werk te stellen om verslag uit te brengen over als vermist opgegeven personen;
23. dringt aan op specifieke bepalingen die vrouwen aanvullende bescherming bieden tegen verkrachting, gedwongen prostitutie en andere vormen van aanranding van de eerbaarheid, en die daarnaast zwangere vrouwen en moeders van jonge kinderen bijzondere steun verlenen op het gebied van de voorziening in voedsel, kleding, evacuatie, vervoer en medische zorg om ongewenste zwangerschappen en seksueel overdraagbare aandoeningen te voorkomen; is van oordeel dat dit prioritaire doelstellingen moeten zijn van het financieringsinstrument voor ontwikkeling voor de periode 2014-2020;
24. verzoekt de Commissie te bestuderen wat de mogelijkheden zijn voor de oprichting van spoedhulpeenheden met deskundige medewerkers (zoals doktoren, psychologen, sociologen, juridisch adviseurs enz.), om de slachtoffers van gendergerelateerd geweld onmiddellijk en ter plaatse steun te kunnen verlenen;
25. verwelkomt de goedkeuring van resolutie 1960 van de VN-Veiligheidsraad waarin wordt gevraagd om gedetailleerde gegevens over verdachten van seksueel geweld tijdens gewapende conflicten; roept de lidstaten op hun inspanningen op te voeren om resolutie 1960 ten uitvoer te leggen;
26. vraagt om een onderzoek naar de mogelijkheid van adequate compensatie van slachtoffers, tevens rekening houdend met de psychologische gevolgen voor hun familie en kinderen, overeenkomstig de geldende internationale en nationale wetgeving;
27. roept de Commissie en de lidstaten op om vrouwen in staat te stellen op te komen voor hun rechten, toegang tot land, erfenissen, krediet en spaartegoeden in post-conflictsituaties, met name in landen waar eigendomsrechten van vrouwen niet wettelijk afdwingbaar of sociaal erkend worden;
28. benadrukt de noodzaak om het beeld van vrouwen als kwetsbare slachtoffers aan te vullen met een beeld van vrouwen als een zeer diverse groep sociale actoren met waardevolle hulpbronnen en vaardigheden, met hun eigen agenda; stelt dat vrouwen het verloop van de gebeurtenissen beïnvloeden en het ontwikkelingsproces moeten vormgeven; is van mening dat vrouwelijke oorlogsslachtoffers niet langer gezien moeten worden als slachtoffers maar eerder als actoren van stabilisatie en conflictoplossing; benadrukt dat vrouwen in het algemeen deze rol alleen kunnen vervullen als zij evenredig vertegenwoordigd zijn in politieke en economische besluitvorming;
29. wijst erop dat het maatschappelijk begrip van de rol van vrouwen in post-oorlogssamenlevingen en van hun bijdrage aan wederopbouw na oorlogen verder moet gaan dan het algemene verhaal van "oorlogservaringen van vrouwen" en dat de afzonderlijke waarde en diversiteit van ervaringen van vrouwen moeten worden erkend;
Aanbevelingen
30. vraagt om het aanstellen van een speciale EU-vertegenwoordiger inzake vrouwen, vrede en veiligheid binnen de EDEO, om het genderperspectief breed toe te passen en met als doel efficiënter samen te werken met de tegenhangers daarvan binnen de VN; pleit ervoor dat alle relevante EU-beleidsmaatregelen, taakgroepen, eenheden en contactpunten met betrekking tot genderproblematiek en veiligheid komen te vallen onder de coördinatie van, of worden aangesloten bij, deze speciale EU-vertegenwoordiger, teneinde te zorgen voor samenhang en doelmatigheid, waarbij een systematische, consequente totaalbenadering van de strategieën en maatregelen moet worden gekozen;
31. pleit ervoor dat de informele "Taskforce vrouwen, vrede en veiligheid" wordt ondersteund en erkend;
32. vraagt dat er bijzondere aandacht wordt besteed aan gendermainstreaming in de context van vredesonderzoek, conflictpreventie en -oplossing, vredesoperaties en herstel en wederopbouw na conflicten, en vraagt dat een gendermainstreamingcomponent in de landenstrategiedocumenten wordt opgenomen;
33. spoort de EDEO, de Commissie en de lidstaten met klem aan om hun activiteiten met betrekking tot vrouwen in conflictgebieden te richten op ontwikkelingskwesties, in het bijzonder de erkenning van het recht op bescherming en ondersteuning van moeders bij de verzorging en opvoeding van hun kinderen, alsook de gezondheid en de economische zekerheid van vrouwen, met bijzondere aandacht voor eigendomsrechten en voornamelijk ten aanzien van het bezit en de cultivatie van grond;
34. is verheugd over het besluit van de EU om een lijst op te maken van zeventien uitvoeringsindicatoren die haar eigen verwezenlijkingen inzake genderkwesties in fragiele landen of landen in een conflict- of postconflictsituatie onder de loep nemen; benadrukt dat nog gesleuteld moet worden aan deze indicatoren, er zijn ook kwalitatieve metingen nodig; verzoekt de Commissie en de EDEO om de conclusies van dit evaluatieproces in overweging te nemen tijdens de programmerings- en uitvoeringsfases;
35. verzoekt de EDEO, in overeenstemming met artikel 9 van Besluit 2010/427/EU van de Raad van 26 juli 2010, te waarborgen dat de programmering, uitvoering en evaluatie van landeninitiatieven die het genderperspectief voor, tijdens en na conflictsituaties onder de aandacht brengen, op delegatieniveau worden beheerd, teneinde beter te kunnen inspelen op de bijzonderheden van iedere context en op de eventuele aanwezigheid van een regionale dimensie;
36. roept de lidstaten op nationale actieplannen inzake vrouwen, vrede en veiligheid aan te nemen, uit te voeren en te controleren; herhaalt zijn oproep aan de EU en de lidstaten om in hun plannen en strategieën een reeks minimumnormen op te nemen met realistische doelstellingen, specifieke indicatoren, benchmarks, tijdschema's, toegewezen begrotingen en een doelmatig toezichtsmechanisme; onderstreept het belang van de betrokkenheid van ngo's bij de ontwikkeling en uitvoering van en het toezicht op de actieplannen;
37. roept de EU op om te zorgen voor evenwichtige werving bij missies en operaties, en om een toename van vrouwen op leidinggevend niveau te bevorderen, bijvoorbeeld als hoofd van de EU-delegatie of als hoofd van de EU-missie;
38. onderstreept de oproep van de Commissie aan de EU om derde landen te steunen bij het voldoen aan en uitvoering geven aan internationale verplichtingen, zoals het Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen, het Actieprogramma van Caïro, het Actieprogramma van Peking en de VN-millenniumverklaring;
39. is sterk voorstander van het opnemen van genderadviseurs of gendercontactpunten binnen de missies en EU-delegaties van het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid (GVDB) en roept de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger op dubbele mandaten van genderadviseurs te voorkomen, en deze te voorzien van voldoende middelen en bevoegdheden;
40. onderstreept het belang van bewustwordingscampagnes in de strijd tegen stereotypen, discriminatie (op basis van geslacht, cultuur of godsdienst) en huishoudelijk geweld, en het belang daarvan voor gendergelijkheid in het algemeen; merkt op dat deze campagnes aangevuld moeten worden met het bevorderen van een positief vrouwbeeld door middel van vrouwelijke rolmodellen in de media en reclame, educatief materiaal en op internet;
41. roept op tot het instellen van afdoende openbare klachtenprocedures voor GVDB-missies, die met name ondersteuning geven aan het melden van seksueel en gendergeweld; verzoekt de HV/VV een gedetailleerd verslag over vrouwen, vrede en veiligheid op te nemen in de halfjaarlijkse evaluatie van GVDB-missies; herinnert eraan dat de GVDB-missies tot de belangrijkste instrumenten behoren waarover de EU beschikt om haar inzet voor de doelstellingen van de resoluties 1820 en 1325 van de VN-Veiligheidsraad in door conflicten getroffen landen en regio's te tonen;
42. pleit voor een specifiek toegewezen begroting voor het beoordelen en controleren van gegevens die worden verzameld op basis van de op EU-niveau ontwikkelde indicatoren; vraagt om specifieke begrotingslijnen voor genderdeskundigheid en projecten en activiteiten inzake vrouwen, vrede en veiligheid in GVDB-missies;
43. verzoekt de begrotingsautoriteit van de EU om in de toekomstige financieringsinstrumenten voor ontwikkeling voor de periode 2014-2020 te voorzien in een verhoging van de voor de promotie van gendergelijkheid en vrouwenrechten bestemde financiële middelen;
44. verzoekt de hoge vertegenwoordiger van de EU en de Commissie de nodige maatregelen te treffen met het oog op meer complementariteit en een snellere inwerkingtreding van alle financiële instrumenten voor extern EU-optreden, met name het Europees Ontwikkelingsfonds, het Financieringsinstrument voor ontwikkelingssamenwerking, het Europees Nabuurschaps- en partnerschapsinstrument, het Instrument voor pretoetredingssteun, het Europees Instrument voor democratie en mensenrechten en het Stabiliteitsinstrument, teneinde een versnippering van de EU-acties rond de situatie van vrouwen in oorlogen te vermijden;
45. vraagt om de specifieke steun van het Europees Instituut voor gendergelijkheid (EIGE) ten aanzien van het verzamelen, verwerken en verspreiden van effectieve praktijken inzake gendermainstreaming bij de tenuitvoerlegging van de indicatoren van Peking op het vlak van vrouwen en gewapende conflicten;
46. benadrukt de belangrijke rol van het EG-VN-partnerschap inzake gendergelijkheid voor ontwikkeling en vrede, dat zich richt op het bepalen van benaderingen om gendergelijkheid en vrouwenrechten te integreren in nieuwe vormen van hulp en op steun voor de inspanningen van nationale partners om te voldoen aan de internationale verplichtingen op het gebied van gendergelijkheid, en om de toezeggingen voor gendergelijkheid vergezeld te doen gaan van afdoende financiële middelen in nationale ontwikkelingsprogramma's en budgetten; benadrukt dat dit project zich specifiek richt op de rol van vrouwen in conflict- en post-conflictsituaties en met name op de juiste toepassing van resolutie 1325 van de VN-Veiligheidsraad;
47. vraagt de EU het opzetten van scholen te bevorderen wanneer zij bijstand aanbiedt in de wederopbouw na conflicten, ten einde te zorgen voor beter onderwijs voor jongens en meisjes;
48. verwelkomt de verschillende initiatieven voor het opzetten van genderspecifieke vroege waarschuwings- en conflictbewakingsindicatoren, bijvoorbeeld die van UN Women, de Raad van Europa, de Fondation Suisse pour la Paix, International Alert en het Forum on Early Warning and Early Response;
49. benadrukt dat het belangrijk is vrouwen in het middelpunt te plaatsen van beleid voor watervoorziening, sanitaire voorzieningen en hygiëne in conflict- en post-conflictgebieden, en benadrukt daarmee het belang van een betere toegang tot veilig drinkwater, afdoende sanitaire voorzieningen en water voor gebruiksdoeleinden;
50. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen van de lidstaten.
- [1] A/RES/48/104.
- [2] Bijlage bij de conclusies van de Raad van 7 maart 2011.
- [3] Raadsdocument 9990/11 van 11.5.2011.
- [4] Raadsdocument 15671/1/08 van 1.12.2008.
- [5] Raadsdocument 8373/3/05 van 18.5.2005.
- [6] P7_TA(2010)0439.
- [7] PB C 212E van 5.8.2010, blz. 32.
- [8] PB C 298E van 8.12.2006, blz. 287.
- [9] "Ten-year Impact Study on Implementation of UN Security Council Resolution 1325 (2000) on Women, Peace and Security in Peacekeeping." Eindverslag aan de Verenigde Naties door de afdeling Vredesoperaties en de afdeling Veldondersteuning, 2010.
- [10] Raadsdocument 11948/10 van 14 juli 2010.
- [11] Raadsdocument 9990/11 van 11 mei 2011.
- [12] Overeenkomstig artikel 25 van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens en het Europees Sociaal Handvest van de Raad van Europa, deel 1, beginsel 11.
- [13] 56e Wereldgezondheidsvergadering, A56/27, punt 14.18 op de ontwerpagenda, 24 april 2003, Internationale conferentie over primaire gezondheidszorg, Alma Ata: 25ste verjaardag, verslag van het secretariaat.
TOELICHTING
Achtergrond
Op internationaal niveau behoort binnen het Actieprogramma van Peking, dat tijdens de vierde Wereldconferentie over vrouwen in 1995 in Peking is vastgesteld, "vrouwen en gewapende conflicten" tot de strategische doelstellingen en maatregelen van het programma. De Verenigde Naties hebben hun inspanningen ten aanzien van aspecten van vrouwen, vrede en veiligheid voortgezet in de vorm van de resoluties 1325 (2000) en 1820 (2008).
Deze resoluties werden gevolgd door resolutie 1888 (2009) van de VN-Veiligheidsraad over seksueel geweld tegen vrouwen en kinderen in gewapende conflicten, resolutie 1889 (2009) van de VN-Veiligheidsraad ter versterking van de inspanningen van de VN uit hoofde van resolutie 1325, en resolutie 1960 (2010) van de VN-Veiligheidsraad, op grond waarvan een mechanisme is ingesteld voor het verzamelen van gegevens over seksueel geweld in gewapende conflicten en het opstellen van een lijst van de daders daarvan. De institutionele regelingen van het VN-systeem ter ondersteuning van gendergelijkheid en versterking van de positie van vrouwen, worden extra kracht bijgezet door de aanstelling van een speciale vertegenwoordiger van de secretaris-generaal van de VN inzake seksueel geweld in conflictsituaties, een post die momenteel wordt bekleed door Margot Wallström, en door de vestiging van UN Women.
De EU voert een specifiek beleid inzake vrouwen, vrede en veiligheid. In 2008 heeft de Raad het document "Alomvattende aanpak voor de uitvoering door de EU van de resoluties 1325 en 1820 van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties over vrouwen, vrede en veiligheid" aangenomen, evenals een herziene operationele nota over de uitvoering van deze resoluties, specifiek in het kader van het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid (GVDB). Voorts nam de Raad de richtsnoeren van de Europese Unie over geweld tegen en discriminatie van vrouwen en meisjes aan, waarbij de positie van de rechten van de vrouw in het kader van het algemene mensenrechtenbeleid van de EU werd versterkt.
Verder werd het EU-kader aangevuld met het EU-actieplan voor de gelijkheid van vrouwen en mannen in de ontwikkelingssamenwerking, dat ervoor zorgt dat deze gelijkheid op alle niveaus van de werkzaamheden van de EU met partnerlanden een plaats krijgt. Naar aanleiding van de alomvattende aanpak zijn andere maatregelen genomen in het kader van het EU-beleid inzake vrouwen, vrede en veiligheid, waaronder de oprichting van een interinstitutionele "taakgroep vrouwen, vrede en veiligheid", die toezicht moet houden op de tenuitvoerlegging, en de goedkeuring in juli 2010 van indicatoren om gevolg te geven aan de tenuitvoerlegging.
Vanaf de goedkeuring van resolutie 1325 is het Europees Parlement met diverse verslagen en aanbevelingen inzake aspecten die verband houden met de problematiek van vrouwen, vrede en veiligheid, zeer actief geweest.
Aanbevelingen
De rapporteur is er vast van overtuigd dat er meer vrouwen betrokken moeten zijn bij de preventie, bemiddeling en oplossing van conflicten. Om die reden roept de rapporteur de EU en de lidstaten op meer vrouwen op te nemen in de krijgsmacht, zowel op leidinggevende posities als op lager niveau. Vanuit een oogpunt van gendergelijkheid is het van cruciaal belang om hoge vrouwelijke functionarissen te hebben, maar het is evenzeer belangrijk om vrouwen te laten deelnemen aan civiele operaties, omdat zij beter contact kunnen leggen met de plaatselijke vrouwen.
Gedurende de preventiefase moeten vrouwen meer op leidinggevend niveau betrokken zijn, bijvoorbeeld in nationale regeringen en politieke structuren. Daarvoor is het essentieel dat de rol van vrouwen op lokaal niveau wordt versterkt. Dit kan allereerst worden bereikt door onderwijs: in de geestelijke ontwikkeling van zowel jonge meisjes als jonge jongens spelen basis- en middelbaar onderwijs een belangrijk rol. Onderwijs verschaft hun de vaardigheden een betere levensstandaard te bereiken. Degelijk onderwijs op basisniveau draagt ook reeds aanzienlijk bij aan vermindering van de genderstereotypen. Gezondheidsvoorlichting, met name ten aanzien van reproductieve en familiegezondheid, speelt eveneens een zeer belangrijke rol, doordat hierdoor een gevoel van zelfcontrole over het eigen lichaam wordt gecreëerd en geheimzinnigheid over de fysiologie wordt weggenomen. Voorlichting over reproductieve gezondheidszorg kan eveneens preventief worden gebruikt ten aanzien van seksueel overdraagbare aandoeningen of ongewilde zwangerschappen. Een andere cruciale emanciperende factor is financiële onafhankelijkheid, die kan worden gestimuleerd door toewijzing van middelen aan de bevordering van kleine ondernemingen van vrouwen. Hoger opgeleide en financieel onafhankelijke vrouwen zijn eerder geneigd om te streven naar een leidinggevende functie op lokaal of zelfs nationaal niveau.
Tijdens de bemiddelingsfase zou de EU voor de vredesprocessen de deelname van vrouwen in zowel internationale onderhandelingsteams als op lokaal niveau voorwaardelijk moeten stellen. De deelname van vrouwen aan onderhandelingen is niet alleen logisch op basis van evenredige vertegenwoordiging, maar ook vanuit een oogpunt van meerwaarde. Vrouwen vertegenwoordigen 50% van de bevolking. Daarom zou men er alles aan moeten doen om te zorgen voor evenredige vertegenwoordiging tijdens onderhandelingen. Vrouwen brengen ook een beter perspectief in ten aanzien van aanvullende cruciale vraagstukken, met name ten aanzien van de beëindiging van straffeloosheid. Aangezien de meeste slachtoffers van seksueel misbruik tijdens conflicten vrouwen zijn, is het van belang dat zij een krachtige inbreng krijgen in de zorg voor bescherming en adequate schadeloosstelling. Evenzo zou er psychologisch, medisch en juridisch advies beschikbaar moeten worden gesteld aan de slachtoffers. Verder moeten er programma's worden opgezet voor een betere bescherming van getuigen, zodat slachtoffers zich kunnen melden en zonder angst voor aanslagen van hun aanvallers kunnen getuigen.
Ten aanzien van straffeloosheid wordt in het verslag onderstreept dat niet mag worden toegestaan dat daders vrijuit gaan en wordt er dienovereenkomstig gesteld dat er geen vrede zonder gerechtigheid kan bestaan en dat daders voor hun acties moeten worden vervolgd.
Tijdens de fase van vredesopbouw is de deelname van vrouwen cruciaal omdat vrouwen als pijlers van de gemeenschap veel meer zijn ingesteld op de maatschappelijke en praktische behoeften dan mannen. Vrouwen brengen het grootste deel van hun tijd door in de dorpen en steden en hebben daarom meer kennis van de praktische benodigdheden die deel uit moeten maken van vredesopbouwprojecten, zoals marktinfrastructuur, klinieken, toegankelijke onderwijssystemen, etc.
Een van de belangrijkste aspecten van dit verslag is de oproep om een speciale EU-vertegenwoordiger inzake vrouwen, vrede en veiligheid aan te stellen. De EU heeft weliswaar een beleid ten aanzien van vrouwen, vrede en veiligheid, en beschikt reeds over taakgroepen en gendercontactpunten die zich met vrouwen en veiligheid bezighouden, maar wat nog ontbreekt, is een centrale eenheid die al deze afzonderlijke acties coördineert. Het aanstellen van een speciale EU-vertegenwoordiger inzake vrouwen, vrede en veiligheid zou kunnen zorgen voor samenhang en doelmatigheid ten aanzien van alle beleidsgebieden en acties, en zou tevens een contactpunt kunnen vormen voor de VN, zodat beter kan worden samengewerkt.
Het voorkomen van dubbele mandaten van de genderadviseurs binnen de GBVB-missies is een ander cruciaal aspect bij de opbouw van de genderarchitectuur van de EU. Hierdoor ontstaat verwarring en krijgt het genderaspect binnen het beleid minder prioriteit.
Een ander cruciaal punt van het verslag is de goedkeuring en uitvoering van nationale actieplannen, alsmede het toezicht daarop door de lidstaten. Daarbij zij aangemerkt dat volgens de laatste statistieken tien lidstaten een nationaal plan inzake vrouwen, vrede en veiligheid hebben en vijf andere lidstaten momenteel bezig zijn een dergelijk actieplan af te ronden[1]. In het verslag wordt gewezen op het belang om de EU-indicatoren op te nemen in de nationale plannen en om zo te zorgen voor een set uniforme standaarden binnen de gehele EU met betrekking tot de genderproblematiek en de veiligheid.
- [1] "Report on the EU-indicators for the Comprehensive Approach." Raadsdocument 9990/11.
ADVIES van de Commissie ontwikkelingssamenwerking (8.11.2011)
aan de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid
inzake de situatie van vrouwen in oorlogen
(2011/2198(INI))
Rapporteur voor advies*: Catherine Grèze
(*) Procedure met medeverantwoordelijke commissies – Artikel 50 van het Reglement
SUGGESTIES
De Commissie ontwikkelingssamenwerking verzoekt de ten principale bevoegde Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid onderstaande suggesties in haar ontwerpresolutie op te nemen:
Programma's voor externe bijstand
1. verzoekt de begrotingsautoriteit van de EU om in de toekomstige financieringsinstrumenten voor ontwikkeling voor de periode 2014-2020 te voorzien in een verhoging van de voor de promotie van gendergelijkheid en vrouwenrechten bestemde financiële middelen;
2. verzoekt de hoge vertegenwoordiger van de EU en de Commissie de nodige maatregelen te treffen met het oog op meer complementariteit en een snellere inwerkingtreding van alle financiële instrumenten voor extern EU-optreden, met name het Europees Ontwikkelingsfonds, het Financieringsinstrument voor ontwikkelingssamenwerking, het Europees Nabuurschaps- en partnerschapsinstrument, het Instrument voor pretoetredingssteun, het Europees Instrument voor democratie en mensenrechten en het Stabiliteitsinstrument, teneinde een versnippering van de EU-acties rond de situatie van vrouwen in oorlogen te vermijden;
3. vraagt dat er bijzondere aandacht wordt besteed aan gendermainstreaming in vredesonderzoek, conflictpreventie en -oplossing, vredesoperaties en herstel en wederopbouw na conflicten, en vraagt dat een gendermainstreamingcomponent in de landenstrategiedocumenten wordt opgenomen;
4. dringt aan op specifieke bepalingen die vrouwen aanvullende bescherming bieden tegen verkrachting, gedwongen prostitutie en andere vormen van aanranding van de eerbaarheid, en die daarnaast zwangere vrouwen en moeders van jonge kinderen bijzondere steun verlenen op het gebied van de voorziening in voedsel, kleding, evacuatie, vervoer en medische zorg om ongewenste zwangerschappen en seksueel overdraagbare aandoeningen te voorkomen; is van oordeel dat dit prioritaire doelstellingen moeten zijn van het financieringsinstrument voor ontwikkeling voor de periode 2014-2020;
5. spoort de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO), de Commissie en de lidstaten met klem aan om hun activiteiten met betrekking tot vrouwen in conflictgebieden te richten op ontwikkelingskwesties, in het bijzonder de erkenning van het recht op bescherming en ondersteuning van moeders bij de verzorging en opvoeding van hun kinderen, alsook de gezondheid en de economische zekerheid van vrouwen, met bijzondere aandacht voor eigendomsrechten en voornamelijk ten aanzien van het bezit en de cultivatie van grond;
6. verzoekt de Commissie en de EDEO te bekijken wat de mogelijkheden zijn voor het creëren van een instrument voor het bieden van gezondheidszorg en psychologische steun aan vrouwen die tijdens oorlogen het slachtoffer zijn geworden van verkrachting, met enkel vrouwelijke artsen, teneinde methoden te ontwikkelen voor de geleidelijke en soepele re-integratie van deze vrouwen in de maatschappij, bijvoorbeeld door hen weer aan het werk te helpen, waardoor de sociale stabiliteit en samenhang zouden worden versterkt;
7. verzoekt de EDEO met klem een speciale gezant te benoemen voor de bescherming van vrouwen in conflictgebieden, die erop moet toezien dat het externe optreden van de EU in alle opzichten in overeenstemming is met de essentiële doelstelling van de eerbiediging van de vrouwenrechten; dringt erop aan dat deze speciale gezant zich daarnaast ook moet inzetten voor genderidentiteit en non-discriminatie;
8. is verheugd over het EU-actieplan voor gendergelijkheid en empowerment van vrouwen in het kader van de ontwikkelingssamenwerking en verzoekt de hoge vertegenwoordiger van de EU om alle nodige maatregelen te treffen opdat stafleden van EU-delegaties een adequate en doeltreffende opleiding krijgen over gendergerichtheid bij vredeshandhaving, conflictpreventie en vredesopbouw; verzoekt de Commissie en de lidstaten ervoor te zorgen dat er passende technische en financiële steun wordt geboden aan programma's die vrouwen in staat stellen volledig deel te nemen aan vredesonderhandelingen en die vrouwen in de samenleving in het algemeen meer invloed geven;
9. is verheugd over het besluit van de EU om een lijst op te maken van zeventien uitvoeringsindicatoren die haar eigen verwezenlijkingen inzake genderkwesties in fragiele landen of landen in een conflict- of postconflictsituatie onder de loep nemen; benadrukt dat nog gesleuteld moet worden aan deze indicatoren, er zijn ook kwalitatieve metingen nodig; verzoekt de Commissie en de EDEO om de conclusies van dit evaluatieproces in overweging te nemen tijdens de programmerings- en uitvoeringsfases;
10. verzoekt de Commissie te bestuderen wat de mogelijkheden zijn voor de oprichting van spoedhulpeenheden met deskundige medewerkers (zoals doktoren, psychologen, sociologen, juridisch adviseurs enz.), om de slachtoffers van gendergerelateerd geweld onmiddellijk en ter plaatse steun te kunnen verlenen;
11. verzoekt de EDEO, in overeenstemming met artikel 9 van Besluit 2010/427/EU van de Raad van 26 juli 2010, te waarborgen dat de programmering, uitvoering en evaluatie van landeninitiatieven die het genderperspectief voor, tijdens en na conflictsituaties onder de aandacht brengen, op delegatieniveau worden beheerd, teneinde beter te kunnen inspelen op de bijzonderheden van iedere context en op de eventuele aanwezigheid van een regionale dimensie;
12. verzoekt de Commissie lokale maatschappelijke organisaties – met name vrouwenorganisaties en andere groepen die zich met genderbewustzijn bezighouden – te steunen met toegankelijke financiering en capaciteitsopbouw, zodat zij hun rol als waakhond kunnen vervullen, in het bijzonder in de context van falende staten;
Bescherming van vrouwen tegen alle vormen van seksueel en gendergerelateerd geweld; empowerment van vrouwen bij conflictpreventie, vredeshandhaving en wederopbouw na conflicten
13. benadrukt dat de verantwoordelijkheid moet worden overgedragen aan lokale niet-overheidsactoren (met inbegrip van vrouwenorganisaties, die een prominentere rol moeten krijgen), teneinde te kunnen waarborgen dat het EU-optreden op het gebied van genderkwesties in fragiele landen of landen die zich in een conflict- of postconflictsituatie bevinden een positief en blijvend effect heeft;
14. verzoekt de Commissie en de EDEO de betrokkenheid en participatie van lokale vrouwenorganisaties te bevorderen, ook bij de voorbereiding en bespreking van onderhandelingen en overeenkomsten na conflicten;
15. verzoekt de hoge vertegenwoordiger van de EU en de Commissie te waarborgen dat er in de planningsregelingen en financiële instrumenten voor het extern optreden van de EU bijzondere aandacht wordt besteed aan op lokaal niveau werkzame vrouwenorganisaties, en dat zij van voldoende middelen worden voorzien om een vooraanstaande rol te kunnen spelen in projecten op het gebied van conflictbeheersing, zowel vóór, tijdens als na conflictsituaties, waarbij de nodige nadruk moet worden gelegd op goede praktijken met betrekking tot de oprichting van arbeidscoöperaties en toegang tot microkredieten;
16. vraagt de EDEO bijzondere aandacht te besteden aan het groeiende aantal "corrigerende" verkrachtingen van lesbiennes en biseksuele vrouwen vóór, tijdens en na conflictsituaties;
17. benadrukt dat verkrachting weliswaar vaak en over de hele wereld is gebruikt als oorlogswapen, maar de afgelopen jaren in een aantal conflicten op het Afrikaanse continent bijzonder dramatische vormen heeft aangenomen; dringt aan op nauwere samenwerking tussen de EU en de VN om de preventie te verbeteren en vrouwen een grotere rol toe te kennen in programma's voor de samenhang van noodhulp, rehabilitatie en ontwikkeling;
18. onderstreept dat het van essentieel belang is dat vrouwen een gelijkwaardige positie innemen in justitiële hervormingsprocessen en in grensoverschrijdende rechtsprocedures, zodat zij zich doeltreffend kunnen inzetten voor de eerbiediging van gelijke rechten in nationale rechtsstelsels;
19. verzoekt de Commissie, de EDEO en de delegaties van het Europees Parlement een manier te vinden om te bevorderen dat het Statuut van Rome van 1998 (inzake het Internationaal Strafhof) wordt ondertekend, geratificeerd en uitgevoerd door de ontwikkelingslanden die dat nog niet hebben gedaan, als noodzakelijke stap richting de bescherming van de seksuele rechten van vrouwen in tijden van oorlog en richting de bestrijding van de straffeloosheid van daders;
20. veroordeelt de gijzelingen en roept op tot een zwaardere bestraffing van het gebruik van menselijke schilden tijdens conflicten;
21. dringt erop aan dat vrouwelijke gevangenen apart worden gehuisvest van mannelijke gevangenen, met name om seksueel misbruik te voorkomen;
22. onderstreept het belang van het recht te weten wat er met vermiste familieleden is gebeurd, en verzoekt de bij gewapende conflicten betrokken partijen alles in het werk te stellen om verslag uit te brengen over als vermist opgegeven personen;
23. wijst erop dat vrouwen uit vluchtelingenkampen, met name weduwen, gescheiden vrouwen en wezen, moeilijkheden ondervinden wanneer zij naar huis terugkeren en grond bezitten, vanwege traditionele stereotypen en de gebruikelijke toename van grondgeschillen na lange conflicten; is van oordeel dat de door conflicten veroorzaakte verwoesting van het maatschappelijk weefsel moet worden gezien als een kans om dergelijke maatschappijen opnieuw op te bouwen, op een manier dat vrouwen verzekerd zijn van het recht op grondbezit en op politieke participatie in het algemeen;
24. stelt voor dat er binnen het Europees Parlement een vaste rapporteur wordt aangewezen voor gendergelijkheid en vrouwenrechten in de buitenlandse betrekkingen van de EU, die ook verantwoordelijk is voor kwesties op het gebied van genderidentiteit en non-discriminatie.
UITSLAG VAN DE EINDSTEMMING IN DE COMMISSIE
Datum goedkeuring |
7.11.2011 |
|
|
|
|
Uitslag eindstemming |
+: –: 0: |
24 0 0 |
|||
Bij de eindstemming aanwezige leden |
Thijs Berman, Leonidas Donskis, Charles Goerens, András Gyürk, Eva Joly, Franziska Keller, Miguel Angel Martínez Martínez, Norbert Neuser, Birgit Schnieber-Jastram, Michèle Striffler, Alf Svensson, Patrice Tirolien, Ivo Vajgl, Anna Záborská |
||||
Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervanger(s) |
Santiago Fisas Ayxela, Fiona Hall, Krzysztof Lisek, Isabella Lövin, Horst Schnellhardt, Giancarlo Scottà, Jan Zahradil |
||||
Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervanger(s) (art. 187, lid 2) |
Josefa Andrés Barea, Sophie Auconie, João Ferreira |
||||
UITSLAG VAN DE EINDSTEMMING IN DE COMMISSIE
Datum goedkeuring |
22.11.2011 |
|
|
|
|
Uitslag eindstemming |
+: –: 0: |
25 1 4 |
|||
Bij de eindstemming aanwezige leden |
Regina Bastos, Emine Bozkurt, Andrea Češková, Marije Cornelissen, Silvia Costa, Tadeusz Cymański, Edite Estrela, Ilda Figueiredo, Iratxe García Pérez, Mikael Gustafsson, Mary Honeyball, Lívia Járóka, Teresa Jiménez-Becerril Barrio, Rodi Kratsa-Tsagaropoulou, Constance Le Grip, Astrid Lulling, Elisabeth Morin-Chartier, Siiri Oviir, Raül Romeva i Rueda, Nicole Sinclaire, Joanna Katarzyna Skrzydlewska, Marc Tarabella, Marina Yannakoudakis, Anna Záborská |
||||
Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervanger(s) |
Anne Delvaux, Sylvie Guillaume, Norica Nicolai, Antigoni Papadopoulou, Angelika Werthmann |
||||
Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervanger(s) (art. 187, lid 2) |
Kinga Gál |
||||