VERSLAG over de voordracht van Oskar Herics voor de benoeming tot lid van de Rekenkamer

19.2.2014 - (C7‑0009/2014 – 2014/0802(NLE))

Commissie begrotingscontrole
Rapporteur: Inés Ayala Sender

Procedure : 2014/0802(NLE)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus :  
A7-0128/2014
Ingediende teksten :
A7-0128/2014
Debatten :
Aangenomen teksten :

ONTWERPBESLUIT VAN HET EUROPEES PARLEMENT

over de voordracht van Oskar Herics voor de benoeming tot lid van de Rekenkamer

(C7‑0009/2014 – 2014/0802(NLE))

(Raadpleging)

Het Europees Parlement,

–       gezien artikel 286, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C7‑0009/2014),

–       gezien artikel 108 van zijn Reglement,

–       gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A7‑0128/2014),

A.     overwegende dat zijn Commissie begrotingscontrole de kwalificaties van de voorgedragen kandidaat heeft onderzocht, met name gelet op de in artikel 286, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie vermelde voorwaarden;

B.     overwegende dat deze commissie de kandidaat vervolgens op 17 februari 2014 heeft gehoord;

1.      brengt positief advies uit over de voordracht van de Raad voor de benoeming van Oskar Herics tot lid van de Rekenkamer;

2.      verzoekt zijn Voorzitter dit besluit te doen toekomen aan de Raad en, ter informatie, aan de Rekenkamer, alsmеde aan de overige instellingen van de Europese Unie en de controle-instellingen van de lidstaten.

BIJLAGE 1: CURRICULUM VITAE VAN Oskar Herics

Opleiding

 

1976

Diploma middelbaar onderwijs, Mattersburg

1982

Studie rechten, Universiteit van Wenen (titel magister iuris)

Vanaf 1992

Diverse leergangen aan de faculteit Economie, Universiteit van Wenen

Diverse interne opleidingen binnen de Rekenkamer

 

Curriculum vitae

1982

Jurist bij het regionaal strafhof van Wenen

1982/1983

Militaire dienst bij de Oostenrijkse strijdkrachten

1983

Post- en telegraafdienst (financiële controle)

1991

Indiensttreding bij de Rekenkamer (controleur afdeling Energie)

1995

Dienst Interne Controle van de Rekenkamer (tot 2001)

1996

Hoofdcontroleur afdeling Verkeer en Spoorwegen

1998

Hoofdcontroleur en plaatsvervangend leider van de afdeling Onderzoek

1998

Lid interne commissie van de Rekenkamer (tot 2003)

2003

Hoofd afdeling Banken en Debt-Management

2006

Deskundige namens de Rekenkamer in het comité Staatsschuld (tot oktober 2013)

2007

Vertegenwoordiger van de Rekenkamer in het permanent comité Kostenramingen en Kwijting regionale publiekrechtelijke organen (tot 2009)

2008

Plaatsvervangend hoofd Afdeling 4 (Financiën en Duurzaamheid)

2011

Hoofd afdeling 5 (Financiën en Economie)

BIJLAGE 2: ANTWOORDEN VAN Oskar Herics OP DE VRAGENLIJST

VRAGENLIJST VOOR DE KANDIDAAT-LEDEN VAN DE REKENKAMER

Beroepservaring

1. Beschrijft u de belangrijkste aspecten van uw beroepservaring op de gebieden overheidsfinanciën, bestuur en bestuurscontrole

Sinds mijn indiensttreding bij de Oostenrijkse Rekenkamer in 1991 heb ik me met de controle van het openbaar bestuur en van overheidsondernemingen beziggehouden. In alle door mij uitgeoefende functies binnen de Oostenrijkse Rekenkamer – controleur, hoofdcontroleur, hoofd van de afdeling Controle en diensthoofd – heb ik het hele gamma van de ook door de Europese Rekenkamer verrichte controletaken (controle van de rekeningen, "compliance"-toetsing en controle van de eerbiediging van het beginsel van goed financieel beheer) met succes uitgeoefend. Met name heb ik bij de meer dan honderd door mij uitgevoerde controles alsmede bij mijn deelname aan controles door netwerken van nationale en internationale controleorganen inhoudelijke kennis en ruime ervaring met controle en inspectie opgedaan.

De door mij uitgevoerde, respectievelijke geleide controles betroffen een breed spectrum van nationale en regionale bestuursorganen, alsook ondernemingen en organisaties op de gebieden energie, verkeer, landbouw, cultuur en manifestaties, onderzoek, banken en financiën. Tijdens de acht jaar dat ik als hoofd van de voor banken en debt-management verantwoordelijke afdeling Controle werkzaam was, lag het zwaartepunt van de door mij geleide controles op de beoordeling van i) het financieel beheer van de bond, deelstaten en gemeenten, ii) specifieke beleggingstransacties in de deelstaten, iii) risicovolle financiële transacties van publiekrechtelijke ondernemingen, iv) de doeltreffendheid van het systeem voor interne controle wat het financieel beheer van regionale publiekrechtelijke organen betreft, en v) het financieel beheer van publieke banken (waaronder de nationale bank van Oostenrijk) en de doeltreffendheid van de systemen voor financieel toezicht (toezicht op de financiële markten, pakket voor de redding van de banken). De in dit kader opgestelde kritische rapporten van de Oostenrijkse Rekenkamer vormden het uitgangspunt van een serie hervormingen, zoals de wettelijke verankering van het verbod op speculatie en de nieuwe regelgeving voor het financieel toezicht, ze leiden ertoe dat de politieke verantwoordelijkheden in het nationale parlement en de deelstaatparlementen serieus tegen het licht werden gehouden, en leverden een wezenlijke bijdrage aan de verbetering van de aansturing van de overheidstaken op het gebied van het financieel beheer.

Tijdens mijn meer dan tien jaar als afdelings- en diensthoofd was ik niet alleen belast met de eigenlijke controletaken, maar ook met het personeelsbeheer en ‑beleid, de efficiënte inzet van de middelen en de sturing van alle controletaken in de onder mijn leiding staande organisatorische eenheden, de vaststelling van controleconcepten en de kwaliteitsborging, alsook de vertegenwoordiging van de Oostenrijkse Rekenkamer naar buiten toe.

Daarnaast heb ik op bilateraal, Europees en internationaal niveau actief geparticipeerd in de ontwikkeling en optimalisering van de samenwerking in het kader van het netwerk betreffende de controle op overheidsfinanciën. Dit gebeurde onder andere in de vorm van de deelname aan seminars, workshops en met het oog op de uitwisseling van ervaringen georganiseerde ontmoetingen met buitenlandse controle-instanties op hoog niveau (Kroatië, Slowakije, Macedonië), alsmede in de vorm van de onder mijn verantwoordelijkheid geïmplementeerde parallelle controles samen met buitenlandse controle-instanties (bijvoorbeeld met betrekking tot de thema's "Aanpassing aan de klimaatverandering op Europees niveau", "Eurofisc" en "De kosten van controle" in het kader van de werkgroep Structuurfondsen IV van het contactcomité van de voorzitter van de Europese Rekenkamer en de hoogste nationale controle-instanties van de lidstaten van de EU).

In mijn hoedanigheid van hoofd van de afdeling EU-financiën heb ik me intensief met EU‑thema's beziggehouden en heb ik heel veel geleerd over de werkwijze van de Europese Rekenkamer. Dit gebeurde in de vorm van de opstelling van het jaarlijkse financieel verslag van de EU, deelname aan de controles door de Europese Rekenkamer in Oostenrijk en eigen controles met EU-relevantie, zoals die betreffende LEADER 2007 tot en met 2013, en agrimilieumaatregelen (ÖPUL) 2007 tot en met 2013. Bij de controles die door de onder mijn leiding staande afdeling werden verricht, kwamen (en komen) ook wezenlijke taken van de EU-begroting, zoals landbouw, plattelandsontwikkeling, milieu, regionaal beleid, werkgelegenheid en sociale zaken, aan bod. Op grond van de boekhoudkundige controles op deze belangrijke EU-gebieden die de onder mijn verantwoordelijkheid vallende afdeling heeft doorgevoerd, beschik ik over een grondig inzicht in de structuur van de EU-begroting en de werking van de Structuur- en landbouwfondsen.

Daarnaast was ik van 2006 tot en met 2013 als financieel- en begrotingsdeskundige aan de werkgroep van het comité Staatsschuld, een adviesorgaan van de Oostenrijkse regering, verbonden, en namens de Oostenrijkse Rekenkamer lid van het permanent comité Kostenramingen en Kwijting regionale publiekrechtelijke organen. In deze functie heb ik niet alleen controlegerelateerd werk verricht, maar ook mijn kennis over het beheer van de begrotingen van de bond, deelstaten en gemeenten kunnen verdiepen, en mijn bij mijn controletaken opgedane ervaring kunnen inbrengen in de inschatting van de financieel-politieke situatie en de analyse van de duurzaamheid en de kwaliteit van het begrotingsbeleid van de Republiek Oostenrijk.

2. Wat zijn de drie belangrijkste beslissingen waar u in uw loopbaan bij betrokken bent geweest?

De drie belangrijkste beslissingen waar ik in mijn loopbaan bij betrokken ben geweest, hebben betrekking op praktijkvoorbeelden uit mijn tijd als hoofdcontroleur bij de Oostenrijkse Rekenkamer:

1. Direct nadat zich in 2007 de eerste tekenen van de mondiale financiële crisis voordeden, heb ik als hoofd van de afdeling Banken en Debt-Management vanaf 2008 boekhoudkundige controles betreffende het financieel beheer van de bond, deelstaten en gemeenten geïnitieerd, en was ik als initiator verantwoordelijk voor de implementatie hiervan (van de planning tot en met de verslaglegging). Bij deze gedetailleerde controles lag de nadruk op schuldenbeheer, de inzet van financiële instrumenten (met name derivatentransacties), beleggingsbeheer en risicobeheer, en de doeltreffendheid van de systemen voor toetsing en interne controle. De kritische opmerkingen in de controleverslagen, die onder andere op een groot risico van het verlies van 300 miljoen euro bij de met het financieel beheer van de bond belaste onafhankelijke "Bundesfinanzierungsagentur" (op grond van risicovolle financiële transacties) wezen, hadden verreikende effecten, in die zin dat ze i) als uitgangspunt dienden voor een op het hoogste politieke niveau (bondskanselier en minister van Financiën) in het leven geroepen werkgroep, ii) tot een nieuwe wettelijke regeling met "compliance"-vereisten op het niveau van de Oostenrijkse "Bundefinanzierungsagentur" leidden, iii) door de politiek als basis zijn genomen voor het later gedefinieerde speculatieverbod bij financiële transacties van publieke instanties, iv) tot een verbetering van de systemen voor interne controle en een aanscherping van controlegerelateerde methoden op alle niveaus van de regionale publiekrechtelijke organen hebben geleid, en v) daarmee tot duurzamere overheidsfinanciën hebben bijgedragen.

De boekhoudkundige controle betreffende de financieringsinstrumenten van de regionale publiekrechtelijke organen is in 2010 door INTOSAI (de International Organisation of Supreme Audit Institutions) in de lijst van "modelaudits" opgenomen, waar op dat moment slechts twaalf audits opstonden. Zij gelden als buitengewoon pregnante en veelzeggende voorbeelden van op nationaal niveau uitermate succesvolle controles, en internationaal als benchmark voor de leden van INTOSAI.

2. Als diensthoofd heb ik me hard gemaakt voor een sterkere positie van de Oostenrijkse Rekenkamer bij de controle van de rekeningen van de bond en het voortouw genomen voor nieuwe maatregelen op het gebied van de financiële audits (onder toepassing van de internationale normen (ISSAI en ISA) voor controles van rekeningen. Het betreft in concreto de introductie van functiecontroles voor bepaalde begrotingsverrekeningsystemen, zoals financieringsprocessen en personeelverrekening. De Oostenrijkse Rekenkamer heeft deze systeemgerelateerde functiecontroles na raadpleging van de Rekenkamers van Zwitserland en het Verenigd Koninkrijk met succes ingevoerd. Voortbordurend op de resultaten van de functiecontroles en de toetsing van het systeem voor interne controle bij de begrotingsverrekening neemt de bevoegde controleafdeling van mijn dienst een risicogeoriënteerde steekproef voor aanvullende bewijscontroles, teneinde er overeenkomstig ISSAI 1200 zekerheid over te verkrijgen dat het jaarverslag in essentie een juiste voorstelling van zaken geeft.

3. Ik heb als hoogste vertegenwoordiger van de Oostenrijkse Rekenkamer actief deelgenomen aan de werkgroep voor de oprichting van een onafhankelijke externe controlecommissie bij het Europees Stabiliteitsmechanisme (ESM), die op initiatief van de hoogste Duitse controle-instanties in het leven is geroepen. In de besprekingen heeft de Oostenrijkse Rekenkamer met succes op de Oostenrijkse besluitvormers ingepraat, in het bijzonder door hen voortdurend te informeren en te hameren op het grote belang van een passende verankering van een onafhankelijke en doeltreffende externe financiële controle in het ESM-verdrag. Deze initiatieven werden met succes bekroond; in het ESM-verdrag is een uit vijf personen bestaande onafhankelijke externe controlecommissie (Board of Auditors) opgenomen. Dit draagt in belangrijke mate bij tot meer "accountability" en transparantie ten aanzien van de werkzaamheden van het ESM.

Onafhankelijkheid

3. Overeenkomstig het Verdrag oefenen de leden van de Rekenkamer hun ambt "volkomen onafhankelijk" uit. Hoe zou u invulling geven aan deze verplichting bij de uitoefening van uw toekomstige functie?

Dat aan de onafhankelijkheid van de leden van de Rekenkamer groot belang wordt toegekend, blijkt uit het feit dat deze zowel in het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) (artikel 285 en artikel 286, lid 1), als in de verklaring van Lima over de richtsnoeren voor de financiële controle (negende congres van INTOSAI van 1977), zoals verder uitgewerkt in de verklaring van Mexico van 2007, is vastgelegd. De bepalingen in de gedragscode, in de ethische richtsnoeren en in de uitvoeringsbepalingen van het reglement van de Rekenkamer geven concrete invulling aan deze toegewijdheid aan onafhankelijkheid, die ik qua inhoud zonder enig voorbehoud deel. Deze bepalingen en richtsnoeren beogen te garanderen dat het vertrouwen van het brede publiek in de objectieve, onafhankelijke en professionele uitoefening van de controletaken van de Rekenkamer gewaarborgd is.

In mijn optiek vormt de veronderstelling van volledige onafhankelijkheid de crux van een doeltreffende en efficiënte controle van de overheidsfinanciën, een conditio sine qua non voor de geloofwaardigheid en de acceptatie ook daarvan. In mijn lange loopbaan als controleur heb ik geleerd dat onafhankelijkheid onlosmakelijk verbonden is met integriteit, onpartijdigheid en het vermijden van belangenverstrengeling. De leden van de Rekenkamer hebben een voorbeeldfunctie en moeten wat deze criteria betreft boven elke twijfel verheven zijn.

De genoemde beginselen heb ik bij alle door mij in de Oostenrijke Rekenkamer uitgeoefende functies – controleur, hoofdcontroleur, afdelingshoofd en diensthoofd – uit overtuiging als leidraad gevolgd en ook bij uitermate gevoelige kwesties, zoals mogelijke inbreuken op steun- en mededingingsregels, en mogelijke strafbare feiten, rigoureus in acht genomen.

Indien ik tot lid van de Europese Rekenkamer word benoemd, zal ik alle bepalingen betreffende de handhaving van de onafhankelijkheid – net als ik in mijn loopbaan tot nu toe heb gedaan – strikt in acht nemen, teneinde omtrent mijn onafhankelijkheid geen enkele twijfel te laten bestaan. Dit geldt ook voor de situatie waarin zich in het kader van mijn verantwoordelijkheid als controleur een mogelijke belangenverstrengeling zou voordoen. De desbetreffende controletaak zal ik dan – na overleg met de voorzitter – teruggeven.

4. Is u voor de voorheen door u uitgeoefende administratieve functie vrijstelling verleend, indien een dergelijke procedure was voorzien?

Ik heb geen administratieve functie vervuld, en in Oostenrijk bestaat er ook geen procedure voor het verlenen van een officiële vrijstelling voor administratieve functies.

5. Heeft u zakelijke of financiële belangen of andere verplichtingen waardoor een conflict met uw toekomstige taken zou kunnen optreden? Bent u bereid om al uw financiële belangen en andere verplichtingen aan de voorzitter van de Rekenkamer te onthullen en ze openbaar te maken? Bent u momenteel bij een gerechtelijke procedure betrokken, en zo ja, kunt u daar gedetailleerde uitleg over verschaffen?

Krachtens artikel 126 van de Oostenrijkse grondwet is het leden van de Oostenrijkse Rekenkamer verboden een leidinggevende of bestuurlijke functie te vervullen in ondernemingen die door de Rekenkamer worden gecontroleerd, zoals trouwens in het algemeen in commerciële ondernemingen.

Ik beschik niet over zakelijke, financiële of andere belangen die tot een conflict met mijn toekomstige taken zouden kunnen leiden. In overeenstemming met de gedragscode voor de leden van de Rekenkamer zal ik de voorzitter op het moment van mijn aantreden – met het oog op openbaarmaking door hem – al mijn financiële belangen en andere verplichtingen onthullen. Bovendien verklaar ik dat ik bij geen enkele gerechtelijke procedure betrokken ben.

6. Bent u bereid om een functie waarvoor u gekozen bent, of een actieve functie met verantwoordelijkheden in een politieke partij op te geven na uw benoeming tot lid van de Rekenkamer?

Ik oefen geen functie waarvoor ik gekozen ben uit en bekleed geen actieve functie met verantwoordelijkheden in een politieke partij. Het is voor mij een vanzelfsprekendheid dat ik er vanaf zie tijdens de uitoefening van mijn toekomstige werkzaamheden als lid van de Europese Rekenkamer dergelijke functies te aanvaarden.

7. Hoe zou u optreden bij een grote onregelmatigheid of zelfs een geval van fraude en/of corruptie, waarbij personen in uw lidstaat van herkomst zijn betrokken?

De leden van de Rekenkamer werken uit hoofde van intern besluit nr. 97-2004 nauw met het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) samen bij zijn onderzoeken in het kader van de bestrijding van fraude, corruptie en overige onregelmatigheden ten nadele van de financiële belangen van de Unie. Wanneer de Europese Rekenkamer in het kader van zijn controles op vermoedens van fraude, corruptie of overige onregelmatigheden stuit, of vaststelt dat daadwerkelijk sprake is van fraude, corruptie of overige onregelmatigheden, stelt het OLAF daarvan onmiddellijk op de hoogte. Deze handelswijze stoelt op artikel 287, lid 2, VWEU, waarin wordt bepaald dat de Rekenkamer verslag uitbrengt over alle onregelmatigheden die hij in het kader van zijn controles vaststelt. Dit betreft zowel de ontvangsten (bijvoorbeeld in het geval van ontduiking van douanerechten en belastingen), als de uitgaven (bijvoorbeeld bij misbruik van EU-steun).

Ter waarborging van het vertrouwen van de Europese burgers in de goede werking van de instellingen van de Europese Unie is het mijns inziens een must dat met name ook de leden van de Rekenkamer een bijdrage aan de snelst mogelijke blootlegging van potentiële fraudegevallen leveren door vermoedens van fraude, corruptie en overige onregelmatigheden waar zij kennis van verkrijgen onmiddellijk – ongeacht de betrokken persoon/personen of lidstaat – aan OLAF door te geven. De beginselen van onafhankelijkheid en onpartijdigheid gelden in dit verband uiteraard ook onverkort voor de behandeling van eventuele onregelmatigheden of gevallen van fraude, respectievelijk corruptie, waar personen uit mijn eigen lidstaat bij betrokken zijn.

Bij serieuze vermoedens van onregelmatigheden heb ik in mijn loopbaan bij de Oostenrijkse Rekenkamer altijd – waaronder, in voorkomend geval, ook ten aanzien van leden van mijn eigen controleteams – de nodige maatregelen genomen, waaronder maatregelen die ertoe leidden dat tegen de betroffen personen door de bevoegde instanties disciplinaire of strafrechtelijke onderzoeken werden gestart. Daarnaast heb ik bij een aantal door mij geleide of onder mijn verantwoordelijkheid uitgevoerde controles waarbij het gegronde vermoeden bestond dat er sprake was van strafbare feiten, opdracht gegeven de bevoegde justitiële autoriteiten hiervan onverwijld in kennis te stellen, en heb ik hen het desbetreffende bewijsmateriaal doen toekomen. Dit gebeurde bijvoorbeeld in het geval van de risicovolle financiële transacties en de op basis daarvan ontstane verliezen van een staatsvervoersbedrijf, alsook in het geval van mogelijke verliezen op grond van financiële speculatie op het niveau van een hoofdstad van een deelstaat. Ook heb ik bij het vermoeden van grootschalige fraude en corruptie bij een energiemaatschappij in mijn eigen deelstaat – op grond van aan het licht gebrachte gevallen van zelfverrijking en onregelmatigheden bij aanbestedingen – onmiddellijk justitie ingeschakeld. Dit bewijst dat ik bij de beoordeling van onregelmatigheden volledig objectief – dus zonder rekening te houden met het "waar" en het "wie" – te werk ga en alle vermoedens identiek behandel.

Deze rechtlijnige en compromisloze werkwijze zal ik ook als lid van de Europese Rekenkamer bij ernstige onregelmatigheden en potentiële gevallen van fraude en corruptie, onafhankelijk van de nationaliteit van de betrokken personen, en dus ook wanneer de vermoedens personen uit mijn eigen lidstaat van herkomst betreffen, volgen, in die zin dat ik, met inachtneming van het beginsel van vertrouwelijkheid, onverwijld OLAF zal inschakelen.

Uitoefening van het ambt

8. Wat zijn in uw optiek de belangrijkste kenmerken van een cultuur van goed financieel beheer in het geval van overheidsbegrotingen?

Naast de betrouwbaarheid van de rekeningen, alsmede de wettigheid en regelmatigheid van de uitgaven van de Europese Unie, is goed financieel beheer en, in het verlengde daarvan, de doeltreffendheid en efficiëntie van het beleid van de Europese Unie van groot belang.

Wanneer de Rekenkamer in overeenstemming met artikel 287, lid 2, VWEU, in combinatie met artikel 30 van het Financieel Reglement, controleert of ten aanzien van de begroting van de Unie sprake is van goed financieel beheer, beoordeelt hij in concreto of de beginselen van zuinigheid, houdbaarheid en doeltreffendheid in acht worden genomen. Deze beginselen vormen tegelijkertijd richtsnoeren voor de uitvoerende organen bij het beheer van de middelen van de EU.

Op grond van de ervaring die ik bij de Oostenrijkse Rekenkamer met controles op bonds- en deelstaatniveau, en ook van publiekrechtelijke ondernemingen, heb opgedaan, kan ik zeggen dat een cultuur van goed financieel beheer in het geval van overheidsbegrotingen staat of valt met probate procedures en een goed functionerend controlesysteem.

In mijn ogen is het voor een wettig en regelmatig gebruik van de EU-middelen, maar ook voor een maximale doeltreffendheid daarvan, essentieel dat voor naleving wordt gezorgd van de onderstaande criteria:

–       een helder rechtskader voor het handelen van het bestuur, alsmede eenvoudige en gemakkelijk te begrijpen regels voor het opstellen en uitvoeren van de begroting, en voor de tenuitvoerlegging van programma's;

–       ondubbelzinnige, concrete en op inzichtelijke behoeftenanalyses gebaseerde beleidsdoelstellingen;

–       een duidelijke bevoegdhedenverdeling voor het bestuur, in combinatie met een transparante organisatiestructuur en voldoende financiële en personele middelen;

–        definiëring van de beoogde effecten en heldere prestatie-indicatoren voor het meten van deze effecten;

–       een transparant accountabilitymechanisme ten aanzien van het gebruik van de openbare financiële middelen, in het bijzonder erkende regels en normen voor het opstellen van de rekeningen en verslaglegging;

–       een goed functionerend systeem voor interne controle ter waarborging van de inachtneming van de procedures;

–       toezicht op de inachtneming van het beginsel van goed financieel beheer door de met de externe controle van de openbare financiën belaste instanties, teneinde de democratisch gekozen organen (d.w.z. de parlementen) alsmede het geïnteresseerde brede publiek relevante, onafhankelijke en zo objectief mogelijke informatie te verstrekken over de wijze waarop de instellingen hun taken waarnemen tegen de achtergrond van de beginselen van zuinigheid, houdbaarheid en doeltreffendheid.

In dit verband controleert de Europese Rekenkamer in het bijzonder:

–       of de voor de verwezenlijking van de doelstellingen genomen maatregelen passend zijn en de ter beschikking gestelde financiële middelen volstaan;

–       of de bestaande normen, wat de "compliance" betreft, een doeltreffende, service- en klantgerichte tenuitvoerlegging van de programma's mogelijk maken en bijdragen tot resultaat-georiënteerd beleid;

–       of de wijze waarop de instellingen met betrekking tot hun taken, uitgaven en financiering verantwoording afleggen, volstaat om "ownership" en good governance te waarborgen;

–       of sprake is van een inzichtelijk en realistisch financieel kader plus tijdschema, of deze gerespecteerd worden en of de uitvoering van de begroting voldoende transparant is;

–       of de openbare financiële middelen efficiënt worden benut. Bij de beoordeling van de bereikte effecten moet niet alleen naar de korte termijn worden gekeken, maar moet in het bijzonder het aspect "duurzaamheid" leidend zijn. Bij het meten van de "output" (de doelstellingen van het programma), de resultaten (de rechtstreeks door het programma bewerkstelligde veranderingen) en de effecten (de aan de bijdrage van de EU toe te schrijven langetermijngevolgen) moet worden uitgegaan van relevante en betrouwbare gegevens;

–       of de administratie en de rapportagesystemen betrouwbaar zijn en geschikt om vast te stellen of de resultaten al dan niet aansluiten bij de in het managementplan vastgelegde doelstellingen en indicatoren;

–       of de opzet van het systeem voor interne controle goeddoordacht is en of de beheer-, aansturings- en controle-instrumenten doeltreffend functioneren.

Als lid van de Europese Rekenkamer zal ik in het kader van de controles groot belang toekennen aan de inachtneming van al deze criteria en controletaken, met als prioritaire doelstelling het waarborgen van een zo doeltreffend mogelijke benutting van de openbare middelen, door middel van een combinatie van een reducering van de kosten en een verhoging van de effectiviteit. Dit is, gezien het feit dat de huidige financiële druk op de begrotingen van de Unie en de lidstaten alle partijen ertoe dwingt duurzaamheid en resultaatgericht denken bij het gebruik van de publieke middelen voorop te stellen, nu belangrijker dan ooit.

9. Overeenkomstig het Verdrag is het de taak van de Rekenkamer om het Europees Parlement bij te staan bij het uitoefenen van haar controlebevoegdheid met betrekking tot de uitvoering van de begroting. Hoe zou u uw taken op het vlak van de verslaglegging aan het Europees Parlement en meer bepaald aan de commissie Begrotingscontrole omschrijven?

Het Parlement als kwijtingsautoriteit, en met name de Commissie begrotingscontrole, vormen een van de belangrijkste doelgroepen van de verslagen van de Rekenkamer, aangezien het Parlement zich bij de beoordeling van de tenuitvoerlegging van de begroting, het besluit over de kwijting en het opstellen van aanbevelingen in het bijzonder op de verslagen van de Rekenkamer baseert. De verslagen moeten derhalve volledig in overeenstemming zijn met het bepaalde in het handboek voor de toetsing van de inachtneming van het beginsel van goed financieel beheer van de Rekenkamer, d.w.z. ze moeten objectief, volledig, duidelijk, overtuigend, relevant, nauwkeurig, constructief en kernachtig zijn.

Het Parlement kan de tenuitvoerlegging van de EU-begroting alleen goed beoordelen en de kwijtingsprocedure alleen goed afwikkelen indien het over voldoende actuele en bruikbare informatie over de efficiëntie en doelmatigheid van het gebruik van de EU-middelen beschikt. Dit wordt bereikt door in het kader van het opstellen van de betrouwbaarheidsverklaring bij de controles meer gewicht toe te kennen aan de beginselen "goed financieel beheer" en "doeltreffendheid". De Rekenkamer kan in zijn speciale verslagen daarnaast aandacht besteden aan verschillende combinaties van indicatoren (wettigheid en regelmatigheid, zuinigheid, goed financieel beheer en doeltreffendheid) en grotere nadruk leggen op systeem-gerelateerde aspecten. In mijn ogen zou het voor de leden van het Parlement, en met name de leden van de Commissie begrotingscontrole, buitengewoon nuttig zijn indien de Rekenkamer elk punt van kritiek vergezeld zou doen gaan van een constructieve aanbeveling; dit is bij uitstek een resultaatgerichte werkwijze. Ik zal me op mijn toekomstige werkterrein en met betrekking tot de door mij aan te sturen controleteams persoonlijk vergewissen van de relevantie, de kwaliteit en de resultaatgerichtheid van de werkzaamheden, en er alles aan doen om te bewerkstelligen dat de constateringen en aanbevelingen in de jaarverslagen en speciale verslagen van de Rekenkamer relevant en coherent zijn.

Als goed voorbeeld van een relevante, op een uitermate pertinent moment verrichte controle uit mijn loopbaan tot nu toe geldt het verslag van de controle op het toezicht op de financiële markten en de in dat voor de besluitvormers op politiek niveau bedoelde verslag opgenomen constateringen en bijbehorende aanbevelingen. Het in een periode van ongeveer tien maanden aan het parlement voorgelegde verslag, inclusief de constateringen en aanbevelingen daarin, was bij het opstellen van nieuwe wetgeving inzake het toezicht op de financiële markten in Oostenrijk vervolgens een uitermate belangrijke leidraad.

Een andere belangrijke manier voor de Rekenkamer om de besprekingen in het parlement en de Commissie begrotingscontrole te ondersteunen, naast het opstellen van de hierboven bedoelde verslagen, is in mijn ogen het uitwerken van initiatiefadviezen met betrekking tot plannen voor wetgeving, respectievelijk ontwerpwetgeving, alsmede het produceren van standpunten en de zogenaamde "landscape"-verslagen over uiteenlopende actuele ontwikkelingen. Op basis van mijn ervaringen ben ik de mening toegedaan dat met de suggesties en belangen van het Parlement en de Commissie begrotingscontrole, als belangrijke "stakeholders" bij de uitwerking van het controleprogramma van de Rekenkamer, in de mate van het mogelijke rekening moet worden gehouden.

In mijn carrière bij de Oostenrijkse Rekenkamer behoorde het tot mijn kerntaken de voorzitter bij de behandeling van de verslagen van de Rekenkamer in de verschillende parlementscommissies ter zijde te staan en de verslagen in de deelstaatparlementen voor te stellen en toe te lichten. Daarnaast moest ik, in voorkomend geval, in speciale onderzoekscommissies die zich met de verslagen van de Rekenkamer bezighielden, persoonlijk de vragen van de parlementsleden beantwoorden. In het kader van deze nauwe samenwerking met de parlementaire gremia heb ik nuttige inzichten in het parlementaire werk opgedaan, en heb ik de verschillende belangen van en de specifieke eisen die aan de parlementaire controle worden gesteld, beter leren kennen. Zeer nuttig en onmisbaar voor de samenwerking tussen de Oostenrijkse Rekenkamer en het parlement waren de geregeld plaatsvindende ontmoetingen en gesprekken met de leden van de parlementscommissies waarin de verslagen van de Rekenkamer werden behandeld (Commissie voor de Rekenkamer).

Dit kanaal stelde de parlementariërs in de gelegenheid hun suggesties en wensen ten aanzien van actuele controlethema's en de vorm van de verslaglegging aan de Rekenkamer kenbaar te maken. Als toekomstig lid van de Europese Rekenkamer lijkt het mij goed ook hier een dergelijke constructieve dialoog te voeren en ik zal alles doen wat in mijn vermogen ligt om de nauwe samenwerking van de Europese Rekenkamer met het Europees Parlement, en met name de Commissie begrotingscontrole, doeltreffend en op de lange termijn te bevorderen en te ondersteunen.

10. Wat is volgens u de meerwaarde van prestatiecontroles ("performance audit") en hoe moeten de bevindingen ervan in het bestuur worden geïntegreerd?

Het Europees Parlement heeft zich in het kader van de kwijting voor de Commissie voor het begrotingsjaar 2011 in april 2013 op het standpunt gesteld dat de conformiteitscontroles door controles betreffende goed financieel beheer moeten worden vervangen, d.w.z. controles die op de houdbaarheid, de efficiëntie en de effectiviteit van de politieke instrumenten van de EU gericht zijn. De Commissie begrotingscontrole neemt in haar verslag over de toekomstige rol van de Rekenkamer van 8 januari 2014 een vergelijkbaar standpunt in.

Bij de controles richt de Europese Rekenkamer zich zowel op het aspect regelmatigheid, als op het aspect goed financieel beheer. De financiële en de "compliance"-audits zijn belangrijk als grondslag voor de kwijtingsprocedure en met name ook om te kunnen beoordelen of de EU-middelen op wettige en regelmatige wijze zijn uitgegeven. De prestatiecontroles daarentegen leveren informatie over de zuinige, kosten-efficiënte en doeltreffende benutting van de openbare middelen. Hierbij is het voor mij van essentieel belang de besluitvormers enerzijds – op basis van bij de controles ingewonnen informatie – te kunnen vertellen wat met de inzet van de EU-middelen is bewerkstelligd, en anderzijds concrete en bruikbare aanbevelingen te kunnen doen en aan te kunnen geven op welke wijze de resultaten nog verder kunnen worden verbeterd.

Het gaat in mijn optiek in beginsel niet om een keuze vóór of tégen prestatiecontroles, respectievelijk vóór of tégen financiële audits, maar om het vinden van het juiste evenwicht tussen en samenspel van deze beide instrumenten, teneinde de doeltreffendheid van de Rekenkamer in het algemeen te vergroten. Bij de controles die de Rekenkamer met het oog op het afgeven van de betrouwbaarheidsverklaring doorvoert, kan tegelijkertijd worden onderzocht op welke afzonderlijke gebieden een groter risico voor het beginsel van goed financieel beheer bestaat en, in het verlengde daarvan, specifieker op de inachtneming van dit beginsel gerichte controles verrichten. Omgekeerd kan bij de controles in verband met de naleving van het beginsel van goed financieel beheer blijken dat er tekortkomingen zijn wat de wettigheid en de regelmatigheid betreft waaraan, indien noodzakelijk, nadrukkelijker aandacht moet worden besteed. Dit alles rechtvaardigt de conclusie dat juist omdat deze instrumenten zo sterk van elkaar verschillen een goed samenspel uitermate belangrijk is. Voor zover ik dat als buitenstaander kan beoordelen, zou het goed zijn indien de Europese Rekenkamer zich nog meer dan nu het geval is zou concentreren op prestatiecontroles.

Ook voor de Rekenkamers geldt dat de financiële bomen niet meer tot in de hemel groeien en dat de financiële middelen dus doeltreffend moeten worden gebruikt. Bij de planning van de controles moet de blik dus met name worden gericht op de gebieden waar de waarschijnlijkheid (het risico) dat niet kosten-efficiënt of ondoeltreffend wordt gehandeld, het grootst is. Dit zal erin resulteren dat bij de controle-activiteiten meer gewicht zal worden toegekend aan het aspect "risico", met andere woorden dat aan de risico's voor de naleving van het beginsel van kosten-efficiëntie bij de tenuitvoerlegging van de begroting meer aandacht wordt besteed. Tegelijkertijd moet de focus in versterkte mate komen te liggen op thema's waarbij de winst voor de gecontroleerde diensten en de overheidsbegrotingen naar verwachting het grootst is. Met name de prestatiecontroles kunnen, door de grotere nadruk op risicogebieden en specifieke thema's die voor de "stakeholders" van bijzonder belang zijn, een grote toegevoegde waarde hebben.

Bij de controles op kosten-efficiëntie kan op meerdere vlakken winst worden gemaakt: i) de gecontroleerde diensten worden gewezen op potentiële ontvangsten en besparingen, op kwantitatieve en kwalitatieve verbeteringen, alsook op vermijdbare nadelen en realiseerbare voordelen, ii) het Parlement en de Commissie begrotingscontrole beschikken op basis van gedegen feitenmateriaal en overtuigende aanbevelingen over een waardevolle besluitvormingsbasis en suggesties voor alternatieven met betrekking tot het genereren en optimaal benutten van de openbare middelen, en iii) het brede publiek wordt op transparante wijze geïnformeerd over de wijze waarop de openbare middelen worden gegenereerd en gebruikt. Van de controles van de Rekenkamer gaat ook een preventief effect uit, in die zin dat ze verspilling en misbruik voorkomen en corruptie helpen voorkomen.

Bij het kiezen van de thema's voor de prestatiecontroles moet uitgegaan worden van kosten-batenanalyses, alsook van probleem- en risicoanalyses. Prioritair zijn de boekhoudkundige relevantie (financiële uitwerkingen op de EU-begroting, kostenbesparingen, vergroting van de efficiëntie), het risicopotentieel, de omvang van het verbeteringspotentieel, actuele gebeurtenissen, economische indicatoren, het openbaar belang en de preventieve werking. Oogmerk moet het zijn in de verslagen van de Rekenkamer op betekenisvolle wijze iets te zeggen over en aanbevelingen te doen voor het verbeteren van de kwaliteit van het financieel beheer en de doeltreffendheid, transparantie tot stand te brengen en de accountability te vergroten. In een vervolgstadium moet ook de doeltreffendheid van de controles van de Rekenkamer, d.w.z. de mate waarin zijn aanbevelingen worden opgevolgd, aan de hand van follow-upcontroles worden gecontroleerd. Op die manier kan de eigen doeltreffendheid worden verbeterd.

Bij de Oostenrijkse Rekenkamer heb ik me met alle soorten controles bezighouden. Als diensthoofd was ik, in het verlengde van de toetsing van de jaarrekeningen van de bond en de kwijting, nauw betrokken bij de verbetering van het systeem voor de financiële controle. In dezelfde periode schakelde de bond ook van het cash-flowboekhoudsysteem over op het systeem van dubbele boekhouding en moest in verband daarmee de openingsbalans van de Republiek Oostenrijk worden gecontroleerd.

Mijn controlewerkzaamheden bij de Oostenrijkse Rekenkamer betroffen voornamelijk de eerbiediging van het beginsel van goed financieel beheer. Hierbij kwamen bijna alle deelgebieden van het bestuur op bonds-, deelstaat- en gemeenteniveau aan bod, zoals onderzoek, landbouw, de arbeidsmarkt, openbare uitgaven, onroerende goederen, verkeer, energie en financieel beheer. Daarnaast hield ik me – voornamelijk in leidinggevende functies – bezig met de controle van de boekhouding van grote en belangrijke commerciële ondernemingen, zoals de nationale bank van Oostenrijk, de Oostenrijkse Spoorwegen, de nationale Oostenrijkse Elektriciteitsmaatschappij, Autobahnen- und Schnellstraßen-Finanzierungs- Aktiengesellschaft (ASFINAG), en de Oostenrijke omroepmaatschappij. Deze controles hadden niet alleen tot gevolg dat de desbetreffende bedrijven (kosten-) efficiënter gingen opereren, maar ook dat er miljoenen werden bespaard. De kennis en ervaring die ik hierbij heb opgedaan, kan ik in mijn toekomstige functie gebruiken voor het vergroten van de doeltreffendheid en efficiëntie van het gebruik van de openbare financiële middelen ten behoeve van de Europese burgers, waarmee een toegevoegde waarde voor de openbare begrotingen wordt gecreëerd.

11. Hoe kan de samenwerking tussen de Rekenkamer, de nationale controle-instanties en het Europees Parlement (Commissie begrotingscontrole) worden verbeterd op het punt van de controle van de EU-begroting?

Het is in het belang van zowel de Europese Unie, als de lidstaten dat de EU-middelen in overeenstemming met de regels en verstandig worden gebruikt. Het beheer van meer dan 80% van de middelen op de EU-begroting wordt gedeeld uitgeoefend, dat wil zeggen dat de Commissie én de lidstaten er verantwoordelijk voor zijn dat de begroting volgens de regels ten uitvoer wordt gelegd. Dit brengt logischerwijs met zich mee dat zowel de Europese Rekenkamer, alsook de nationale externe controle-instanties betrokken zijn bij de externe controle van de gebruikte middelen.

De controles van de hoogste nationale controle-instanties met betrekking tot de EU-middelen zijn ook van zeer groot belang gezien het feit dat wanneer eventuele tekortkomingen in een vroeg stadium blootgelegd en afdoende verholpen worden, de Commissie geen financiële correcties hoeft door te voeren. Daarnaast kunnen de hoogste nationale controle-instanties in hun hoedanigheid van nationale deskundigen met name middels systeemcontroles van organisaties stroomopwaarts en stroomafwaarts in belangrijke mate bijdragen tot verbetering van de kwaliteit van de nationale bestuurs- en controlesystemen. Hiertoe moet wel aan bewustmaking met betrekking tot de specifieke kenmerken van het beheer van de EU-middelen worden gedaan en moeten aan de EU gerelateerde aspecten beter in de planning van de controles en de controle-activiteiten zelf van de hoogste nationale controle-instanties worden ingebonden.

Bij de verbetering van de samenwerking tussen de Europese Rekenkamer, de hoogste nationale controle-instanties en het Parlement kan aan de onderstaande aspecten worden gedacht:

–       coördinatie van de hulpbronnen en een intensievere afstemming van de controle-activiteiten van de Europese Rekenkamer en de hoogste nationale controle-instanties bij de beoordeling van de uitgaven en de eerbiediging van het beginsel van goed financieel beheer bij de tenuitvoerlegging van de EU-begroting, teneinde dubbel werk bij de controles te vermijden, hetgeen tot een grotere doeltreffendheid op alle controleniveaus leidt;

–       uitwisseling van controle- en inspectiegegevens, alsook van controle-informatie tussen de Europese Rekenkamer en de hoogste nationale controle-instanties, binnen het hierop van toepassing zijnde juridische kader;

–       vergroting van de rol van de hoogste nationale controle-instanties, hetzij zelfstandig, d.w.z. zonder betrokkenheid van de Europese Rekenkamer, hetzij samen met de Europese Rekenkamer, bij de controles betreffende de eerbiediging van het beginsel van goed financieel beheer en van doelmatigheid bij de benutting van de EU-middelen;

–       vereenvoudiging, door de Europese Rekenkamer en de hoogste nationale controle-instanties, van de regelgeving betreffende de boekhoudkundige verwerking van het gebruik van de EU-middelen, alsmede totstandbrenging van grotere proportionaliteit tussen de kosten van de interne controles enerzijds en het gebruik van de EU-middelen, respectievelijk de met dat gebruik bereikte resultaten, anderzijds;

–       verbeterde inachtneming, door de Europese Rekenkamer, van de in de lidstaten door de hoogste nationale controle-instanties gedane constateringen, wat met zich meebrengt dat de Europese Rekenkamer zelf minder gedetailleerde controles hoeft te verrichten, waarbij wel eerst waterdichte afspraken over uniforme normen en controlebeginselen moeten worden gemaakt. Deze resultaten kunnen ook van nut zijn bij de kwijtingsprocedure op het niveau van het Parlement;

–       stelselmatige uitwisseling van kennis en ervaringen: het contactcomité van de voorzitter van de Europese Rekenkamer en de hoogste nationale controle-instanties vormt – met zijn werkgroepen en initiatieven – een ideaal platform voor het uitwisselen en ontwikkelen van methoden en normen voor de controles.

Indien de Europese Rekenkamer en de hoogste nationale controle-instanties in een sfeer van vertrouwen als daadwerkelijke partners met elkaar samenwerken, met inachtneming van hun onafhankelijkheid, draagt dat bij tot de beoogde vergroting van de doeltreffendheid van de controles.

Ik heb de indruk dat de planning van de controles en de coördinatie tussen de Europese Rekenkamer en de hoogste nationale controle-instanties, met name wat de keuze van de controlethema's en -gebieden betreft, verder kan worden verbeterd, en zeker met het oog op de nagestreefde grotere doeltreffendheid van het gebruik van de middelen gewenst is. Daarnaast zou het goed zijn beter op de hoogte te zijn van elkaars besluitvormings- en beheerprocessen, zoals de werkwijze en de kwaliteit van de interne systemen voor toezicht en controle betreffende EU-middelen, alsook van de herkomst, de frequentie, het soort en de gevolgen van de geconstateerde onregelmatigheden, in combinatie met, in voorkomend geval, de gedane aanbevelingen. De kennis die hierbij wordt opgedaan, kan de kwaliteit van de verslagen voor het Parlement ten goede komen en nuttig zijn in het kader van de kwijtingsprocedure.

De Oostenrijkse Rekenkamer maakt regelmatig gebruik van het in artikel 287, lid 3, VWEU verankerde recht om deel te nemen aan de controles van de Europese Rekenkamer in Oostenrijk. Ik ben hier groot voorstander van aangezien de hoogste nationale controle-instanties op deze wijze uit eerste hand informatie kunnen verzamelen over de controle-activiteiten van de Europese Rekenkamer op lidstaatniveau, de eigen-initiatiefcontroles met betrekking tot het gebruik van de EU-middelen beter kunnen leren focussen, kennis kunnen opdoen over de werkwijze van de Europese Rekenkamer, alsook een coördinerende rol kunnen vervullen tussen de controleteams van de Europese Rekenkamer en de hoogste nationale controle-instanties.

Tijdens mijn periode als hoofd van de dienst die binnen de Oostenrijke Rekenkamer met de EU-middelen was belast, heb ik er te allen tijde naar gestreefd eigen controleprioriteiten in kaart te brengen op basis van de kennis en de ervaringen die wij opdeden in het kader van de deelname aan de controles van de Europese Rekenkamer. Dit gebeurde bijvoorbeeld met veel succes met betrekking tot het landbouwfonds (de boekhoudkundige controles "LEADER 2007 tot 2013", "agrimilieumaatregelen ÖPUL 2007" en "financiële correcties op landbouwgebied").

De hervorming van de EU-begrotingsregels en de nieuwe maatregelen voor het economisch en begrotingsbeleid in de Europese Unie (zoals de maatregelen van het zogenaamde "six-pack" en het "two-pack") in het verlengde van de financieel-economische crisis, stellen de met de externe financiële controle belaste instanties (de Europese Rekenkamer en de hoogste nationale controle-instanties) voor een groot aantal nieuwe uitdagingen. Het uniforme toezichtmechanisme, dat met het toezicht op de kredietinstellingen in de eurozone belast is, en het systeem voor de toetsing van het financieel-economisch beleid in het kader van het Europees semester, zijn voorbeelden van nieuwe ontwikkelingen die het belang onderstrepen van een nauwere samenwerking tussen de hoogste nationale controle-instanties, teneinde de parlementen en de burgers van de EU een volledig, op de verrichte controles gebaseerd beeld van het gebruik van de EU-middelen te geven. In mijn ogen is een gecoördineerd optreden van alle hierbij betrokken Rekenkamers tegen deze achtergrond een conditio sine qua non, omdat we naast een nieuwe invulling van het economisch beleid, het begrotingsbeleid en het beleid met betrekking tot de overheidsfinanciën ook behoefte hebben aan een daarop afgestemd controlesysteem. Teneinde het Parlement bij het toezicht op de tenuitvoerlegging van de EU-begroting optimaal te kunnen bijstaan, is het zaak in overeenstemming met het bepaalde in het Verdrag van Lissabon meer gewicht toe te kennen aan een constructieve dialoog en gedachtewisseling tussen de Europese Rekenkamer en het Parlement, respectievelijk de Commissie begrotingscontrole.

Overige aspecten

Zou u uw kandidatuur intrekken indien het Parlement zich tegen uw benoeming tot lid van de Rekenkamer zou uitspreken?

Ik ben van oordeel dat een constructieve samenwerking tussen de Europese Rekenkamer in het algemeen en mijn persoon in het bijzonder enerzijds en het Parlement en de Commissie begrotingscontrole anderzijds alleen mogelijk is in een sfeer van wederzijds vertrouwen. In mijn antwoorden op de door u gestelde vragen heb ik geprobeerd duidelijk te maken dat er mij veel aan gelegen is mijn jarenlange ervaring op het gebied van de controle van de rekeningen te gebruiken in mijn toekomstige functie van lid van de Europese Rekenkamer en dat ik het belangrijk vind in nauwe samenwerking met het Parlement en in het bijzonder de Commissie begrotingscontrole een bijdrage te leveren aan het verbeteren van het beheer van de EU-middelen en de tenuitvoerlegging van de EU-begroting.

Indien ik er niet in zou slagen het Parlement van mijn professionele en persoonlijke capaciteiten, alsook mijn onafhankelijkheid, onpartijdigheid en integriteit te overtuigen, zou dat duiden op een verstoorde vertrouwensrelatie en een vruchtbare samenwerking tussen de beide instellingen negatief beïnvloeden. Aangezien de onafhankelijkheid en professionaliteit van de leden van de Rekenkamer wezenlijke voorwaarden zijn om ten behoeve van de Europese Unie succesvol te kunnen functioneren, zou een negatief oordeel van het Parlement voor mij aanleiding zijn mijn kandidatuur voor het lidmaatschap van de Europese Rekenkamer in te trekken.

UITSLAG VAN DE EINDSTEMMING IN DE COMMISSIE

Datum goedkeuring

17.2.2014

 

 

 

Uitslag eindstemming

+:

–:

0:

15

2

1

Bij de eindstemming aanwezige leden

Marta Andreasen, Inés Ayala Sender, Tamás Deutsch, Martin Ehrenhauser, Jens Geier, Ingeborg Gräßle, Rina Ronja Kari, Jan Mulder, Paul Rübig, Petri Sarvamaa, Georgios Stavrakakis, Michael Theurer

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervanger(s)

Thijs Berman, Jorgo Chatzimarkakis

Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervanger(s) (art. 187, lid 2)

Birgit Collin-Langen, Doris Pack, Thomas Ulmer, Manfred Weber