VERSLAG over het jaarverslag 2012 over de bescherming van de financiële belangen van de Europese Unie - fraudebestrijding

20.3.2014 - (2013/2132(INI))

Commissie begrotingscontrole
Rapporteur: Inés Ayala Sender

Procedure : 2013/2132(INI)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus :  
A7-0195/2014
Ingediende teksten :
A7-0195/2014
Aangenomen teksten :

ONTWERPRESOLUTIE VAN HET EUROPEES PARLEMENT

over het jaarverslag 2012 over de bescherming van de financiële belangen van de Europese Unie - fraudebestrijding

(2013/2132(INI))

Het Europees Parlement,

–   onder verwijzing naar zijn resoluties over eerdere jaarverslagen van de Commissie en van het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF),

–   gezien het verslag van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad van 24 juli 2013 met als titel "Bescherming van de financiële belangen van de Europese Unie - Fraudebestrijding - Jaarverslag 2012" (COM(2013)0548) en de begeleidende documenten bij dit verslag (SWD(2013)0283, SWD(2013)0284, SWD(2013)0285, SWD(2013)0286) en SWD(2013)0287,

–   gezien het jaarverslag van het OLAF voor 2012,

–   gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de uitvoering van de begroting over het begrotingsjaar 2012, vergezeld van de antwoorden van de instellingen[1],

–   gezien het voorstel voor een verordening van de Raad tot instelling van het Europees Openbaar Ministerie (COM(2013)0534),

–   gezien de mededeling van de Commissie van 17 juli 2013 met als titel "De governance van OLAF en de procedurele waarborgen bij onderzoeken versterken: stapsgewijze benadering ter flankering van de instelling van een Europees Openbaar Ministerie" (COM(2013)0533),

–   gezien de mededeling van de Commissie van 17 juli 2013 getiteld "De financiële belangen van de Unie beter beschermen: instelling van een Europees Openbaar Ministerie en hervorming van Eurojust" (COM(2013)0532),

–   gezien de mededeling van de Commissie van 26 mei 2011 over de bescherming van de financiële belangen van de Europese Unie via het strafrecht en door administratieve onderzoeken - Een geïntegreerd beleid om het geld van de belastingbetaler veilig te stellen (COM(2011)0293),

–   gezien de mededeling van de Commissie van 24 juni 2011 over de fraudebestrijdingsstrategie van de Commissie (COM(2011)0376),

–   gezien de mededeling van de Commissie van 6 december 2012 met als titel "Actieplan ter versterking van de strijd tegen belastingfraude en belastingontduiking" COM(2012)0722),

–   gezien de mededeling van de Commissie van 30 september 2013 met als titel "Bescherming van de begroting van de Europese Unie tot eind 201" (COM(2013)0682),

–   gezien de mededeling van de Commissie van 13 december 2013 met als titel "Toepassing van financiële nettocorrecties op de lidstaten in het landbouwbeleid en het cohesiebeleid" (COM(2013)0934),

–   gezien het verslag van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement met als titel "EU-corruptiebestrijdingsverslag" (COM(2014)0038),

–   gezien Richtlijn 2013/43/EU van de Raad van 22 juli 2013 tot wijziging van Richtlijn 2006/112/EG betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde wat betreft een facultatieve en tijdelijke toepassing van de verleggingsregeling voor leveringen van bepaalde fraudegevoelige goederen en diensten[2],

–   gezien Richtlijn 2013/42/EU van de Raad van 22 juli 2013 tot wijziging van Richtlijn 2006/112/EG betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde wat betreft een snellereactiemechanisme tegen btw-fraude[3],

–   gezien het voorstel van de Commissie voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de strafrechtelijke bestrijding van fraude die de financiële belangen van de Unie schaadt (COM(2012)0363),

–   gezien Verordening(EU) nr. .../2014 van het Europees Parlement en de Raad van ... 2014 tot vaststelling van een programma voor de bevordering van acties op het gebied van de bescherming van de financiële belangen van de Europese Unie (programma "Hercules III") en tot intrekking van Besluit nr. 804/2004/EG[4],

–   gezien Richtlijn 2014/.../EU van het Europees Parlement en de Raad betreffende de gunning van concessieopdrachten

–   gezien artikel 325, lid 5, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

–   gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 september 2013 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (Euratom) nr. 1074/1999 van de Raad[5],

–   gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie[6],

–   gezien advies nr. 1/2014 van het Comité van toezicht van het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) over de prioriteiten van het onderzoeksbeleid van OLAF,

–   gezien Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 van de Raad van 18 december 1995 betreffende de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen[7],

–   gezien zijn resolutie van 3 juli 2013 over het jaarverslag 2011 over de bescherming van de financiële belangen van de Europese Unie - Fraudebestrijding [8],

–   gezien zijn resolutie van 15 september 2011 over de inspanningen van de EU ter bestrijding van corruptie[9],

–   gezien zijn verklaring van 18 mei 2010 over de inspanningen van de Unie ter bestrijding van corruptie[10], en de mededeling van de Commissie met als titel "Corruptiebestrijding in de EU" (COM(2011)0308),

–   gezien zijn resolutie van 23 oktober 2013 over georganiseerde misdaad, corruptie en witwassen: aanbevelingen inzake de benodigde acties en initiatieven[11],

–   gezien artikel 48 van zijn Reglement,

–   gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A7-0195/2014),

A. overwegende dat volgens de ramingen van de Commissie belastingfraude, belastingontduiking, belastingontwijking en agressieve belastingplanning ervoor zorgen dat in de EU jaarlijks naar schatting een bedrag aan potentiële belastinginkomsten verloren gaat van 1 miljard EUR, wat neerkomt op ongeveer 2.000 EUR per Europese burger per jaar;

B.  overwegende dat de bescherming van de financiële belangen van de Europese Unie een essentieel element vormt van de politieke agenda van de Unie bedoeld om het vertrouwen van de burgers te versterken en te garanderen dat hun geld correct wordt gebruikt;

C. overwegende dat het Verdrag van Lissabon een aanzienlijke versterking heeft meegebracht van de instrumenten ter bescherming van de financiële belangen van de Unie en de Unie zelf en de lidstaten verplicht alle vormen van illegale activiteiten die de financiële belangen van de Unie aantasten, te bestrijden;

D. overwegende dat de zeer grote verscheidenheid van juridische systemen en tradities in de Unie de bescherming van de financiële belangen van de Unie tegen fraude en andere illegale activiteiten tot een dringende en onvermijdelijke maar uiterst gecompliceerde uitdaging maakt;

E.  overwegende dat er voor de bescherming van de financiële belangen van de Unie en voor de bestrijding van fraude een geïntegreerde benadering nodig is die strategieën voor fraude- en corruptiebestrijding door middel van doeltreffende, coherente en vergelijkbare legale acties op het hele grondgebied van de Unie omvat; overwegende dat de EU en de lidstaten deze verantwoordelijkheid delen en het dat met name in tijden van beperkte begrotingsmiddelen des te belangrijker is dat de Commissie en de lidstaten nauw samenwerken;

F.  overwegende dat het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) verantwoordelijk is voor het beschermen van de financiële belangen van de Unie door middel van onderzoek naar fraude, corruptie en andere onwettige activiteiten, en overwegende dat het Comité van toezicht is ingesteld om de onafhankelijkheid van OLAF te verbeteren en te waarborgen door de uitvoering van de onderzoekstaak van OLAF geregeld te controleren,

G. overwegende dat in de eerste plaats de lidstaten verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van zo'n 80 % van de begroting van de Unie;

H. overwegende dat de lidstaten verantwoordelijk zijn voor de berekening van de geharmoniseerde btw-grondslag, de aanpassing van de op de btw toepasbare percentages en de inning van de eigen middelen, en dat deze drie elementen een invloed hebben op de begroting van de Unie;

I.   overwegende dat de Commissie op verzoek van het Europees Parlement recentelijk een reeks belangrijke initiatieven aangaande strategische maatregelen voor fraudebestrijding heeft genomen;

J.   overwegende dat de omvang van de belastingfraude en belastingontwijking in de Europese Unie het vertrouwen en het geloof van de burgers in de Unie aantast; overwegende dat meer garanties nodig zijn van integriteit en transparantie rond de overheidsuitgaven;

Versterking van de mechanismen voor fraudebestrijding in de Europese Unie

1.  benadrukt dat, overeenkomstig de bepalingen van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, zowel de Commissie als de lidstaten alles in het werk dienen te stellen om fraude, corruptie en alle andere illegale activiteiten die de financiële belangen van de Unie schaden, te bestrijden; herinnert eraan dat het van wezenlijk belang is dat de Commissie en de lidstaten nauw samenwerken en hun activiteiten coördineren om de doeltreffende bescherming van de financiële belangen van de Unie te garanderen, en dat het bijgevolg uiterst belangrijk is deze samenwerking en coördinatie te versterken en zo efficiënt mogelijk te maken; wijst erop dat de bescherming van de financiële belangen van de Unie evenzeer waakzaamheid vereist waar het gaat om inkomsten en uitgaven;

2.  benadrukt dat fraude een voorbeeld van opzettelijk irregulier gedrag dat in bepaalde gevallen een delict oplevert, en dat niet-naleving van een regel een onregelmatigheid is; betreurt dat in het verslag van de Commissie niet nader op fraude wordt ingegaan en dat onregelmatigheden zeer algemeen worden behandeld; wijst erop dat artikel 325, lid 5, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie over fraude gaat, niet over onregelmatigheden, en vraagt dat er een onderscheid wordt gemaakt tussen fraude en fouten of onregelmatigheden;

3.  neemt nota van het verslag van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad over de bescherming van de financiële belangen van de Europese Unie - Fraudebestrijding - Jaarverslag 2012 (hieronder "het jaarverslag van de Commissie"); stelt vast dat er op verzoek van het Europees Parlement in het verslag aandacht wordt besteed aan twee nieuwe elementen:

(i)  een nieuwe evaluatie van het verband tussen de opsporing en de melding van onregelmatigheden door de lidstaten en

(ii)  een diepgaandere analyse van de als fraude gemelde onregelmatigheden;

merkt op dat die benadering ten doel heeft de reikwijdte en de aard van de onregelmatigheden beter te begrijpen, alsook de manier waarop die onregelmatigheden door de lidstaten worden opgevolgd;

4.  verzoekt de Commissie dat zij bij de start van de procedure voor de presentie van het jaarverslag over de bescherming van de financiële belangen aan het Parlement een voorafgaand verslag voorlegt over de follow-up en de uitvoering die zij heeft gegeven aan de door het Parlement goedgekeurde aanbevelingen naar aanleiding van het eerdere jaarverslag, en dat zij een gemotiveerde toelichting geeft bij de aanbevelingen die zij niet in aanmerking genomen heeft of niet heeft kunnen overnemen; verzoekt in deze zin ook OLAF om hetzelfde te doen met betrekking tot de maatregelen waarom het Parlement in hetzelfde verslag heeft gevraagd;

5.  is ingenomen met de belangrijkste initiatieven die de Commissie op verzoek van het Europees Parlement heeft genomen om een nieuw Europees wetgevingskader op het gebied van het fraudebestrijdingsbeleid vast te stellen, en in het bijzonder het voorstel voor een richtlijn betreffende de strafrechtelijke bestrijding van fraude die de financiële belangen van de Unie schaadt met als doel een verduidelijking en harmonisering van de strafrechtelijke bepalingen in de lidstaten betreffende strafbare feiten met betrekking tot de EU-begroting (COM(2012)363), het voorstel voor een verordening van de Raad tot instelling van het Europees Openbaar Ministerie (COM(2013)534) en het voorstel voor een verordening betreffende het EU-Agentschap voor justitiële samenwerking in strafzaken (Eurojust) (COM(2013)535) , alsmede de toepassing van de wijziging van Verordening (EG) nr. 1073/1999 betreffende onderzoeken door OLAF en de versterking van de procedurele rechten van personen die bij een OLAF-onderzoek zijn betrokken ; ziet in dat het belangrijk is dat deze verschillende rechtshandelingen goed uitgebalanceerd zijn en grondig worden geëvalueerd; verzoekt de Raad voldoende tijd te nemen en de onderhandelingen niet overhaast af te ronden, teneinde een robuust Europees kader tot stand te brengen en het bestaande institutionele luik van de bescherming van de financiële belangen van de Unie verder te verbeteren; onderstreept dat een voortijdige overstap naar de procedure van nauwere samenwerking moet worden voorkomen; neemt tevens met voldoening kennis van het actieplan ter intensivering van de strijd tegen belastingfraude en belastingontduiking, en de hervorming van het btw-stelsel in de Unie, die beide in 2011 zijn opgestart;

6.  stelt vast dat het aantal frauduleuze onregelmatigheden in 2012 vrijwel stabiel is gebleven vergeleken met 2011, met 1.231 als fraude gemelde onregelmatigheden en een licht gedaalde financiële impact met een totaalbedrag van 392 miljoen EUR; stelt vast dat er vooral op het gebied van het cohesie- en het landbouwbeleid (met name plattelandsontwikkeling en visserij) wordt gefraudeerd en dat de situatie op deze twee grote beleidsdomeinen, waar de financiële impact van de fraude respectievelijk 279 miljoen EUR en 143 miljoen EUR bedraagt, kritiek blijft; benadrukt echter dat algemeen gesproken het aantal als fraude gemelde onregelmatigheden en de overeenkomstige bedragen het gevolg zijn van de bredere definitie van fraude en dus niet als betrouwbare maatstaf voor de omvang van de fraude mogen worden beschouwd; verlangt dat in het jaarverslag 2013 over de bescherming van de financiële belangen van de Europese Unie – Fraudebestrijding een duidelijk onderscheid wordt gemaakt tussen fraude, fouten en onregelmatigheden;

7.  stelt vast dat het aantal niet-frauduleuze onregelmatigheden die in 2012 aan de Commissie zijn gemeld, met ongeveer 6 % is toegenomen vergeleken met 2011, met een financiële impact van ongeveer 2,9 miljard EUR (meer dan een verdubbeling vergeleken met 2011, met name op de domeinen cohesiebeleid en directe uitgaven); stelt met bezorgdheid vast dat die toename hoofdzakelijk een gevolg is van de onregelmatigheden waarmee grotere bedragen zijn gemoeid, maar tevens te wijten is aan het systematisch melden van onregelmatigheden wanneer programma's worden afgesloten;

8.  merkt op dat de Commissie in 2012 veel meer correctieve maatregelen tegenover de lidstaten heeft genomen, hoofdzakelijk op het gebied van het cohesiebeleid, voor een totaalbedrag van 3,7 miljard EUR, hetgeen eveneens te wijten is aan de afsluiting van de programmeringsperiode 2000-2006;

9.  merkt op dat de aanbevelingen die de Commissie in 2011 aan de lidstaten heeft gedaan, met name over gemelde zaken van frauduleuze en niet-frauduleuze onregelmatigheden, de terugvordering van onregelmatig betaalde bedragen, de controle van de resultaten van strafonderzoeken en de verbetering van hun fraudestatistieken, in hun geheel toereikend waren en betreurt het dat enkele zorgpunten niet de nodige aandacht kregen; verzoekt de lidstaten gevolg te geven aan de aanbevelingen die de Commissie in 2011 tot hen heeft gericht en te waarborgen dat de aanbevelingen die in haar verslag over 2012 zijn gedaan, volledig worden opgevolgd, en indien zij dit niet kunnen doen hiervoor een met redenen omklede verklaring te verschaffen;

10. stelt voor na te denken over de vorming van een groep Europese douanebeambten die gespecialiseerd zijn in fraudebestrijding en die de nationale douanediensten ondersteunen;

11. erkent dat waar het gaat om de traditionele eigen middelen het naar aanleiding van ontdekte fraude en andere gevallen van onregelmatigheden in 2012 terug te vorderen bedrag 444 miljoen EUR beliep, waarvan 208 miljoen EUR reeds door de lidstaten is teruggevorderd; stelt vast dat in 2012 een bedrag van nog eens 83 miljoen EUR is teruggevorderd dat verband hield met gevallen die tussen 1989 en 2011 zijn opgespoord;

Inkomsten – eigen middelen

12. betreurt dat de eigen middelen niet meer de belangrijkste bron van inkomsten vormen voor de EU-begroting waarvan zij nu 20% uitmaken, zodat de correcte inning van btw en douanerechten niet alleen directe gevolgen heeft voor de economieën van de lidstaten en de begroting van de Europese Unie, maar ook voor de Europese belastingbetaler; herinnert eraan dat volgens de ramingen van de Commissie belastingontduiking en belastingfraude ervoor zorgen dat in de EU jaarlijks een bedrag aan potentiële belastinginkomsten verloren gaat van 1 triljoeneuro, wat neerkomt op ongeveer 2.000 euro per Europese burger per jaar;

13. neemt met voldoening kennis van het actieplan van de Commissie ter intensivering van de strijd tegen belastingfraude en belastingontduiking; dringt erop aan dat de Commissie en de lidstaten absolute voorrang blijven geven aan de strijd tegen belastingfraude en belastingontduiking en dat hiertoe een pluridimensionele strategie van nauwere samenwerking en coördinatie tussen de lidstaten onderling en tussen de lidstaten en de Commissie nodig is die een betere inzet van de bestaande instrumenten, consolidering van de bestaande wetgeving, goedkeuring van de ingediende voorstellen en administratieve samenwerking mogelijk maakt; ook is nauwere samenwerking tussen belasting-, politie- en gerechtelijke autoriteiten binnen een land van fundamenteel belang; vraagt om bijzondere aandacht voor de ontwikkeling van mechanismen voor preventie en vroegtijdige opsporing, aan de evaluatie van resultaten, de verbetering van systemen voor de heffing van inkomsten en vooral aan de verbetering van het toezicht op douanevervoer, daar dit een van de gebieden is met de hoogste percentages stelselmatige corruptie in Europa; verzoekt de Commissie en de lidstaten op internationaal niveau actiever te worden om normen voor samenwerking vast te stellen op basis van met name de beginselen van transparantie, goed bestuur en uitwisseling van informatie;

14. vraagt de Commissie om de nationale systemen voor de inning van de traditionele eigen middelen regelmatig te analyseren en te vergelijken, vooral wat verschillen in prestaties betreft, teneinde de beste praktijken met betrekking tot de doeltreffendheid van de inningsprocedures te identificeren en onder alle lidstaten te verspreiden en in voorkomend geval dienovereenkomstige maatregelen voor te stellen;

15. spreekt zijn bezorgdheid uit over het feit dat wat de inkomsten uit de traditionele eigen middelen betreft het aantal niet-frauduleuze onregelmatigheden in 2012 weliswaar op hetzelfde niveau is gebleven, maar dat het totale aantal ca. 20% hoger ligt dan het gemiddelde voor de periode 2008-2012;

16. dringt erop aan dat de discrepanties tussen de geraamde BTW-opbrengsten en de werkelijk geïnde opbrengsten diepgaander worden geanalyseerd en worden opgenomen in het verslag van de Commissie, teneinde een beter beeld te krijgen van de inkomsten die de Unie hierdoor derft; herinnert eraan dat de bestrijding van belastingontduiking en van de schaduweconomie een permanente doelstelling moet blijven voor de Commissie en de lidstaten;

Systeem voor toezicht op het verkeer van accijnsgoederen (EMCS)

17. is ingenomen met het feit dat 98 % van de in totaal bekende traditionele eigen middelen volgens de regels wordt geïnd, maar verzoekt de Commissie haar inspanningen te handhaven voor de resterende 2 % die het voorwerp is van fraude en andere onregelmatigheden;

18. merkt op dat wetshandhavingsinstanties toegenomen misbruik van het systeem voor toezicht op het verkeer van accijnsgoederen (EMCS) door criminele organisaties constateren; is van mening dat er te weinig fysieke controles van in het kader van het EMCS vervoerde goederen plaatsvinden; wijst erop dat extra investeringen in controles wellicht leiden tot meer geïnde belastingen en betere voorkoming van belastingontduiking; merkt verder op dat ingevolge artikel 21, lid 3, en artikel 24, lid 3, van Richtlijn 2008/118/EG van de Raad de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van verzending en van bestemming een elektronische controle van de gegevens in het voorlopige e-AD en het ontvangstrapport moeten uitvoeren; is van oordeel dat er criteria moeten worden ontwikkeld voor de fysieke controle door de bevoegde instantie van de lidstaat van te verzenden en/of ontvangen accijnsgoederen;

19. is van mening dat meer controles tevens het voordeel hebben dat bedrijven of schijnbedrijven die door criminelen zijn opgericht om fraude gemakkelijker te maken, worden uitgeschakeld; stelt vast dat de meest recente informatie omtrent verzending en ontvangst van accijnsgoederen in het kader van het EMCS door de ondernemers zelf wordt bevestigd; verzoekt de Commissie het initiatief te nemen om de toegangsrechten tot het EMCS aan te scherpen en indiening van een uitvoerig nalevingsverslag voor te schrijven alvorens handel kan worden gedreven, zodat het mogelijk wordt om ondernemers de status van "gevolmachtigd marktdeelnemer" ("betrouwbaar economisch subject") toe te kennen, waardoor alleen deze actoren rechtstreeks zelfstandig gebruik kunnen maken van het EMCS; vraagt de Commissie de resultaten bekend te maken van lopende onderzoeken naar de vraag of richtlijn 2008/118/EG moet worden gewijzigd;

20. verlangt dat de verificatiecontroles die de lidstaten uitvoeren bij personen en bedrijven die zich aanmelden voor het register, grondiger en uitvoeriger moeten zijn; ziet in dat goederen gemakkelijk verkeerd kunnen worden gedeclareerd om accijnzen te ontduiken; dringt daarom aan op meer samenwerking met de belastingdiensten;

21. is van mening dat de termijnen voor de overbrenging van accijnsgoederen tussen officiële entrepots onrealistisch lang zijn; beseft dat zulke termijnen ruimte laten voor meerdere transporten op basis van dezelfde verklaring, en voor onttrekking van de goederen voordat de leveringsdatum in het systeem is ingevoerd; dringt erop aan dat de bevoegde instantie van de lidstaat van de aangegeven bestemming en de nieuwe bestemming onverwijld door de afzender in kennis moet worden gesteld van eventuele wijzigingen; dringt er verder op aan dat de termijn voor de indiening van het verslag over de ontvangst van accijnsgoederen maximaal 1 werkdag is en dat de reistijd wordt berekend en vastgesteld voor elke overbrenging overeenkomstig het type vervoer dat wordt gebruikt en de afstand tussen de plaats van verzending en de plaats van bestemming;

22. is van mening dat de garanties die vereist zijn om douane-entrepots op te richten, te gering zijn in verhouding tot de waarde van de accijnsgoederen; is van oordeel dat er een variabele zou moeten worden ingevoerd naar gelang van het type goederen en de omvang van de handel;

23. is verontrust nu de lidstaten hun eigen EMCS-systemen hebben ingevoerd volgens zeer algemeen gedefinieerde vereisten van de Europese Commissie; dringt er in dit verband bij de Commissie op aan het initiatief voor een meer uniform systeem voor de hele EU te nemen;

BTW

24. neemt er kennis van dat volgens een nieuwe studie die in 2013 met financiering van de Commissie in het kader van haar werkzaamheden met het oog op de hervorming van het btw-stelsel in Europa en de bestrijding van belastingontwijking werd gepubliceerd over het "btw-deficit", 193 000 000 000 EUR aan btw-ontvangsten (1,5 % van het bbp) verloren gingen omdat de regelgeving niet werd nageleefd of omdat ze niet werden teruggevorderd in 2011; benadrukt echter dat het btw-deficit niet enkel toe te schrijven is aan fraude, maar ook aan andere factoren zoals faillissementen en insolventie, statistische fouten, betalingsachterstanden en belastingontduiking; wijst er in dit verband op dat een doeltreffend optreden tegen het btw-deficit een multidisciplinaire en gecoördineerde aanpak vereist; benadrukt dat de tenuitvoerlegging van nieuwe strategieën en een efficiënter gebruik van de bestaande EU-structuren belangrijk zijn om de bestrijding van btw-fraude te versterken;

25. is verheugd dat de btw-hervorming die in december 2011 van start ging al belangrijke instrumenten heeft opgeleverd om te zorgen voor een betere bescherming tegen btw-fraude; verwelkomt in dit verband de richtlijnen betreffende een snellereactiemechanisme tegen btw-fraude en betreffende de facultatieve en tijdelijke toepassing van de verleggingsregeling voor leveringen van bepaalde fraudegevoelige goederen en diensten die in juli 2013 werden vastgesteld en vraagt de lidstaten om deze snel ten uitvoer te leggen;

26. meent verder dat aandacht besteed moet worden aan de noodzaak van de vereenvoudiging van het btw-stelsel voor alle ondernemingen in Europa; is daarom verheugd over de nieuwe maatregelen die erop gericht zijn elektronische facturatie mogelijk te maken, evenals over de bijzondere bepalingen voor kleine ondernemingen die in 2013 van kracht gegaan zijn, en kijkt uit naar de tenuitvoerlegging van de standaard btw-aangifte voor de hele Unie; hoopt dat het centraal aanspreekpunt voor elektronische dienstverlening en telecommunicatiebedrijven in 2015 werkelijk de naleving zal bevorderen, door de btw-procedures voor ondernemingen te vereenvoudigen;

27. vraagt de lidstaten om hun nationale belastingstelsels te hervormen zodat deze eenvoudiger, correcter en doeltreffender worden, teneinde de naleving te vergemakkelijken, fraude en belastingfraude te voorkomen en te bestraffen en de doeltreffendheid van de belastinginning te verbeteren; vraagt de lidstaten verder om de landenspecifieke aanbevelingen van de Commissie van 2013 in acht te nemen; is ingenomen met de nieuwe oproep van de Commissie aan de lidstaten om hun nationale belastinggrondslag te verbreden en vrijstellingen en verlagingen van belastingen te beperken, wat de lidstaten niet enkel zou toelaten hun belastingstelsels te vereenvoudigen maar ook om verhogingen van de normale btw-tarieven te vermijden;

Als fraude gemelde onregelmatigheden die de begroting van de Europese Unie schaden

28. onderstreept dat de frauduleuze onregelmatigheid die in 2012 werd gemeld, in termen van frequentie en effect, nagenoeg op hetzelfde niveau is gebleven als in het voorgaande jaar;

29. stelt vast dat er gemiddeld twee jaar en zeven maanden verstrijkt tussen het begin van een frauduleuze handeling en het moment waarop deze wordt opgemerkt; stelt verder vast dat er dan nogmaals zeven à acht maanden verstrijken voordat de onregelmatigheid aan de Commissie wordt gemeld; spreekt zijn verontrusting uit over het feit dat de richtsnoeren betreffende het tijdstip waarop lidstaten frauduleuze onregelmatigheden en/of andere onregelmatigheden aan OLAF rapporteren - vooropgesteld dat dergelijke richtsnoeren in die lidstaat bestaan - niet alleen per lidstaat verschillen maar ook per beleidsterrein; verwacht dat de Commissie voor heel Europa geldende richtsnoeren opstelt voor de rapportage van frauduleuze onregelmatigheden en/of andere onregelmatigheden aan OLAF; herinnert eraan dat het personeel van de Europese instellingen verplicht zijn om gevallen van fraude waarvan zij in het kader van hun functie kennis nemen, onverwijld onverwijld en zonder dat hun verantwoordelijkheid als gevolg van deze melding in het geding kan komen, bij OLAF te melden;

30. merkt op dat het aantal gemelde gevallen van fraude aan de inkomstenzijde voor 2012 20 % lager is dan het gemiddelde voor de jaren 2008-2012; is verheugd dat de door de Commissie uitgevoerde analysen een duidelijke afname van het aantal fraudegevallen voor deze periode aantonen;

31. merkt op dat er aan de uitgavenzijde slechts een geringe toename is in het aantal en de waarde van als fraude gemelde onregelmatigheden voor de reeds vastgestelde werkwijzen en dat het in de periode 2008-2012 in 5 % van de gemelde gevallen daadwerkelijk om fraude ging; merkt op dat de meeste frauduleuze onregelmatigheden, net zoals de voorgaande jaren, werden opgespoord op het gebied van het cohesiebeleid: 50 % van het totale aantal en 63 % van de betrokken bedragen; onderstreept dat het in slechts 9 van de 1 194 als fraude gemelde onregelmatigheden ging om corruptiezaken en dat alle zaken het gebied van het cohesiebeleid betroffen; is bezorgd dat dit soort zaken steeds vaker voorkomt; wijst met bezorgdheid op de verschuiving naar simpeler vormen van fraude, waarschijnlijk te verklaren doordat begunstigden die zich in normale omstandigheden aan de wet houden, zich wegens de economische crisis nu ook proberen te frauderen; is van mening dat deze tendensen de komende jaren opgevolgd en onderzocht moeten worden;

32. bepleit dat gevallen van corruptie met een impact op de financiële belangen van de Europese Unie als fraude in de zin van artikel 325, lid 5, VWEU wordt beschouwd en opgenomen wordt in het jaarverslag van de Commissie over bescherming van de financiële belangen van de Unie - Fraudebestrijding;

33. merkt op dat voor natuurlijke hulpbronnen (landbouw, plattelandsontwikkeling en visserij) in 2012 het aantal als fraude gemelde onregelmatigheden met bijna 50 % is toegenomen ten opzichte van 2011 omdat een enkel land 56 gevallen heeft gemeld, die allen dezelfde werkwijze vertonen, verband houden met hetzelfde onderzoek en uitsluitend betrekking hebben op het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF); constateert dat het percentage voor aangetoonde fraude in de landbouw iets hoger ligt – bij benadering 6 % van alle in de periode 2008-2012 gerapporteerde gevallen – dan over het geheel;

34. onderkent dat de lidstaten op het gebied van landbouw en plattelandsontwikkeling in het begrotingsjaar 2012 169,4 miljoen EUR van de begunstigden hebben teruggevorderd, terwijl er aan het eind van dat jaar nog 1 216,8 miljoen EUR teruggevorderd moest worden; merkt op dat het terugvorderingscijfer van 43% sterkt beïnvloed wordt door het lage terugvorderingscijfer (onder 30%) van zes lidstaten[12]; roept deze lidstaten op adequate maatregelen te nemen om een aanzienlijk hoger terugvorderingspercentage te behalen;

35. erkent dat het cohesiebeleid gedurende meerdere begrotingsjaren de meest kritieke sector is gebleken, waarbij vooral het regionale ontwikkelingsbeleid het moet ontgelden, maar dat het aantal als fraude gemelde onregelmatigheden gedurende de laatste drie jaar ten minste stabiel is gebleven; stelt vast dat het percentage van aangetoonde fraudegevallen lager ligt dan het totale gemiddeld, namelijk ongeveer 4 % voor de periode 2008-2012; noemt het verheugend dat de inspanningen die de Commissie de laatste jaren heeft geleverd om de fraude in deze sector meer onder de aandacht te brengen van de nationale autoriteiten, hun vruchten hebben afgeworpen en dat de regelgeving van de Unie heeft bijgedragen tot de opsporing van ongeveer 59 % van de frauduleuze onregelmatigheden; vraagt de Commissie haar gemeenschappelijke strategie voor fraudebestrijding van 2008 te intensiveren en te consolideren; vindt het evenzeer verheugend dat fraudegevallen na ontdekking sneller worden gemeld;

36. betreurt evenwel het gebrek aan informatie over de terug te vorderen bedragen en de terugvorderingspercentages met betrekking tot het cohesiebeleid voor het begrotingsjaar 2012; verzoekt de Commissie in haar toekomstige jaarverslagen nadere informatie hierover te verstrekken;

37. noemt het verheugend dat het aantal onregelmatigheden dat is gemeld op het gebied van pretoetredingssteun de laatste drie jaar is blijven dalen en stelt vast dat de twaalf nieuwe lidstaten de pretoetredingssteun aan het afbouwen zijn en dit proces bijna is voltooid; stelt echter een aanzienlijke stijging van het bedrag vast, als gevolg van twee gevallen die door een lidstaat gemeld werden; constateert ook dat in de huidige programmeringsperiode het aantal gemelde frauduleuze gevallen rond het instrument voor pretoetredingssteun (IPA) een lichte daling vertoont; de achterstand bij de uitvoering kan hiervan de oorzaak zijn;

38. wijst op de steeds verder uiteenlopende benaderingen van fraude in de lidstaten, hoofdzakelijk toe te schrijven aan juridische en organisatorische verschillen, zowel tussen de lidstaten onderling als tussen de overheidsdiensten in eenzelfde land; en ook aan het feit dat de fraudeopsporing op allerlei manieren wordt aangepakt; is met name verontrust over het feit dat sommige lidstaten zich bij gevallen van frauduleuze onregelmatigheden beperken tot het toepassen van financiële correcties in plaats van onderzoek te doen naar het eventuele strafbare feit; benadrukt dat het niet onderzoeken van strafbare feiten frauduleus gedrag zou kunnen aanmoedigen en daardoor de strijd tegen fraude en fraudeurs zou kunnen ondermijnen; roept de lidstaten op meer middelen in te zetten om fraude te bestrijden, onder meer door middel van strafvervolging; vraagt de Commissie de werking en de doeltreffendheid van de bestaande bewakings- en controlesystemen in de lidstaten nauwlettend in de gaten te blijven houden en onderstreept dat het belangrijk is dat de Commissie uniforme meldingsvoorschriften opstelt voor alle lidstaten en zorgt voor de inzameling van vergelijkbare, betrouwbare en voldoende gegevens; vraagt de lidstaten gevolg te geven aan de aanbevelingen van de Commissie, met name wat betreft vroege opsporing, vereenvoudiging van de regels en snelle melding;

39. wijst er bovendien op dat de lidstaten gegevens nog steeds niet tijdig doorgeven of onjuiste gegevens verstrekken; herinnert er daarnaast aan dat de lidstaten uiteenlopende definities hanteren voor soortgelijke strafbare feiten en dat niet alle lidstaten soortgelijke en gedetailleerde statistische gegevens verzamelen aan de hand van gemeenschappelijke criteria, waardoor het moeilijk is om betrouwbare en vergelijkbare statistieken op EU-niveau op te stellen en een vergelijking en objectieve evaluatie per land van de omvang van de fraude niet mogelijk is; zegt nogmaals te betreuren dat het Parlement, de Commissie en OLAF daardoor hun taak om de algehele schaal waarop onregelmatigheden en fraude plaatsvinden, in te schatten en aanbevelingen te formuleren, niet naar behoren kunnen vervullen; betreurt dan ook dat het in deze situatie niet mogelijk is de lidstaten met het hoogste onregelmatigheids- en fraudepercentage aan te wijzen en tot de orde te roepen, iets waarop het Parlement meermaals heeft aangedrongen; stelt vast dat de Commissie de lidstaten verzocht heeft hun statistieken met betrekking tot fraude te verbeteren en zich ertoe heeft verbonden meer aandacht aan dit onderwerp te besteden; onderstreept hoe belangrijk het is dat de Commissie waarborgt dat de verzamelde gegevens vergelijkbaar, betrouwbaar en toereikend zijn; verzoekt de Commissie dan ook het Parlement in kennis te stellen van de maatregelen die zijn genomen om meer uniformiteit en vergelijkbaarheid tot stand te brengen tussen de statistische gegevens die op nationaal niveau worden verzameld; dringt er bij de lidstaten op aan alle beschikbare informatie die de actuele omvang van de fraude adequaat weergeeft, op tijd aan te leveren; verzoekt de Rekenkamer een vervolg te geven aan haar eerdere speciale verslagen over de prestaties van OLAF om na te gaan of de reorganisatie effect heeft gehad;

40. onderstreept dat meer transparantie en, in het verlengde daarvan, goede controle van cruciaal belang zijn voor het opsporen van frauduleuze constructies; herinnert eraan dat het Parlement er de afgelopen jaren bij de Commissie op aangedrongen heeft stappen te ondernemen om "transparantie in één oogopslag" van alle begunstigden van EU-middelen uit alle lidstaten te waarborgen door op één enkele website van de Commissie alle begunstigden van EU-middelen bekend te maken, ongeacht de beheerder van de middelen en gebaseerd op standaardcategorieën informatie die door alle lidstaten in ten minste één werktaal van de Unie worden verstrekt; verzoekt de lidstaten samen te werken met de Commissie en haar volledige en betrouwbare informatie te verstrekken met betrekking tot de begunstigden van de door de lidstaten beheerde EU-middelen; betreurt het dat deze maatregel niet is uitgevoerd en verzoekt de Commissie zulks met spoed te doen;

41. merkt op dat OLAF in 2012 54 aanbevelingen voor juridische stappen heeft doen toekomen aan de nationale autoriteiten en dat ca. 284 000 000 EUR voor terugvordering werd aanbevolen; betreurt het gebrek aan informatie over het aantal gerechtelijke procedures die zijn ingesteld en de omvang van de bedragen die inderdaad zijn teruggevorderd op basis van aanbevelingen van OLAF, alsmede over het aantal veroordelingen wegens delicten ten nadele van de begroting van de Unie; verzoekt de Commissie en de lidstaten andermaal om zodra het OLAF een zaak heeft onderzocht, toe te zien op de effectieve en tijdige tenuitvoerlegging van de gedane aanbevelingen;

42. is evenwel ernstig verontrust over het feit dat OLAF in sommige gevallen zaken heeft afgewezen en ter afhandeling heeft terugverwezen naar de directoraten-generaal, terwijl deze geen onderzoeksbevoegdheid hebben;

OLAF

43. constateert met voldoening dat de herziening van de bepalingen betreffende de werking van OLAF eindelijk is doorgevoerd en verwelkomt de mededeling "De governance van OLAF en de procedurele waarborgen bij onderzoeken versterken: stapsgewijze benadering ter flankering van de instelling van een Europees Openbaar Ministerie" (COM(2013)0533); neemt nota van de eerste effecten van de reorganisatie en de herstructurering van de onderzoeksprocedures van OLAF die moeten zorgen voor verduidelijking van de procedurele rechten van personen die bij een onderzoek zijn betrokken, betere samenwerking en dialoog tussen OLAF en zijn partners, efficiëntere onderzoeksprocedures en verkorting van de gemiddelde duur van de onderzoekswerkzaamheden, met name bij de selectie van de dossiers; constateert niettemin dat op 1 februari 2012 in totaal 421 zaken tegelijk zijn geopend maar in de loop van 2012 weer werden gesloten, in de meeste gevallen zonder dat er een aanbeveling uitging; stelt verder vast dat in 2012 veel zaken van meer dan 24 maanden oud werden afgesloten op gevaar af dat op het moment van afsluiting nog geen aanbevelingen waren uitgegaan; stelt verder vast dat de verkorting van de gemiddelde duur van de onderzoeken aan dit eenmalige effect is toe te schrijven;

44. stelt vast dat OLAF sinds 2012 jaarlijks prioriteiten voor het onderzoeksbeleid (IPP's) vaststelt teneinde de selectieprocedure voor de onderzoeken te verbeteren; signaleert aanzienlijke verschillen tussen de IPP's die voor 2012, 2013 respectievelijk 2014 gekozen zijn en maakt zich daarom zorgen over een mogelijk gebrek aan consistentie in de algehele selectie van te onderzoeken zaken; is van mening dat toekomstige IPP's altijd moeten worden onderworpen aan een grondige evaluatie op basis van concrete behoeften, meetbare indicatoren en lessen uit eerdere IPP's; dringt er bij OLAF op aan gedetailleerde informatie te verstrekken over de wijze waarop over IPP's wordt beslist;

45. neemt kennis van het jaarverslag van OLAF voor 2012 en van het feit dat OLAF in die periode 431 onderzoeken en 287 coördinatiezaken heeft geopend en 465 zaken heeft gesloten, 54 aanbevelingen voor gerechtelijk optreden heeft toegezonden aan nationale autoriteiten en ongeveer 284 miljoen EUR heeft aanbevolen voor terugvordering, waarvan 165,8 miljoen met betrekking tot inkomsten en 118,2 miljoen tot uitgaven, en

(i)     dringt aan op nader onderzoek naar de bronnen van de tijdens de selectiefase ontvangen informatie, teneinde een beter inzicht te krijgen van de verdeling tussen openbare en particuliere informatiebronnen, en in de grote variatie in het aantal meldingen per lidstaat;

(ii)     onderkent dat de vooruitgang in de hoeveelheid informatie die van overheden afkomstig is een positief teken kan zijn dat de samenwerking met de lidstaten verbetert; stelt vast dat OLAF de manier waarop binnenkomende informatie inzichtelijk maakt heeft gewijzigd; stelt vast dat er als gevolg van de levenscyclus van de programmaperiode door de publieke autoriteiten in 2012 meer frauduleuze onregelmatigheden zijn gerapporteerd nadat de programma's waren afgerond;

(iii)    herhaalt zijn oproep tot uitputtende informatie over het gevolg dat is gegeven aan de aanbevelingen van OLAF, onder meer over de vraag over hoeveel OLAF-zaken een beroep op de nationale rechter niet mogelijk bleek wegens a) gebrek aan bewijs, b) lage prioriteit, c) ontbrekende rechtsgrondslag, d) ontbreken van algemeen belang , e) verjaring, f) procedurefouten, g) andere redenen;

(iv)    verzoekt nogmaals om meer informatie over het aantal controles ter plaatse in elke lidstaat;

(v)    verzoekt andermaal om informatie over het aantal onderzoeken dat per onderzoeksgebied is uitgevoerd (landbouw, sigaretten douane, intern EU-beleid, externe hulp, interne onderzoeken, structuurfondsen, btw) voor elke lidstaat;

(vi)               verzoekt andermaal om gedetailleerde informatie in de jaarverslagen over de duur van onderzoeken, opgesplitst naar zaken op het gebied van externe, interne, coördinatie- en strafrechtelijke steun en ingedeeld naar lopende zaken en zaken die aan het eind van het jaar waren afgerond;

(vii)   verzoekt andermaal om informatie over de lopende en afgesloten onderzoeken in elke Europese instelling;

46. neemt kennis van advies nr. 1/2014 van het Comité van toezicht over de prioriteiten in het onderzoeksbeleid (IPP's) van OLAF en steunt de aanbevelingen hierin, met name wat betreft de vaststelling van richtsnoeren inzake de toepassing van financiële indicatoren als evenredigheidscriterium, waarmee de eenheid die bevoegd is voor het selecteren van de dossiers in dit opzicht duidelijke aanwijzingen zou krijgen; verwacht verder dat de toekomstige ontwikkelingen met betrekking tot de IPP's onder meer een regelmatige dialoog zullen omvatten tussen de directeur-generaal van OLAF en de directeuren-generaal van de beleidsafdelingen waarop de IPP's en de financiële indicatoren daarin betrekking hebben;

47. neemt kennis van de opmerkingen van het Comité van toezicht over het "de minimis"-beleid van OLAF; herinnert eraan dat het "de minimis"-beleid niet het enige criterium is voor de selectie van dossiers en dat het doel ervan is te waarborgen dat OLAF zijn inspanningen en middelen gebruikt voor de meer ernstige en complexe zaken en dat personeel zodanig wordt ingezet dat er een maximale terugvordering plaatsvindt van de bedragen die ten onrechte uit de EU-begroting zijn betaald; verzoekt de directeur-generaal rekening te houden met het standpunt van het Comité van toezicht bij de herziening van het "de minimis"-beleid van OLAF; verwacht naar behoren te worden geïnformeerd over het besluit van de directeur-generaal in dit opzicht;

48. vraagt om een betere aansturing door OLAF door continue herziening en consolidatie van zijn belangrijkste onderzoeksprocessen; wijst in dit verband op het belang dat het Europees Parlement met name hecht aan toezicht op de handhaving van de procedurele waarborgen en grondrechten van de bij een onderzoek betrokken personen;

Nieuwe krijtlijnen voor het Europees antifraudebeleid en voor de desbetreffende programma's

49. verwelkomt alle initiatieven van de Commissie om fraude op een in over de gehele lijn effectievere manier te bestrijden, met innovatieve maatregelen ten aanzien van sancties die de inspanningen voor preventie en opsporing moeten aanvullen; beschouwt de invoering van anti-fraudebedingen in internationale overeenkomsten, bestuurlijke samenwerkingsafspraken en bij overheidsopdrachten eveneens als grote stap vooruit in de bescherming van de financiële belangen van de Unie en de strijd tegen corruptie;

50. wijst erop dat de lidstaten ingevolge artikel 5 van Verordening(EG) nr. 1848/2006 van 14 december 2006 inlichtingen moeten verstrekken betreffende het inleiden of stopzetten van procedures waarbij in verband met de gemelde onregelmatigheden administratieve of strafrechtelijke sancties worden opgelegd alsmede inlichtingen betreffende de belangrijkste uitkomsten van dergelijke procedures; herinnert er verder aan dat deze inlichtingen ook de aard van de opgelegde sancties moeten betreffen en/of nader moeten aangeven of de sancties voortvloeien uit de toepassing van Gemeenschaps- en/of nationale bepalingen, met aanhaling van de Europese en/of nationale bepalingen waarin de sancties zijn neergelegd; verzoekt om gedetailleerde informatie hierover, vergezeld van een uitvoerige analyse van de verslagen die overeenkomstig art. 5 van Verordening (EG) nr. 1848/2006 zijn ontvangen; merkt op dat de lidstaten procedures voor toezicht op fraudebestrijding moeten invoeren en dat de statistieken betreffende strafzaken en de resultaten daarvan onvolledig zijn, zodat het moeilijk is om de procedures voor onderzoek en vervolging van fraude in de lidstaten en de doeltreffendheid van toekomstige fundamentele beleidsmaatregelen te beoordelen;

51. is verheugd over de publicatie in februari 2014 van het eerste verslag van de Commissie over bestrijding van corruptie in de EU, waarin wordt verklaard dat corruptie in alle lidstaten in allerlei verschillende vormen voorkomt en de economie van de EU rond 120 miljard EUR per jaar kost, en verwelkomt ook alle aanbevelingen voor een bredere uitwisseling van bestaande goede praktijken en voor aanwijzing van nieuwe, op EU-niveau te nemen maatregelen; onderstreept dat de Europese burgers in deze context waarborgen eisen met betrekking tot totale integriteit en transparantie van de overheidsuitgaven, met name tegen de achtergrond van de huidige economische uitdagingen van de economische en financiële crisis; is het eens met de Commissie dat de resultaten van de goedgekeurde initiatieven sterk uiteenlopen en dat er meer nodig is om corruptie te voorkomen en te bestraffen; betreurt het evenwel dat de inhoud van het verslag slechts een beperkt overzicht biedt van corruptie in de Europese Unie; dringt aan op verdere inspanningen die in verhouding staan tot de maatschappelijke en economische uitdagingen waar het om gaat, om corruptie die de Europese economie, het Europees sociaal model en de belastinginkomsten van de lidstaten en het vertrouwen van de burger in hun instituties ernstig schaadt, te voorkomen en te bestraffen;

52. onderstreept dat de Europese burgers in deze context waarborgen eisen met betrekking tot totale integriteit en transparantie van de overheidsuitgaven, tegen de achtergrond van de huidige economische uitdagingen van de economische en financiële crisis;

53. verzoekt de Europese Rekenkamer vanuit haar positie en ervaring onderzoek te verrichten en aanbevelingen te doen via een of meer verslagen over de belangrijkste problemen die door de Commissie in haar verslag over corruptie worden vermeld, en daarbij met name rekening te houden met de resultaten van de verslagen met betrekking tot de afzonderlijke landen;

54. verwelkomt het voorstel voor een verordening tot instelling van het Europees Openbaar Ministerie (COM (2013)534); onderstreept dat invoering van een coherent en complementair systeem ter bescherming van de financiële belangen van de Unie geboden is; moedigt de Commissie aan de rollen en de werkingssfeer van het toekomstig Openbaar Ministerie, Eurojust en OLAF duidelijk te bepalen op Europees niveau;

55. spreekt zijn voldoening uit over de publicatie van de studie van de Commissie getiteld "Identifying and Reducing Corruption in Public Procurement in the EU" naar aanleiding van het verzoek van het Parlement, waarin een methode ontwikkeld wordt om de kosten te berekenen die voor de fondsen van de Unie met corruptie rond overheidsopdrachten zijn gemoeid; stelt vast dat de totale rechtstreekse kosten van corruptie bij overheidsopdrachten in 2010 op 1,4 tot 2,2 miljard EUR worden geraamd voor de vijf sectoren die in acht lidstaten zijn onderzocht[13]; onderstreept dat de studie onder meer aanbeveelt te voorzien in meer transparantie bij overheidsopdrachten, alsmede in betere mechanismen voor audit en evaluatie, ontwikkeling van een centrale verzameling van gegevens over overheidsopdrachten, actualisering van de Tenders Electronic Daily (TED)-databank en betere bescherming van klokkenluiders; verzoekt de Commissie informatie te verstrekken over het beleid en de maatregelen die zijn uitgevoerd naar aanleiding van genoemde aanbevelingen;

56. stelt vast dat de lidstaten volgens officiële ramingen meer dan 11 miljard EUR aan belastinginkomsten mislopen als gevolg van sigarettensmokkel door georganiseerde criminele netwerken, en verlangt dat de middelen en deskundigheid die in het verleden bij OLAF op dit terrein werden ingezet, op het oude niveau worden teruggebracht; wil de Commissie en OLAF krachtig steunen bij invoering van het actieplan ter bestrijding van de sigarettensmokkel; verlangt op dit punt een betere samenwerking tussen OLAF en Europol;

57 acht de ontwikkeling van een netwerk van OLAF-verbindingsfunctionarissen voor de belangrijkste risicolanden op het gebied van smokkel onontbeerlijk;

58. wenst in kennis te worden gesteld van alle ontwikkelingen in de discussie over eventuele heronderhandelingen inzake de bestaande overeenkomsten en vraagt om de uitvoering van een onafhankelijke studie van de overeenkomsten met de tabakssector met het oog op het kwantificeren van de impact van de illegale handel in tabak op de eigen middelen, en om te overwegen de huidige overeenkomsten voor zover mogelijk naar andere fabrikanten uit te breiden, teneinde te zorgen voor een betere traceerbaarheid van producten vanaf hun productie tot aan hun distributie;

59. spreekt zijn voldoening uit over de goedkeuring van de verordening tot instelling van het Hercule III programma voor de financiële periode 2014-2020; stelt vast dat het programma met een budget van meer dan 104 miljoen EUR onder meer bedoeld is voor de cofinanciering van scanapparatuur waarmee smokkelwaar in vrachtwagens kan worden opgespoord en van systemen voor geautomatiseerde herkenning van containercodes en nummerplaten, waarmee de strijd tegen smokkel en namaak verder kan worden opgevoerd; betreurt het gebrek aan transparantie dat werd gesignaleerd bij de uitvoering van het Hercule III programma wat betreft aankoop en gebruik van technische uitrusting door de begunstigden en herinnert eraan dat deze situatie het Parlement ertoe noopte een deel van de kredieten voor OLAF in de begroting voor 2013 en 2014 in de reserve te plaatsen in afwachting van de ontvangst van adequate informatie over dit onderwerp; verzoekt OLAF deze informatie te blijven verstrekken, met inbegrip van details over de huidige stand en impact van de gefinancierde apparatuur en meer transparantie te bieden bij de uitvoering van Hercule III;

o

o       o

60. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, het Hof van Justitie van de Europese Unie, de Europese Rekenkamer, het Comité van toezicht van het OLAF en het OLAF zelf.

  • [1] PB C 331 van 14.11.2013, blz. 1.
  • [2]  PB C 201 van 26.7.2013, blz. 4.
  • [3]  PB L 201 van 26.7.2013, blz. 1.
  • [4]  Nog niet in het Publicatieblad verschenen.
  • [5]  PB L 248 van 18.09.13, blz. 1.
  • [6]  PB L 298 van 26.10.12, blz. 1.
  • [7]  PB L 312 van 23.12.95, blz. 1.
  • [8]  Aangenomen teksten, P7_TA(2013)0318.
  • [9]  PB C 51 E/15 van 22.2.2013, blz. 121.
  • [10]  Aangenomen teksten, P7_TA(2010)0176.
  • [11]  Aangenomen teksten, P7_TA(2013)0444.
  • [12]  België (23%), Bulgarije (4%), Griekenland (18%), Frankrijk (22%), Slovenië (25%) en Slowakije (26%).
  • [13]  Wegen en spoorwegen, Water en afval, Stedenbouw/nutsvoorziening, Opleiding en Onderzoek en ontwikkeling in Frankrijk, Hongarije, Italië, Litouwen, Nederland, Polen, Roemenië en Spanje.

UITSLAG VAN DE EINDSTEMMING IN DE COMMISSIE

Datum goedkeuring

17.3.2014

 

 

 

Uitslag eindstemming

+:

–:

0:

20

0

0

Bij de eindstemming aanwezige leden

Marta Andreasen, Jean-Pierre Audy, Zuzana Brzobohatá, Martin Ehrenhauser, Jens Geier, Gerben-Jan Gerbrandy, Ingeborg Gräßle, Rina Ronja Kari, Monica Luisa Macovei, Jan Mulder, Eva Ortiz Vilella, Paul Rübig, Petri Sarvamaa, Bart Staes, Georgios Stavrakakis, Derek Vaughan

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervanger(s)

Amelia Andersdotter, Philip Bradbourn, Markus Pieper

Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervanger(s) (art. 187, lid 2)

Thomas Ulmer