Index 
 Vorige 
 Volgende 
 Volledige tekst 
Procedure : 2009/2096(INI)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus : A7-0189/2010

Ingediende teksten :

A7-0189/2010

Debatten :

PV 05/07/2010 - 18
CRE 05/07/2010 - 18

Stemmingen :

PV 06/07/2010 - 6.13
CRE 06/07/2010 - 6.13
Stemverklaringen
Stemverklaringen

Aangenomen teksten :

P7_TA(2010)0260

Aangenomen teksten
PDF 252kWORD 82k
Dinsdag 6 juli 2010 - Straatsburg
Een duurzame toekomst voor het vervoer
P7_TA(2010)0260A7-0189/2010

Resolutie van het Europees Parlement van 6 juli 2010 over een duurzame toekomst voor het vervoer (2009/2096(INI))

Het Europees Parlement,

–  gezien de mededeling van de Commissie „Een duurzame toekomst voor het vervoer: Towards an integrated, technology-led and user friendly system” (COM(2009)0279),

–  gezien de conclusies van het voorzitterschap van de Raad van 17 en 18 december 2009 over de mededeling van de Commissie „Een duurzame toekomst voor het vervoer: naar een geïntegreerd, technologiegeleid en gebruikersvriendelijk systeem (17456/2009),

–  gezien het door de Commissie voorgelegde Witboek „Het Europese vervoersbeleid tot het jaar 2010: tijd om te kiezen (COM(2001)0370),

–  gezien de mededeling van de Commissie getiteld „Europa duurzaam in beweging – Duurzame mobiliteit voor ons continent – Tussentijdse evaluatie van het Witboek over Vervoer 2001 van de Europese Commissie” (COM(2006)0314),

–  gezien het Groenboek van de Commissie over marktconforme instrumenten voor milieu- en gerelateerde beleidsdoelstellingen (COM(2007)0140),

–  gezien de mededeling van de Commissie getiteld „Strategie voor de internalisering van de externe kosten van vervoer” (COM(2008)0435),

–  gezien de mededeling van de Commissie getiteld „Groener vervoer” (COM(2008)0433),

–  gezien de mededeling van de Commissie getiteld „De wereldwijde klimaatverandering beperken tot 2 graden Celsius − Het beleid tot 2020 en daarna” (COM(2007)0002),

–  gezien het door de Commissie voorgelegde Groenboek „TEN-V: op weg naar een beter geïntegreerd trans-Europees vervoersnetwerk ten dienste van het gemeenschappelijke vervoersbeleid” (COM(2009)0044),

–  gezien de mededeling van de Commissie getiteld „Actieplan voor de invoering van intelligente vervoerssystemen in Europa” (COM(2008)0886),

–  gezien de mededeling van de Commissie getiteld „De EU-agenda op het gebied van goederenvervoer: versterking van de doeltreffendheid, integratie en duurzaamheid van het goederenvervoer in Europa” (COM(2007)0606),

–  gezien de mededeling van de Commissie getiteld „Actieplan Vrachtvervoerslogistiek” (COM(2007)0607),

–  gezien de mededeling van de Commissie getiteld „Goederenlogistiek in Europa – Sleutel tot duurzame mobiliteit” (COM(2006)0336),

–  gezien het verslag van de Commissie getiteld „Tweede verslag over de ontwikkeling van de spoorwegmarkt” (COM(2009)0676),

–  gezien de mededeling van de Commissie getiteld „Strategische doelstellingen en aanbevelingen voor het zeevervoersbeleid van de EU tot 2018” (COM(2009)0008),

–  gezien de mededeling en het actieplan van de Commissie met het oog op de instelling van een Europese maritieme ruimte zonder grenzen (COM(2009)0010),

–  gezien de mededeling van de Commissie getiteld „Bestuur en ontwikkeling” (COM(2004)0453),

–  gezien de mededeling van de Commissie getiteld „Mededeling inzake een Europees havenbeleid” (COM(2007)0616),

–  gezien de mededeling van de Commissie getiteld „Naar een veiligere, schonere en meer doelmatige mobiliteit in Europa: Eerste verslag over ”De intelligente auto'' (COM(2007)0541),

–  gezien de mededeling van de Commissie getiteld „Europees actieprogramma voor verkeersveiligheid. Terugdringing van het aantal verkeersslachtoffers in de Europese Unie met de helft in de periode tot 2010: Een gedeelde verantwoordelijkheid” (COM(2003)0311),

–  gezien de mededeling van de Commissie getiteld „Europees Nabuurschapsbeleid − Strategiedocument” (COM(2006)0074),

–  gezien het Groenboek van de Commissie, getiteld „Een nieuwe stedelijke mobiliteitscultuur” (COM(2007)0551),

–  gezien de mededeling van de Commissie getiteld „Een gezamenlijk engagement voor de werkgelegenheid” (COM(2009)0490),

–  onder verwijzing naar zijn resolutie van 10 maart 2010 over de EU 2020(1),

–  onder verwijzing naar zijn resolutie van 12 april 2005 over de korte vaart(2),

–  onder verwijzing naar zijn resolutie 29 september 2005 over het Europees actieprogramma voor verkeersveiligheid: Terugdringing van het aantal dodelijke verkeersslachtoffers in de Europese Unie met de helft in de periode tot 2010: een gedeelde verantwoordelijkheid(3),

–  onder verwijzing naar zijn resolutie 18 januari 2007 over het Europees actieprogramma voor verkeersveiligheid − tussentijdse evaluatie(4),

–  onder verwijzing naar zijn resolutie van 12 juli 2007 over Europa duurzaam in beweging: duurzame mobiliteit voor ons continent(5),

–  onder verwijzing naar zijn resolutie van 12 juli 2007 over de uitvoering van het eerste spoorwegpakket(6),

–  onder verwijzing naar zijn resolutie van 5 september 2007 over goederenlogistiek in Europa − sleutel tot duurzame mobiliteit„(7),

–  onder verwijzing naar zijn resolutie van 11 maart 2008 inzake een duurzaam Europees vervoersbeleid, rekening houdend met het Europees energie- en milieubeleid(8),

–  onder verwijzing naar zijn resolutie van 19 juni 2008 over de mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's: Naar een veiligere, schonere en meer doelmatige mobiliteit in Europa: Eerste verslag over „De intelligente auto”(9),

–  onder verwijzing naar zijn resolutie van 4 september 2008 over het goederenvervoer in Europa(10),

–  onder verwijzing naar zijn resolutie van 4 september 2008 over het Europees havenbeleid(11),

–  onder verwijzing naar zijn resolutie van 11 maart 2009 over groener vervoer en internalisering van externe kosten(12),

–  onder verwijzing naar zijn resolutie van 22 april 2009 over het Groenboek over de toekomst van het TEN-T-beleid(13),

–  onder verwijzing naar zijn resolutie van 23 april 2009 over het actieplan intelligente vervoerssystemen(14),

–  onder verwijzing naar zijn resolutie van 23 april 2009 over een actieplan inzake stedelijke mobiliteit(15),

  gezien Verordening (EG) nr. 1070/2009 van het Europees Parlement en van de Raad van 21 oktober 2009 tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 549/2004, (EG) nr. 550/2004, (EG) nr. 551/2004 en (EG) nr. 552/2004, ten einde de prestaties en de levensvatbaarheid van het Europese luchtvaartstelsel te vergroten(16),

–  gelet op artikel 48 van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie vervoer en toerisme en de adviezen van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid, de Commissie industrie, onderzoek en energie en de Commissie regionale ontwikkeling (A7-0189/2010),

A.  overwegende dat de vervoerssector een belangrijk element is voor de ontwikkeling van de Europese Unie en haar regio's en steden, dat de concurrentiepositie en de sociale cohesie van de regio's en steden direct beïnvloedt en daardoor een essentiële bijdrage levert aan de verwezenlijking van de Europese interne markt,

B.  overwegende dat het vervoer een drieledige functie vervult: een economische functie, een sociale functie en een functie met betrekking tot territoriale cohesie, die van fundamenteel belang is voor de Europese integratie,

C.  overwegende dat de vervoersector een kardinale rol speelt voor de economie en de werkgelegenheid, en dat deze sector 10% van het inkomen van de EU vertegenwoordigt (in termen van bruto intern product) en ruim 10 miljoen arbeidsplaatsen oplevert en daarom van beslissende betekenis is voor de strategie van de EU voor 2020,

D.  overwegende dat het vervoer een essentieel element van het Europees beleid is en dat de EU daarom behoefte heeft aan een financieel kader dat beantwoordt aan de noden van het vervoersbeleid in de komende jaren en op korte termijn een stimulans geeft aan de economie, op middellange en lange termijn leidt tot versterking van Europa als een standplaats voor onderzoek,

E.  overwegende dat de vervoersector een belangrijk effect heeft op het milieu en de gezondheid en levenskwaliteit van de mensen, en dat het vervoer weliswaar een belangrijke bijdrage levert aan de particuliere en professionele mobiliteit van de mensen. maar ook in 2008 verantwoordelijk was voor 27% van de totale CO2-emissies, en overwegende dat dit laatste cijfer sindsdien nog is toegenomen; overwegende dat het wegvervoer in 2007 verantwoordelijk was voor 70,9%, het luchtvervoer voor 12,5%, het vervoer over zee en binnenwateren voor 15,3% en het spoorvervoer voor 0,6% van het totaal van de CO2-emissies van de vervoersector,

F.  overwegende dat alle vormen van vervoer in Europa zich inspanningen hebben getroost om de veiligheid te vergroten; overwegende dat niettemin in 2008 ongeveer 39 000 mensen het leven verloren bij verkeersongelukken, terwijl 300 000 mensen ernstig gewond raakten, hetgeen betekent dat er verdere inspanningen nodig zijn met betrekking van alle aspecten van de veiligheid, en in het bijzonder de veiligheid van het wegverkeer,

G.  overwegende dat de EU zich in het klimaatbeschermingspakket ertoe heeft verplicht de uitstoot van broeikasgas ten opzichte van 1990 tot het jaar 2020 met 20% te reduceren en dat dit als een bindend doel overeind blijft,

H.  overwegende dat de in het Witboek van 2001 vastgestelde doelen slechts ten dele zijn bereikt en dat daarom moet worden onderzocht of deze gehandhaafd of opnieuw geformuleerd moeten worden, en, wanneer dit noodzakelijk blijkt, worden aangescherpt,

I.  overwegende dat de problemen bij de omzetting op nationaal vlak van Europese wetgeving, zoals verlate of onjuiste omzetting, aanzienlijke gevolgen hebben voor de effectiviteit van deze wetgeving; overwegende dat er daarom op dit gebied dringende behoefte aan maatregelen bestaat,

J.  overwegende dat de parlementaire werkzaamheden coherent moeten zijn, vooral in de sectoren die het vervoersbeleid rechtstreeks raken, zoals onder meer het milieu-, sociaal, stedelijk- en werkgelegenheidsbeleid en het economisch beleid,

K.  overwegende dat de economische en financiële crisis de transportsector hard getroffen heeft, maar dat dit moet worden gebruikt als een kans om de transportbranche toekomstgericht te ondersteunen of te stimuleren, met name door het stimuleren van duurzame vervoerswijzen en investeringen in, ondermeer, vervoer per spoor en over de binnenwateren; overwegende dat dit zal zorgen voor evenwichtiger concurrentieverhoudingen op de markt,

L.  overwegende dat, als onderdeel van de komende evaluatie van de agentschappen, een onderzoek moet worden ingesteld naar de toegevoegde waarde van deze agentschappen, alsook naar de noodzaak van oprichting van een Europees agentschap voor vervoer,

M.  overwegende dat het ook voor de vervoerssector van groot belang is om meetbare doelen te stellen om enerzijds de doeltreffendheid van het vervoersbeleid beter te kunnen controleren en anderzijds een sociale en economische planning mogelijk te maken, en waarmee kan worden aangetoond dat de voorgestelde maatregelen noodzakelijk zijn om het gestelde vervoerbeleid uit te voeren,

N.  overwegende dat essentiële ontwikkelingen in onderzoek, infrastructuur en techniek een aanpassing van de financiële middelen en instrumenten vereisen,

O.  overwegende dat ontwikkelingen in de samenleving en in een brede reeks economische sectoren aanleiding zullen geven tot een stijging van de vraag in de vervoersector, en dat ten gevolge daarvan alle vormen van vervoer van essentieel belang zijn; overwegende dat dit belang evenwel gemeten moet worden aan de hand van hun doelmatigheid in economisch, ecologisch en sociaal opzicht en in het licht van het werkgelegenheidsbeleid;

P.  overwegende dat in de toekomst een duurzame koppeling van alle vormen van passagiers- en goederenvervoer noodzakelijk zal zijn om veilige, duurzame, in logistiek opzicht consistente en daardoor efficiënte vervoersketens te realiseren, met inbegrip van multimodale oplossingen en het aan elkaar schakelen van plaatselijk vervoer en vervoer over lange afstand,

Maatschappelijke, economische en milieu- uitdagingen

1.  is ervan overtuigd dat het EU-beleid een dwingende noodzaak heeft van een duidelijke en samenhangende visie op de toekomst van het vervoer als sector in de kern van de interne markt, die het vrije verkeer van personen en goederen garandeert en de territoriale cohesie in heel Europa waarborgt; is van oordeel dat de vervoerssector weliswaar een essentieel deel van duurzame groei en concurrentievermogen blijft, maar zich wel moet ontwikkelen binnen consistent hoge sociale en milieunormen;

2.  is ervan overtuigd dat de demografische verandering, in het bijzonder in stedelijke gebieden, aanleiding zal geven tot veiligheids- en capaciteitsproblemen voor het vervoer en de mobiliteit, en dat het fundamentele recht op mobiliteit, dat ondermeer verzekerd wordt door een betere toegankelijkheid en de aanleg van ontbrekende infrastructuurverbindingen, alsook de praktische uitvoerbaarheid van dit recht, in dit verband van het allergrootste belang zijn; benadrukt dat goedgeïntegreerde multimodale vervoersketens, die vervoer te voet, per fiets en per openbaar vervoer omvatten, in dit verband voor de stedelijke gebieden de beste oplossing voor de toekomst vormen; merkt in dit verband op dat het in stedelijke gebieden met name de bestaande structuur is die zal bepalen welke vorm van vervoer de meest geschikte is; is van oordeel dat goede vervoersverbindingen met openbare diensten in landelijke gebieden zullen leiden tot een vermindering van het gebruik van personenauto's; dringt, met het oog op de totstandbrenging van een coherent stedelijk en voorstedelijk vervoerssysteem en ter voorkoming van de ontvolking van het platteland, aan op de vorming van Functionele Stedelijke Regio's;

3.  verzoekt de Commissie om Plannen voor Duurzame Mobiliteit in Stedelijke gebieden (SUMPs) in te voeren voor steden met meer dan 100 000 inwoners en spoort de steden aan met inachtneming van het subsidiariteitsbeginsel, om mobiliteitsplannen op te stellen voor een geïntegreerd vervoersconcept met als doel de milieuschade te beperken en de mobiliteit gezonder en efficiënter te maken;

4.  is van mening dat een stijgende vraag, ook in het goederenvervoer, onder meer leidt tot een grotere druk op de capaciteit en minder efficiëntie door infrastructuurproblemen en dat daarom vooral het comodale gebruik en de veiligheid van de gebruikers van het vervoer en van de vervoerde goederen moet worden verbeterd en dat een fundamentele verbetering van de infrastructuur van essentieel belang is, vooral waar het de opheffing betreft van knelpunten die al jarenlang bekend zijn;

5.  wijst erop dat het koolstofvrij maken van het vervoer een van de belangrijkste uitdagingen van het toekomstig vervoersbeleid van de EU is en dat alle beschikbare en duurzame middelen daarvoor moeten worden ingezet, zoals een energiemix, bevordering van onderzoek en ontwikkeling van milieuvriendelijker technologieën en verkeersvormen, prijsvormingsmaatregelen en de internalisering van de externe kosten van alle vervoerswijzen, mits de daaruit voortvloeiende inkomsten gebruikt worden voor de verbetering van de duurzaamheid van de mobiliteit, en waarbij invloed uitgeoefend wordt op het gedrag van de gebruikers en het vervoerspersoneel (bewustmaking, ecologisch verantwoord gedrag, enz.); onderstreept dat daarbij de voorkeur moet worden gegeven aan de ontwikkeling van financiële stimulansen − waarbij eventuele concurrentievervalsing tussen vervoersmodaliteiten en lidstaten moet worden uitgeschakeld − boven het opleggen van sancties;

6.  Erkent dat uit gegevens van de Internationale Maritieme Organisatie (IMO) blijkt dat het vervoer over zee 3 tot 5 maal minder CO2-emissies veroorzaakt dan het vervoer over land, maar is bezorgd over de verwachte emissies van SOx en NOx van het vervoer over zee, die tegen 2020 ongeveer even groot zullen zijn als die van het goederenvervoer op het land, en ook over de weinig resolute poging van de Internationale Maritieme Organisatie (IMO) om een systeem tot vermindering van de CO2-emissies in te voeren;

7.  benadrukt de noodzaak van betere informatie aan het publiek over de gevolgen van vrijetijdsreizen en vraagt de Commissie om in haar beleidsbenadering rekening te houden met vrijetijdsreizen;

Veiligheid

8.  benadrukt dat veiligheid een van de belangrijkste prioritaire doelstellingen van het toekomstige vervoerbeleid moet blijven en dat de veiligheid van de actieve de passieve gebruikers van alle vormen van vervoer moet worden gegarandeerd; acht het van de grootste betekenis om de gezondheidseffecten van het vervoer terug te dringen, vooral door het gebruik van moderne technologieën, en om in alle vormen van vervoer de rechten van de passagiers veilig te stellen, met name voor personen met beperkte mobiliteit, door middel van duidelijke en transparante voorschriften; ondersteunt de invoering van een Handvest voor de rechten van de passagiers in de Europese Unie;

9.  verzoekt de Commissie om op zo kort mogelijke termijn een studie te presenteren naar de beste praktijken van de lidstaten met betrekking tot de effecten van snelheidsbegrenzers op elk type voertuig en weg, zowel binnen als tussen steden, met het oog op het indienen van wetgevingsvoorstellen die de emissies moeten verminderen en de verkeersveiligheid moeten vergroten;

10.  onderstreept de noodzaak om zowel de persoonlijke veiligheid als de rechtszekerheid voor werknemers in de vervoersector te verzekeren, ondermeer door het invoeren van een toereikend aantal veilige parkeerplaatsen en harmonisering van het toezicht op de naleving van de verkeersregels en de toepassing van de daarin voorziene sancties; benadrukt ook dat de invoering van grensoverschrijdende oplegging van sancties de verkeersveiligheid voor alle gebruikers ten goede zou komen;

11.  wijst erop dat het aanbod van parkeerplaatsen voor vrachtauto's in het TERN-net is achtergebleven bij de toename van het goederenvervoer over de weg, hetgeen betekent dat de naleving van de rij- en rusttijden met name „s nachts voor beroepsvrachtwagenchauffeurs maar ook de verkeersveiligheid in het algemeen groot gevaar loopt, voor zover de rustmogelijkheden in de EU-lidstaten niet kwalitatief en kwantitatief worden verbeterd;

Efficiënte comodaliteit

12.  is van oordeel dat de ontwikkeling van het passagiers- en goederenvervoer in zijn geheel grotendeels afhankelijk is van het effectieve gebruik van de verschillende vormen van vervoer en dat het Europese vervoersbeleid dus dient te berusten op een efficiënte comodaliteit, die nauw samenhangt met vermindering van het koolstofgebruik, de veiligheid en de economische aspecten van het vervoer; is van oordeel dat dit zal leiden tot een optimale reallocatie tussen de verschillende vormen van vervoer en een verschuiving naar duurzamer vormen van vervoer, waarbij gestreefd moet worden naar interoperabiliteit tussen en binnen deze verschillende verkeersvormen, bevordering van duurzame ketens van verkeer en logistiek, keuzes voor de optimale vervoersvormen en bevordering van een soepele overgang tussen de verschillende vervoersvormen en -knooppunten;

13.  wijst erop dat een doeltreffende comodaliteit niet alleen naar economische criteria, maar ook naar criteria op het vlak van milieubescherming, sociale en arbeidsvoorwaarden, van veiligheidsaspecten en territoriale cohesie moet worden gemeten, waarbij rekening moet worden gehouden met de uiteenlopende mogelijkheden en uitgangssituaties van de verschillende vervoerswijzen enerzijds en de landen en regio's anderzijds;

14.  benadrukt dat een efficiënte comodaliteit verbetering van de infrastructuur veronderstelt − ondermeer door ontwikkeling van groene corridors, opheffing van knelpunten en verbetering van het vervoer per spoor en over de waterwegen, en ook door verbetering van de veiligheid door de toepassing van nieuwe technologieën en verbetering van de arbeidsomstandigheden;

Voltooiing van de interne markt

15.  verlangt een regelmatige controle van de Europese wetgeving en van de omzetting en toepassing om de doeltreffendheid te waarborgen; verzoekt de Commissie de belemmeringen die ontstaan door een verkeerde of te late omzetting van de Europese wetgeving in de lidstaten, consequent weg te werken;

16.  stelt voor dat in het nieuwe kader van het Verdrag van Lissabon en met toestemming van de Commissie wordt gestreefd naar de organisatie van ten minste één jaarlijkse vergadering met de vervoersdeskundigen van de nationale parlementen met het oog op een gemeenschappelijke, optimale en zo effectief mogelijke tenuitvoerlegging van de EU-wetgeving op het gebied van vervoer;

17.  stelt vast dat het vervoer voor de voltooiing van de Europese interne markt en voor het vrij verkeer van burgers en goederen een essentiële rol speelt en dat vooral bij het spoorvervoer in alle EU-lidstaten een uniform gereguleerde marktopening verwezenlijkt zou moeten worden; is van oordeel dat deze volledige openstelling van de markt gunstig zal uitvallen voor de consumenten en vergezeld moet gaan van maatregelen om de kwaliteit van de openbare diensten in stand te houden, alsook van een investeringsplan op lange termijn voor infrastructuur en technische interoperabiliteit om de doelmatigheid en veiligheid te verbeteren en van maatregelen om distorsies te voorkomen in de concurrentie binnen en tussen de verschillende vormen van vervoer, onder meer op sociaal, fiscaal, veiligheids- en milieuvlak; is van oordeel dat de internalisering van externe kosten en milieukosten geleidelijk moet worden gerealiseerd, te beginnen met de meer vervuilende vervoerswijzen: het verkeer over de weg en in de lucht;

18.  verzoekt de Commissie en de instanties van de lidstaten de voltooiing van de liberalisering van het cabotagevervoer te faciliteren, teneinde het aantal lege ritten te verminderen, en voor een duurzamer wegen- en spoornet te zorgen door meer goederenoverslagcentra in te richten;

19.  acht het voor de verwezenlijking van een efficiënt zeevervoer dat complementair aan andere vervoerswijzen is en werkelijk concurrerend is, essentieel om opnieuw de nadruk te leggen op een krachtig liberaliseringsproces;

20.  onderstreept, wat de economische vereisten betreft, het belang van een werkelijk Europees beheer van de vervoersinfrastructuur (corridors voor het spoorvervoer van passagiers en goederen, een Enkel Europees Luchtruim, havens en hun verbindingen met het vervoersnetwerk, maritieme zones zonder grenzen, binnenwateren) met het oog op de afschaffing van het „grenseffect” in alle vormen van vervoer en de verbetering van het concurrentievermogen en de aantrekkelijkheid van de EU;

21.  dringt aan op de vaststelling van een gemeenschappelijk Europees boekingssysteem, teneinde de interoperabiliteit van de verschillende vervoersmodaliteiten doeltreffender te maken, te vereenvoudigen en te verbeteren;

22.  onderstreept dat het vervoer gevolgen heeft voor het sociaal, gezondheids- en veiligheidsbeleid en dat in het kader van de totstandbrenging van een enkele vervoerszone de arbeidsomstandigheden en onderwijs en opleiding op een hoog niveau moeten worden geharmoniseerd en voortdurend verbeterd op basis van een daadwerkelijke sociale dialoog op Europees vlak; onderstreept dat onder meer de oprichting van Europese opleidings- en topcentra in de desbetreffende lidstaten aan een bevordering van een meetbare kwaliteit van de opleiding en van de status van de in het vervoer werkzame personen alsmede aan een wederzijdse erkenning van opleidingen kan bijdragen;

23.  is van oordeel dat er, om een grotere doelmatigheid van het vervoersbeleid te bereiken, behoefte bestaat aan de evaluatie van programma's (zoals Galileo en ITS voor alle vormen van vervoer) en dat, afhankelijk van de resultaten daarvan, de strategie en de programmering eventueel moeten worden bijgesteld; ziet bij gevolg een behoefte aan, ondermeer, een nieuw programma voor de veiligheid van het wegverkeer, een verdere revitalisering van de TEN-T's, een halftijdse evaluatie van NAIADES, een dringende en volledige tenuitvoerlegging van het programma voor een Enkel Europees Luchtruim, SESAR en het 8e Kaderprogramma voor onderzoek en voortzetting van Marco Polo in vereenvoudigde vorm;

Europese agentschappen

24.  is van mening dat de technische interoperabiliteit en de financiering, net zoals de Europese certificering en de wederzijdse erkenning, essentiële elementen van een goed functionerende interne markt vormen en dat de uitvoering van deze elementen veel meer tot de taken van de verschillende agentschappen moet gaan behoren; onderstreept dat alle agentschappen zouden moeten streven naar een vergelijkbaar hoog niveau van verantwoordelijkheid en competentie en dit op korte termijn zouden moeten bereiken; moedigt in het bijzonder de ontwikkeling van het volledig potentieel van het Europees Spoorwegbureau aan, inclusief het geleidelijk aanvaarden van de verantwoordelijkheid voor het certificeren van al het rollend materieel en de spoorweginfrastructuur, en voor regelmatige audits van nationale veiligheidsautoriteiten of vergelijkbare organen in de lidstaten, zoals vastgelegd in Richtlijn 2004/49/EG van 29 april 2004;

25.  onderstreept dat 75% van het vervoer over de weg gaat en vindt dat de oprichting moet worden overwogen van een Agentschap voor het wegvervoer, dat in het bijzonder tot taak moet hebben te zorgen voor verbetering van de veiligheid van het wegverkeer en dat ook garanties moet bieden voor het fundamentele recht van de mensen op een veilige mobiliteit door de ondersteuning van nieuwe applicaties (zoals Galileo of even bruikbare technieken voor intelligente verkeerssystemen) en onderzoekprogramma's zou moeten uitvoeren; is verder van mening dat dit agentschap de mogelijkheid moet hebben regelgevende maatregelen te nemen indien er een noodzaak bestaat om hindernissen voor een duurzame interne markt uit de weg te ruimen;

26.  wijst erop dat de binnenvaart nog steeds wordt geconfronteerd met een afwijkend institutioneel kader en vraagt om het opzetten van een permanente en gestructureerde samenwerking tussen de bevoegde instellingen teneinde het potentieel van deze vervoerswijze volledig te benutten;

Onderzoek en technologie

27.  dringt aan op een agenda voor onderzoek en technologie voor de vervoersector; is van oordeel dat deze agenda moet worden opgesteld in samenwerking met alle relevante belanghebbende partijen om een goed begrip te krijgen van de noden van de sector en de verdeling van de EU-financiering in dat verband te kunnen bijstellen; vindt dat de prioriteit moet liggen bij projecten om het vervoer koolstofvrij te maken, vergroting van de transparantie van de aanvoerketen en de vervoersveiligheid,verbetering van het verkeersbeheer en verlaging van de administratieve lasten;

28.  benadrukt dat steun vereist is voor onderzoek en ontwikkeling en innovatie, aangezien deze leiden tot aanmerkelijke ecologische verbeteringen bij alle vormen van vervoer ten gevolge van een vermindering van de uitlaatgassen en de geluidsoverlast van het verkeer en de veiligheid vergroten door het bieden van oplossingen die zorgen voor een beter gebruik van de bestaande capaciteit en vermindering van de verkeersknelpunten en omdat zij, niet in de laatste plaats, resulteren in een grotere energie-onafhankelijkheid in alle verkeersvormen over het gehele vervoersnetwerk; benadrukt in dit verband dat intelligente, interoperabele en met elkaar verknoopte systemen voor de organisatie van het vervoer en de veiligheid, zoals ERTMS, Galileo, SESAR, ITS en andere even waardevolle technologieën, steun vereisen op het gebeid van onderzoek en ontwikkeling en ook bij de toepassing ervan; dringt er bij alle lidstaten op aan om ervoor te zorgen dat alle burgers in Europa kunnen profiteren van deze intelligente vervoersystemen; merkt op dat bij de invoering van de kadervoorwaarden en open normen die nodig zijn voor beloftevolle technologieën, geen enkele specifieke technologie ongepast bevoordeeld mag worden;

29.  onderstreept dat in het kader van de klimaatbescherming en de energie-onafhankelijkheid van de EU elke vorm van vervoer haar CO2-emissies moet verminderen, daarbij ondersteund door onderzoek en ontwikkeling in innoverende, energie-efficiënte en schone technologieën en hernieuwbare vormen van energie, die ondermeer zullen resulteren in duurzamer voertuigen bij iedere vorm van vervoer; is van oordeel dat dit tevens zou leiden tot versterking van de concurrentiepositie van Europese ondernemingen;

30.  onderstreept de noodzaak van een uniforme definitie van relevante begrippen betreffende verkeersveiligheid en ongevallenonderzoek om te waarborgen dat de resultaten vergeleken kunnen worden met de eventueel uitgevoerde maatregelen;

31.  onderstreept dat de harmonisatie van de vervoersdocumenten volgens de meest recente normen van de communicatie en de multimodale en internationale toepassing daarvan kan leiden tot een aanzienlijke verbetering van de veiligheid en de logistiek en tot een grote vermindering van de beheerskosten;

Vervoersfonds en Europees transportnet

32.  benadrukt dat voor een efficiënt vervoersbeleid een financieel kader vereist is dat afgestemd is op de gestelde uitdagingen en dat in dit verband de huidige middelen voor vervoer en mobiliteit moeten worden opgevoerd;

   a) de oprichting van een faciliteit ter coördinatie van het gebruik van verschillende bronnen van vervoersfinanciering, kredieten die beschikbaar zijn in het kader van het cohesiebeleid, PPP of andere financiële instrumenten zoals waarborgen; deze gecoördineerde kredietbronnen moeten door alle overheidsniveaus gebruikt worden om de vervoersinfrastructuur te verbeteren, de TEN-T-projecten te ondersteunen, de technische en operationele interoperabiliteit te verzekeren, onderzoek en ontwikkeling te ondersteunen bij de tenuitvoerlegging van de intelligente vervoersystemen bij alle vormen van vervoer; de financiering moet plaats vinden aan de hand van transparante toekenningscriteria, die rekening houden met een efficiënte comodalteit zoals genoemd in paragraaf 5, alsook met sociaal beleid, veiligheid en sociale, economische en territoriale cohesie;
   b) een budgettaire vastlegging voor het vervoersbeleid in de context van het meerjarig financieel kader;
   c) de mogelijkheid om, in het kader van het Pact voor Stabiliteit en Groei en met het oog op de bevordering van duurzaamheid op de middellange en lange termijn, rekening te houden met het langetermijnaspect van investeringen in de vervoersinfrastructuur, welke het concurrentievermogen van de economie ten goede komen, bij de berekening van het overheidstekort, voor zover de Commissie van tevoren hiermee heeft ingestemd;
   d) bij het gebruik van het fonds moet ondermeer cofinanciering worden geëist uit inkomsten die gegenereerd worden door de internalisering van externe kosten;

33.  dringt aan op een coherent en geïntegreerd vervoerbeleid dat ondermeer het vervoer per spoor en per schip, het havenbeleid en het openbaar vervoer bevordert door middel van financiële steun die niet gemeten wordt aan de hand van de competitiviteitscriteria van de EU-voorschriften voor overheidssteun;

34.  is van mening dat de economische en financiële crisis kan worden aangegrepen om de vervoerssector doelgericht te steunen en door in de eerste plaats financiële steun investeringen in veilig, milieuvriendelijk en dus ook duurzaam vervoer mogelijk te maken; is van oordeel dat de investeringen van de EU in vervoersprojecten in overweging moeten worden genomen in het kader van de EU 2020-strategie, aangezien vervoer- en mobiliteitsystemen unieke kansen bieden voor het scheppen van stabiele arbeidsplaatsen;

35.  is ervan overtuigd dat de definitie van een Europees kernnetwerk binnen het overkoepelende TEN-netwerk, dat een prioriteit van het Europese vervoersbeleid blijft, volgens duurzame ontwikkelingscriteria op Europees maar ook op regionaal en lokaal niveau moet worden beoordeeld en dat multimodale platforms een essentieel onderdeel blijven uitmaken van het infrastructuuraanbod, omdat deze een doeltreffende aansluiting van de verschillende verkeerswijzen mogelijk maken;

36.  is van oordeel dat de TEN-T-projecten een prioriteit van het vervoerbeleid van de EU moeten blijven en dat er een dringende behoefte bestaat om de tekortkomingen in de infrastructuur aan te pakken en oplossingen te vinden voor de historische en geografische knelpunten die nog steeds bestaan aan de grenzen; onderstreept dat de TEN-T-projecten moeten worden geïntegreerd in een pan-Europees netwerk met vertakkingen buiten de EU, en is van oordeel dat dit proces kan worden versneld door opvoering van de beschikbare middelen;

37.  verlangt dat de infrastructuur van de binnenvaart, de binnenhavens en de multimodale aansluiting van de zeehavens aan het achterland een grotere rol gaan spelen in het Europese vervoersbeleid en meer steun krijgen om de milieugevolgen te helpen verlagen en de veiligheid in het EU-vervoer te vergroten; is van mening dat de milieuprestaties van de binnenvaartschepen radicaal kunnen worden verbeterd wanneer nieuwe motoren, die zijn uitgerust met de meest recente beschikbare technologieën voor emissiebeheer, worden geïnstalleerd in binnenvaartschepen;

38.  onderstreept de noodzaak om kustvaart- en zeesnelwegprojecten in een bredere context te bezien, waarin ook de landen die geografisch tot de onmiddellijke omgeving van Europa behoren, een plaats hebben; wijst erop dat daartoe een betere synergie tussen regionaal beleid, ontwikkelingsbeleid en vervoersbeleid onontbeerlijk is;

39.  erkent dat regionale luchthavens een cruciale rol spelen in de ontwikkeling van perifere en ultraperifere gebieden, doordat zij beter op hub-luchthavens worden aangesloten; acht het met name nuttig om waar mogelijk voor intermodale oplossingen te kiezen; is van mening dat (hogesnelheids)spoorverbindingen tussen luchthavens een ideale kans bieden om verschillende vervoersvormen op duurzame wijze met elkaar te verbinden;

Vervoer in een wereldwijde context

40.  onderstreept dat de creatie van een Europese vervoersruimte een belangrijke prioriteit is en met name afhankelijk is van een internationale acceptatie in het kader van de te sluiten overeenkomsten voor alle vervoerswijzen, in het bijzonder waar het het lucht- en scheepvaartverkeer betreft, waarbij de EU in de desbetreffende internationale instanties steeds vaker het voortouw moet nemen;

Meetbare streefdoelen voor 2020

41.  verlangt de naleving van duidelijke en meetbare doelen die in 2020 moeten zijn bereikt met verwijzing naar 2010 en stelt daarom voor;

   een vermindering met 40% van het aantal sterfgevallen en ernstige verwondingen bij actieve en passieve deelnemers aan het wegverkeer, een streefcijfer dat zowel in het Witboek over vervoer als in het Actieprogramma inzake verkeersveiligheid moet worden vastgelegd;
   het aantal parkeerplaatsen voor vrachtauto's in het TERN-net in elke lidstaat tussen 2010 en 2020 te verhogen met 40% om de verkeersveiligheid en de naleving van de rusttijden voor beroepsvrachtwagenchauffeurs te waarborgen;
   een verdubbeling van het aantal bus-, tram- en treinpassagiers (en, voor zover relevant, scheepspassagiers) en een verhoging met 20% van de middelen voor voetganger- en fietservriendelijke verkeersconcepten, met inachtneming van de rechten die belichaamd zijn in de communautaire wetgeving, en met name de rechten van personen met een handicap en met verminderde mobiliteit;
   een vermindering met 20% van de CO2-uitlaatgassen in het wegverkeer voor het vervoer van personen en goederen door adequate innovaties, door de stimulering van alternatieve energieën en door logistieke optimalisatie van het personen- en goederenvervoer te verminderen;
   een vermindering met 20% van het energiegebruik van treintoestellen vergeleken bij het niveau en de capaciteit van 2010 en een vermindering met 40% van het gebruik van dieselbrandstof door de spoorwegen, die bereikt moeten worden door gerichte investeringen in de elektrificatie van de spoorweginfrastructuur;
   in het spoorverkeer al het nieuwe rollend materieel waarvoor vanaf 2011 orders worden geplaatst met ERTMS te voorzien en alle nieuwe en gerepareerde verbindingslijnen vanaf 2011 te voorzien van een systeem dat compatibel is met ERTMS, verhoging van de financiële inspanningen van de EU voor de tenuitvoerlegging en uitbreiding van het plan tot invoering van ERTMS;
   een vermindering met 30% van de emissies van het luchtverkeer in het gehele luchtruim van de EU tegen 2020; na die datum zal de groei van het luchtverkeer koolstofneutraal moeten zijn;
   financiële steun voor de optimalisering, ontwikkeling en, waar nodig, creatie van multimodale aansluitingen (platforms) voor de binnenvaart, de binnenhavens en het spoorvervoer tot 2020, waarbij het aantal van deze platforms met 20% moet worden verhoogd;
   besteding van ten minste 10% van de TEN-T-fondsen aan binnenvaartprojecten;

42.  vraagt de Commissie om toezicht te houden op de vooruitgang bij het bereiken van deze doelstellingen en jaarlijks verslag uit te brengen bij het Europees Parlement,

o
o   o

43.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

(1) Aangenomen teksten, P7_TA(2010)0053.
(2) PB C 33 E van 9.2.2006, blz. 142.
(3) PB C 227 E van 21.9.2006, blz. 609.
(4) PB C 244 E van 18.10.2007, blz. 220.
(5) Aangenomen teksten, P6_TA(2007)0345.
(6) Aangenomen teksten, P6_TA(2007)0344.
(7) PB C 187 E van 24.7.2008, blz. 154.
(8) PB C 66 E van 20.3.2009, blz. 1.
(9) PB C 286 E van 27.11.2009, blz. 45.
(10) PB C 295 E van 4.12.2009, blz. 79.
(11) PB C 295 E van 4.12.2009, blz. 74.
(12) Aangenomen teksten, P6_TA(2009)0119.
(13) Aangenomen teksten, P6_TA(2009)0258.
(14) Aangenomen teksten, P6_TA(2009)0308.
(15) Aangenomen teksten, P6_TA(2009)0307.
(16) PB L 300 van 14.11.2009, blz. 34.

Juridische mededeling - Privacybeleid