Index 
 Vorige 
 Volgende 
 Volledige tekst 
Procedure : 2005/0191(COD)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus : A6-0134/2007

Ingediende teksten :

A6-0134/2007

Debatten :

PV 24/04/2007 - 16
CRE 24/04/2007 - 16

Stemmingen :

PV 25/04/2007 - 7.3
CRE 25/04/2007 - 7.3
Stemverklaringen

Aangenomen teksten :

P6_TA(2007)0142

Aangenomen teksten
PDF 422kWORD 187k
Woensdag 25 april 2007 - Straatsburg
Gemeenschappelijke regels op het gebied van de beveiliging van de burgerluchtvaart ***II
P6_TA(2007)0142A6-0134/2007
Resolutie
 Geconsolideerde tekst

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 25 april 2007 betreffende het gemeenschappelijk standpunt, door de Raad vastgesteld met het oog op de aanneming van de verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake gemeenschappelijke regels op het gebied van de beveiliging van de burgerluchtvaart en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 2320/2002 (14039/1/2006 – C6-0041/2007 – 2005/0191(COD))

(Medebeslissingsprocedure: tweede lezing)

Het Europees Parlement,

–   gezien het gemeenschappelijk standpunt van de Raad (14039/1/2006 – C6-0041/2007),

–   gezien zijn in eerste lezing geformuleerde standpunt(1) inzake het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2005)0429)(2),

–   gelet op artikel 251, lid 2 van het EG-Verdrag,

–   gelet op artikel 62 van zijn Reglement,

–   gezien de aanbeveling voor de tweede lezing van de Commissie vervoer en toerisme (A6-0134/2007),

1.   hecht zijn goedkeuring aan het gemeenschappelijk standpunt, als geamendeerd door het Parlement;

2.   verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

(1) Aangenomen teksten van 15.6.2006, P6_TA(2006)0267.
(2) Nog niet in het PB gepubliceerd.


Standpunt van het Europees Parlement in tweede lezing vastgesteld op 25 april 2007 met het oog op de aanneming van Verordening (EG) nr. .../2007 van het Europees Parlement en de Raad inzake gemeenschappelijke regels op het gebied van de beveiliging van de burgerluchtvaart en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 2320/2002
P6_TC2-COD(2005)0191

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 80, lid 2,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité(1),

Na raadpleging van het Comité van de Regio's,

Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag(2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)  Met het oog op de bescherming van personen en goederen in de Europese Unie moeten gemeenschappelijke regels voor de beveiliging van de burgerluchtvaart worden opgesteld om wederrechtelijke daden tegen burgerluchtvaartuigen die een gevaar vormen voor de veiligheid van de burgerluchtvaart, te voorkomen. Daartoe moeten gemeenschappelijke regels en gemeenschappelijke basisnormen voor de beveiliging van de luchtvaart worden vastgesteld en mechanismen voor het toezicht op de naleving van deze regels en normen worden opgezet.

(2)  Met het oog op de beveiliging van de burgerluchtvaart in het algemeen is het wenselijk de basis te leggen voor een gemeenschappelijke interpretatie van bijlage 17 van het Verdrag van Chicago inzake de internationale burgerluchtvaart, dat op 7 december 1944 is gesloten.

(3)  Naar aanleiding van de gebeurtenissen van 11 september 2001 in de Verenigde Staten is Verordening (EG) nr. 2320/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2002 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels op het gebied van de beveiliging van de burgerluchtvaart(3) goedgekeurd.

(4)  De inhoud van Verordening (EG) nr. 2320/2002 dient te worden herzien in het licht van de opgedane ervaring en de verordening moet worden ingetrokken en vervangen door een verordening waarin gestreefd wordt naar vereenvoudiging, harmonisering en verduidelijking van de bestaande regels en naar verbetering van het beveiligingsniveau.

(5)  Om tegemoet te komen aan de evoluerende risicobeoordelingen en om de introductie van nieuwe technologieën mogelijk te maken, is er behoefte aan meer flexibiliteit bij het vaststellen van beveiligingsmaatregelen en -procedures; in de verordening dienen daarom de basisbeginselen te worden vastgelegd voor de maatregelen die genomen moeten worden om de burgerluchtvaart te beveiligen tegen wederrechtelijke daden, zonder dat evenwel technische en procedurele bijzonderheden worden vastgesteld ten aanzien van de wijze waarop deze beginselen moeten worden toegepast.

(6)  Deze verordening dient van toepassing te zijn op burgerluchthavens op het grondgebied van een lidstaat, op exploitanten die diensten aanbieden op deze luchthavens en op entiteiten die goederen en/of diensten aan of via deze luchthavens leveren.

(7)  Onverminderd het Verdrag inzake strafbare feiten en bepaalde andere handelingen begaan aan boord van luchtvaartuigen (Tokio, 1963), het Verdrag tot bestrijding van het wederrechtelijk in zijn macht brengen van luchtvaartuigen (Den Haag, 1970) en het Verdrag ter bestrijding van wederrechtelijke gedragingen gericht tegen de veiligheid van de burgerluchtvaart (Montreal, 1971), moet deze verordening ook betrekking hebben op beveiligingsmaatregelen aan boord van luchtvaartuigen van communautaire luchtvaartmaatschappijen of tijdens vluchten van communautaire luchtvaartmaatschappijen.

(8)  Iedere lidstaat mag zelf beslissen of er meereizende beveiligingsagenten worden ingezet op luchtvaartuigen die in die lidstaat geregistreerd zijn of op luchtvaartuigen van luchtvaartmaatschappijen die een vergunning van die lidstaat hebben gekregen.

(9)  De bedreiging is niet even groot voor de verschillende types burgerluchtvaart. Bij het vaststellen van gemeenschappelijke basisnormen voor de beveiliging van de luchtvaart moet rekening worden gehouden met de grootte van het luchtvaartuig, de aard van de exploitatie en/of de frequentie van de activiteiten op luchthavens, zodat eventueel afwijkingen kunnen worden toegestaan.

(10)  De lidstaten moeten ook toestemming krijgen om, op basis van een risicobeoordeling, striktere normen toe te passen dan de bij deze verordening vastgestelde gemeenschappelijke normen. Er moet evenwel een onderscheid worden gemaakt tussen gemeenschappelijke basisnormen en striktere normen, en er moet ook een vergelijkbaar onderscheid gelden voor de financiering daarvan.

(11)  Het is mogelijk dat derde landen vragen dat andere dan de in deze verordening vastgestelde maatregelen worden toegepast voor vluchten vanuit een luchthaven van een lidstaat naar of over dat derde land. Onverminderd de bilaterale overeenkomsten die de Gemeenschap heeft gesloten, moet de Commissie de door het derde land vereiste maatregelen kunnen bestuderen en kunnen beslissen of een lidstaat, exploitant of andere betrokken entiteit de vereiste maatregelen mag blijven toepassen.

(12)  Hoewel het mogelijk is dat in een en dezelfde lidstaat twee of meer organen of entiteiten betrokken zijn bij de beveiliging van de luchtvaart, dient elke lidstaat één autoriteit aan te wijzen die de toepassing van de beveiligingsnormen moet coördineren en toezicht moet houden op de toepassing van deze normen.

(13)  Teneinde vast te stellen wie verantwoordelijk is voor de uitvoering van de gemeenschappelijke basisnormen en te beschrijven welke maatregelen de exploitanten en andere entiteiten daartoe moeten nemen, moet elke lidstaat een nationaal programma voor de beveiliging van de burgerluchtvaart opstellen. Voorts moeten alle luchthavenexploitanten, luchtvaartmaatschappijen en entiteiten die de normen voor de beveiliging van de luchtvaart toepassen een beveiligingsprogramma opstellen, toepassen en instandhouden om zowel aan deze verordening als aan alle toepasselijke nationale programma's voor de beveiliging van de burgerluchtvaart te voldoen.

(14)  Om toezicht te kunnen houden op de naleving van deze verordening en het nationale programma voor de beveiliging van de burgerluchtvaart, moet elke lidstaat een nationaal programma opstellen om de mate van beveiliging van de burgerluchtvaart te controleren en ervoor zorgen dat dit programma wordt toegepast.

(15)  Om toezicht te kunnen houden op de toepassing van deze verordening door de lidstaten en om aanbevelingen ter verbetering van de beveiliging van de luchtvaart te kunnen doen, moet de Commissie inspecties uitvoeren, waaronder onaangekondigde inspecties.

(16)  In verband met de verwachte uitbreiding van zijn bevoegdheden moet het Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart geleidelijk worden betrokken bij het toezicht op de naleving van de gemeenschappelijke bepalingen inzake de beveiliging van de burgerluchtvaart.

(17)  Uitvoeringsbesluiten waarin de gemeenschappelijke maatregelen en procedures voor de uitvoering van de gemeenschappelijke basisnormen worden vastgesteld en gevoelige beveiligingsinformatie is opgenomen, de inspectieverslagen van de Commissie en de antwoorden van bevoegde nationale autoriteiten moeten worden beschouwd als "gerubriceerde EU-gegevens" in de zin van Besluit 2001/844/EG, EGKS, Euratom van de Commissie van 29 november 2001 tot wijziging van haar reglement van orde(4). Deze gegevens mogen niet worden bekendgemaakt; ze mogen alleen ter beschikking worden gesteld van exploitanten en entiteiten die er een legitiem belang bij hebben.

(18)  De voor de uitvoering van deze verordening vereiste maatregelen moeten worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden(5).

(19)  In het bijzonder moet de Commissie de bevoegdheid worden gegeven, de voorwaarden vast te stellen waaronder de in artikelen 4, lid 5, en 13, lid 2, bedoelde maatregelen dienen te worden vastgesteld. Daar het maatregelen van algemene strekking betreft tot wijziging van niet-essentiële onderdelen van deze verordening of ter aanvulling van deze verordening met nieuwe niet-essentiële elementen, moeten zij worden vastgesteld volgens de in artikel 5 bis van Besluit 1999/468/EG vastgestelde regelgevingsprocedure met toetsing.

(20)  Opdat transferpassagiers en transferbagage zouden kunnen worden vrijgesteld van beveiligingsonderzoeken als ze aankomen met een vlucht uit een derde land (dit concept wordt "one-stop security" genoemd) en opdat dergelijke passagiers zich bij aankomst onder de reeds gecontroleerde vertrekkende passagiers zouden kunnen mengen, dienen overeenkomsten tussen de Gemeenschap en derde landen, waarin wordt erkend dat de beveiligingsnormen van het derde land gelijkwaardig zijn aan de communautaire normen, te worden aangemoedigd.

(21)  Er dient te worden gestreefd naar "one stop security" voor alle vluchten binnen de Europese Unie.

(22)  Deze verordening doet geen afbreuk aan de toepassing van de regelgeving met betrekking tot de luchtvaartveiligheid, met inbegrip van de maatregelen betreffende het vervoer van gevaarlijke goederen.

(23)  Er dient voorzien te worden in sancties voor overtredingen van de bepalingen van deze verordening. Zij moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn.

(24)  De ministeriële verklaring over de luchthaven van Gibraltar waarover op 18 september 2006 te Cordoba een akkoord is bereikt tijdens de eerste ministeriële bijeenkomst van het Forum voor dialoog over Gibraltar, zal de op 2 december 1987 te Londen afgelegde gemeenschappelijke verklaring over de luchthaven van Gibraltar vervangen, en de volledige naleving ervan zal als de naleving van de verklaring van 1987 worden beschouwd.

(25)  Er moet worden gedacht aan de instelling van een solidariteitsmechanisme op grond waarvan bijstand kan worden verleend na terroristische handelingen met grote gevolgen in de vervoerssector.

(26)  Daar de doelstellingen van deze verordening, namelijk de beveiliging van de burgerluchtvaart tegen wederrechtelijke daden en het leggen van een basis voor de gemeenschappelijke interpretatie van bijlage 17 van het Verdrag van Chicago inzake de internationale burgerluchtvaart, niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt en derhalve, wegens de omvang en de gevolgen ervan, beter door de Gemeenschap kunnen worden verwezenlijkt, kan de Gemeenschap, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Doelstellingen

1.  In deze verordening worden gemeenschappelijke regels vastgesteld voor de bescherming van de burgerluchtvaart tegen wederrechtelijke daden die een gevaar vormen voor de beveiliging ervan.

In deze verordening wordt ook de basis gelegd voor een gemeenschappelijke interpretatie van bijlage 17 van het Verdrag van Chicago inzake de internationale burgerluchtvaart.

2.  De doelstellingen van lid 1 worden bereikt door middel van:

   a) het vaststellen van gemeenschappelijke regels en gemeenschappelijke basisnormen voor de beveiliging van de luchtvaart;
   b) mechanismen voor toezicht op de naleving van deze regels en basisnormen.

Artikel 2

Toepassingsgebied

1.  Deze verordening is van toepassing op:

   a) alle luchthavens of delen van luchthavens voor bediening van de burgerluchtvaart op het grondgebied van een lidstaat;
   b) alle exploitanten, inclusief luchtvaartmaatschappijen, die diensten verlenen op de onder a) bedoelde luchthavens;
   c) alle entiteiten die normen voor de beveiliging van de luchtvaart toepassen en die werkzaam zijn vanuit plaatsen die binnen of buiten luchthavens zijn gevestigd en goederen en/of diensten leveren aan of via de onder a) bedoelde luchthavens.

2.  De toepassing van deze verordening op de luchthaven van Gibraltar laat de respectieve rechtsopvattingen van het Koninkrijk Spanje en het Verenigd Koninkrijk betreffende het geschil inzake de soevereiniteit over het grondgebied waarop de luchthaven gelegen is, onverlet.

Artikel 3

Definities

In deze verordening wordt verstaan onder:

   1) "burgerluchtvaart": alle luchtvervoersactiviteiten, zowel commercieel als niet-commercieel en geregeld als niet-geregeld, behalve activiteiten die worden uitgevoerd door de in artikel 3 van het Verdrag van Chicago inzake de internationale burgerluchtvaart vermelde staatsluchtvaartuigen;
   2) "beveiliging van de luchtvaart": de combinatie van maatregelen en menselijke en materiële hulpbronnen, bedoeld om de burgerluchtvaart te beveiligen tegen wederrechtelijke daden die een gevaar vormen voor de veiligheid van de burgerluchtvaart;
   3) "luchthaven": elk stuk land [of wateroppervlak] dat speciaal voor het landen, opstijgen en manoeuvreren van luchtvaartuigen is aangepast, met inbegrip van de hulpinstallaties voor deze operaties ten behoeve van het luchtverkeer en de bijbehorende dienstverlening, waaronder installaties voor bijstand aan commerciële luchtvaartdiensten;
   4) "exploitant": een persoon, organisatie of onderneming die betrokken is of wil worden bij een luchtvervoersactiviteit;
   5) "luchtvaartmaatschappij": een luchtvervoersonderneming met een geldige exploitatievergunning of een equivalent ervan;
   6) "communautaire luchtvaartmaatschappij": een luchtvaartmaatschappij met een door een lidstaat overeenkomstig Verordening (EEG) nr. 2407/92 van de Raad van 23 juli 1992, betreffende de verlening van exploitatievergunningen aan luchtvaartmaatschappijen(6) afgegeven geldige exploitatievergunning;
   7) "entiteit": een andere persoon, organisatie of onderneming dan een exploitant;
   8) "verboden voorwerpen": wapens, explosieven of andere gevaarlijke apparaten, voorwerpen of stoffen die kunnen worden gebruikt om een wederrechtelijke daad te begaan die een gevaar vormt voor de veiligheid;
   9) "beveiligingsonderzoek": de toepassing van technische en andere middelen die tot doel hebben verboden voorwerpen te identificeren en/of te detecteren;
   10) "beveiligingscontrole ": de toepassing van middelen om het binnenbrengen van verboden voorwerpen te kunnen voorkomen;
   11) "toegangscontrole": de toepassing van middelen om de toegang van onbevoegde personen of verboden voertuigen, of beide, te kunnen voorkomen;
   12) "luchtzijde": de zone van een luchthaven waar de vliegtuigbewegingen plaatsvinden, de aangrenzende terreinen en gebouwen of delen daarvan; de toegang tot deze zone is beperkt;
   13) "landzijde": die zones van een luchthaven, de aangrenzende terreinen en de gebouwen of delen daarvan die niet tot de luchtzijde behoren;
   14) "om beveiligingsredenen beperkt toegankelijke zone": het gedeelte van de luchtzijde waartoe niet alleen de toegang beperkt is, maar waar ook toegangscontroles van toepassing zijn;
   15) "afgebakende zone": een zone die niet toegankelijk is voor het publiek en die afgescheiden is van om beveiligingsredenen beperkt toegankelijke zones of, als de afgebakende zone zelf een om beveiligingsredenen beperkt toegankelijke zone is, van andere om beveiligingsredenen beperkt toegankelijke zones van een luchthaven;
   16) "achtergrondcontrole": een verifieerbare controle van de identiteit van een persoon, met inbegrip van een eventueel strafblad en gegevens van inlichtingendiensten;
   17) "transferpassagiers, -bagage, -vracht of -post": passagiers, bagage, vracht of post vertrekkende met een ander luchtvaartuig dan dat van aankomst;
   18) "transitpassagiers, -bagage, -vracht of -post": passagiers, bagage, vracht of post vertrekkende met hetzelfde luchtvaartuig en met hetzelfde vluchtnummer als dat van aankomst;
   19) "passagier die de orde kan verstoren": een persoon die wordt uitgezet, een persoon aan wie de toegang tot het land is geweigerd of een persoon in wettelijke hechtenis;
   20) "cabinebagage": bagage die bestemd is om in de cabine van een luchtvaartuig te worden vervoerd;
   21) "ruimbagage": bagage die bestemd is om in het ruim van een luchtvaartuig te worden vervoerd;
   22) "begeleide ruimbagage": bagage die wordt vervoerd in het ruim van een luchtvaartuig en die voor een vlucht is ingecheckt door een passagier die met diezelfde vlucht reist;
   23) "bedrijfspost van een luchtvaartmaatschappij": post die als afzender en als geadresseerde een luchtvaartmaatschappij heeft;
   24) "bedrijfsmaterieel van een luchtvaartmaatschappij": materieel dat afkomstig is van een luchtvaartmaatschappij en bestemd is voor een luchtvaartmaatschappij of dat door een luchtvaartmaatschappij wordt gebruikt;
   25) "post": brieven, pakketten, zendingen van correspondentie en andere goederen die bestemd zijn voor levering aan postbedrijven die verantwoordelijk zijn voor de afhandeling daarvan overeenkomstig de voorschriften van de Wereldpostunie (UPU);
   26) "vracht": goederen, met uitzondering van bagage, post, bedrijfspost van een luchtvaartmaatschappij, bedrijfsmaterieel van een luchtvaartmaatschappij en vluchtbenodigdheden, die bestemd zijn voor vervoer in een luchtvaartuig;
   27) "erkend agent": een luchtvaartmaatschappij, agent, expediteur of andere entiteit die overeenkomstig deze verordening zorg draagt voor de beveiligingscontroles met betrekking tot vracht of post;
   28) "bekende afzender": een afzender die vracht of post voor vervoer aanbiedt en wiens procedures in voldoende mate aan de gemeenschappelijke beveiligingsregels en -normen beantwoorden om deze vracht of post met om het even welk luchtvaartuig te vervoeren;
   29) "vaste afzender": een afzender die vracht of post voor vervoer aanbiedt en wiens procedures in voldoende mate aan de gemeenschappelijke beveiligingsregels en -normen beantwoorden om deze vracht te vervoeren met om het even welk luchtvaartuig dat exclusief voor vracht- of postvervoer is bestemd;
   30) "beveiligingscontrole van een luchtvaartuig": een inspectie van die delen van de binnenkant van een vliegtuig waartoe passagiers zich toegang kunnen hebben verschaft en van het ruim met het doel verboden voorwerpen en wederrechtelijke daden die een gevaar vormen voor de veiligheid van het luchtvaartuig op te sporen;
   31) "beveiligingsdoorzoeking van een luchtvaartuig": een inspectie van de binnenkant en van de toegankelijke delen van de buitenkant van het luchtvaartuig met het doel verboden voorwerpen en wederrechtelijke daden die een gevaar vormen voor de veiligheid van het luchtvaartuig op te sporen;
   32) "meereizend beveiligingsagent": persoon die door een lidstaat is aangesteld en die meereist aan boord van luchtvaartuigen van luchtvaartmaatschappijen die een vergunning van die lidstaat hebben gekregen teneinde die luchtvaartuigen en de inzittenden ervan te beschermen tegen wederrechtelijke daden die een gevaar vormen voor de veiligheid van de vlucht.

Artikel 4

Gemeenschappelijke basisnormen

1.  De gemeenschappelijke basisnormen voor de bescherming van de burgerluchtvaart tegen wederrechtelijke daden die een gevaar vormen voor de beveiliging ervan, zijn vastgesteld in de bijlage.

2.  De lidstaten en de gebruikers delen de kosten van de toepassing van de gemeenschappelijke basisnormen voor het bestrijden van wederrechtelijke daden. Ter voorkoming van verstoring van de mededingingsverhoudingen tussen lidstaten en tussen luchthavens, luchtvaartmaatschappijen en andere betrokken organisaties in de Gemeenschap evenals tussen lidstaten en derde landen, dient de Commissie zo spoedig mogelijk een voorstel in voor een uniforme regeling voor de financiering van deze beveiligingsmaatregelen.

3.  Gedetailleerde maatregelen voor de toepassing van de in lid 1 bedoelde gemeenschappelijke basisnormen worden vastgesteld volgens de in artikel 15, lid 2, bedoelde regelgevingsprocedure.

Deze maatregelen hebben met name betrekking op:

   a) methodes voor het uitvoeren van beveiligingsonderzoeken, toegangscontroles en andere beveiligingscontroles;
   b) methodes om beveiligingscontroles en beveiligingsdoorzoekingen van luchtvaartuigen uit te voeren;
   c) verboden voorwerpen;
   d) prestatiecriteria en acceptatietests voor apparatuur;
   e) rekrutering van personeel en opleidingseisen;
   f) de definiëring van kritieke delen van om beveiligingsredenen beperkt toegankelijke zones;
   g) de verplichtingen van en de valideringsprocedures voor erkende agenten, bekende afzenders en accountafzenders;
   h) categorieën van personen, goederen en luchtvaartuigen die om objectieve redenen speciale beveiligingsprocedures moeten doorlopen of moeten worden vrijgesteld van beveiligingsonderzoeken, toegangscontroles of andere beveiligingscontroles;
   i) achtergrondcontroles.

4.  De gedetailleerde maatregelen voor de toepassing van de gemeenschappelijke basisnormen lopen af zes maanden na de inwerkingtreding ervan. De gedetailleerde maatregelen kunnen worden gehandhaafd volgens de in artikel 19, lid 2 bedoelde regelgevingsprocedure, maar slechts na een gedegen herevaluatie van de veiligheidsrisico's en een gedegen evaluatie van de kosten en operationele gevolgen van deze maatregelen.

5.  De Commissie stelt, in overeenstemming met de regelgevingsprocedure met toetsing van artikel 19, lid 3, criteria vast om de lidstaten toe te staan af te wijken van de in lid 1 bedoelde gemeenschappelijke basisnormen en op basis van een plaatselijke risicobeoordeling beveiligingsmaatregelen vast te stellen die een passend beschermingsniveau bieden in luchthavens of afgebakende zones van luchthavens. Deze alternatieve maatregelen worden gemotiveerd met redenen die te maken hebben met de grootte van het luchtvaartuig, de aard van de activiteiten en/of de frequentie van de activiteiten in de betrokken luchthavens.

6.  De lidstaten zorgen ervoor dat de in lid 1 bedoelde gemeenschappelijke basisnormen worden toegepast.

7.  Elk van de gedetailleerde maatregelen en procedures voor de tenuitvoerlegging van de in lid 1 bedoelde gemeenschappelijke basisnormen wordt vastgesteld op basis van een risico- en effectbeoordeling. In deze beoordeling dienen ook de te verwachten kosten te worden betrokken.

8.  De lidstaten stellen de Commissie in kennis van de overeenkomstig lid 3 vastgelegde maatregelen waarvan de financiële en andere kosten bij de toepassing ervan onevenredig zijn in verhouding tot de eventuele extra veiligheid die de maatregel eventueel zou creëren. In dergelijke gevallen geeft de Commissie de lidstaten toestemming om van de gemeenschappelijke basisnormen af te wijken overeenkomstig de in artikel 19, lid 3 bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing.

Artikel 5

Transparantie ten aanzien van de kosten

Wanneer kosten in verband met de beveiliging op de luchthaven of aan boord in de prijs van een vliegticket zijn inbegrepen, moeten die kosten afzonderlijk worden vermeld op het ticket of op een andere wijze aan de passagier kenbaar worden gemaakt.

Artikel 6

Oormerking van veiligheidsheffingen en -vergoedingen

Veiligheidsheffingen en -vergoedingen, ongeacht of zij door lidstaten dan wel door luchtvaartmaatschappijen of entiteiten worden geheven, zijn transparant, worden uitsluitend aangewend voor de kosten van beveiliging van de luchthaven of het luchtvaartuig en bedragen niet meer dan de kosten voor de toepassing van de in artikel 4 bedoelde gemeenschappelijke basisnormen.

Artikel 7

Maatregelen in geval van inbreuk op de beveiliging

Wanneer lidstaten vermoeden dat het beveiligingsniveau door een inbreuk op de beveiliging in het gedrang is gekomen, zorgen zij ervoor dat onmiddellijk de nodige actie wordt ondernomen om deze inbreuk ongedaan te maken en de constante beveiliging van de burgerluchtvaart te verzekeren.

Artikel 8

Strengere maatregelen van lidstaten

1.  De lidstaten mogen maatregelen toepassen die strenger zijn dan de in artikel 4 bedoelde gemeenschappelijke basisnormen. Zij gaan daarbij te werk op basis van een risicobeoordeling en handelen in overeenstemming met de communautaire regelgeving. Strengere maatregelen moeten relevant, objectief en niet-discriminerend zijn en in verhouding staan tot het bestreden risico.

2.  De Commissie kan de toepassing van lid 1 controleren en, na raadpleging van het in artikel 19 vermelde comité, beslissen of de lidstaat de maatregelen mag blijven toepassen.

De Commissie deelt haar besluit mee aan de Raad en de lidstaten.

Binnen een maand nadat de beslissing door de Commissie is meegedeeld, kan een lidstaat beroep aantekenen tegen de beslissing bij de Raad. De Raad kan, bij gekwalificeerde meerderheid en binnen een termijn van drie maanden, een afwijkende beslissing nemen.

3.  Lid 2 is niet van toepassing als de strengere maatregelen beperkt blijven tot een bepaalde vlucht op een specifieke datum.

4.  De lidstaten staan in voor de kosten die met de toepassing van de in lid 1 bedoelde strengere maatregelen gepaard gaan.

Artikel 9

Door derde landen vereiste beveiligingsmaatregelen

1.  Onverminderd de bilaterale overeenkomsten waarbij de Gemeenschap partij is, stelt een lidstaat de Commissie in kennis van door derde landen vereiste maatregelen voorzover deze afwijken van de in artikel 4 bedoelde gemeenschappelijke basisnormen voor vluchten vanuit een luchthaven van een lidstaat naar of over dat derde land.

2.  De Commissie werkt op de onder het toepassingsgebied van deze verordening vallende gebieden samen met de Internationale Burgerluchtvaartorganisatie (ICAO). Ter bevordering van deze samenwerking krijgt de Commissie de bevoegdheid met de ICAO desbetreffende overeenkomsten te sluiten met het oog op de uitwisseling van informatie en de wederzijdse ondersteuning bij audits en inspecties. Over deze overeenkomsten wordt door de Commissie onderhandeld met ondersteuning van het in artikel 19 bedoelde comité.

3.  Op verzoek van de betrokken lidstaat of op eigen initiatief onderzoekt de Commissie de toepassing van lid 1 en kan zij volgens de in artikel 19, lid 2, bedoelde regelgevingsprocedure en na raadpleging van het derde land een passend antwoord aan het derde land opstellen.

De Commissie deelt haar beslissing mee aan de Raad en de lidstaten.

4.  De leden 1 en 2 zijn niet van toepassing wanneer:

   a) de betrokken lidstaat de desbetreffende maatregelen overeenkomstig artikel 8 toepast; of
   b) de vereiste van het derde land beperkt blijft tot een bepaalde vlucht op een specifieke datum.

Artikel 10

Nationale autoriteit

Als in een en dezelfde lidstaat twee of meer organen betrokken zijn bij de beveiliging van de burgerluchtvaart, wijst die lidstaat één autoriteit aan (hierna "de bevoegde autoriteit" genoemd) die verantwoordelijk is voor de coördinatie van en het toezicht op de toepassing van de in artikel 4 bedoelde gemeenschappelijke basisnormen.

Artikel 11

Programma's

De lidstaten, luchthavenexploitanten, luchtvaartmaatschappijen en andere entiteiten die de normen voor luchtvaartbeveiliging toepassen, zijn verantwoordelijk voor het opstellen, toepassen en instandhouden van hun respectieve beveiligingsprogramma's op de in de artikelen 12 tot en met 16 beschreven wijze.

Bovendien moeten de lidstaten ook de in artikel 17 gedefinieerde ruimere kwaliteitscontrole uitvoeren.

Artikel 12

Nationaal programma voor de beveiliging van de burgerluchtvaart

1.  Elke lidstaat moet een nationaal programma voor de beveiliging van de burgerluchtvaart opstellen, toepassen en instandhouden.

In dat programma worden de verantwoordelijkheden voor de toepassing van de in artikel 4 bedoelde gemeenschappelijke basisnormen vastgesteld en worden de daartoe door de exploitanten en entiteiten te nemen maatregelen beschreven.

2.  De bevoegde autoriteit stelt de exploitanten en entiteiten die er een legitiem belang bij hebben, op een "need-to-know"-basis schriftelijk in kennis van de relevante delen van het nationaal programma voor de beveiliging van de burgerluchtvaart.

Artikel 13

Nationaal kwaliteitscontroleprogramma

1.  Elke lidstaat moet een nationaal kwaliteitscontroleprogramma opstellen, toepassen en instandhouden.

Dat programma stelt de lidstaten in staat de kwaliteit van de beveiliging van de burgerluchtvaart te controleren en na te gaan of aan deze verordening en aan het nationaal programma voor beveiliging van de burgerluchtvaart is voldaan.

2.  De specificaties van het nationaal kwaliteitscontroleprogramma worden vastgesteld volgens de regelgevingsprocedure met toetsing van artikel 19, lid 3.

Het programma maakt het mogelijk tekortkomingen snel op te sporen en te corrigeren. Het programma bepaalt ook dat alle luchthavens, exploitanten en entiteiten die verantwoordelijk zijn voor de toepassing van normen voor de beveiliging van de luchtvaart en die op het grondgebied van de betrokken lidstaat zijn gevestigd, geregeld rechtstreeks door of onder toezicht van de bevoegde autoriteit worden gecontroleerd.

Artikel 14

Het beveiligingsprogramma voor de luchthaven

1.  Elke luchthavenexploitant moet een programma voor de beveiliging van de luchthaven opstellen, toepassen en instandhouden.

In dat programma wordt beschreven welke methodes en procedures de luchthavenexploitant dient te volgen om te voldoen aan deze verordening en aan het nationaal programma voor de beveiliging van de burgerluchtvaart dat is opgesteld door de lidstaat waarin de luchthaven is gevestigd.

In het programma wordt ook beschreven hoe de luchthavenexploitant toezicht houdt op de naleving van deze methodes en procedures.

2.  Het programma voor luchthavenbeveiliging wordt ingediend bij de bevoegde autoriteit.

Artikel 15

Programma voor de beveiliging van de luchtvaartmaatschappij

1.  Elke lidstaat moet ervoor zorgen dat luchtvaartmaatschappijen die vanuit die staat diensten verstrekken, een programma voor de beveiliging van de luchtvaartmaatschappij toepassen en instandhouden dat aan de vereisten van de nationale programma's voor de beveiliging van de burgerluchtvaart voldoet.

In dat programma wordt beschreven welke methodes en procedures de luchtvaartmaatschappij dient te volgen om te voldoen aan deze verordening en aan het nationaal programma voor de beveiliging van de burgerluchtvaart dat is opgesteld door de lidstaat van waaruit hij diensten verleent.

In het programma wordt ook beschreven hoe de luchtvaartmaatschappij toezicht zal houden op de naleving van deze methodes en procedures.

2.  Op verzoek wordt het programma voor de beveiliging van de luchtvaartmaatschappij voorgelegd aan de bevoegde autoriteit.

3.  Wanneer een programma voor de beveiliging van een communautaire luchtvaartmaatschappij is goedgekeurd door de bevoegde autoriteit van de lidstaat die de exploitatievergunning heeft verleend, wordt dit door alle andere lidstaten erkend. Deze goedkeuring en erkenning is niet van toepassing op die delen van het programma die betrekking hebben op strengere maatregelen die moeten worden toegepast in een lidstaat anders dan de lidstaat die de exploitatievergunning verleent.

Artikel 16

Programma voor de beveiliging van een erkend agent die de normen inzake luchtvaartbeveiliging toepast

1.  Alle erkende agenten die volgens het nationaal programma voor de beveiliging van de burgerluchtvaart, als bedoeld in artikel 12, normen voor de beveiliging van de luchtvaart moeten toepassen, moeten een beveiligingsprogramma opstellen, toepassen en instandhouden.

In dat programma wordt beschreven welke methodes en procedures de erkende agent dient te volgen om in de eerste plaats te voldoen aan het nationaal programma voor beveiliging van de burgerluchtvaart van de desbetreffende lidstaat wat betreft zijn activiteiten in die lidstaat en daarnaast aan deze verordening.

In het programma wordt ook beschreven hoe de erkende agent zelf toezicht moet houden op de naleving van deze methodes en procedures.

2.  Op verzoek wordt het programma voor beveiliging van de erkende agent die de normen inzake beveiliging van de luchtvaart toepast, ingediend bij de bevoegde autoriteit.

Artikel 17

Inspecties door de Commissie

1.  In samenwerking met de bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat draagt de Commissie het Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart op om inspecties uit te voeren, inclusief inspecties van luchthavens, exploitanten en entiteiten die normen voor de beveiliging van de luchtvaart toepassen, teneinde toezicht te houden op de toepassing van deze verordening door de lidstaten, zwakke plekken in de beveiliging van de luchtvaart op te sporen en indien nodig aanbevelingen te doen om de beveiliging van de luchtvaart te verbeteren. Hiertoe stelt de bevoegde autoriteit de Commissie schriftelijk in kennis van alle burgerluchthavens op haar grondgebied, behalve van de luchthavens die onder artikel 4, lid 5, vallen.

De procedures voor de uitvoering van inspecties door de Commissie worden vastgesteld volgens de in artikel 19, lid 2, bedoelde regelgevingsprocedure.

2.  De inspecties door de Commissie van luchthavens, exploitanten en entiteiten die normen voor de beveiliging van de luchtvaart toepassen, vinden onaangekondigd plaats.

3.  Elk inspectieverslag van de Commissie wordt aan de bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat meegedeeld; in haar antwoord moet deze autoriteit aangeven welke maatregelen worden genomen om eventuele vastgestelde tekortkomingen te corrigeren.

Het verslag van de Commissie en het antwoord van de bevoegde autoriteit worden vervolgens ter kennis gebracht van de bevoegde autoriteit van de lidstaten.

4.  De Commissie zorgt ervoor dat iedere Europese luchthaven die onder deze verordening valt, binnen ...(7) ten minste eenmaal wordt geïnspecteerd.

Artikel 18

Verspreiding van informatie

Met het oog op Besluit 2001/844/EG, EGKS, Euratom worden de volgende documenten beschouwd als "gerubriceerde EU-gegevens", die niet openbaar mogen worden gemaakt:

   a) de in artikel 4, leden 3 en 5 vermelde maatregelen en procedures, als deze gevoelige beveiligingsinformatie bevatten;
   b) inspectieverslagen van de Commissie en antwoorden van de bevoegde autoriteiten, als bedoeld in artikel 17, lid 3.

Artikel 19

Comitéprocedure

1.  De Commissie wordt bijgestaan door een comité.

2.  Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 5 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 8 van dat besluit.

De in artikel 5, lid 6, van Besluit 1999/468/EG bedoelde termijn wordt vastgesteld op een maand.

3.  Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn artikel 5 bis, leden 1 tot en met 4, en artikel 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 8 van dat besluit.

Artikel 20

Verslag

De Commissie doet het Europees Parlement, de Raad, de lidstaten en de nationale parlementen jaarlijks een verslag toekomen over de toepassing van deze verordening en de impact ervan op de verbetering van de beveiliging van de luchtvaart, maar ook over eventuele zwakke punten en tekortkomingen die bij controles en inspecties van de Commissie aan het licht zijn gekomen.

Artikel 21

Adviesgroep van belanghebbenden

Onverminderd de rol van het in artikel 19 bedoelde comité richt de Commissie een "adviesgroep van belanghebbenden inzake luchtvaartbeveiliging" op, met Europese representatieve organisaties die betrokken zijn bij of rechtstreeks worden beïnvloed door de beveiliging van de luchtvaart. De rol van deze groep is uitsluitend beperkt tot het adviseren van de Commissie. Het in artikel 19 bedoelde comité houdt de adviesgroep van belanghebbenden inzake luchtvaartbeveiliging tijdens het gehele regelgevingsproces op de hoogte.

Artikel 22

Publicatie van informatie

De Commissie stelt jaarlijks besluiten van de inspectieverslagen op en publiceert conform Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie(8) een verslag over de toepassing van deze verordening en over de situatie in de Gemeenschap betreffende de beveiliging van de luchtvaart.

Artikel 23

Derde landen

Overeenkomsten waarin erkend wordt dat de in het derde land toegepaste beveiligingsnormen gelijkwaardig zijn aan de communautaire normen moeten overeenkomstig artikel 300 van het Verdrag in tussen de Gemeenschap en een derde land gesloten internationale luchtvaartovereenkomsten worden opgenomen, teneinde aldus de verwezenlijking van de doelstelling van "one-stop security" voor alle vluchten tussen de Europese Unie en derde landen dichterbij te brengen.

Artikel 24

Sancties

De lidstaten stellen regels vast betreffende de sancties die gelden voor overtredingen van deze verordening en nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat ze worden toegepast. De sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn.

Artikel 25

Intrekking

Verordening (EG) nr. 2320/2002 wordt ingetrokken.

Artikel 26

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing vanaf ...(9), met uitzondering van artikel 4, leden 3 en 5, artikel 13, lid 2, artikel 17, lid 1, en artikel 19, die van toepassing zijn vanaf ...(10)*.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te

Voor het Europees Parlement Voor de Raad

De voorzitter De voorzitter

BIJLAGE

GEMEENSCHAPPELIJKE BASISNORMEN VOOR DE BEVEILIGING VAN DE BURGERLUCHTVAART TEGEN WEDERRECHTELIJKE DADEN (ARTIKEL 4)

1.  VEILIGHEID VAN LUCHTHAVENS

1.1  Eisen in verband met het ontwerp van de luchthaven

1.  Bij het ontwerp en de bouw van nieuwe luchthaveninstallaties of de verbouwing van bestaande luchthaveninstallaties moet ten volle rekening worden gehouden met de eisen voor de toepassing van de in deze bijlage en in de uitvoeringsbesluiten daarvan vermelde gemeenschappelijke basisnormen.

2.  Luchthavens worden ingedeeld in de volgende zones:

   a) landzijde;
   b) luchtzijde;
   c) om beveiligingsredenen beperkt toegankelijke zones; en
   d) kritieke delen van om beveiligingsredenen beperkt toegankelijke zones.

1.2  Toegangscontrole

1.  De toegang tot de luchtzijde wordt beperkt om onbevoegde personen en voertuigen te beletten deze zones binnen te komen.

2.  De toegang tot om beveiligingsredenen beperkt toegankelijke zones wordt gecontroleerd om te waarborgen dat geen onbevoegde personen en voertuigen deze zones binnenkomen.

3.  Personen en voertuigen krijgen alleen toegang tot de luchtzijde en tot om beveiligingsredenen beperkt toegankelijke zones als ze aan de vereiste veiligheidsvoorwaarden voldoen.

4.  Alle personeelsleden, met inbegrip van bemanningsleden, moeten met succes een achtergrondcontrole hebben doorlopen alvorens ze een luchthaven- of bemanningsidentificatiekaart krijgen uitgereikt die onbegeleide toegang verleent tot om beveiligingsredenen beperkt toegankelijke zones. Identificatiekaarten kunnen worden erkend door andere bevoegde autoriteiten dan de afgever van de betrokken identificatiekaart.

1.3  Beveiligingsonderzoeken van personen die geen passagier zijn en van de voorwerpen die zij bij zich dragen

1.  Personen die geen passagier zijn en de voorwerpen die zij bij zich dragen, worden door middel van voortdurende steekproeven onderzocht bij het binnenkomen van om beveiligingsredenen beperkt toegankelijke zones teneinde te voorkomen dat verboden voorwerpen in deze zones worden binnengebracht.

2.  Alle personen die geen passagier zijn en de voorwerpen die zij bij zich dragen, worden onderzocht bij het binnenkomen van kritieke delen van om beveiligingsredenen beperkt toegankelijke zones teneinde te voorkomen dat verboden voorwerpen in deze kritieke delen worden binnengebracht.

1.4  Onderzoek van voertuigen

Voertuigen die een om beveiligingsredenen beperkt toegankelijke zone binnenkomen, worden onderzocht teneinde te voorkomen dat verboden voorwerpen in deze zones worden binnengebracht.

1.5  Bewaking, patrouilles en andere fysieke controles

In de om beveiligingsredenen beperkt toegankelijke zones en in alle aangrenzende gebieden die openbaar toegankelijk zijn, vinden bewaking, patrouilles en andere fysieke controles plaats om verdachte gedragingen en zwakke punten die kunnen worden benut om wederrechtelijke daden te stellen, op te sporen, en om personen te beletten dergelijke daden te stellen.

2.  AFGEBAKENDE ZONES VAN LUCHTHAVENS

Luchtvaartuigen die geparkeerd zijn in afgebakende zones van luchthavens waarop de in artikel 4, lid 5, bedoelde alternatieve maatregelen van toepassing zijn, worden gescheiden van luchtvaartuigen waarop deze gemeenschappelijke basisnormen volledig van toepassing zijn om ervoor te zorgen dat geen afbreuk wordt gedaan aan de naleving van de veiligheidsnormen die worden toegepast op de laatstgenoemde luchtvaartuigen en op hun passagiers, bagage en vracht.

3.  BEVEILIGING VAN LUCHTVAARTUIGEN

1.  Wanneer de passagiers uitstappen, wordt het luchtvaartuig onderworpen aan een beveiligingscontrole van vliegtuigen alvorens het weer vertrekt om te garanderen dat zich geen verboden voorwerpen aan boord bevinden. Een luchtvaartuig kan van deze controle worden vrijgesteld wanneer het vanuit een andere lidstaat arriveert, tenzij de Commissie of de betrokken lidstaat aanwijzingen heeft verschaft waaruit blijkt dat de passagiers en hun cabinebagage niet kunnen worden geacht te zijn gecontroleerd in de zin van de gemeenschappelijke basisnormen bedoeld in artikel 4.

2.  Passagiers die op een erkende luchthaven vanwege technische problemen uit een luchtvaartuig zijn gestapt en vervolgens in een beveiligde zone van die luchthaven verblijven, moeten niet opnieuw aan een beveiligingsonderzoek worden onderworpen.

3.  Elk luchtvaartuig wordt beschermd tegen manipulatie door onbevoegden. De aanwezigheid van een luchtvaartuig in de kritieke delen van de om beveiligingsredenen beperkt toegankelijke zone wordt geacht een voldoende bescherming te vormen.

4.  Elk luchtvaartuig dat niet beschermd is tegen manipulatie door onbevoegden wordt doorzocht.

4.  PASSAGIERS EN CABINEBAGAGE

4.1  Beveiligingsonderzoek van passagiers en cabinebagage

1.  Alle passagiers die voor een eerste vlucht vertrekken, alsmede de transfer- en transitpassagiers en hun cabinebagage worden aan een beveiligingsonderzoek onderworpen om te voorkomen dat verboden voorwerpen in om beveiligingsredenen beperkt toegankelijke zones en aan boord van luchtvaartuigen worden gebracht.

2.  Transferpassagiers en hun handbagage kunnen worden vrijgesteld van deze beveiligingsonderzoeken als:

   a) ze aankomen uit een lidstaat, tenzij de Commissie of die lidstaat informatie heeft verstrekt waaruit blijkt dat die passagiers en hun handbagage niet kunnen worden beschouwd als onderzocht volgens de gemeenschappelijke basisnormen; of
   b) ze aankomen uit een derde land waarmee de Gemeenschap een overeenkomst heeft gesloten waarin wordt erkend dat deze passagiers en hun cabinebagage onderzocht zijn volgens normen die gelijkwaardig zijn aan de communautaire normen.

3.  Transitpassagiers en hun handbagage kunnen worden vrijgesteld van deze beveiligingsonderzoeken als:

   a) ze aan boord van het luchtvaartuig blijven; of
   b) ze zich niet mengen met andere onderzochte vertrekkende passagiers dan die die aan boord van hetzelfde luchtvaartuig gaan; of
   c) ze aankomen uit een lidstaat, tenzij de Commissie of die lidstaat informatie heeft verstrekt waaruit blijkt dat die passagiers en hun handbagage niet kunnen worden beschouwd als onderzocht volgens de gemeenschappelijke basisnormen; of
   d) ze aankomen uit een derde land waarmee de Gemeenschap een overeenkomst heeft gesloten waarin wordt erkend dat deze passagiers en hun cabinebagage onderzocht zijn volgens normen die gelijkwaardig zijn aan de communautaire normen.

4.2  Bescherming van passagiers en cabinebagage

1.  Passagiers en hun cabinebagage worden beschermd tegen manipulatie door onbevoegden vanaf het ogenblik waarop ze zijn onderzocht tot het vertrek van het luchtvaartuig waarmee ze worden vervoerd.

2.  Onderzochte vertrekkende passagiers mogen zich niet met aankomende passagiers mengen, behalve wanneer:

   a) de passagiers aankomen uit een lidstaat, tenzij de Commissie of die lidstaat informatie heeft verstrekt waaruit blijkt dat die passagiers en hun cabinebagage niet kunnen worden beschouwd als onderzocht volgens de gemeenschappelijke basisnormen; of
   b) de passagiers aankomen uit een derde land waarmee de Gemeenschap een overeenkomst heeft gesloten waarin wordt erkend dat deze passagiers en hun cabinebagage zijn onderzocht volgens normen die gelijkwaardig zijn aan de communautaire normen.

4.3  Passagiers die de orde kunnen verstoren

Passagiers die de orde kunnen verstoren worden vóór vertrek aan passende beveiligingsmaatregelen onderworpen.

5.  RUIMBAGAGE

5.1  Beveiligingsonderzoek van ruimbagage

1.  Alle ruimbagage wordt onderzocht alvorens ze in het luchtvaartuig wordt geladen.

2.  Transfererende ruimbagage kan worden vrijgesteld van deze beveiligingsonderzoeken als:

   a) ze aankomt uit een lidstaat, tenzij de Commissie of die lidstaat informatie heeft verstrekt waaruit blijkt dat die ruimbagage niet kan worden beschouwd als onderzocht volgens de gemeenschappelijke basisnormen; of
   b) ze aankomt uit een derde land waarmee de Gemeenschap een overeenkomst heeft gesloten waarin wordt erkend dat deze ruimbagage onderzocht is volgens normen die gelijkwaardig zijn aan de communautaire normen.

3.  Transfererende ruimbagage kan worden vrijgesteld van deze beveiligingsonderzoeken als ze aan boord van het luchtvaartuig blijft.

5.2  Bescherming van ruimbagage

Ruimbagage die bestemd is om in een luchtvaartuig te worden vervoerd, wordt beschermd tegen manipulatie door onbevoegden vanaf het ogenblik waarop ze wordt onderzocht of het ogenblik waarop de luchtvaartmaatschappij de ruimbagage onder zich neemt, indien dit vroeger is, tot het vertrek van het luchtvaartuig waarin de ruimbagage zal worden vervoerd.

5.3  Controle op ruimbagage in relatie tot de passagiers

1.  Elk stuk ruimbagage wordt geïdentificeerd als begeleid of onbegeleid. De ruimbagage van een passagier die is ingecheckt voor een vlucht maar die zich niet aan boord van het luchtvaartuig bevindt, wordt als onbegeleid geïdentificeerd.

2.  Onbegeleide ruimbagage wordt niet vervoerd, tenzij die bagage van de passagier gescheiden is door factoren waarover de passagier geen controle heeft of de bagage aan afdoende beveiligingscontroles onderworpen is.

6.  VRACHT EN POST

6.1  Beveiligingscontroles voor vracht

1.  Alle vracht wordt aan beveiligingscontroles onderworpen alvorens in het luchtvaartuig te worden geladen. Een luchtvaartmaatschappij aanvaardt geen vracht voor vervoer in een luchtvaartuig als de beveiligingsmaatregelen niet bevestigd zijn door een erkend agent, een bekende afzender of een vaste afzender.

2.  Transfervracht wordt onderworpen aan in een uitvoeringsbesluit gespecificeerde beveiligingscontroles. Transfervracht kan worden vrijgesteld van de beveiligingsmaatregelen:

   a) als ze aankomt uit een lidstaat, tenzij de Commissie of die lidstaat informatie heeft verstrekt waaruit blijkt dat die vracht volgens de gemeenschappelijke basisnormen van artikel 4 niet als onderzocht kan worden beschouwd; of
   b) als ze aankomt uit een derde land waarmee de Gemeenschap een overeenkomst heeft gesloten waarin wordt erkend dat deze transfervracht onderzocht is volgens normen die gelijkwaardig zijn aan de communautaire normen; of
   c) in de in een uitvoeringsbesluit nader te bepalen gevallen.

3.  Transitvracht en transitpost kunnen worden vrijgesteld van beveiligingscontroles als ze aan boord van het luchtvaartuig blijven.

6.2  Bescherming van vracht

1.  Vracht die bestemd is om in een luchtvaartuig te worden vervoerd, wordt beschermd tegen manipulatie door onbevoegden vanaf het ogenblik waarop de beveiligingscontroles zijn uitgevoerd tot het vertrek van het luchtvaartuig waarmee de vracht zal worden vervoerd.

2.  Vracht die, nadat de beveiligingscontroles zijn uitgevoerd, niet afdoende beschermd is tegen manipulatie door onbevoegden, wordt onderzocht.

6.3.  Beveiligingsmaatregelen voor post

1.  Alle post wordt aan beveiligingsmaatregelen onderworpen alvorens in het luchtvaartuig te worden geladen. Een luchtvaartmaatschappij aanvaardt geen post voor vervoer in een luchtvaartuig als niet is bevestigd dat de in een uitvoeringsbesluit nader te bepalen geschikte beveiligingsmaatregelen voor post zijn genomen.

2.  Transferpost wordt onderworpen aan de in het uitvoeringsbesluit gespecificeerde beveiligingsmaatregelen. Transferpost kan worden vrijgesteld van de beveiligingsmaatregelen op grond van de vrijstellingscriteria als bedoeld in paragraaf 5.1, punt 2.

3.  Transitpost kan worden vrijgesteld van beveiligingsmaatregelen als ze aan boord van het luchtvaartuig blijft.

7.  BEDRIJFSPOST VAN EEN LUCHTVAARTMAATSCHAPPIJ EN BEDRIJFSMATERIEEL VAN EEN LUCHTVAARTMAATSCHAPPIJ

Om te voorkomen dat verboden voorwerpen aan boord van een luchtvaartuig worden gebracht, worden bedrijfspost en bedrijfsmaterieel van een luchtvaartmaatschappij aan beveiligingscontroles onderworpen en vervolgens beschermd tot ze in het luchtvaartuig worden geladen.

8.  VLUCHTBENODIGDHEDEN

Om te voorkomen dat verboden voorwerpen aan boord van een luchtvaartuig worden gebracht, worden vluchtbenodigdheden, inclusief cateringmateriaal, die bestemd zijn voor vervoer of gebruik in een luchtvaartuig, aan beveiligingscontroles onderworpen en vervolgens beschermd tot ze in het luchtvaartuig worden geladen.

9.  LUCHTHAVENBENODIGDHEDEN

Benodigdheden die in om beveiligingsredenen beperkt toegankelijke zones van luchthavens worden verkocht of gebruikt, inclusief leveringen voor belastingvrije winkels en restaurants, worden aan beveiligingscontroles onderworpen om te voorkomen dat verboden voorwerpen in deze zones worden binnengebracht.

10.  BEVEILIGINGSMAATREGELEN TIJDENS DE VLUCHT

1.  Onverminderd de toepasselijke regelgeving met betrekking tot de luchtvaartveiligheid:

   a) krijgen onbevoegde personen tijdens een vlucht geen toegang tot de cockpit;
   b) worden passagiers die de orde kunnen verstoren tijdens een vlucht aan passende beveiligingsmaatregelen onderworpen.

2.  Als een passagier tijdens een vlucht een wederrechtelijke daad wil stellen, worden passende beveiligingsmaatregelen genomen om dit te voorkomen.

3.  Aan boord van een luchtvaartuig mogen geen wapens worden gedragen (met uitzondering van wapens die als vracht zijn aangegeven), tenzij aan de vereiste veiligheidsvoorwaarden is voldaan, en

   a) de lidstaat de betrokken luchtvaartmaatschappij hiervoor toestemming heeft verleend; en
   b) de lidstaat van vertrek, de lidstaat van aankomst en, indien van toepassing, alle lidstaten waar overheen wordt gevlogen of waar een tussenstop wordt gemaakt, van tevoren goedkeuring hebben verleend.

4.  Meereizende beveiligingsagenten mogen enkel actief zijn aan boord van een luchtvaartuig als ze aan de vereiste beveiligingsvoorschriften voldoen en de vereiste opleiding hebben gevolgd. De lidstaten behouden zich het recht voor meereizende beveiligingsagenten te weigeren aan boord van vluchten van luchtvaartmaatschappijen waarvoor zij een vergunning hebben afgeleverd.

5.  Punt 3 is ook van toepassing op meereizende beveiligingsagenten indien zij wapens dragen.

6.  De verantwoordelijkheden voor het nemen van de nodige maatregelen in geval van wederrechtelijke handelingen aan boord van een burgerluchtvaartuig of tijdens een vlucht worden duidelijk afgebakend, onverminderd het beginsel van de overkoepelende bevoegdheid van de gezagvoerder.

11.  RECRUTERING EN OPLEIDING VAN PERSONEEL

1.  Personen die beveiligingsonderzoeken, toegangscontroles of andere beveiligingscontroles uitvoeren of verantwoordelijk zijn voor de uitvoering ervan, worden gerekruteerd, opgeleid en, in voorkomend geval, gecertificeerd teneinde te garanderen dat ze geschikt zijn voor deze werkzaamheden en bevoegd zijn om de hen toegewezen taken uit te voeren.

2.  Andere personen dan passagiers en begeleide personen met een luchthavenpas voor korte duur die toegang moeten hebben tot om beveiligingsredenen beperkt toegankelijke zones, moeten alvorens ze een luchthavenidentificatiekaart of een bemanningsidentificatiekaart krijgen, een beveiligingsopleiding volgen, tenzij zij permanent begeleid worden door een of meer personen in het bezit van een luchthavenidentificatiekaart of een bemanningsidentificatiekaart.

3.  De in de punten 1 en 2 vermelde opleiding moet een basisopleiding en geregelde herhalingsopleidingen omvatten.

4.  De instructeurs die de in de punten 1 en 2 vermelde opleiding verstrekken, moeten over de nodige kwalificaties beschikken.

12.  BEVEILIGINGSUITRUSTING

De uitrusting die gebruikt wordt voor beveiligingsonderzoeken, toegangscontroles en andere beveiligingscontroles moet voldoen aan de goedgekeurde specificatie en geschikt zijn om de beveiligingscontroles uit te voeren.

13.  ACHTERGRONDCONTROLES

Alle piloten en aanvragers van een vliegbrevet voor gemotoriseerde vliegtuigen worden onderworpen aan uniforme achtergrondcontroles, die met geregelde tussenpozen worden herhaald. De besluiten van de bevoegde autoriteiten met betrekking tot deze achtergrondcontroles worden op grond van dezelfde criteria genomen.

(1) PB C 185 van 8.8.2006, blz. 17.
(2) Standpunt van het Europees Parlement van 15 juni 2006 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad), gemeenschappelijk standpunt van de Raad van 11 december 2006 (PB C 70 E van 27.3.2007, blz. 21) en standpunt van het Europees Parlement van 25 april 2007.
(3) PB L 355 van 30.12.2002, blz. 1. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 849/2004 (PB L 158 van 30.4.2004, blz. 1).
(4) PB L 317 van 3.12.2001, blz. 1.
(5) PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23. Besluit gewijzigd bij Besluit 2006/512/EG (PB L 200 van 22.7.2006, blz. 11).
(6) PB L 240 van 24.8.1992, blz. 1.
(7)* Vier jaar na de datum van inwerkingtreding van deze verordening.
(8) PB L 145 van 31.5.2001, blz. 43.
(9)* Eén jaar na de datum van inwerkingtreding van deze verordening.
(10)** De datum van inwerkingtreding van deze verordening.

Juridische mededeling - Privacybeleid