Index 
 Vorige 
 Volgende 
 Volledige tekst 
Procedure : 2007/2182(INI)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus : A6-0035/2008

Ingediende teksten :

A6-0035/2008

Debatten :

PV 13/03/2008 - 3
CRE 13/03/2008 - 3

Stemmingen :

PV 13/03/2008 - 4.8
Stemverklaringen
Stemverklaringen

Aangenomen teksten :

P6_TA(2008)0103

Aangenomen teksten
PDF 171kWORD 88k
Donderdag 13 maart 2008 - Straatsburg
Versterking van de positie van vrouwen binnen de ontwikkelingssamenwerking
P6_TA(2008)0103A6-0035/2008

Resolutie van het Europees Parlement van 13 maart 2008 over gelijke kansen voor vrouwen en mannen en versterking van de positie van vrouwen binnen de ontwikkelingssamenwerking (2007/2182(INI))

Het Europees Parlement,

–   gezien de mededeling van de Commissie van 8 maart 2007, getiteld over gelijke kansen voor vrouwen en mannen en versterking van de positie van vrouwen binnen de ontwikkelingssamenwerking (COM(2007)0100),

–   gezien de conclusies van de Raad Algemene Zaken en Externe Betrekkingen en de vertegenwoordigers van de regeringen der lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, van 14 mei 2007 inzake "Gelijke kansen voor vrouwen en mannen en versterking van de positie van vrouwen binnen de ontwikkelingssamenwerking",

–   gelet op Verordening (EG) nr. 806/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 betreffende de bevordering van gendergelijkheid in de ontwikkelingssamenwerking(1),

–   gelet op de artikelen 2, 3, lid 2, 137 en 141 van het EG-Verdrag,

–   gelet op het in 2000 afgekondigde Handvest van de grondrechten van de Europese Unie(2) en met name artikel 23 daarvan,

–   gelet op het VN-Verdrag van 18 december 1979 inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen (CEDAW),

–   gelet op de in september 1995 in Beijing gehouden Vierde Wereldvrouwenconferentie, de Verklaring en het Actieplatform die in Beijing zijn vastgesteld, alsmede de op de daaropvolgende, als Beijing+5 en Beijing+10 bekend staande speciale zittingen van de Verenigde Naties aangenomen slotdocumenten inzake verdere maatregelen en initiatieven ter uitvoering van de Verklaring en het Actieplatform van Beijing, die respectievelijk op 9 juni 2000 en 11 maart 2005 zijn goedgekeurd,

–   gelet op de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling (MDG's) zoals goedgekeurd op de Millenniumtop van de Verenigde Naties in september 2000, en in het bijzonder de MDG betreffende de bevordering van gendergelijkheid en de versterking van de positie van vrouwen als een vereiste om honger, armoede en ziekte te overwinnen, waarbij naar gelijkheid wordt gestreefd op alle onderwijsniveaus en op elk gebied van werkgelegenheid, gelijke controle over hulpmiddelen en gelijke vertegenwoordiging in het openbare en politieke leven,

–   gelet op het verslag van de Commissie over "De millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling 2000-2004" (SEC(2004)1379),

–   gelet op de conclusies van voorzitterschap van de zitting van de Europese Raad op 16 en 17 december 2004 in Brussel, waarin werd bevestigd dat de Europese Unie zich volledig schaart achter de MDG's en de samenhang in het ontwikkelingsbeleid,

–   onder verwijzing naar zijn resoluties van 12 april 2005 over de rol van de Europees Unie bij het bereiken van de MDG's(3) en van 20 juni 2007 over de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling – halverwege(4),

–   onder verwijzing naar zijn resoluties van 17 november 2005 over een ontwikkelingsstrategie voor Afrika(5) en van 25 oktober 2007 over de stand van zaken in de betrekkingen tussen de Europese Unie en Afrika(6),

–   onder verwijzing naar zijn resolutie van 29 november 2007 over "Nieuwe impulsen voor de Afrikaanse landbouw"(7),

–   gelet op resolutie 1325(2000) van de VN-Veiligheidsraad van 31 oktober 2000 over vrouwen, vrede en veiligheid (UNSCR 1325 (2000)), en met name paragraaf 1 daarvan, waarin de lidstaten ertoe worden opgeroepen een ruimere vertegenwoordiging van vrouwen te verzekeren op alle besluitvormingsniveaus, in nationale, regionale en internationale instellingen,

–   gelet op de op 20 december 2005 ondertekende gemeenschappelijke verklaring van de Raad en de vertegenwoordigers van de regeringen der lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, het Europees Parlement en de Europese Commissie betreffende het ontwikkelingsbeleid van de Europese Unie: De Europese consensus (de Europese consensus inzake ontwikkeling)(8) en de Europese consensus inzake humanitaire hulp van december 2007(9),

–   gelet op de Partnerschapsovereenkomst tussen de leden van de groep van Staten in Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan, enerzijds, en de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, anderzijds, ondertekend te Cotonou op 23 juni 2000(10), zoals gewijzigd bij de Overeenkomst tot wijziging van de Partnerschapsovereenkomst ondertekend te Luxemburg op 25 juni 2005(11), (Overeenkomst van Cotonou).

–   gelet op de verklaring van Rome over de harmonisatie, aangenomen op 25 februari 2003 aan het slot van het Forum op hoog niveau over de harmonisatie, en de verklaring van Parijs over de efficiëntie van de ontwikkelingssamenwerking van 2 maart 2005,

–   gelet op de internationale conferentie over de financiering van de ontwikkeling te Monterrey in maart 2002 en de wereldtop over duurzame ontwikkeling in Johannesburg in september 2002,

–   gelet op het in maart 2005 tijdens de 49ste zitting van de Commissie inzake de positie van de vrouw van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties goedgekeurde eindrapport,

–   gelet op het rapport uit 2006 van het ontwikkelingsprogramma van de VN, getiteld "En Route to Equality",

–   gelet op de rapporten van het "Bevolkingsfonds van de VN (UNFPA) over de "State of World Population" uit 2005 en 2006, respectievelijk getiteld "The promise of Equality: Gender Equity, Reproductive Health and the Millennium Development Goals" en "A Passage to Hope: Women and International Migration",

–   gelet op Verordening (EG) nr. 1905/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 tot invoering van een financieringsinstrument voor ontwikkelingssamenwerking(12) (DCI),

–   gelet op de statistieken op basis van cijfers van de leden van de Commissie voor Ontwikkelingsbijstand van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO), over de gender equality policy marker 2004-2005, die in juni 2007 gepubliceerd zijn, en op het OESO-rapport over gendergelijkheid en hulpverlening uit 2006,

–   gelet op de Lissabon-strategie voor groei en werkgelegenheid, goedgekeurd in maart 2000,

–   gelet op het protocol inzake de rechten van vrouwen in Afrika ("Maputo Protocol"), dat op 26 oktober 2005 van kracht werd,

–   gelet op de conclusies van de Raad van 5 en 6 december 2007 inzake de herziening van de tenuitvoerlegging van het Actieplatform van Beijing door de lidstaten en de Europese instellingen en in het bijzonder het begeleidende rapport met indicatoren over vrouwen en armoede dat door het Portugese voorzitterschap werd opgesteld,

–   gelet op de Internationale Conferentie over Bevolking en Ontwikkeling (ICPD) van de VN in Caïro in september 1994, het actieprogramma dat in Caïro werd aangenomen, alsmede de op de daaropvolgende, als Caïro+5 bekend staande, speciale zitting van de Verenigde Naties in 1999, aangenomen slotdocumenten inzake verdere maatregelen ter uitvoering van het actieprogramma,

–   gelet op de Brussels Call to Action to Address Sexual Violence in Conflict and Beyond (juni 2006),

–   gelet op het Maputo-actieplan voor de operationalisering van het Continentale beleidskader voor seksuele en reproductieve gezondheidszorg en rechten 2007-2010, dat op de speciale zitting van de Afrikaanse Unie in september 2006 werd aangenomen,

–   gelet op het Brusselse kader voor acties en aanbevelingen betreffende gezondheid voor een duurzame ontwikkeling, dat door de ministers van Volksgezondheid van de groep van staten uit Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan (ACS) in oktober 2007 in Brussel werd aangenomen,

–   gelet op de verklaring getiteld "Gendergelijkheid: een essentiële kwestie in een veranderende samenleving", alsook het daarmee samenhangende actieprogramma, beide aangenomen op de vijfde Europese ministersconferentie,

–   gelet op de verklaring van de conferentie van ministers verantwoordelijk voor Gendergelijkheid, op 4 februari 2005 te Luxemburg bijeen,

–   gelet op het op 7 december 2004 vastgestelde Besluit nr. 14/04 van de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE) inzake het OVSE-actieplan 2004 ter bevordering van gendergelijkheid,

–   gezien het actieplan 2005-2015 voor gendergelijkheid van het Gemenebest,

–   gelet op artikel 45 van zijn Reglement,

–   gezien het verslag van de Commissie ontwikkelingssamenwerking en het advies van de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid (A6-0035/2008),

A.   overwegende dat in de op 25 juni 1993 door de VN-Wereldconferentie over mensenrechten aangenomen Verklaring van Wenen wordt gesteld dat de mensenrechten van vrouwen en meisjes een onvervreemdbaar, volwaardig en ondeelbaar deel uitmaken van de universele mensenrechten,

B.   overwegende dat gendergelijkheid volgens de Europese consensus inzake ontwikkeling een gemeenschappelijk beginsel is en dat in de consensus wordt verklaard dat "de EU een sterke gendercomponent [zal] opnemen in al haar beleidsmaatregelen en praktijken die verband houden met ontwikkelingslanden" (deel I, paragraaf 19); overwegende dat de Overeenkomst van Cotonou de waarde van gendergelijkheid duidelijk benadrukt en dat in artikel 31 onder meer het volgende staat: "De samenwerking draagt bij tot de verbetering van de toegang van vrouwen tot alle nodige hulpbronnen voor de volwaardige uitoefening van hun fundamentele rechten.",

C.   overwegende dat de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties de universele toegang tot reproductieve gezondheid vóór 2015 als subdoel in de lijst van MDG's heeft opgenomen,

D.   overwegende dat gendermainstreaming door het Actieplatform van Beijing als doeltreffende strategie ter bevordering van gendergelijkheid is aangewezen en dat regeringen en andere actoren werden opgeroepen te werken aan een actief en zichtbaar beleid voor het integreren van gelijkheid van vrouwen en mannen in alle beleidsmaatregelen en programma's, zodat voorafgaand aan beslissingen een analyse wordt gemaakt van de invloed daarvan op vrouwen, respectievelijk mannen,

E.   overwegende dat ruwweg tweederde deel van het werk in de wereld door vrouwen en meisjes wordt gedaan, die daarvoor maar 5% van het inkomen krijgen; overwegende dat vrouwen de helft van het voedsel in de wereld produceren en dat 74% van de vrouwen zonder baan zich in hoofdzaak met het huishouden en de zorg voor de familie bezighhoudt tegenover 27% van de werkloze mannen,

F.   overwegende dat 70% van de 1,3 miljard in absolute armoede levende mensen vrouwen zijn en dat armoede niet alleen een symptoom maar ook een oorzaak van de ongelijke verdeling van inkomen, bezit, hulpmiddelen, marktinvloed en beschikkingsbevoegdheid over eigendom is; overwegende dat de EU gendergelijkheid en vrouwenrechten in de ontwikkelingssamenwerking bevordert via een tweesporenbeleid van gendermainstreaming en gerichte acties voor de bevordering van de rechten van de vrouw en de versterking van de positie van vrouwen,

G.   overwegende dat ter bestrijding van de armoede economische groei onmisbaar maar niet voldoende is, omdat daardoor niet voldoende nieuwe kansen voor het starten van ondernemingen en het scheppen van werkgelegenheid worden gecreëerd,

H.   overwegende dat ongelijkheid tussen mannen en vrouwen kan leiden tot verdere ongelijkheid, met nadelige gevolgen voor het welzijn van vrouwen, hun gezinnen en de gemeenschappen waarvan zij deel uitmaken, alsook voor hun persoonlijke ontplooiingsmogelijkheden,

I.   overwegende dat in de meeste landen gendergerelateerde activiteiten geen hoge prioriteit hebben, omdat gender als een ondergeschikte kwestie wordt beschouwd, en culturele, religieuze, sociale en economische praktijken als excuses aangevoerd worden om de vorderingen op het gebied van gendergelijkheid en de rechten van de vrouw te belemmeren,

J.   overwegende dat is aangetoond dat de versterking van de positie van vrouwen het verwezenlijken van alle andere MDG's bespoedigt door het terugdringen van armoede en het verbeteren van demografische, sociale en economische indicatoren,

K.   overwegende dat gendermainstreaming ertoe kan bijdragen dat samenlevingen billijker en democratischer worden in de zin dat vrouwen en mannen in alle opzichten als gelijken beschouwd worden, maar dat het niet in de plaats kan komen van specifiek op gelijkheid gericht beleid en positieve actie als onderdeel van een tweesporenbeleid gericht op gendergelijkheid,

L.   overwegende dat onderwijs en scholing (inclusief uitgebreide seksuele voorlichting) in een vroeg stadium essentieel zijn voor de strijd tegen armoede en veel voorkomende ziekten, en dat vrouwen aldus hun kennis, vaardigheden en vertrouwen kunnen uitbreiden om een volwaardige inbreng in samenleving en politiek te kunnen hebben,

M.   overwegende dat de volwaardige beleving door vrouwen van hun seksuele en reproductieve gezondheid en rechten een vereiste is voor gendergelijkheid, aangezien het voor de versterking van de positie van vrouwen fundamenteel is dat zij zelf hun vruchtbaarheid kunnen controleren, aangezien vrouwen die aan gezinsplanning kunnen doen, ook de rest van hun leven kunnen plannen, aangezien gezonde vrouwen productiever kunnen zijn en aangezien de bescherming van de reproductieve rechten, zoals gezinsplanning, en meer bepaald planning van het tijdstip en de spreiding van geboortes, en het beslissen over reproductie zonder te vrezen voor discriminatie, dwang en geweld, zorgt voor de vrijheid om op een meer volwaardige en gelijke manier aan de samenleving deel te nemen,

N.   overwegende dat het van groot belang is dat er financiële en technische bijstand aan vrouwenorganisaties wordt verleend met het oog op de bevordering van programma's voor de kwetsbaarste mensen, zoals ook de migrantenvrouwen, de in eigen land ontheemde vrouwen en gevluchte vrouwen, met name in de vorm van beschikbaarstelling van materieel en bruikbare technologie voor voedselverwerking en verlichting van de werkdruk, betere mogelijkheden voor vrouwen om over land te beschikken en meer mogelijkheden voor meisjes om naar school te gaan,

O.   overwegende dat vrouwen gemakkelijk het slachtoffer zijn van discriminatie in huwelijkse aangelegenheden en op het vlak van beschikking over onroerend goed, grondeigendom en toegang tot en beheer van middelen van bestaan,

P.   overwegende dat veel vrouwen toegang ontzegd wordt tot basisgezondheidszorg, onderwijs op alle niveaus, economische onafhankelijkheid, carrière en deelname aan het besluitvormingsproces,

Q.   overwegende dat bepaalde culturen nog steeds traditionele en religieuze vooroordelen kennen waardoor meisjes en jonge vrouwen inzake de toegang tot onderwijs worden beperkt of gediscrimineerd,

R.   overwegende dat ten minste 130 miljoen vrouwen gedwongen zijn geweest om genitale verminking of andere gewelddadige traditionele gebruiken te ondergaan en dat elk jaar nog eens 2 miljoen vrouwen het gevaar lopen deze ernstige inbreuk op hun lichamelijke integriteit en hun mensenrechten te moeten verduren,

S.   overwegende dat migrantenvrouwen eerder dwangarbeid of seksuele uitbuiting moeten ondergaan dan mannen en ook eerder precaire arbeidsomstandigheden moeten accepteren,

T.   overwegende dat in landen waar een eind gekomen is aan gewapende strijd en waar wederopbouw en re-integratie gaande is, institutionele mechanismen en inzet voor gendergelijkheid doeltreffende initiële stappen op weg naar bescherming en bevordering van de rechten van de vrouw vormen; overwegende dat de inzet van alle betrokkenen, zoals regeringen en volksvertegenwoordigers, NGO's, maatschappelijke organisaties en academici, alsook de directe inbreng van vrouwengroepen en -netwerken een essentiële voorwaarde is, wil er een gezamenlijke en duurzame ontwikkeling op gang komen,

U.   overwegende dat 57% van de volwassen met hiv/aids in Afrika bezuiden de Sahara vrouwen zijn en dat jonge vrouwen tussen de 15 en de 24 meer dan drie keer zoveel kans op besmetting lopen als jonge mannen,

V.   overwegende dat er een discrepantie tussen mannen en vrouwen bestaat wat betreft kennis over overdracht van hiv/aids en preventiemaatregelen, hetgeen nog versterkt wordt door een klimaat van discriminatie en gendergerelateerd geweld; overwegende dat onderwijs en voorlichting over seksuele en reproductieve gezondheid en toegang tot reproductieve gezondheidszorg de beste waarborgen voor de preventie van hiv/aids en andere seksueel overdraagbare ziekten zijn,

W.   overwegende dat er jaarlijks nog 536 000 vrouwen in het kraambed sterven (waarvan 95% in Afrika en Azië), en dat tegenover elke vrouw die sterft, minstens 20 andere met ernstige complicaties te maken krijgen, variërend van chronische infecties tot handicaps zoals obstetrische fistels, die gemakkelijk kunnen worden voorkomen door alle vrouwen op de wereld toegang te verlenen tot verloskundige basis- en eerstelijnsverzorging en tot reproductieve gezondheidszorg,

X.   overwegende dat er blijkens een studie van het International Food Policy Research Institute een sterke correlatie bestaat tussen de voedingssituatie van kinderen en de beslissingsmacht van vrouwen in het gezin, terwijl bovendien vrouwen met een lage status en zonder stem in familieaangelegenheden ook zelf vaker ondervoed zijn; overwegende dat door betere voeding een groot deel van de sterfgevallen onder kinderen zou kunnen worden voorkomen, waarmee het MDG de kindersterfte terug te dringen een stap dichterbij zou komen,

Y.   overwegende dat de doelmatigheid van sommige projecten die tot dusverre ten uitvoer zijn gelegd, belemmerd is door de specifieke tekortkomingen van bepaalde landen, zoals instabiel bestuur op lokaal en nationaal niveau, corrupte regeringen en een gebrek aan deskundigheid en opgeleid personeel om een oplossing te vinden voor de problemen op het gebied van het versterken van de positie van vrouwen en gendergelijkheid,

Z.   overwegende dat een grotere kans op natuurrampen en een proces van degradatie op plaatselijke en regionale schaal van hulpbronnen de achterstandsgroepen disproportioneel treffen,

1.   is verheugd over de bovengenoemde mededeling van de Commissie over gelijke kansen voor vrouwen en mannen en versterking van de positie van vrouwen binnen de ontwikkelingssamenwerking, die hij beschouwt als een verder vervolg op het actieprogramma 2001-2006 voor de horizontale integratie van het gendergelijkheidsaspect in de ontwikkelingssamenwerking van de Gemeenschap;

2.   betreurt dat er te weinig gebeurd is sinds de Raad in zijn resolutie van 20 december 1995 voor de eerste keer het genderperspectief in de ontwikkelingssamenwerking als grondbeginsel van het ontwikkelingsbeleid van de Gemeenschap en de lidstaten bestempelde;

3.   wijst erop dat de opvattingen van het algemene publiek over de maatschappelijke rol van vrouwen na afloop van oorlogen en hun bijdrage tot de na-oorlogse wederopbouw verder moeten gaan dan het globale verhaal van de "ervaring van vrouwen met oorlog" en dat de specifieke en uiteenlopende ervaringen van vrouwen erkenning moeten krijgen;

4.   betreurt dat de meeste landenstrategiedocumenten in het kader van het financieringsinstrument voor ontwikkelingssamenwerking (DCI) naar gender verwijzen als een horizontaal aspect en dat zij geen specifieke genderdoelstellingen of -activiteiten vermelden; pleit er sterk voor dat in toekomstige strategieën genderdoelstellingen of -activiteiten worden opgenomen;

5.   is verheugd over de oproep van de Commissie aan de EU om derde landen te steunen bij het nakomen en uitvoeren van internationale verbintenissen zoals het CDAW, het Actieprogramma van Caïro, het Actieplatform van Beijing en de Milleniumverklaring van de VN;

6.   ondersteunt het standpunt van de Commissie dat de specifieke financiële middelen voor de integratie van de genderdimensie in ontwikkelingssamenwerking verwaarloosbaar zijn vergeleken met de middelen die voor andere horizontale maatregelen uitgetrokken zijn; betreurt dat slechts 5% van de DCI-fondsen voor het thematische programma "Investeren in mensen (2007-2013) is toegekend aan gendergelijkheid en dat regionale en landenstrategiedocumenten geen overzicht geven van de middelen die voor gendergelijkheid worden aangewend omdat gender slechts als een horizontaal aspect wordt behandeld en er dus geen financiële details worden over gegeven;

7.   is bezorgd over het nieuwe steunsysteem van de Commissie dat voorkeur geeft aan begrotingssteun, aangezien de vooruitgang op het gebied van gendergelijkheid daardoor nog moeilijker zou kunnen worden beoordeeld;

8.   looft de algemene aanpak van de Europese Commissie als een goede basis van waaruit de EU en de lidstaten de gendergelijkheid kunnen integreren in hun programma's voor ontwikkelingssamenwerking, teneinde gendergelijkheid en de emancipatie van vrouwen te bewerkstelligen als belangrijkste middel voor de bevordering van de mensenrechten en het bestrijden van de armoede; merkt echter op dat er ruimte is voor verbetering, met name op het gebied van de analyse van gegevens, zodat maatregelen die de positie van vrouwen zouden kunnen schaden, kunnen worden vermeden;

9.   is van mening dat de doeltreffendheid van de integratie van gelijke kansen voor vrouwen en mannen in het ontwikkelingssamenwerkingsbeleid afhankelijk is van de ontvankelijkheid voor genderkwesties van de kant van de lidstaten en de betrokken instellingen van de EU; is van mening dat dit inhoudt dat het verwezenlijken van de doelstellingen van de routekaart voor de gelijkheid van vrouwen en mannen 2006-2010 (COM(2006)0092) binnen de Unie een noodzakelijk eerste voorwaarde vormt voor doelmatige integratie van gelijke kansen voor vrouwen en mannen in de ontwikkelingssamenwerking;

10.   benadrukt de noodzaak om niet alleen de aandacht te richten op vrouwen, maar tevens op genderverhoudingen, in het bijzonder de sociale verhoudingen tussen mannen en vrouwen die leiden tot het ontstaan en het voortbestaan van genderongelijkheden; is van mening dat projecten bijgevolg zowel op mannen als op vrouwen gericht dienen te zijn;

11.  11 benadrukt dat globaliseringsprocessen voor arme landen nieuwe kansen met zich zouden moeten meebrengen en rekening zouden moeten houden met de specifieke behoeften van vrouwen omdat zij veelal als ongeschoolde arbeidskrachten werken en reeds daarom een sociale achterstand hebben;

12.   verzoekt de Commissie concreet uiteen te zetten hoe in de context van een steeds verder globaliserende wereld werkgelegenheid en concrete bestaansmogelijkheden voor de grote hoeveelheid ongeschoolde vrouwen in de ontwikkelingslanden geschapen kunnen worden;

13.   verzoekt de Commissie en de lidstaten om maatregelen te nemen op het gebied van de ontwikkelingssamenwerking, die concrete en meetbare effecten hebben op de genderverhoudingen (wijziging van wetten, van instellingen en van bestaande patriarchale patronen, verhoging van de financiële middelen en verbetering van de sociale en economische omstandigheden van vrouwen);

14.   roept de lidstaten en de Commissie op, als werkgevers in ontwikkelingslanden rekening te houden met het beginsel van waardig werk, door een verhoging van de lonen in overeenstemming met Aanbeveling 135 van de Internationale Arbeidsorganisatie van 22 juni 1970 inzake de vaststelling van minimumlonen, in het bijzonder in ontwikkelingslanden;

15.   is verheugd over de voorstellen ter bevordering van de bescherming van arbeids- en burgerrechten van tijdelijke arbeidskrachten en de bevordering van de participatie van vrouwen in de vakbeweging zodat de problemen van vrouwen op het werk kunnen worden verminderd;

16.   verzoekt de Commissie met klem om bij het opstellen van het beleid inzake ontwikkelingssamenwerking maatregelen te steunen ter versterking van de rechtspositie van vrouwen, ten einde de gelijke toegang tot waardig werk en de fundamentele menselijke en sociale rechten verder te bevorderen, met bijzondere aandacht voor het stijgende aantal vrouwelijke migranten en het toenemende kwetsbaarheid, om zo te voorkomen dat vrouwen de nieuwe uitgebuite bevolkingsgroep worden;

17.   verzoekt de Commissie om vanuit het genderperspectief de mogelijke gevolgen van de economische partnerschapsovereenkomsten te onderzoeken;

18.   verzoekt de Commissie en de lidstaten om te zorgen voor samenhang tussen het ontwikkelingssamenwerkingsbeleid en andere beleidsterreinen van de Gemeenschap (bijv. op het gebied van handel en landbouw) om te voorkomen dat deze elkaar op nadelige wijze beïnvloeden, met name ten aanzien van de maatregelen ter versterking van de positie van vrouwen;

19.   wijst erop dat de invloed van vrouwen op hun levensloop van hun schoolopleiding afhangt; benadrukt het belang van gendersensitieve opleidingsprogramma's voor zowel vrouwen als mannen;

20.   verzoekt de Commissie in elk stadium van beleidsontwikkeling, -uitvoering en -evaluatie een genderanalyse uit te voeren om ervoor te zorgen dat alle vormen van genderdiscriminatie weggenomen worden en om de mensenrechten van vrouwen te beschermen en bevorderen;

21.   verzoekt de Commissie de gevolgen te evalueren die de nieuwe steuninstrumenten hebben gehad voor de situatie van vrouwen en daarbij rekening te houden met het feit dat de aandacht voor vrouwen en gendergelijkheid is afgenomen, deels als gevolg van deze nieuwe ontwikkelingstendens;

22.   is verheugd over de vraag van de Commissie om genderbewuste prestatie-indicatoren te laten ontwikkelen en verzoekt om deze indicatoren op te nemen in alle DCI- en Europees Ontwikkelingsfonds-landenstrategiedocumenten alsmede in de beoordeling van de resultaten van de tussentijdse en slotevaluatie van deze strategieën; verzoekt de Commissie goedkope, transparante en eenvoudig te interpreteren parameters in de vorm van kwantitatief meetbare en kwalitatieve indicatoren te ontwikkelen zodat zij de vooruitgang bij gendergelijkheid en de versterking van de positie van vrouwen regelmatig op efficiënte wijze kan evalueren; nodigt de Commissie uit om derde landen tijdens dialogen te wijzen op het belang van vergelijkbare gegevens over zowel mannen als vrouwen; steunt de naar gender uitgesplitste indicatoren in de bijlage (VII) (SEC(2007)0332) bij de bovengenoemde mededeling van de Commissie over gelijke kansen voor vrouwen en mannen en versterking van de positie van vrouwen binnen de ontwikkelingssamenwerking als een goede basis om een gedetailleerd instrument te ontwikkelen voor de beoordeling van resultaten;

23.   is blij dat de Commissie in haar strategieën rekening houdt met het fenomeen van op geslacht gebaseerd geweld;

24.   benadrukt dat geweld tegen vrouwen een aanpak vergt die niet alleen gericht is op vrouwen, maar ook op mannen; verwelkomt programma's die zich op vrouwelijke slachtoffers richten, maar verzoekt de Commissie en de lidstaten met klem om programma's te ontwikkelen die zich richten op de mannen die zich schuldig maken aan vrouwenmishandeling, om zo naast de gevolgen ook de oorzaken van dit verschijnsel te bestrijden;

25.   verwelkomt het initiatief van de Commissie om het geweld tegen vrouwen meer onder de aandacht te brengen middels toenemende media-aandacht daarvoor en opleiding van militair, met wetshandhaving belast en justitieel personeel; verzoekt echter met klem meer aandacht te besteden aan maatregelen ter bestrijding van de mensensmokkel, foltering en schadelijke tradities, en vooral aandacht te besteden aan de genitale verminking van vrouwen, eremoorden en vroegtijdige en gedwongen huwelijken; dringt aan op het verhogen van het aantal vrouwelijke medewerkers binnen de instellingen die rechtstreekse hulp verlenen aan slachtoffers van deze praktijken;

26.   is erover verheugd dat de bovengenoemde mededeling van de Commissie over gelijke kansen voor vrouwen en mannen en versterking van de positie van vrouwen binnen de ontwikkelingssamenwerking de toename van de besmetting van vrouwen met hiv/aids benadrukt; is van mening dat het nog beter zou zijn geweest als er daarnaast ook een expliciete oproep aan de lidstaten was gedaan om hun financiële beloften op dit punt na te komen;

27.   nodigt de Europese Commissie en de lidstaten uit om specifieke, tijdgebonden en meetbare afspraken op te stellen - daarvoor de nodige middelen uit te trekken - om ervoor te zorgen dat tegen 2010 alle vrouwen en meisjes ter wereld toegang hebben tot hiv/aids-preventie, -behandeling, -verzorging en –ondersteuning;

28.   is blij dat er in de bovenvermelde mededeling van de Commissie over gelijke kansen voor vrouwen en mannen en versterking van de positie van vrouwen binnen de ontwikkelingssamenwerking opnieuw een sterke koppeling bestaat tussen hiv/aids-beleidslijnen en –programma's en beleidslijnen en diensten op het gebied van seksuele en reproductieve gezondheidszorg en rechten (SRHR);

29.   verzoekt de Commissie om haar leidinggevende politieke rol op het gebied van SRHR-beleid te versterken en om meer middelen vrij te maken voor SRHR teneinde landen te helpen om de MDG's te behalen, meer bepaald de universele toegang tot reproductieve gezondheid als onderdeel van de MDG tot verbetering van de gezondheid van moeders (MDG 5), en een oplossing te zoeken voor de thans verwaarloosde problemen bij vrouwen op het gebied van SRHR zoals obstetrische en traumatische fistels;

30.   wijst erop dat discriminatie van vrouwen en meisjes bijdraagt tot een verhoogd hiv/aids-risico aangezien vrouwen en meisjes door hun lage sociale rang moeite hebben op seksueel gebied zelf te bepalen wat er gebeurt;

31.   betreurt ten zeerste de feitelijk onderworpen positie van de vrouw in de sharia en is van mening dat deze onderdrukking lijnrecht staat tegenover elk beginsel dat het Parlement van het hoogste belang acht;

32.   is erover verheugd dat in de bijlage bij de bovengenoemde mededeling van de Commissie over gelijke kansen voor vrouwen en mannen en versterking van de positie van vrouwen binnen de ontwikkelingssamenwerking wordt erkent dat het belangrijk is om onderzoek naar microbiciden en vaccins, de meest belovende technologieën voor vrouwen, te steunen en verzoekt de EU om het onderzoek naar en de ontwikkeling van het hiv/aidsvaccin en microbiciden op te nemen in de agenda's voor bredere ruimere ontwikkeling en gendergelijkheid;

33.   is van mening dat de versterking van de positie van vrouwen middels het garanderen van volledige toegang tot voorlichting, diensten en voorzieningen op het gebied van seksuele en reproductieve gezondheid vrouwen beter in staat stelt veilige geslachtsgemeenschap te eisen en zichzelf te beschermen tegen seksueel overdraagbare aandoeningen (SOA's), waaronder hiv/aids; ondersteunt de maatregelen die door de Commissie zijn voorgesteld tot bescherming van vrouwen tegen SOA, met name de financiële steun voor de ontwikkeling van microbiciden en vaccinaties, alsmede de maatregelen ter bevordering van reproductieve gezondheid en rechten;

34.   moedigt de lidstaten aan om te bevorderen dat de preventie van prenatale overdracht wordt opgenomen in het geheel van alomvattende maatregelen ter bestrijding van hiv/aids;

35.   benadrukt dat het van groot belang is vrouwen een centrale rol toe te kennen bij het beleid ter zake van watervoorziening, sanitaire voorzieningen en hygiëne en onderstreept daarom het belang van een betere toegang tot veilig drinkwater, goede sanitaire voorzieningen en water voor productiedoeleinden;

36.   heeft scherpe kritiek op het feit dat de maatregelen ter bestrijding van traditioneel geweld tegen vrouwen geen deel uitmaken van de strategie van de Commissie; veroordeelt alle wettelijke, culturele en religieuze praktijken die vrouwen discrimineren, hen uitsluiten van deelname aan het politieke en openbare leven en hen in het dagelijkse leven afzonderen, alsook de tolerantie van verkrachting, huiselijk geweld, gedwongen huwelijk, ongelijke rechten in echtscheidingsprocedures, eermoord, elke verplichting van vrouwen om tegen hun wil om bepaalde kledingvoorschriften toe te passen, intimidatie wanneer gendergerelateerde normen of regels niet worden nageleefd, mensenhandel en gedwongen arbeid; roept de Commissie en de lidstaten op om deze praktijken in het beleid voor ontwikkelingssamenwerking te bestrijden; verzoekt de Commissie om bij landenprogrammering zware inspanningen te leveren om informatieve en advocay-programma's te steunen die het publiek bewuster maken en de publieke opinie kunen ombuigen en om maatregelen te nemen ter bestrijding van alle vormen van geweld tegen vrouwen, alsook traditionele, pijnlijke praktijken, te beschouwen als een criterium van goed bestuur voor partnerlanden;

37.   neemt met verontrusting kennis van het "State of World Population"-rapport van het UNFPA van vorig jaar waaruit blijkt dat er over de hele wereld een tekort is van 60 miljoen vrouwen en dat dit tekort te wijten is aan genderselectie voor de geboorte, abortus, en overlijden tijdens de jeugd- en kinderjaren;

38.   verzoekt de Commissie en de lidstaten om het Verzoek tot actie van Brussel om seksueel geweld tijdens conflicten en daarbuiten aan te pakken, uit te voeren;

39.   roept de Commissie op om tijdens humanitaire acties, maar ook tijdens de naoorlogse wederopbouw, prioriteit te geven aan SRHR in crisis- en conflictgebieden, met inbegrip van de strijd tegen seksueel geweld;

40.   acht het noodzakelijk dat het beeld van vrouwen als kwetsbare slachtoffers aangevuld wordt met het beeld van vrouwen als sterk gedifferentieerde groep sociale actoren die over waardevolle hulpmiddelen en capaciteiten beschikken en die hun eigen weg willen bewandelen; wijst erop dat vrouwen de loop der gebeurtenissen beïnvloeden en met hun inzet vorm moeten geven aan het ontwikkelingsproces;

41.   is van mening dat de betrokkenheid van vrouwen op alle niveaus van het besluitvormingsproces een noodzakelijke voorwaarde is voor goed bestuur en verwelkomt alle steunmaatregelen, zoals stimulansen voor het behalen van quota, steun voor vrouwenbewegingen en -organisaties, actieve bevordering van de rechten van vrouwen in de landenstrategiedocumenten, enz.; herhaalt de noodzaak om de rol van vrouwen in het politieke besluitvormingsproces te vergroten, en erop toe te zien dat vrouwen volledig betrokken worden bij alle inspanningen ter bevordering van vrede en conflictoplossing; steunt voorts de aanbevelingen van resolutie 1325(2000) van de Veiligheidsraad van de VN;

42.   verzoekt de EU om meer inspanningen te leveren voor de uitvoering van resolutie 1325(2000) van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties, waarin tot een grotere deelname van vrouwen wordt opgeroepen op alle besluitvormingniveaus bij conflictoplossing en vredesprocessen;

43.   benadrukt dat verkrachting is gebruikt als een oorlogswapen en dat dit fenomeen moet worden aangepakt door hulpprogramma's voor de slachtoffers;

44.   verzoekt de Commissie zich er sterk voor in te zetten dat gendergelijkheid bij de landenprogrammering een volwaardige plaats krijgt; wijst erop dat er nog steeds zeer veel moet worden gedaan aan de horizontale integratie van het gendergelijkheidsaspect in de dagelijkse praktijk van de ontwikkelingssamenwerking van de EU; verzoekt de Commissie een genderevenwicht na te streven bij de delegaties van de Commissie door meer vrouwelijk personeel aan te werven, ook in topfuncties zoals hoofd van een delegatie;

45.   benadrukt het potentieel van microkredieten als een middel dat bij een ontwikkelingssamenwerkingsbeleid kan worden gebruikt om de ontwikkeling van lokale gemeenschappen en empowerment van vrouwen te bevorderen;

46.   verzoekt de Commissie om beleidslijnen te ontwikkelen die vrouwen aanmoedigen om zelfhulpgroepen op te zetten en autonoom te worden, en in samenwerking met internationale instanties (zoals Finance PlaNet) het microfinancieringsnetwerk uit te breiden, zodat meer vrouwen leningen kunnen krijgen om zo hun economische positie te verbeteren;

47.   verzoekt de Commissie om duidelijke informatie te verschaffen over de beschikbare mechanismen om de uitvoering van de huidige strategie te controleren en te evalueren, onder meer door middel van controle van de financiële en personele hulpmiddelen die zullen worden toegekend ter waarborging van een efficiënte uitvoering daarvan;

48.   wijst erop dat gendergelijkheid op nationaal niveau eerder kan worden bereikt indien er voldoende financiële hulpmiddelen en, met name op lokaal niveau, gekwalificeerde specialisten in gendergelijkheid zijn die deel uitmaken van een projectteam;

49.   roept de Commissie op om aan haar personeel in ontwikkelingslanden een gendertraining te geven;

50.   verwelkomt de maatregelen die de Commissie op het gebied van onderwijs heeft voorgesteld, aangezien de versterking van de positie van vrouwen door middel van een hoger opleidingsniveau bijdraagt aan de verbetering van de positie van zowel vrouwen als hun kinderen;

51.   benadrukt de noodzaak van verdere bevordering van de toegang van meisjes tot onderwijs en beroepsopleiding op alle niveaus, om vroegtijdige schoolverlating te voorkomen, alsmede van de ondersteuning van een rechtvaardig en hoogwaardig onderwijsbeleid door het onderwijzend personeel op te leiden in gendergerelateerde aangelegenheden en door de onderwijsprogramma's zodanig te hervormen dat ze onderwerpen als gendergelijkheid, seksuele en reproductieve gezondheid, en versterking van de positie van vrouwen behelzen, daar in het merendeel van de ontwikkelingslanden meisjes nog steeds gediscrimineerd worden met betrekking tot de toegang tot het onderwijs;

52.   wijst erop dat in de strategie op het gebied van "EU-optreden op internationaal en regionaal niveau" helaas geen EU-standpunt inzake de hervorming van de VN op het gebied van gendergelijkheid is geformuleerd;

53.   is ingenomen met het EC/VN-partnerschap inzake gendergelijkheid voor ontwikkeling en vrede(13); benadrukt het belang dat het erbij heeft te worden geïnformeerd over en betrokken worden bij het werk van dit partnerschap.;

54.   benadrukt dat het belangrijk is om donorcoördinatie voor gendermainstreaming aan te moedigen en via een betere dialoog en communicatie tot een gemeenschappelijke overeenstemming over genderconcepten en de juiste methodologie te komen;

55.   verzoekt de Raad een Europees gezant voor de rechten van vrouwen te benoemen die de inzet van de EU als het gaat om de "empowerment" van vrouwen in het buitenlands en ontwikkelingsbeleid versterkt, en die het bereiken van de Millenniumdoelstellingen bevordert door zich te richten op de gelijkheid van mannen en vrouwen in de gehele wereld, en op vermindering van moedersterfte en bestrijding van armoede;

56.   verwelkomt het voornemen van de Commissie om de uitbetaling van middelen voor begrotingssteun te koppelen aan prestatienormen welke worden beoordeeld op basis van naar gender uitgesplitste prestatie-indicatoren; dringt er echter op aan dat besluiten ter bestraffing van incompetente overheidsinstanties op zorgvuldige wijze dienen te worden genomen om te voorkomen dat de uiteindelijk begunstigden van de steun, dat wil zeggen vrouwen, benadeeld worden;

57.   wijst erop dat het terugdringen van ongelijkheid van vrouwen niet door participatie alleen tot stand wordt gebracht, maar alleen door gerichte, effectieve inspanningen aan de basis de belemmeringen voor participatie van vrouwen uit de weg kunnen ruimen;

58.   wijst erop dat goed bestuur de fundamentele vrijheden respecteert en de rechten van de vrouw en gendergelijkheid als een fundamenteel basisrecht beschouwt en dat dit essentieel is om de MDG's en andere ontwikkelingsdoelstellingen te behalen;

59.   verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten.

(1) PB L 143 van 30.4.2004, blz. 40.
(2) PB C 364 van 18.12.2000, blz. 1.
(3) PB C 33 E van 9.2.2006, blz. 311.
(4) Aangenomen teksten, P6_TA(2007)0274.
(5) PB C 280 E van 18.11.2006, blz. 475.
(6) Aangenomen teksten P6_TA(2007)0483.
(7) Aangenomen teksten P6_TA(2007)0577.
(8) PB C 46 van 24.2.2006, blz. 1.
(9) De Verklaring betreffende de Europese consensus inzake humanitaire hulp werd door de Raad op 19 november en door het Europees Parlement op 29 november goedgekeurd en werd door de voorzitters van de Commissie, de Raad en het Europees Parlement op 18 december 2007 ondertekend.
(10) PB L 317 van 15.12.2000, blz. 3.
(11) PB L 209 van 11.8.2005, blz. 27.
(12) PB L 378 van 27.12.2006, blz. 41.
(13) Het EC/VN-partnerschap inzake gendergelijkheid voor ontwikkeling en vrede is een initiatief van de Europese Commissie (EC), het VN-ontwikkelingsfonds voor vrouwen (UNIFEM) en het Internationaal Trainingscentrum van de IAO (ITCILO). Het is voortgevloeid uit de conferentie over Owning Development. Promoting Gender Equality in New Aid Modalities and Partnerships'' die de Commissie en UNIFEM in november 2005 samen hadden georganiseerd.

Juridische mededeling - Privacybeleid