Index 
 Vorige 
 Volgende 
 Volledige tekst 
Procedure : 2008/2236(INI)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus : A6-0037/2009

Ingediende teksten :

A6-0037/2009

Debatten :

PV 18/02/2009 - 22
CRE 18/02/2009 - 22

Stemmingen :

PV 19/02/2009 - 9.4
Stemverklaringen
Stemverklaringen

Aangenomen teksten :

P6_TA(2009)0078

Aangenomen teksten
PDF 166kWORD 68k
Donderdag 19 februari 2009 - Brussel
Evaluatie van het Europees nabuurschaps- en partnerschapsinstrument
P6_TA(2009)0078A6-0037/2009

Resolutie van het Europees Parlement van 19 februari 2009 over de kritische evaluatie van het Europees nabuurschaps- en partnerschapsinstrument (2008/2236(INI))

Het Europees Parlement,

–   gelet op Verordening (EG) nr. 1638/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 2006 houdende algemene bepalingen tot invoering van een Europees nabuurschaps- en partnerschapsinstrument(1) (ENBI),

–   gezien de ontwikkeling van het Europees nabuurschapsbeleid (ENB) sinds 2004, en met name de voortgangsverslagen van de Europese Commissie over de implementatie daarvan,

–   gezien de actieplannen die samen met Armenië, Azerbeidzjan, Egypte, Georgië, Israel, Jordanië, Libanon, Moldavië, Marokko, de Palestijnse autoriteit, Tunesië en Oekraïne aangenomen zijn,

–   gezien de samenwerkings- en partnerschapsovereenkomst tussen enerzijds de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, en anderzijds de Russische Federatie, die op 1 december 1997 van kracht geworden is, en de hervatting van de onderhandelingen die in december 2008 plaatsvonden met het oog op de sluiting van een hernieuwde partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst,

–   gelet op de besluiten van september en oktober 2008 van de Raad algemene zaken en buitenlandse betrekkingen, om de dialoog met de Wit-Russische overheden te hervatten en de reisbeperkingen voor vooraanstaande figuren voor een periode van 6 maanden op te schorten, naar aanleiding van de vrijlating van politieke gevangenen en een aantal minder belangrijke verbeteringen in het verloop van de parlementsverkiezingen,

–   gezien de verklaring van Barcelona, aangenomen tijdens de Euro-mediterrane conferentie van de ministers van buitenlandse zaken van 27 en 28 november 1995 in Barcelona, tot oprichting van een Euro-mediterraan partnerschap,

–   gezien de mededeling van de Commissie van 20 mei 2008 getiteld "Het proces van Barcelona: Unie voor het Middellandse Zeegebied" (COM(2008)0319),

–   gezien de goedkeuring van het Proces van Barcelona: Unie voor het Middellandse Zeegebied door de Europese Raad van 13 en 14 maart 2008,

–   gezien de verklaring van de top van Parijs over het Middellandse Zeegebied, van 13 juli 2008 in Parijs,

–   gezien de verklaring over bestuur, projecten en regionale politieke dialoog, aangenomen tijdens de ministerconferentie van het "Proces van Barcelona: Unie voor het Middellandse Zeegebied" op 3 en 4 november 2008 in Marseille,

–   gezien de mededelingen van de Commissie van 4 december 2006 over de versterking van het Europees nabuurschapsbeleid (COM(2006)0726), en 5 december 2007 over een sterk Europees nabuurschapsbeleid (COM(2007)0774),

–   gelet op de mededelingen van de Commissie van 11 april 2007 getiteld "Synergie voor het Zwarte Zeegebied − Een nieuw regionaal samenwerkingsinitiatief" (COM(2007)0160), en 19 juni 2008, dat verslag van het eerste jaar van uitvoering van dat initiatief uitbrengt (COM(2008)0391),

–   gezien de mededeling van de Commissie van 3 december 2008, getiteld "Oostelijk Partnerschap" (COM(2008)0823),

–   gezien de brief van 26 april 2006 van commissaris Ferrero Waldner aan de parlementaire Commissie buitenlandse zaken,

–   onder verwijzing naar zijn resoluties over het ENB en de uitbreidingstrategie van de Europese Unie,

–   onder verwijzing naar zijn vroegere resoluties over de buurlanden en naburige regio's van de Europese Unie,

–   gelet op artikel 45 van zijn Reglement,

–   gezien het verslag van de Commissie buitenlandse zaken en de adviezen van de Commissie Ontwikkelingssamenwerking, de Begrotingscommissie en de Commissie regionale ontwikkeling (A6-0037/2009),

A.   overwegende dat de hervorming van financiële instrumenten van 2006 en de overeenkomst over het nieuw beleidskader voor buitenlandse bijstand een toezegging van de Commissie bevatten om nog voor de Europese verkiezingen van 2009 tot halftijdse evaluatie van de uitvoering van de ENBI-Verordening over te gaan, en het Parlement ruimere controlebevoegdheden verleende met betrekking tot bijstandsverlening door de Gemeenschap,

B.   overwegende dat de commissie Buitenlandse Zaken in 2006 werkgroepen voor het ENBI-Zuid en het ENBI-Oost opgericht heeft met het oog op een gestructureerde dialoog met de Commissie over de uitvoeringsdocumenten, waarin het beleidskader voor de bijstandsverlening met behulp van het ENBI vastgelegd is,

C.   overwegende dat het bij de lopende financiële vooruitzichten van bij het begin in 2007 de bedoeling geweest is om met het ENBI de uitvoering van het EBN te ondersteunen, en meer in het bijzonder de ENB-actieplannen, naast het strategisch partnerschap met de Russische Federatie, door steun voor de stappenplannen voor de 4 gemeenschappelijke ruimten te verlenen,

D.   overwegende dat de belangrijkste doelstelling van het ENB het creëren van een bevriende omgeving in de meest nabije omgeving van de Europese Unie is; dat de buurlanden van nature in twee categorieën verdeeld zijn: zuidelijke en oostelijke, met verschillende doeleinden en benaderingen van de Europese Unie; dat de verdeling door de twee recentelijk voorgestelde initiatieven geïllustreerd wordt, namelijk de Unie voor het Middellandse Zeegebied en het Oostelijk Partnerschap,

E.   overwegende dat het ENBI ook bedoeld is om grensoverschrijdende en meerlanden-programma's op ENBI-terrein te financieren, o.a. om initiatieven als het synergiebeleid voor de Zwarte Zee, de Unie voor het Middellandse Zeegebied en het Oostelijk partnerschap te steunen,

F.   overwegende dat het een van de belangrijkste prioriteiten van het buitenlands beleid van de Europese Unie blijft en alle deelnemende landen de mogelijkheid biedt om verder in de EU te integreren,

G.   overwegende dat het ENB los van de toetredingsprocedures staat maar ze niet uitsluit, en een stap naar economische en politieke toenadering tussen de Europese Unie en haar buurlanden betekent,

H.   overwegende dat de sterke demografische groei in de buurlanden van de EU, met toenemende verstedelijking van de bevolking als gevolg, een nieuwe uitdaging voor het ENBI vertegenwoordigt,

Algemene opmerkingen

1.   vindt dat de bepalingen van de ENBI-Verordening over het geheel genomen een degelijk en bruikbaar hulpmiddel voor de samenwerking met de buurlanden en andere multilaterale organisaties vertegenwoordigt;

2.   vraagt de Commissie om samen met de regeringen van de partnerlanden de procedures voor raadpleging van het maatschappelijk middenveld en de lokale autoriteiten verder uit te bouwen om ze beter bij de opzet en het toezicht op de implementatie van het ENBI en de nationale hervormingsprogramma's te betrekken; vraagt de Commissie om de publicatie van de jaarlijks actieprogramma's op haar website te bespoedigen en de regeringen van de partnerlanden te overtuigen om het publiek regelmatig inzage in hun nationale programmadocumenten te geven;

3.   dringt er bij de Raad op aan om samen met het Parlement een flexibel en transparant instrument te ontwikkelen voor het verstrekken van informatie op dit gebied en het onmiddellijk de verslagen van zijn aangenomen besluiten toe te sturen;

4.   dringt er bij de Commissie en de nationale, regionale en lokale autoriteiten op aan om partnerschapsprogramma's tussen steden en regio's aan te moedigen en er passende steun voor te verlenen, om de bestuurlijke capaciteit op lokaal en regionaal niveau in de buurlanden uit te breiden, en zowel uitwisselingsprogramma's voor het maatschappelijk middenveld als microprojecten te bevorderen;

5.   verheugt er zich over dat de Commissie met behulp van het ENBI een nieuw programma "Cooperation in Urban Development and Dialogue" (CIUDAD) heeft gelanceerd, om concrete samenwerkingsprojecten tussen Europese steden en steden in landen die onder het ENBI vallen, te kunnen ondersteunen; wijst erop dat dergelijke initiatieven een bijzonder goed middel zijn om de dialoog en het democratiseringsproces te stimuleren; vraagt om bij de tussentijdse evaluatie van het financieel kader 2008-2009 hogere bedragen uit te trekken om de initiatieven verder uit te bouwen;

6.   meent dat de bijstand van de Gemeenschap door gerichte communicatie met de belanghebbende kringen en het algemene publiek beter zichtbaar moet worden en beveelt aan daartoe contacten op te bouwen met het maatschappelijk middenveld en de lokale autoriteiten, die immers dichter bij de burger staan en dus een geschikt en efficiënt niveau voor actie vormen;

7.   vraagt om de jaarlijkse actieprogramma's op het gebied van democratie, de rechtstaat en de rechten van de mens met meer ambitie te volgen in overeenstemming met de doelstellingen van de ENB-actieplannen, teneinde een aanzienlijk verschil in de toewijzingen voor de partners uit het Oosten en het Middellandse Zeegebied te voorkomen, en vindt dat er grotere inspanningen geleverd moeten worden om de regeringen van de partnerlanden ertoe te bewegen zich tot handelend optreden op die beleidsterreinen te verbinden;

8.   benadrukt de noodzaak om duidelijke, concrete en meetbare doelstellingen vast te leggen in alle nieuwe ENB-actieplannen waarover nu onderhandeld wordt; onderstreept de noodzakelijke onderlinge afhankelijkheid van alle hoofdstukken van die actieplannen, om in alle hoofdstukken zonder onderscheid vooruitgang te boeken; herhaalt daarom zijn oproep voor een algemeen beleid voor mensenrechten en democratie, dat alle bestaande instrumenten voor dat beleidsterrein omvat;

9.   vindt dat, ondanks de toegenomen flexibiliteit en eenvoud van de communautaire bijstandsinstrumenten, die met name blijkt bij het Europees instrument voor democratie en mensenrechten(2), de procedures en tijdschema's van het ENBI voor de organisaties van het maatschappelijk middenveld en de lokale autoriteiten omslachtig blijven; vraagt de Commissie om een vergelijkende analyse van de procedures van de belangrijkste andere donors te maken en het Parlement de resultaten voor te leggen;

10.   meent dat sectoriële en algemene begrotingshulp uit hoofde van het ENBI alleen regeringen mag toekomen die in staat zijn om er op een overzichtelijke, doelmatige en te verantwoorden manier gebruik van te maken en waar hij een reële stimulans betekent; vraagt de Commissie om met kritische blik de gegrondheid van begrotingshulp voor landen na te gaan die moeite met begrotingsbeheer en toezichtsprocedures hebben en waar corruptie welig tiert; vraagt de Commissie om het juiste evenwicht te vinden tussen flexibiliteit en transparantie bij de selectie, uitvoering en controle van de ENBI-programma's;

11.   dringt met betrekking tot politieke voorwaarden nadrukkelijk op een specifieke benadering voor elk land afzonderlijk aan, o.a. bedoeld om de democratie, de rechtstaat en goed bestuur, eerbied voor de rechten van de mens en minderheidsrechten, en de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht te bevorderen; meent dan ook dat er een diepgaande en grondige evaluatie van alle 'justitiële' projecten die met dit instrument gefinancierd worden, openbaar gemaakt en het Europees Parlement voorgelegd moet worden;

12.   verheugt zich over de opnname van grensoverschrijdende samenwerking in de ENBI-verordening als strategisch instrument voor de uitwerking van gemeenschappelijke projecten en uitbouw van de betrekkingen tussen de ENB-landen en de lidstaten; wijst echter met klem op de noodzaak om specifieke instrumenten te creëren om regelmatig toezicht op de leiding en het uitvoeringsproces van gemeenschappelijke operationele programma's aan weerszijden van de EU-grenzen te waarborgen;

13.   vraagt van de Commissie een gedetailleerd overzicht voor te bereiden van alle gemeenschappelijke operationele programma's die voor de periode 2007-2013 goedgekeurd zijn, en een evaluatie van de vraag in hoeverre de beginselen van transparantie, doelmatigheid en partnerschap bij de uitvoering van de projecten zijn nageleefd; spoort de Commissie aan om de problemen in kaart te brengen waarmee de leidinggevende autoriteiten in zowel de EU-grensgebieden als de ENB-landen het vaakst geconfronteerd worden, om er voor de volgende programmeringsperiode betere oplossingen voor te vinden;

14.   moedigt de Commissie aan om de uitwisseling van ervaringen en beste praktijken te vergemakkelijken bij grensoverschrijdende samenwerking tussen de ENB-programma's en -projecten en de maatregelen uit hoofde van de doelstelling van de "Europese territoriale samenwerking", en het initiatief INTERREG III A van de Gemeenschap, dat al voltooid is; denkt dat vooral opleidingsinitiatieven (o.a. het aanleren van de taal van de buurlanden) en uitwisselingsinitiatieven voor ambtenaren aanmoediging verdienen; stelt daarom regelmatige analyses van de verbeteringen in capaciteit en institutionele opbouw aan weerszijden van de EU-grenzen voor;

15.   wijst er met nadruk op hoe belangrijk het is om de relatie te verduidelijken tussen het ENB als kaderbeleid en de regionale ENB-initiatieven − zoals de synergie in het gebied van de Zwarte Zee, de Unie voor het Middellandse Zeegebied en het toekomstig Oostelijk partnerschap − en om die initiatieven en de aanwending van de verschillende hulpmiddelen voor de bijstandsverlening van de Gemeenschap beter te coördineren en erop toe te zien dat ze elkaar wederzijds beter aanvullen; vraagt betere synchronisatie tussen de ENBI-programma's en de financiële samenwerking waarin de lidstaten en internationale organisaties voorzien;

16.   benadrukt dat de ENBI-landen beter met de agentschappen van de EU moeten samenwerken en ruimere mogelijkheden moeten krijgen om aan de programma's van de Gemeenschap deel te nemen; vraagt de Commissie om effectieve maatregelen te nemen om de financiële last voor derde landen die aan deze programma's van de Gemeenschap willen deelnemen zo beperkt mogelijk te houden;

17.   benadrukt dat de betalingen uit hoofde van het ENBI transparant moeten zijn, per land, per regio en per beleidsprioriteit;

18.   vraagt meer aandacht voor betere mobiliteit, vooral door de instelling van mobiliteitspartnerschappen met ENBI-landen en uitgebreider intermenselijke kontakten, vooral op het gebied van onderwijs, onderzoek en ontwikkeling, het bedrijfsleven en de politieke dialoog; zegt zijn steun voor dringende maatregelen toe om de visumkosten voor staatsburgers en ingezetenen van alle ENBI-landen te verminderen, met als uiteindelijke doel opheffing van de visumplicht;

19.   onderschrijft de benadering van de economische integratie door de Commissie, welke benadering onder andere een brede en zeer ruim opgevatte vrijhandelszone nastreeft;

20.   merkt op dat ondanks de pogingen van enkele ENB-landen om de gelijkheid van man en vrouw te bevorderen en de deelname van de vrouw in het politiek, sociaal en economisch leven uit te breiden, dergelijke maatregelen in de Mediterrane en enkele oostelijke buurlanden nog geen betekenisvolle verbetering te zien hebben gegeven; roept de Commissie op om in programmering en tenuitvoerlegging van het ENPI stelselmatiger aandacht aan geslachtsbepaalde ongelijkheden te schenken;

21.   steunt de benadering van de energiezekerheid door de Commissie, welke benadering gericht is op het creëren op de middellange termijn van een wederzijds gunstige, gekoppelde en gediversifieerde energiemarkt tussen de EU en de buurlanden; benadrukt echter dat er naast verdere harmonisering van energiebeleid en -wetgeving van de partnerlanden met de beleidsvoering van de Europese unie en het communautaire acquis, ook bijzondere aandacht naar de modernisering van de energie-infrastructuur in de partnerlanden moet gaan;

22.   verheugt zich erover dat het voorstel van de Commissie voor het Oostelijk Partnerschap de oprichting van thematische fora omvat (democratie, goed bestuur en stabiliteit, economische integratie en convergentie met EU-beleid, energiezekerheid, menselijke contacten), die overeenkomen met de belangrijkste samenwerkingsgebieden;

23.   onderstreept dat de middelen voor het ENBI uitgebreid moeten worden zodat het ENB zijn alsmaar ambitieuzere doelstellingen kan verwezenlijken, en zijn nieuwe regionale initiatieven kan ondersteunen; vraagt om wanneer dit gebeurt de geografische spreiding van de financiële steun van de EU die ten goede moet komen aan de de mediterrane landen en de landen van Oost-Europa te handhaven, in overeenstemming met de financiële vooruitzichten voor de periode 2007-2013;

24.   vraagt een evaluatie van de actuele doelmatigheid en uitwerking van uitgaven in ruimer perspectief, zoals de hulpverleningsactiviteiten van derde landen;

25.   vraagt de Commissie om een evaluatie van de weerslag van het buitenlands hulpbeleid van derde landen, vooral dat van Rusland en China, in ENB-landen te maken, en de uitwerking van de financiële crisis op alle ENBI-landen na te gaan;

26.   vraagt de Commissie om een strenge beoordeling van de reële behoeften van de landen waar ze momenteel officiële ontwikkelingshulp en vergelijkbare bijstand aan verleent, met bijzondere aandacht voor de omvang van het BBP en de economische groeipercentages van de ontvangende landen;

27.   vraagt de lidstaten financiële steun voor de hervormingsagenda in de ENB-actieplannen, door verdere bijdragen voor het bijbehorend investeringsinstrument en gelijkaardige ENBI-initiatieven, en ruimere bilaterale bijstand;

28.   wijst er andermaal op dat het tijdens de onderhandelingen over de rechtsgrondslag van het ENPI gegronde redenen had om ongerust te zijn over de vraag hoe de documenten over het beleid op middellange en korte termijn en de landennota's, die veelal indicatieve bedragen bevatten, aan parlementair toezicht onderworpen zouden worden; vraagt een evaluatie van de wijze waarop de afgelopen twee jaar aan deze indicatieve financiële vastleggingen uitvoering is gegeven;

29.   maakt zich daarom ook ongerust over het groot aantal verzoeken om overschrijving van middelen voor hoofdstuk 19 08 van de begroting, die voor de jaren 2007 en 2008 in totaal reeds een stijging van 410 miljoen EUR in vastleggingen en 635 miljoen in betalingen te zien geven;

30.   stelt met voldoening vast dat de landen waarop het ENPI van toepassing is in aanmerking komen voor leningen van de Europese Investeringsbank (EIB)(3), en dat de financieringsoperaties aan het buitenlands beleid van de EU, met inbegrip van specifieke regionale doelstellingen, moeten beantwoorden en het moeten ondersteunen; wijst er nogmaals op dat het huidig maximum plafond voor EIB-financieringen voor ENPI-landen 12,4 miljard EUR over de periode 2007-2013 bedraagt, onderverdeeld in twee indicatieve subplafonds van resp. 8,7 miljard EUR voor landen van het Middellandse Zeegebied en 3,7 miljard EUR voor landen in het Oosten en Rusland; dringt op een evaluatie in samenwerking met de EIB aan om te bepalen hoe dergelijke leningen in de praktijk uitgevoerd worden;

31.   stelt met voldoening vast dat het Hof van Justitie na bezwaar van het Parlement onlangs de oorspronkelijke rechtsgrondslag voor dergelijke leningen heeft vernietigd(4) en bepaalde dat in dit soort gevallen de medebeslissingsprocedure volgens artikel 179 en 181A van het EG-Verdrag van toepassing is; wijst er met nadruk op dat de herziening van het ENPI en de aanneming van een verordening ter vervanging van het vernietigde besluit van de Raad inzake een Gemeenschapsgarantie voor EIB-leningen, parallel dienen te verlopen, omdat het aanvullende instrumenten met betrekking tot het EU-beleid ten aanzien van buurlanden zijn en tegenstrijdige of contraproductieve bepalingen voorkomen moeten worden;

32.   herhaalt dat het zich zorgen maakt over de mogelijke leemten in de aansprakelijkheid en het gevaar van verkeerde aanwending van Gemeenschapsmiddelen als EU-steun via trustfondsen van een aantal donoren loopt; wijst op het belang van een gezond stelsel van overheidsfinanciën op basis van openbaarheid en democratische verantwoordelijkheidsplicht; verzoekt de Commissie dan ook, voor zover mogelijk en voor zover er betere en doorzichtiger mogelijkheden bestaan om dergelijke middelen te sturen, om ze bij voorkeur niet langs de bewuste tussenpersonen te leiden;

Specifieke opmerkingen voor bepaalde landen en regio's

33.   neemt akte van de vooruitgang op grond van het initiatief voor de Unie van het Middellandse Zeegebied, maar wijst er met nadruk op:

   dat de ENBI-financiering van het ENB-initiatief voor het zuiden en oosten, niet ten nadele van elkaar mogen worden gebruikt;
   dat het Parlement terdege over de programma's van de Unie voor het Middellandse Zeegebied geïnformeerd moet worden die met het ENBI bekostigd worden;
   dat bij gebruikmaking van middelen uit het ENBI de zichtbaarheid en overzichtelijkheid van andere financieringsbronnen, vooral ook uit particuliere hoek, speciaal van belang is;

34.   herinnert eraan dat het mediterraan onderdeel van het ENB een aanvulling op het proces van Barcelona moet zijn, en dat de doelstellingen van het ENB duidelijker vastgelegd moeten worden om het proces van Barcelona te versterken door de voorkeur aan een regionale multilaterale aanpak te geven;

35.   meent dat, om de effectiviteit van de regionale, multilaterale en grensoverschrijdende projecten in het kader van het ENBI te verbeteren, uitbreiding van de deelname aan de programma's tot alle nieuwe partners van de Unie voor het Middellandse Zeegebied, overweging verdient;

36.   stelt dat de recente geopolitieke ontwikkelingen in de oostelijke buurlanden van de EU het belang van verdere uitbouw van het ENB onderstrepen, dat beter op de behoeften van de partnerlanden afgestemd moet zijn, o.a. met duidelijker betrokkenheid van de EU bij het gebied van de Zwarte Zee en een breed opgevat oostelijk partnerschap; benadrukt de noodzaak om de oprichting van een vrijhandelsgebied te bespoedigen, vooral met Armenië, Azerbeidzjan, Georgië, Oekraïne en Moldavië, zodra de partnerlanden er gereed voor zijn, en om mogelijke stappen in de richting van vrijstelling van visum voor de EU zo spoedig mogelijk tot een goed einde te brengen, evenals de noodzaak om de regionale samenwerking uit te breiden zodat stabiliteit en welvaart in het Europees nabuurschap worden bevorderd;

37.   stelt voor om naar analogie van de "Euromed"- en "EuroLat"-assemblees, met deelname van het Europees Parlement een assemblee voor het oostelijk nabuurschap op te richten ("Euroeast"), om het ENPI in de Oost-Europese landen, met name Armenië, Azerbeidzjan, Georgië, Moldavië, Oekraïne en Wit-Rusland, te kunnen implementeren;

38.   wijst er op dat de bevroren conflicten een obstakel voor de volledige ontwikkeling van het ENB in de zuidelijke Kaukasus vormen en vraagt de Raad om zich actiever voor conflict-oplossing in te zetten;

39.   benadrukt dat er een grotere betrokkenheid van de EU bij het Zwarte Zeegebied nodig is om enkele van de lopende conflicten te helpen oplossen en de samenwerking tussen de landen in het gebied te verbeteren; is van mening dat betere regionale samenwerking in het Zwarte Zeegebied één van de topprioriteiten moet zijn voor het ENP en bij de diverse regionale initiatieven die de EU heeft genomen; hoopt op een verdere tenuitvoerlegging van de Zwarte Zeesynergie en dringt aan op een nauwere samenwerking met Turkije in de Zwarte Zee, gezien het strategisch belang van het land en de rol die het in de toekomst kan spelen in het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid alsook met Rusland, waarbij de nadruk moet worden gelegd op nauwe betrokkenheid van deze landen bij de oplossing van regionale conflicten en het stimuleren van vrede en stabiliteit in de naburige regio en gaat ervan uit dat meerdere projecten van gemeenschappelijk belang in dit kader kunnen worden uitgevoerd;

40.   verheugt er zich over dat het Oostelijk Partnerschap een belangrijker stimulans voor ambitieuze partnerlanden als Oekraïne biedt; verheugt zich vooral over het nieuw algemeen programma voor institutionele opbouw om de administratieve capaciteit in de belangrijke onderdelen van de samenwerking te verbeteren;

41.   meent dat het Oostelijk Partnerschap het EU-lidmaatschap van de nabuurlanden die voor toetreding in aanmerking willen komen op grond van artikel 49 van het EU-Verdrag, niet in de weg mag staan;

42.   steunt het voorstel van de Commissie om nieuwe betrekkingen met de landen van het Oostelijk Partnerschap op te bouwen aan de hand van nieuwe associatie-overeenkomsten die op de afzonderlijke landen toegesneden zijn en beter aan de wensen van de partners voor een nauwere relatie tegemoet zouden komen;

43.   verheugt zich erover dat energiezekerheid een integraal onderdeel van het voorstel voor het Oostelijk Partnerschap in de betrekkingen met de oostelijke partners is; onderschrijft de belangrijkste doelstellingen van de bovengenoemde mededeling van de Commissie van 3 december 2008, zoals snelle afronding van de onderhandelingen over het lidmaatschap van Oekraïne en Moldavië van de energiegemeenschap en grotere politieke betrokkenheid bij Azerbeidzjan, gericht op convergentie van dat land met de EU-energiemarkt en infrastructurele integratie; wijst erop dat alle ENP-landen betrokken moeten worden bij maatregelen die samenwerking beogen op het terrein van de energie;

44.   onderschrijft het maatregelenpakket voor economisch herstel en stabiliteit in de begroting van de Gemeenschap, dat over de jaren 2008-2010 tot 500 miljoen EUR beschikbaar stelt voor de heropbouw van Georgië na een verwoestende oorlog en voor economische rehabilitatie van binnenlands ontheemden in afwachting van hun terugkeer naar hun huizen en eigendommen; benadrukt dat de financiering van de EU van degelijke voorwaarden en toezichtsprocedures vergezeld moet gaan om zeker te zijn dat de bijstand aan de dringendste noden van Georgië tegemoet komt; stelt nadrukkelijk dat de steun op uitvoering van de hervormingsagenda gericht moet zijn, zoals vastgelegd in het ENB-actieplan en de programmadocumenten bij het ENBI, die nog altijd bijzonder toepasselijk zijn;

45.   wijst er met nadruk op dat de financiële middelen voor Wit-Rusland herzien moet worden om na te gaan of samenwerking tot verdere beleidsonderdelen naast energie, milieubescherming en migratie verruimd kan worden, in de lijn van het beleid van hernieuwde betrokkenheid dat de Raad in september 2008 aangevat heeft; herinnert eraan dat de betrekkingen tussen de EU en Wit-Rusland sterk afhankelijk zullen zijn van de inzet voor democratische waarden van de kant van de Witrussische regering; benadrukt ook dat er doeltreffende politieke voorwaarden nodig zijn, en waarborgen dat de bijstand een onmiddellijke positieve weerslag voor de burgers te zien geeft en door de overheid niet tegen haar politieke tegenstanders misbruikt wordt; benadrukt dat de EU het maatschappelijk middenveld en de politieke partijen die de democratie verdedigen, effectiever zou moeten ondersteunen;

46.   meent dat de EU zich in de onderhandelingen over een nieuwe partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst tussen de EU en Rusland vooral op de volgende kwesties moet richten:

o
o   o

   meer Russische samenwerking bij het vastleggen van duidelijke prioriteiten in de financiële samenwerking, die voor betere planning en programmering van de bijstand over meerdere jaren kunnen zorgen;
   waarborgen dat elke vorm van financiële bijstand voor de Russische overheden ook bijdraagt tot steviger democratische normen in de Russische Federatie;
   ruimer "joint owernship" van de projecten die voor financiering uitgekozen worden;

47.   verzoekt zijn Voorzitter om deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, de regeringen en parlementen van de lidstaten en van de ENBI-landen, de Raad van Europa, de Organisatie voor veiligheid en samenwerking in Europa, en de Euro-Mediterrane Parlementaire Vergadering.

(1) PB L 310 van 9.11.2006, blz. 1.
(2) Verordening (EG) nr. 1889/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 tot instelling van een financieringsinstrument voor de bevordering van democratie en mensenrechten in de wereld (PB L 386 van 29.12.2006, blz. 1).
(3) Besluit 2006/1016/EG van de Raad van 19 december 2006 tot verlening van een garantie van de Gemeenschap voor verliezen van de Europese Investeringsbank op leningen en garanties voor projecten buiten de Gemeenschap (PB L 414 van 30.12.2006, blz. 95).
(4) Arrest van 6 november 2008 in zaak C-155/07, Europees Parlement/Raad van de Europese Unie (PB C 327 van 20.12.2008, blz. 2).

Juridische mededeling - Privacybeleid