Index 
 Vorige 
 Volgende 
 Volledige tekst 
Procedure : 2009/2156(INI)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus : A7-0056/2010

Ingediende teksten :

A7-0056/2010

Debatten :

Stemmingen :

PV 05/05/2010 - 13.42
Stemverklaringen
Stemverklaringen
Stemverklaringen

Aangenomen teksten :

P7_TA(2010)0132

Aangenomen teksten
PDF 215kWORD 47k
Woensdag 5 mei 2010 - Brussel
Landbouw in gebieden met specifieke natuurlijke handicaps – een speciale doorlichting
P7_TA(2010)0132A7-0056/2010

Resolutie van het Europees Parlement van 5 mei 2010 over landbouw in gebieden met specifieke natuurlijke handicaps – een speciale doorlichting (2009/2156(INI))

Het Europees Parlement,

–   gelet op artikel 39 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

–   gezien de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's over doelgerichtere steun aan landbouwers in gebieden met natuurlijke handicaps (COM(2009)0161),

–   gezien het standpunt van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de mededeling van de Commissie van 17 december 2009,

–   gelet op artikel 48 van zijn Reglement,

–   gezien het verslag van de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling en het advies van de Commissie regionale ontwikkeling (A7-0056/2010),

A.   overwegende dat 54%, d.w.z. meer dan de helft van het landbouwareaal in de EU als probleemgebied wordt geclassificeerd,

B.   overwegende dat elke lidstaat probleemgebieden heeft aangewezen, zij het in uiteenlopende omvang,

C.   overwegende dat berggebieden (met inbegrip van de arctische gebieden ten noorden van de 62ste breedtegraad, die als berggebieden worden behandeld) ca.16% van het landbouwareaal uitmaken, maar dat meer dan 35% van het landbouwareaal als zogeheten „intermediaire probleemgebieden” wordt geclassificeerd,

D.   overwegende dat deze „intermediaire probleemgebieden” door de lidstaten op basis van een lange reeks uiteenlopende criteria als zodanig worden geclassificeerd, hetgeen volgens de Europese Rekenkamer(1) tot ongelijke behandeling kan leiden,

E.   overwegende dat slechts een klein deel van de bedrijven in deze gebieden compensatiebetalingen ontvangt en dat het bedrag van deze betalingen per lidstaat sterk uiteenloopt(2),

F.   overwegende dat voor berggebieden en gebieden met specifieke handicaps, die in artikel 50, lid 2, (berggebieden) c.q. artikel 50, lid 3, letter b), van Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad van 20 september 2005 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO) gedefinieerd worden, duidelijke en ondubbelzinnige criteria gelden, zodat de classificatie van deze gebieden niet het voorwerp van de kritiek van de Europese Rekenkamer was, en evenmin onderwerp van onderhavige mededeling van de Commissie,

G.   overwegende dat de bijzondere situatie in de ultraperifere gebieden invoering nodig maakt van specifieke procedures voor een juiste aanpak van die gebieden,

H.   overwegende dat de subsidiëring van probleemgebieden een belangrijk onderdeel vormt van de zogenaamde tweede pijler van het gemeenschappelijk landbouwbeleid, het beleid ten behoeve van de plattelandsontwikkeling, en dat dus noch doelstellingen voor het regionaal beleid, noch de herverdeling van de ELFPO-middelen centraal mogen staan in dit verslag,

I.   overwegende dat met de hervorming van de wetgeving inzake steun aan probleemgebieden en de vaststelling van Verordening (EG) nr. 1698/2005 de eerder bestaande categorie „intermediaire probleemgebieden” afgeschaft is en de voor steun in aanmerking komende gebieden gedefinieerd zijn als gebieden met „natuurlijke handicaps”,

J.   overwegende dat de sociaaleconomische criteria die sommige lidstaten vóór de hervorming van 2005 hanteerden, sindsdien weliswaar niet meer als belangrijkste criteria voor het afbakenen van gebieden met „natuurlijke handicaps” mogen worden gebruikt, maar dat deze criteria nog wel kunnen worden toegepast voor het aanwijzen van gebieden met „specifieke handicaps”, die overeenkomstig artikel 50, lid 3, letter b), van Verordening (EG) nr. 1698/2005 voor steun in aanmerking komen,

K.   overwegende dat de lidstaten bij het opstellen van hun nationale en regionale programma's voor plattelandsontwikkeling over veel manoeuvreerruimte beschikken om een evenwichtig en op hun specifieke regionale situatie toegesneden maatregelenpakket voor te leggen, en dat het de taak van de lidstaten is om in hun programma's een adequaat aanbod voor hun probleemgebieden op te nemen,

L.   overwegende dat de voorgestelde acht biofysische criteria wellicht niet afdoende zijn, en de voorgestelde drempelwaarde van 66% van het areaal niet in alle gevallen toereikend zal blijken om vast te stellen dat er sprake is van een probleemgebied op een manier die recht doet aan de grote diversiteit aan plattelandsgebieden in de EU; overwegende dat de verbouwde gewassen, de combinatie van bodemsoorten, de vochtigheid van de bodem en klimaat als factoren eveneens van belang zijn om uit te maken of er sprake is van een feitelijke handicap in een bepaald gebied,

1.   onderstreept de betekenis van adequate compensatiebetalingen voor probleemgebieden als onontbeerlijk instrument dat zowel het aanbod van een hoogwaardig openbaar goed als het behoud van de landbouwbedrijvigheid en het cultuurlandschap in deze gebieden moet verzekeren; onderstreept dat juist probleemgebieden vaak een hoge waarde bezitten wegens hun cultuurlandschap, hun rol bij het behoud van de biodiversiteit en het milieu, en ook wegens hun aandeel in de werkgelegenheid op het platteland en de levensvatbaarheid van landelijke gemeenschappen;

2.   onderkent dat probleemgebieden wegens hun unieke positie een belangrijke functie vervullen op het punt van ecologische voordelen en van landschapsbehoud, en benadrukt dat de betalingen uit hoofde van deze maatregel aan deze doelstellingen ten goede moeten komen;

3.   benadrukt dat artikel 158 EG-Verdrag betreffende het cohesiebeleid, zoals gewijzigd bij het Verdrag van Lissabon, bijzondere aandacht schenkt aan regio's met natuurlijke handicaps; dringt bij de Commissie aan op een te ontwerpen algemene strategie die de verschillen tussen de lidstaten in aanpak van deze gebieden moet verkleinen, en die bevorderlijk moet zijn voor een geïntegreerde strategie die recht doet aan specifieke nationale en regionale kenmerken;

4.   wijst erop dat steunverlening aan gebieden met natuurlijke handicaps met name tot doel heeft te zorgen voor een aaneensluitend, doeltreffend en multifunctioneel georiënteerd bodembeheer, waardoor de landelijke gebieden behouden kunnen blijven als levensvatbare werk- en leefomgeving;

5.   onderstreept de noodzaak om in deze gebieden landbouw te blijven bedrijven, niet alleen om kwalitatief hoogstaande voedingsmiddelen te produceren, maar ook als bijdrage tot de macro-economische ontwikkeling, een betere levenskwaliteit en demografische en sociale stabiliteit in deze streken;

6.   vraagt de Commissie in dit verband om ook rekening te houden met de sociale implicaties van de nieuwe indeling van gebieden met natuurlijke handicaps;

7.   wijst erop dat voor compensatiebetalingen voor probleemgebieden, in tegenstelling tot agromilieubetalingen, geen bijkomende specifieke eisen aan de landbouwmethode mogen gelden die verder gaan dan voldoening aan randvoorwaarden; herinnert eraan dat de regeling voor probleemgebieden in beginsel compensatie moet bieden aan landbouwers die tevens als bodembeheerder met aanzienlijke natuurlijke handicaps moeten werken waarvoor de markt geen compensatie biedt;

8.   benadrukt evenwel dat de probleemgebiedenregeling moet worden gekoppeld aan actieve bewerking van de bodem, dat wil zeggen voedselproductie of nauw daarmee verbonden activiteiten;

9.   is van mening dat de door de Commissie voorgestelde acht biofysische criteria voor de afbakening van gebieden met natuurlijke handicaps tot op zekere hoogte in beginsel adequaat zouden kunnen zijn; onderstreept evenwel dat de criteria niet in alle gevallen voor een objectieve afbakening van gebieden met natuurlijke handicaps bruikbaar zijn;

10.   ziet evenwel in dat zuiver en alleen biofysische criteria misschien niet voor alle gebieden in Europa geschikt zijn en tot onbedoelde resultaten kunnen leiden in termen van subsidiabele gebieden; beveelt daarom aan om sociaal-economische criteria, zoals de afgelegenheid van de markten, gemis van diensten en ontvolking, op zuiver objectieve basis nogmaals op hun merites te bezien;

11.   vraagt de Commissie dringend rekening te houden met alle standpunten die tijdens de raadpleging van de lidstaten, regionale en lokale autoriteiten en landbouworganisaties met betrekking tot de afbakening van gebieden met natuurlijke handicaps naar voren zijn gebracht;

12.   is van mening dat met name de invoeging van een geografisch criterium, aan te duiden als „isolatie”, zou afrekenen met de specifieke natuurlijke handicap die voortvloeit uit afgelegenheid van de markt, geïsoleerde ligging en beperkte toegang tot diensten;

13.   acht herziening nodig van de definitie van het criterium „bodemvochtigheidsbalans” zodat rekening wordt gehouden met de uiteenlopende agroklimatologische omstandigheden die zich in de verschillende EU-lidstaten voordoen;

14.   is van mening dat met het oog op de beperkingen van natte en onbewerkbare grond, door invoeging van een aantal werkbare dagen als criterium, rekening zou kunnen worden gehouden met de interactie tussen bodemsoorten en klimaat (bijvoorbeeld om de problemen in verband met het zeeklimaat adequaat weer te geven);

15.   vraagt de Commissie daarom haar onderzoeksinspanningen en analysen voort te zetten om eventueel aanvullende criteria in de nieuwe probleemgebiedenregeling in te voeren, teneinde haar voorstellen verder aan te passen aan de praktische moeilijkheden waar de landbouwers voor staan, en een stevig samenstel van criteria te bouwen die ook op lange duur bruikbaar blijven;

16.   onderstreept evenwel dat het voor de toepassing van deze criteria en de vaststelling van realistische grenswaarden in de praktijk nodig is dat de lidstaten en de regio's over de nodige biofysische gegevens beschikken die voldoende ruimtelijk gedetailleerd zijn; steunt dan ook de door de Commissie opgestarte simulatie van de toepassing van de voorgestelde criteria; dringt erop aan dat de door de lidstaten te overleggen gedetailleerde kaarten zo nodig gebruikt worden om de grenswaarden van de criteria die de gebieden met natuurlijke handicaps afbakenen en de voorgestelde grenswaarde van 66% op nationaal of regionaal niveau aan de fysieke werkelijkheid aan te passen;

17.   benadrukt in het bijzonder dat cumulatieve toepassing van de gekozen criteria nodig zou kunnen blijken, om de wisselwerking tussen vele invloedrijke factoren op praktische wijze op te vangen; hierdoor zouden probleemgebieden door accumulatie van twee of meer kleine of middelzware natuurlijke handicaps als probleemgebied kunnen worden ingedeeld waar afzonderlijke criteria die indeling niet zouden rechtvaardigen;

18.   benadrukt dat een definitief standpunt met betrekking tot de door de Commissie gekozen territoriale eenheid en voorgestelde criteria en grenswaarden pas mogelijk is als de door de lidstaten op te stellen gedetailleerde kaarten beschikbaar zijn; benadrukt dat bij gebreke van zulke simulatieresultaten, de voorgestelde grenswaarde van 66% evenals de drempelwaarden voor bepaling van de criteria zelf, met grote voorzichtigheid moet worden gehanteerd, en dat deze alleen objectief en correct kan worden bijgesteld zodra de nationale kaarten beschikbaar zijn; vraagt de Commissie daarom de simulatieresultaten meteen te bestuderen en aan de hand daarvan onverwijld een uitvoerige mededeling aan het Europees Parlement en de Raad over de afbakening van gebieden met natuurlijke handicaps te doen uitgaan;

19.   onderstreept dat wanneer de definitieve kaart van intermediair probleemgebied eenmaal gereed is, er ook objectieve nationale criteria in aanmerking moeten worden genomen om aanpassing van de afbakening van de gebieden aan de per land verschillende specifieke omstandigheden mogelijk te maken; is van mening dat deze aanpassing op een transparante manier moet geschieden;

20.   acht het noodzakelijk dat de criteria voor steunverlening aan gebieden met natuurlijke handicaps in zekere mate worden verfijnd, om te kunnen reageren op bijzondere geografische situaties waarin de natuurlijke handicaps door ingrijpen van de mens zijn opgevangen; onderstreept evenwel dat wanneer de bodemkwaliteit is verbeterd, er rekening moet worden gehouden met de last van daarmee verbonden lopende kosten voor onderhoud zoals drainage en irrigatie; stelt voor hiertoe ook bedrijfseconomische gegevens (zoals het bedrijfsinkomen en de bodemproductiviteit) te gebruiken; onderstreept evenwel dat de beslissing over deze verfijnde criteria bij de lidstaten moet liggen, want veel lidstaten hebben voor differentiëring al een adequaat en geschikt systeem uitgewerkt dat gehandhaafd kan blijven;

21.   is van mening dat de nieuwe criteria bepaalde gebieden met natuurlijke handicaps kunnen uitsluiten die thans voor de regeling in aanmerking komen; wijst erop dat er een adequate gewenningsperiode moet worden vastgesteld om de betrokken regio's in staat te stellen zich aan de nieuwe situatie aan te passen;

22.   onderstreept dat de gebieden die de natuurlijke nadelen van de bodem dank zij landbouwtechnieken hebben overwonnen, niet definitief mogen worden afgevoerd, vooral wanneer het inkomen uit de landbouw daar nog laag is of wanneer er zeer weinig alternatieve productiemogelijkheden zijn, en vraagt de Commissie om voor een soepele overgang voor deze gebieden te zorgen;

23.   dringt erop aan dat bij technische procedures voor het compenseren van de natuurlijke handicaps niet alleen de voordelen op korte termijn in ogenschouw worden genomen, maar dat de procedures ook worden beoordeeld op hun duurzaamheid;

24.   benadrukt de verantwoordelijkheid van de lidstaten bij de objectieve afbakening van gebieden met natuurlijke handicaps en bij het opstellen van evenwichtige programma's voor de ontwikkeling van het platteland; onderstreept dat de volle betrokkenheid van de regionale en lokale autoriteiten bij dit proces noodzakelijk is; onderstreept tegelijk dat deze nationale of regionale beslissingen aan de Commissie moeten worden gemeld dan wel ter goedkeuring moeten worden voorgelegd;

25.   benadrukt dat de hervorming rond de gebieden met natuurlijke handicaps wezenlijk deel uitmaakt van de toekomstige ontwikkeling van het gemeenschappelijk landbouwbeleid van de EU;

26.   roept de Commissie op om binnen een jaar een afzonderlijk wetgevingsinstrument voor landbouw in gebieden met natuurlijke handicaps voor te bereiden;

27.   bepleit om de herziening van de probleemgebiedenregeling te laten plaatsvinden tegen de achtergrond van de discussie over hervorming van het GLB als geheel, teneinde samenhang te brengen in de nieuwe steunregelingen voor landbouwers, met name in verband met de nieuwe bedrijfstoeslagregeling;

28.   beseft welke implicaties de herdefiniëring van intermediaire probleemgebieden kan hebben voor de toekomstige opzet van de steun uit hoofde van het GLB, en vraagt de Commissie daarom rekening te houden met alle standpunten die tijdens de raadpleging van de lidstaten, regionale en lokale autoriteiten en betrokken landbouworganisaties naar voren zijn gebracht;

29.   verlangt bescherming van de Europese begroting voor plattelandsontwikkeling, en vraagt de lidstaten met klem om optimaal gebruik te maken van cofinancieringsmogelijkheden voor de probleemgebiedenregeling, een van de meest doeltreffende en belangrijke regelingen voor plattelandsontwikkeling;

30.   verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's.

(1) Europese Rekenkamer: Speciaal verslag nr. 4/2003, PB C 151 van 27.6.2003.
(2) Van 16 EUR/ha in Spanje tot 250 EUR/ha in Malta.

Juridische mededeling - Privacybeleid