Index 
 Vorige 
 Volgende 
 Volledige tekst 
Procedure : 2011/2147(INI)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus : A7-0409/2011

Ingediende teksten :

A7-0409/2011

Debatten :

PV 14/12/2011 - 23
CRE 14/12/2011 - 23

Stemmingen :

PV 15/12/2011 - 9.11
CRE 15/12/2011 - 9.11
Stemverklaringen

Aangenomen teksten :

P7_TA(2011)0589

Aangenomen teksten
PDF 193kWORD 105k
Donderdag 15 december 2011 - Straatsburg
Gezondheid en veiligheid op het werk
P7_TA(2011)0589A7-0409/2011

Resolutie van het Europees Parlement van 15 december 2011 over de tussentijdse evaluatie van de Europese strategie 2007-2012 voor de gezondheid en veiligheid op het werk (2011/2147(INI))

Het Europees Parlement,

–  gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie, met name de preambule en de artikelen 3 en 6 daarvan,

–  gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, met name de artikelen 3, 6, 9, 20, 151, 152, 153, 154, 156, 159 en 168 daarvan,

–  gezien het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, met name de artikelen 1, 3, 27, 31, 32 en 33 daarvan,

–  gezien het Europees Sociaal Handvest van 3 mei 1996, met name deel I en artikel 3 van deel II daarvan,

–  gezien de verklaring van Philadelphia van 10 mei 1944 over de principes en doelstellingen van de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO),

–  gezien de verdragen en aanbevelingen van de IAO op het gebied van de gezondheid en veiligheid op het werk,

–  gezien Verordening (EG) nr. 1338/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 betreffende communautaire statistieken over de volksgezondheid en de gezondheid en veiligheid op het werk(1),

–  gezien Richtlijn 89/391/EEG van de Raad van 12 juni 1989 betreffende de tenuitvoerlegging van maatregelen ter bevordering van de verbetering van de veiligheid en de gezondheid van de werknemers op het werk (kaderrichtlijn) en de daaruit voortvloeiende bijzondere richtlijnen hierover(2),

–  gezien Richtlijn 2003/88/EG van het Europees Parlement en de Raad van 4 november 2003 betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd(3),

–  gezien Richtlijn 2007/30/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2007 tot wijziging van Richtlijn 89/391/EEG van de Raad, de daaruit voortvloeiende bijzondere richtlijnen, alsmede de Richtlijnen 83/477/EEG, 91/383/EEG, 92/29/EEG en 94/33/EG van de Raad, met het oog op de vereenvoudiging en rationalisatie van de verslagen over de praktische tenuitvoerlegging(4),

–  gezien Richtlijn 2010/32/EU van de Raad van 10 mei 2010 tot uitvoering van de door HOSPEEM en EPSU gesloten kaderovereenkomst inzake de preventie van scherpe letsels in de ziekenhuis- en gezondheidszorgbranche(5),

–  gezien de mededeling van de Commissie „Verbetering van de arbeidskwaliteit en -productiviteit: communautaire strategie 2007-2012 voor de gezondheid en veiligheid op het werk” (COM(2007)0062),

–  gezien de mededeling van de Commissie „Vernieuwde sociale agenda: kansen, toegang en solidariteit in het Europa van de 21e eeuw” (COM(2008)0412),

–  gezien het verslag van de Commissie over de uitvoering van het door de sociale partners goedgekeurde kaderakkoord over stress op het werk (SEC(2011)0241),

–  gezien „EUROPA 2020 - Een strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei” (COM(2010)2020) en de voornaamste doelstelling ervan, te weten de participatiegraad in de Europese Unie op te trekken tot 75% tegen het einde van het decennium,

–  gezien zijn resolutie van 24 februari 2005 over bevordering van de gezondheid en de veiligheid op het werk(6),

–  gezien zijn resolutie van 6 juli 2006 met aanbevelingen aan de Commissie betreffende de bescherming van werknemers in de gezondheidszorg in Europa tegen door bloed overgedragen infecties als gevolg van prikaccidenten(7),

–  gezien zijn resolutie van 23 mei 2007 over de bevordering van waardig werk voor iedereen(8),

–  gezien zijn resolutie van 15 januari 2008 over de communautaire strategie 2007-2012 voor gezondheid en veiligheid op het werk(9),

–  gezien zijn resolutie van 26 maart 2009 over de sociale verantwoordelijkheid van onderaannemers in productieketens(10),

–  gezien zijn standpunt van 7 juli 2011 over het voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad betreffende het Europees Jaar voor actief ouder worden (2012)(11),

–  gezien het werkdocument van de diensten van de Commissie van 24 april 2011 over de tussentijdse evaluatie van de Europese strategie 2007-2012 over de gezondheid en veiligheid op het werk (SEC(2011)0547),

–  gezien zijn resolutie van 20 september 2001 over pesterij op het werk(12),

–  gelet op artikel 48 van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken en het advies van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid (A7-0409/2011),

A.  overwegende dat het recht op gezondheid een grondrecht is en dat elke werknemer de wettelijke garantie van arbeidsomstandigheden geniet waarmee zijn gezondheid, veiligheid en waardigheid gewaarborgd zijn;

B.  overwegende dat de Europa 2020-strategie gericht is op het bereiken van een participatiegraad van 75% voor de bevolking van 20 tot 64 jaar in 2020 door de werkgelegenheid van vrouwen, jongeren, oudere werknemers, laag gekwalificeerde werknemers en legale immigranten te bevorderen en de sociale cohesie te vergroten;

C.  overwegende dat de technologische ontwikkeling en de wijziging van de economische en sociale voorwaarden voortdurend de arbeidsplaatsen en -praktijken veranderen en overwegende dat derhalve snelle politieke, bestuurlijke en technische reacties van primordiaal belang zijn om een hoog niveau van gezondheid en veiligheid op het werk te waarborgen;

D.  overwegende dat risicopreventie onontbeerlijk is om het percentage arbeidsongevallen en beroepsziekten terug te dringen; overwegende dat een goed beheer van de gezondheid en veiligheid op het werk een gunstige uitwerking heeft zowel op nationaal en Europees niveau als voor de ondernemingen;

E.  overwegende dat de adequate bescherming van de werknemers het welzijn, de kwaliteit van de arbeid en de productiviteit bevordert; overwegende dat de kosten van beroepsziekten en arbeidsongevallen voor de ondernemingen en de socialezekerheidsstelsels op 5,9%(13) van het BBP worden geraamd;

F.  overwegende dat het gezien, het gebrek aan arbeidskrachten, wenselijk is dat oudere werknemers langer doorwerken en overwegende dat de maatregelen ten behoeve van de veiligheid en gezondheid op het werk vroegtijdig effect moeten sorteren;

G.  overwegende dat de bescherming van jonge werknemers helpt voorkomen dat later in het leven met het werk verband houdende gezondheidsproblemen optreden;

H.  overwegende dat in de dienstensector jonge en vrouwelijke werknemers te weinig aan bod komen in beleid inzake herintreding en behoud van werk(14);

I.  overwegende dat de uitbesteding van werk via onderaanneming en uitzendwerk kan inhouden dat een beroep wordt gedaan op laag gekwalificeerde werknemers of zwartwerkers, en dat losse arbeidsverhoudingen heersen, hetgeen het moeilijker maakt na te gaan wie verantwoordelijk is voor de voorschriften inzake de gezondheid en veiligheid op het werk;

J.  overwegende dat in kaderrichtlijn 89/391/EEG is vastgelegd dat de werkgevers verantwoordelijk zijn voor de invoering van een systematisch preventiebeleid waarmee alle risico's worden gedekt, ongeacht de positie van de werknemer, doordat de werkgevers de taak krijgen toebedeeld erop toe te zien dat de werknemers die zij in dienst hebben geen nadeel ondervinden van het werk dat zij verrichten, met name ten gevolge van pesterij op het werk;

K.  overwegende dat ongevallen, spier- en skeletaandoeningen en met het werk verband houdende stress de belangrijkste bronnen van zorg voor de Europese ondernemingen ten aanzien van de gezondheid en veiligheid op het werk zijn(15);

L.  overwegende dat met de EU 2020-strategie wordt gestreefd naar een algemene participatiegraad van 75% van de bevolking tussen 20 en 64 jaar; overwegende dat werknemers met een chronische of langdurige ziekte vaak niet in het beroepsleven terugkeren, hoewel het op grond van hun gezondheidstoestand mogelijk zou zijn;

M.  overwegende dat chronische gezondheidsproblemen die met het werk verband houden, zoals spier- en skeletaandoeningen en psychische en sociale stoornissen, toenemen;

N.  overwegende dat onder psychische en sociale risico's moeten worden verstaan de risico's in verband met stress, symbolisch geweld en pesterij op het werk; overwegende dat stress verband houdt met onzekere arbeidscontracten, ethische geschillen, een slechte organisatie van het werk (bij voorbeeld de druk van termijnen of een te hoge werklast), geschillen in het contact met klanten, gebrek aan steun op het werk, instabiele arbeidsverhoudingen en gebrek aan evenwicht tussen beroeps- en gezinsleven;

O.  overwegende dat de bevolking in de EU vergrijst, de tendens bestaat om het beroepsleven te verlengen, alsmede de behoefte om de verlenging van de levensverwachting in goede gezondheid te waarborgen; overwegende dat de levensverwachting uiteenloopt naar gelang van de sociale en beroepsgroepen waartoe mensen behoren en de zwaarte van het werk; overwegende dat werknemers van boven de 55 jaar naast spier- en skeletaandoeningen zeer vatbaar zijn voor kanker, hartziekten, ademhalingsproblemen en slaapstoornissen(16);

P.  overwegende dat het gebrek aan regelmaat in het arbeidsschema van werknemers in beroepen waar nachtdiensten worden gedraaid, vaak stoornissen veroorzaakt die beroepsziekten tot gevolg kunnen hebben;

Q.  overwegende dat elk jaar 168.000 Europese burgers overlijden door met het werk verband houdende ongevallen of aandoeningen(17) en dat 7 miljoen burgers bij ongevallen gewond raken, en overwegende dat het nog niet mogelijk is nauwkeurig de gevolgen te beoordelen van ongevallen in verband met het gebruik van nieuwe technieken en nieuwe vormen van werk;

R.  overwegende dat er geen verband kan worden gelegd tussen het aantal ongevallen en de omvang van een onderneming; overwegende dat er echter wel een dergelijk verband bestaat naargelang van het soort werk en de sector waarin de onderneming actief is, met name in bedrijven waar handwerk overheerst of waar mens en machine een nauwe relatie hebben;

S.  overwegende dat de technologische ontwikkeling nieuwe risico's met zich meebrengt voor de gezondheid en veiligheid van werknemers, en dat deze moeten worden geëvalueerd;

T.  overwegende dat de verschillende soorten kanker de voornaamste, met het werk verband houdende doodsoorzaak vormen, gevolgd door hart- en vaatziekten en aandoeningen van de luchtwegen, terwijl arbeidsongevallen slechts tot een gering aantal sterftegevallen leiden(18);

U.  overwegende dat vrouwen meer met het werk samenhangende gezondheidsproblemen melden dan mannen, ongeacht het soort werk(19); overwegende dat derhalve bij maatregelen ter verbetering van de gezondheid en veiligheid op het werk behoefte is aan een gender- en levenscyclusbenadering;

V.  overwegende dat vrouwen evenveel, zo niet meer last hebben van spier- en skeletaandoeningen, zelfs wanneer zij in de dienstensector werkzaam zijn;

W.  overwegende dat oudere vrouwen in bijzondere mate gevoelig zijn voor leeftijdsgerelateerde aandoeningen, waaraan in het beleid inzake de gezondheid en veiligheid op het werk behoorlijke aandacht moet worden besteed;

X.  overwegende dat het voortplantingsvermogen kan worden bedreigd door de gezondheidsrisico's die kunnen ontstaan wanneer toekomstige ouders of hun ongeboren kinderen worden blootgesteld aan de gevolgen van milieuvervuiling en risicofactoren op het werk;

Tussentijdse evaluatie van de strategie

1.  herinnert eraan dat het Europees referentiekader inzake gezondheid en veiligheid op het werk het op zichzelf niet mogelijk maakt automatisch de arbeidsomstandigheden te verbeteren, aangezien de goede uitvoering op het terrein, met name via de participatie van de werknemers, de mechanismen van het driepartijenoverleg, de verzameling en verspreiding van gegevens, de bewustmakingscampagnes, het opzetten van netwerken van opleidings- en voorlichtingsdiensten en de controle van de toepassing van de wetgeving belangrijke factoren zijn; verzoekt de Commissie om snel op te treden, wanneer inbreuken worden vastgesteld, en zo nodig de sancties aan te scherpen;

2.  herinnert eraan dat een van de hoofddoelstellingen van de communautaire strategie 2007-2012 niet alleen bestaat uit het waarborgen van een goede tenuitvoerlegging van de wetgeving van de Europese Unie maar ook uit het verbeteren en vereenvoudigen van de huidige wetgeving, met name door middel van niet-bindende instrumenten; herinnert er voorts aan dat de Europese Unie op grond van artikel 4 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie slechts over een gedeelde bevoegdheid beschikt op het gebied van de werkgelegenheid en de volksgezondheid, en dat de Commissie in haar mededeling van 2007 aandringt op de tenuitvoerlegging van nationale strategieën; dringt er derhalve op aan de EU-wetgeving op coherente wijze aan te passen aan de maatschappelijke ontwikkelingen en niet over te gaan tot onnodige wetgeving op EU-niveau;

3.  betreurt het feit dat een aantal lidstaten hun nationale strategie in 2009 niet hebben afgestemd op de drie prioriteiten in de strategie van de EU: stress en „burn-out” op het werk, spier- en skeletaandoeningen, en onderzoek naar en regelmatige verzameling van gegevens over nieuwe risico's; is van mening dat in de nationale strategieën meer inzet en middelen aan preventie moeten worden besteed;

4.  is van mening dat bij de goedkeuring, planning en uitvoering van de nationale strategieën rekening moet worden gehouden met de specifieke situatie in elke lidstaat, waarbij het accent moet worden gelegd op de sectoren en bedrijven met de meeste beroepsongevallen;

5.  acht het noodzakelijk om zowel op Europees als op nationaal niveau de beleidsmaatregelen inzake de gezondheid en veiligheid op het werk ten uitvoer te leggen in samenhang met en tot uiting te laten komen in ander overheidsbeleid, te weten op het gebied van volksgezondheid, werkgelegenheid, industrie, onderzoek, milieu, vervoer, onderwijs, energie, regionale ontwikkeling, overheidsopdrachten en de interne markt; is van oordeel dat in alle beleidsmaatregelen werk moet worden gemaakt van gendermainstreaming om beter in te spelen op de specifieke risico's die vrouwelijke werknemers lopen;

6.  wijst erop dat de wettelijke voorschriften en de eisen van de werknemers, naast de reputatie van de onderneming en de economische factoren, twee zeer belangrijke factoren blijken te zijn die de werkgevers tot daden aanzetten;

7.  dringt erop aan dat bij de toekenning van overheidsopdrachten beter rekening wordt gehouden met de veiligheidsniveaus en met de methoden om ongevallen te voorkomen;

8.  is van mening dat het EU-beleid inzake chemische risico's, de preventie van werkgerelateerde kanker en de bescherming van het voortplantingsvermogen ambitieuzer en alerter moet zijn;

9.  onderstreept het belang van de volledige tenuitvoerlegging van REACH en de noodzaak van een grotere synergie tussen REACH en de beleidsmaatregelen inzake de gezondheid en veiligheid op het werk zowel op Europees niveau als in de diverse lidstaten;

10.  dringt erop aan dat in de volgende Europese strategie meer meetbare doelstellingen worden vastgelegd, vergezeld van bindende tijdschema's en een tussentijdse evaluatie; wenst dat het streefdoel van één arbeidsinspecteur op 10.000 werknemers, dat door de IAO is aanbevolen, bindend wordt;

11.  wijst erop dat besparingen ten gevolge van de economische crisis niet ertoe mogen leiden dat de veiligheid en gezondheid op het werk uit het oog worden verloren en onderstreept dat op bezuinigingen gerichte begrotingsmaatregelen en kortingen op de sociale uitgaven geen schade mogen berokkenen aan maatregelen ter verbetering van de gezondheid en veiligheid op het werk;

12.  is van mening dat de gevolgen van de crisis voor de economie en de ernst van de recessie in een aantal lidstaten niet mogen worden aangegrepen als voorwendsel om de wetgeving inzake gezondheid en veiligheid op het werk toe te passen op een manier die minder strikt is of ongunstig uitpakt voor de voorkoming van beroepsrisico's;

13.  is van oordeel dat de lidstaten en de ondernemingen meer moeten investeren in beleid ter voorkoming van risico's en hierbij de participatie van de werknemers moeten waarborgen; is van mening dat deze investeringen lonend zijn doordat de arbeidsproductiviteit stijgt, het mededingingsvermogen van de ondernemingen toeneemt en de uitgaven voor sociale zekerheid dalen en dat hierdoor bovendien kan worden gezorgd voor duurzaamheid van de systemen van sociale bescherming;

14.  is van mening dat ongevallenpreventie, om werkelijk doelmatig te zijn, reeds in het planningsstadium van start moet gaan, zodat de innovatie het product en het productieproces als geheel veiliger maakt; verzoekt de Commissie en de lidstaten dan ook het onderzoek op dit terrein te steunen en aan te moedigen;

15.  acht het noodzakelijk het probleem van de veiligheid op de werkplek aan te pakken via een tweeledige strategie, die met name erop is gericht milieutechnische gevaren te bestrijden en tegelijkertijd te trachten de werkomgeving vanuit psychosociaal oogpunt te verbeteren; is van mening dat de betrokkenheid van de werknemers en de sociale partners op nationaal, plaatselijk en bedrijfsniveau van cruciaal belang zal zijn voor het welslagen van een dergelijke strategie; verzoekt de Commissie het overleg met en de raadpleging van de sociale partners voort te zetten en te verdiepen om bij specifieke vraagstukken gezamenlijk en gecoördineerd op te treden;

16.  wijst erop dat stress op het werk wordt erkend als een belangrijke belemmering van de productiviteit in Europa; betreurt het toenemende aantal aandoeningen en ongevallen ten gevolge van psychische en sociale problemen bij de werknemers; wijst andermaal op het aantal zelfmoorden op de werkplek en het feit dat een onzekere arbeidssituatie een daadwerkelijke invloed op het element stress heeft; betreurt de ongelijkmatige tenuitvoerlegging in de EU van het kaderakkoord over stress op het werk van 8 oktober 2004; doet een beroep op de Commissie om alle noodzakelijke maatregelen te treffen om ervoor te zorgen dat dit akkoord in elke lidstaat wordt uitgevoerd en verzoekt de sociale partners om meer te ondernemen om onder werkgevers, werknemers en hun vertegenwoordigers meer besef van en begrip voor stress op het werk te kweken;

17.  onderstreept de toename van niet-gestandaardiseerde soorten arbeid (tijdelijk werk, seizoensarbeid, werken op zondag, parttime werk, telewerken), die een doelgerichtere specifieke benadering van de bescherming van de werknemers vergen;

18.  uit kritiek op het feit dat de Commissie noch in de communautaire strategie inzake de gezondheid en veiligheid op het werk noch in de tussentijdse evaluatie van deze strategie voldoende aandacht heeft geschonken aan de op gendermainstreaming gebaseerde benadering bij het aanpakken van kwesties betreffende de gezondheid en veiligheid op het werk; ondersteunt derhalve het initiatief van de Commissie, die aandringt op de ontwikkeling van uniforme methoden voor de beoordeling van genderspecifieke effecten op de gezondheid en veiligheid op het werk; verzoekt de Commissie na te gaan of op Unieniveau naar sekse uitgesplitste statistieken over arbeidsgerelateerde dodelijke en niet-dodelijke ziekten beschikbaar zijn; moedigt de lidstaten ertoe aan om in hun preventiebeleid en risicobeoordelingsmethoden rekening te houden met de bijzondere risico's voor vrouwelijke werknemers;

19.  is van oordeel dat, daar het wenselijk is het werkgelegenheidsniveau in de Europese Unie ieder jaar gemiddeld met 1% op te voeren, er voorrang moet worden gegeven aan de bescherming van de gezondheid van bejaarde, invalide of gehandicapte werknemers, en dat er arbeidsomstandigheden moeten worden geschapen en gewaarborgd die aan hun situatie zijn aangepast;

20.  wijst erop dat de overheidssector en de particuliere sector geen van beide werkelijk bereid zijn om de demografische situatie onder ogen te zien en om het aannemen van meer personen met een handicap, langdurige gezondheidsproblemen, zoals chronische aandoeningen, of met een beperkt arbeidsvermogen als een voordeel te beschouwen; acht het noodzakelijk vooral meer aandacht te besteden aan het toegankelijk en veilig maken van werkplekken voor dergelijke werknemers;

21.  betreurt het dat de Commissie vertraging heeft opgelopen bij de indiening van een nieuw wetgevingsvoorstel betreffende minimumvoorschriften inzake de gezondheid en veiligheid met betrekking tot de blootstelling van werknemers aan risico's die verband houden met elektromagnetische velden na het uitstel van de tenuitvoerlegging van Richtlijn 2004/40/EG en dringt aan op een snelle tenuitvoerlegging van de relevante wetgeving wanneer deze is aangenomen;

22.  is van mening dat de maatschappelijke verantwoordelijkheid van de onderneming een belangrijk en doelmatig instrument vormt om met name veilige arbeidsomstandigheden en een hoogwaardige arbeidsomgeving te waarborgen en is derhalve van oordeel dat deze moet worden gestimuleerd;

23.  acht het noodzakelijk de samenwerking tussen de EU, de IAO en de WHO te versterken ten einde oplossingen te vinden voor de sociale concurrentie tussen de Europese werknemers en de werknemers uit derde landen;

Het verzamelen van statistische gegevens

24.  onderstreept dat de Commissie de nodige statistische middelen moet ontwikkelen om, uitgesplitst naar geslacht en leeftijd, de preventie te evalueren niet alleen in termen van ongevallen, maar ook van aandoeningen en van het percentage werknemers dat wordt blootgesteld aan chemische, fysische en biologische agentia en aan gevaarlijke situaties vanuit het oogpunt van de organisatie van het werk;

25.  benadrukt het belang van maatregelen op basis van geslacht en van de levenscyclusbenadering om het risico van vervroegde uittreding als gevolg van gezondheidsproblemen uit te schakelen;

26.  onderstreept de problemen bij het verzamelen van gegevens in talrijke lidstaten; dringt erop aan dat de werkzaamheden van de agentschappen EU-OSHA en Eurofound (Europese Stichting tot verbetering van de levens- en arbeidsomstandigheden) worden geïntensiveerd en een grote verspreiding vinden;

27.  verzoekt het Europees Agentschap voor veiligheid en gezondheid op het werk (EU-OSHA) de nationale indicatoren inzake het risico van het krijgen van kanker te inventariseren en de balans op te maken van de kennis over dit risico bij bijzonder kwetsbare werknemers;

28.  onderstreept het belang van de samenwerking tussen het Europees Agentschap voor veiligheid en gezondheid op het werk en de speciale comités van de Commissie, zoals het Comité van hoge functionarissen van de arbeidinspectie en het Adviescomité voor veiligheid en gezondheid op het werk, met het oog op het bereiken van betere resultaten en op de indiening van voorstellen;

29.  verzoekt de Europese Unie en de lidstaten een Europees programma te ontwikkelen om toezicht uit te oefenen op beroepsrisico's, met name spier- en skeletaandoeningen en psychosociale aandoeningen, dat gebaseerd is op gemeenschappelijke gezondheidsindicatoren, epidemiologische definities en instrumenten in alle 27 lidstaten; dringt erop aan dat er bij het toezicht een geïntegreerde benadering gevolgd wordt waarbij zowel rekening gehouden wordt met de loopbaan van de werknemers als met de gezondheidstoestand van de gepensioneerden;

30.  merkt op dat het aantal arbeidsongevallen in de EU is teruggelopen, en verzoekt de Commissie te onderzoeken in hoeverre dit is toe te schrijven aan een lagere arbeidsparticipatiegraad en de voortschrijdende tertiarisatie van de economie; wenst dat bij de op Europees en nationaal niveau vastgelegde doelstellingen en de evaluatie van de verwezenlijking ervan beter met dit macro-economische aspect rekening wordt gehouden;

31.  neemt nota van de resultaten van het project „Scorebord 2009” van de Commissie waarin de prestaties van de lidstaten zijn opgenomen; acht het noodzakelijk dat het project alle sectoren van de Europese strategie 2007-2012 dekt; betreurt het feit dat de nauwkeurigheid en volledigheid van de gegevens niet altijd op onpartijdige wijze gecontroleerd worden en dat de gegevens op louter facultatieve wijze worden aangeboden; verzoekt de Commissie om ervoor te zorgen dat alle lidstaten betrouwbare en uitgebreide gegevens ter beschikking stellen en dat de beschikbaar gestelde gegevens door onafhankelijke autoriteiten op nationaal niveau worden gecontroleerd;

32.  uit kritiek op het feit dat niet alle lidstaten meetbare doelstellingen hebben vastgesteld voor hun nationale strategie inzake de gezondheid en veiligheid op het werk en dat een grote meerderheid geen doelstellingen heeft vastgesteld met betrekking tot beroepsziekten, werkgerelateerde gezondheidsproblemen en aandoeningen, beroepsgebonden risicofactoren of sectoren met een hoog risico; wijst erop dat noch de tussentijdse evaluatie noch het scorebord uit 2009 over de communautaire strategie voor gezondheid en veiligheid op het werk wezenlijke informatie bevat over de stand van zaken in de lidstaten met betrekking tot het enige gekwantificeerde streefcijfer in de EU-strategie, namelijk een vermindering van het aantal beroepsongevallen met 25% in 2012; wenst dat in toekomstige evaluatieverslagen beter wordt nagegaan in hoeverre de EU-wetgeving inzake gezondheid en veiligheid in de praktijk in de lidstaten is nageleefd;

33.  onderstreept dat het om te beginnen belangrijk is een duidelijke definitie van arbeidsongeval en beroepsziekte te geven waarin ook ongevallen op het traject van thuis naar het werk moeten worden opgenomen, alsmede stress op het werk die aan de hand van precieze indicatoren moet kunnen worden gemeten;

34.  acht het noodzakelijk met name het verband te bestuderen tussen aandoeningen en de organisatie van het werk, met inbegrip van de arbeidstijdenregeling; wenst principieel dat bij het onderzoek naar gezondheidsproblemen een globale aanpak wordt gevolgd met de volgende componenten: organisatie van het werk, statistische factoren en individuele gezondheidsproblemen;

35.  verzoekt de Commissie statistische gegevens te verzamelen en te publiceren over de gevolgen die onderzoek inzake preventie vanaf de ontwerpfase heeft op de beperking van het aantal ongevallen;

36.  onderstreept dat de bescherming van de gezondheid en veiligheid op het werk problematisch is met betrekking tot werknemers die zwartwerk verrichten; is van mening dat aan dit onrecht alleen een einde kan worden gemaakt door middel van scherpere controles en bijbehorende acties, en dringt aan op strikte maatregelen tegen het opzetten van dit soort werkzaamheden; onderstreept dat de gezondheid en veiligheid op het werk een recht vormen, ongeacht het statuut van de werknemer, en dat dit recht beter toepasbaar moet worden dankzij een betere tenuitvoerlegging van de huidige wetgeving;

37.  wijst op het belang van het doorgeven van wetenschappelijke gegevens aan de ondernemingen, zodat deze zich vooraf kunnen instellen op nieuwe gevaren die de kop opsteken;

38.  stelt vast dat de Europese landen met de laagste percentages arbeidsongevallen ook het beste kunnen concurreren(20); acht het noodzakelijk dat er meer gegevens worden verzameld ter beoordeling van de weerslag van een goede risicopreventie op het mededingingsvermogen van bedrijven;

39.  verzoekt EU-OSHA en Eurofound de oorzaken van vervroegde uittreding bij vrouwen en mannen te analyseren;

40.  verzoekt EU-OSHA onderzoek te doen naar de gevolgen van de „dubbele dienst” voor de gezondheid van vrouwelijke werknemers, d.w.z. wanneer vrouwen na hun reguliere en erkende betaalde werk nog thuis onbetaald werk moeten doen;

41.  eist dat de grensoverschrijdende uitwisseling van gegevens tussen de verschillende nationale autoriteiten wordt verbeterd omwille van een doelmatiger controle bij detachering van werknemers in andere lidstaten van de Europese Unie;

Voor een cultuur van preventie

42.  betreurt het gebrek aan informatie over de risico's en oplossingen onder werknemers, werkgevers, sociale partners en zelfs gezondheidsdiensten; wijst op de positieve rol in dit verband van de participatie en vertegenwoordiging van de werknemers;

43.  is van mening dat de vertegenwoordiging van de werknemers een positieve uitwerking heeft op de gezondheid en veiligheid op het werk; is van oordeel dat de werknemersparticipatie een andere sleutelfactor vormt voor het welslagen van de beheersing van de risico's voor de gezondheid en veiligheid op het werk(21);

44.  wijst erop dat de preventie op het werk noodzakelijkerwijze multidisciplinair is, aangezien hieronder met name de arbeidsgeneeskunde, veiligheid, ergonomie, epidemiologie, toxicologie, bedrijfshygiëne en psychologie vallen;

45.  acht het belangrijk om de uitvoering van de bestaande wetgeving te verbeteren via niet-bindende instrumenten, zoals de uitwisseling van goede praktijken, bewustmakingscampagnes en betere voorlichting;

46.  dringt er bij de lidstaten en de Commissie op aan ervoor te zorgen dat de richtsnoeren inzake de bescherming van werknemers gemakkelijker kunnen worden toegepast, zonder dat dit ten koste gaat van de regels op het gebied van de gezondheid en veiligheid op het werk;

47.  wijst erop dat ongeveer 50% van de werknemers in de EU, met name in KMO en onderaannemingsketens, nog steeds geen toegang hebben tot preventiediensten; maakt erop attent dat de meeste diensten niet volledig multidisciplinair zijn en in veel gevallen niet behoorlijk aansluiten bij de in de kaderrichtlijn vastgestelde hiërarchie van preventieve maatregelen; is van oordeel dat alle werknemers, zowel in de overheidssector als in de particuliere sector, moeten vallen onder een systeem voor risicopreventie, alsmede doelmatig preventiebeleid, met inbegrip van maatregelen inzake toegankelijkheid, opleidingscursussen en seminars voor werknemers, en dat bijzondere aandacht moet worden besteed aan de situatie van kwetsbare werknemers, inclusief mensen die moeten deelnemen aan verplichte werkervaringsprojecten zonder eerdere opleiding of de nodige vaardigheden; acht het bovendien noodzakelijk rekening te houden met nieuwe vormen van werk, zodat de preventie- en controlemaatregelen gelden voor alle werknemers, vooral voor kwetsbare werknemers, ongeacht het soort werk dat zij doen en los van hun arbeidsvoorwaarden; hoopt dat een streefcijfer wordt vastgesteld van één veiligheidsadviseur per 3.000 werknemers;

48.  is van mening dat de maatschappelijke verantwoordelijkheid van de ondernemingen een rol behoort te spelen bij de bevordering van de gezondheid en veiligheid op het werk;

49.  is van oordeel dat de onafhankelijkheid van de preventiediensten ten opzichte van de werkgever gewaarborgd moet zijn; is van oordeel dat ten aanzien van de gezondheid op het werk alleen onafhankelijke gezondheidsdeskundigen kunnen instaan voor het toezicht, de meldingen, de kennis over de gezondheid en de hieruit voortvloeiende weloverwogen adviezen; betreurt het feit dat het beheer van de arbeidsgezondheidsdiensten in sommige lidstaten in handen blijft van werkgeversverenigingen, die zowel rechter als partij zijn en waarvan de algehele vergadering de daadwerkelijke besluitvormingsinstantie is;

50.  wijst erop dat de Europese en nationale instanties, ten gevolge van de vooruitgang van het onderzoek in de sector gezondheid, de voortdurende ontwikkeling van de sociaaleconomische achtergrond, de ontwikkeling van nieuwe technieken en van de arbeidsmarkt, moeten letten op het ontstaan van nieuwe beroepsrisico's en erop moeten toezien dat de desbetreffende wetgeving, de toepassing daarvan en de lijst van zware en ongezonde beroepen tijdig worden bijgewerkt;

51.  herinnert eraan dat de arbeidsinspectie via onderwijs, overreding en aanmoediging alsook bij de controle op de uitvoering van de bestaande wetgeving en dus bij de preventie een onontbeerlijke rol vervult, met name door de naleving te controleren van behoorlijke arbeidsomstandigheden voor kwetsbare groepen werknemers of beroepsbeoefenaren die het risico lopen zwart te moeten werken; onderstreept dat de lidstaten moeten waarborgen dat de opleiding en bijscholing van arbeidsinspecteurs aan hoge kwaliteitseisen voldoen; moedigt de lidstaten aan om het personeel en de middelen voor hun arbeidsinspectie te verhogen en de doelstelling van één inspecteur op 10.000 werknemers te halen, overeenkomstig de aanbevelingen van de IAO; moedigt ertoe aan de sancties te verscherpen jegens bedrijven die hun verplichtingen ten aanzien van de grondrechten van de werknemers niet nakomen en is van oordeel dat deze sancties doeltreffend, afschrikkend en evenredig moeten zijn;

52.  spoort de lidstaten aan bureaucratische logheid en ingewikkelde nationale mechanismen voor het toezicht op de gezondheid en veiligheid op het werk en in de sector arbeidsinspectie te bestrijden, door de dynamiek ervan op te voeren en de vervelende interne procedures te vereenvoudigen om meer en doelmatiger controles uit te kunnen voeren;

53.  verzoekt de lidstaten een stringentere controle te verrichten van het niet-melden van arbeidsongevallen;

54.  verzoekt de Commissie een richtlijn voor te stellen ter bescherming van personen die terecht waarschuwen voor niet-erkende risico's voor de gezondheid en veiligheid op het werk, met name door deze te melden aan de bevoegde arbeidsinspectie; is van oordeel dat deze personen bescherming moeten genieten om te voorkomen dat druk op hen wordt uitgeoefend (het dreigen met ontslag, enz.); doet in dit verband een beroep op de Commissie om een einde te maken aan het plaatsen op zwarte lijsten van dergelijke werknemers door ervoor te zorgen dat een dergelijke schending van een fundamenteel arbeidsrecht wordt voorkomen middels evenredige, doeltreffende, evenredig en afschrikkende sancties;

55.  dringt erop aan dat in de particuliere en de overheidssector evenveel aandacht wordt besteed aan de preventie van gezondheids- en veiligheidsproblemen op het werk; herinnert aan het bindende karakter van het beginsel van non-discriminatie;

56.  betreurt het gebrek aan coördinatie in vele lidstaten tussen de beleidsmaatregelen inzake de volksgezondheid en de beleidsmaatregelen inzake de gezondheid op het werk;

57.  doet een beroep op de lidstaten om regelmatige medische onderzoeken doeltreffender te controleren en de resultaten ervan te evalueren om ervoor te zorgen dat de gezondheidstoestand van de werknemers beantwoordt aan de eisen van de werkplek;

58.  doet een beroep op de Commissie om op dit gebied goede praktijken op te stellen; onderstreept dat de lidstaten uitwisselingen van goede praktijken moeten organiseren ten einde de efficiëntie op de werkplek te verbeteren;

59.  is van mening dat de lidstaten via het zevende kaderprogramma voor onderzoek en innovatie ondersteund kunnen worden met het oog op onderzoek naar nieuwe risico's en de invoering van nieuwe praktijken die bijdragen tot een doeltreffender toepassing van veiligheidsregels;

60.  is van oordeel dat de risico-evaluatie multidisciplinair moet zijn en gebaseerd moet zijn op de participatie van de werknemers;

61.  constateert dat de meeste ondernemingen een risico-evaluatie uitvoeren, maar dat dit in kleine ondernemingen en bepaalde lidstaten minder gebeurt(22);

62.  is van oordeel dat de KMO op zichzelf niet onveiliger zijn, maar dat de risico's veeleer verband houden met een gebrekkige organisatie van het werk en met het feit dat minder middelen aan de gezondheid en veiligheid op het werk worden besteed; is van oordeel dat de KMO moeten worden geholpen bij het invoeren van hun beleidsmaatregelen inzake risicopreventie; wijst op de positieve rol van initiatieven zoals OiRA, alsmede van economische stimulansen; verzoekt de lidstaten om hun beste praktijken uit te wisselen;

63.  vindt het belangrijk dat de bevoegde overheidsinstantie die verantwoordelijk is voor de uitvoering van de wetgeving inzake gezondheid en veiligheid in de lidstaten, alles in het werk stelt om bij het beoordelen en minimaliseren van alle risico's te helpen en voor een behoorlijke bescherming van de werknemers te zorgen; acht het belangrijk de KMO te helpen bij de uitvoering van hun beleid inzake risicopreventie; onderstreept de positieve rol van eenvoudige, gratis en gerichte initiatieven, zoals OiRA; is van mening dat de gevaren op bedrijfsniveau met regelmatige tussenpozen moeten worden beoordeeld en dat deze beoordeling geleidelijk moet worden aangepast aan de nieuwe omstandigheden en de gevaren die de kop opsteken;

64.  wijst op het belang van voorlichting en bewustmakingscampagnes, opdat ondernemingen, met name de KMO, zich bewust worden van de risico's en adequate preventiemaatregelen tot een goed einde kunnen brengen;

65.  is verontrust over de weerslag van onderaanneming, bijvoorbeeld in civiele en militaire kerninstallaties, en wijst erop dat alle werkgevers dus ook de onderaannemers, verantwoordelijk zijn ten opzichte van hun werknemers en dat preventieve maatregelen gericht moeten zijn op alle werknemers;

66.  is van mening dat alle werknemers, met name als zij tijdelijk of in deeltijd werken of afkomstig zijn van een onderaannemer, een specifieke en actuele opleiding moeten ontvangen op het gebied van gezondheid en veiligheid op het werk; is bezorgd over het toenemende aantal stressgerelateerde aandoeningen en wijst op het gebrek aan opleidingen voor de omgang met stress op het werk; dringt aan op preventieve maatregelen, met name voor jongeren, met deelneming van de sociale partners, in de vorm van opleidingen voor de omgang met stress, waartoe sociale vaardigheden moeten behoren, met inbegrip van intermenselijke communicatie en het vermogen om conflictsituaties aan te kunnen, en in de vorm van bewustwordingscampagnes op school en op het werk; verzoekt de lidstaten hiertoe doelmatiger gebruik te maken van de steun van het Europees Sociaal Fonds;

67.  stimuleert de lidstaten om in ergonomie te investeren; wenst dat op nationaal en EU-niveau meer onderzoek naar dit onderwerp wordt verricht;

68.  onderstreept dat de aandacht voor psychische en sociale risico's op het werk vooral wordt belemmerd doordat de kwestie als gevoelig wordt ervaren en er een gebrek aan bewustwording, middelen en deskundigheid bestaat(23);

69.  verzoekt de Commissie de invoering van Europese normen op het gebied gezondheid en veiligheid op het werk in ondernemingen te faciliteren; benadrukt in dit verband dat de lidstaten moeten samenwerken, zowel op het gebied van onderzoek naar de oorzaken van arbeidsongevallen als de uitwisseling van goede praktijken;

70.  verzoekt de lidstaten om de gezondheid en veiligheid op het werk reeds bij de beginopleiding te betrekken en later in het kader van een leven lang leren; is van oordeel dat risico-educatie als onderdeel van bepaalde technologische, wetenschappelijke, artistieke en sportieve onderwijsprogramma's moet worden opgenomen, maar ook van opleidingen voor bedrijfsbeheer; moedigt de lidstaten aan de gezondheid en veiligheid op het werk op te nemen in het universitair onderwijs, opdat toekomstige ingenieurs, architecten, zakenlieden, managers, enz. hiermee in contact komen;

71.  is van oordeel dat met het oog op de terugdringing van stress op het werk een gespecialiseerde opleiding inzake werken onder stress moet worden ingevoerd en ontwikkeld, alsmede seminars over werken in teamverband en het verbeteren van de integratie van bepaalde groepen werknemers;

72.  verzoekt de lidstaten om de kwaliteit van de opleiding van hun managers op het stuk van de preventie van arbeidsrisico's te evalueren en ondersteunt hun uitwisselingen van goede praktijken;

73.  wijst erop dat de opleidingsprogramma's moeten worden aangemoedigd via betere coördinatie van Gemeenschapsbeleid door de bestaande programma's zodanig te intensiveren dat er een beleid wordt opgezet om risico's te voorkomen, rekening houdend met plaatselijke, regionale en nationale ervaringen;

74.  wijst erop dat door het ontstaan van nieuwe soorten werkgelegenheid (bij voorbeeld groene banen) nieuwe kansen ontstaan voor de bescherming van de werknemers(24) en de aanpassing van beroepsopleidingen;

75.  is van mening dat het risico van langdurige ziekte kan worden voorkomen door een strikte naleving van de wetgeving inzake ziekte- en zwangerschapsverlof, aangezien de tijdens deze periode door de werkgever uitgeoefende druk tot de verlenging van dergelijke verloven kan leiden;

76.  herinnert eraan dat de werkplek beschouwd moet worden als een van de voornaamste plekken ter ondersteuning van de preventiestrategieën van de EU en de lidstaten, zowel met betrekking tot overdraagbare als niet-overdraagbare ziekten, en dat werkgevers, werknemersorganisaties en de overige sociale partners een belangrijke rol moeten spelen bij de bevordering van gezonde levenswijzen en gezondheidskennis onder de werkende bevolking;

77.  verzoekt de Commissie en de lidstaten om de bestrijding van de ongelijkheden op gezondheidsgebied op te schroeven en de verschillen te verkleinen op het stuk van de arbeidsomstandigheden en van de toegang tot diensten ter verbetering van de gezondheid van de werknemers, de preventie en de gezondheid op het werk;

Kwetsbare werknemers en specifieke risico's

78.  onderstreept dat - naast werknemers die slopend werk verrichten - migranten, jongeren, bejaarden, vrouwen in de vruchtbare leeftijd, gehandicapten, leden van etnische minderheden, laag gekwalificeerde arbeiders, werknemers zonder vaste baan, mensen met onzekere arbeidsvoorwaarden en langdurig werklozen die op de arbeidsmarkt terugkeren, tot de categorieën behoren die het meeste risico lopen; onderstreept dat er stimulansen moeten worden geboden voor een doeltreffender toepassing van de voorschriften inzake de gezondheid en veiligheid op het werk, met name voor deze categorieën; is van mening dat voorafgaande aan de indienstneming van deze werknemers, waar nodig, een speciale voorbereidende opleiding moet worden aangeboden;

79.  stelt vast dat jonge werknemers tussen 15 en 24 jaar een bijzonder groot risico op verwonding lopen(25) en dat een ziekte of verwonding op jonge leeftijd aanzienlijke gevolgen op lange termijn kan hebben; onderstreept voorts dat het thema gezondheid en veiligheid op het werk moet worden geïntegreerd in reeds bestaande EU-programma's, zoals „Jeugd in beweging”;

80.  verzoekt de Commissie en de lidstaten de demografische veranderingen te begeleiden door de maatregelen ten behoeve van de gezondheid en veiligheid op het werk beter aan te passen aan de behoeften van oudere werknemers; onderstreept dat een leven lang leren positieve effecten heeft op het in stand houden van de arbeidsmotivatie, en dat hetzelfde geldt voor maatregelen om te anticiperen op de vermindering van de fysieke krachten, bijvoorbeeld door een ergonomische inrichting van de werkplek; beklemtoont dat een kaderovereenkomst tussen de sociale partners een constructieve aanzet zou zijn;

81.  is van mening dat ongeschoolden en langdurig werklozen niet in dienst mogen worden genomen zonder de nodige voorbereidende opleiding over de risico's voor de gezondheid en veiligheid op het werk;

82.  is verontrust over de toename van atypische arbeidstijdenregelingen, zoals parttime werk, telewerk, onderbroken arbeidstijden, zondags- en nachtwerk, wanneer dergelijke arbeidstijdenregelingen onvrijwillig zijn; wenst dat de risico's van dergelijke opgelegde arbeidstijdenregelingen en het gelijktijdig hebben van meerdere banen, met name voor vrouwen, wetenschappelijk worden geëvalueerd, maar wijst erop dat werknemers dergelijke regelingen wellicht op prijs stellen, wanneer hiervoor vrijwillig wordt gekozen;

83.  betreurt het gebrek aan initiatief bij het aanpakken van de situatie van zelfstandigen, werknemers in tijdelijke dienst, huispersoneel of werknemers met contracten van korte duur, aangezien ook zij recht hebben op de eerbiediging van hun gezondheid en veiligheid op het werk;

84.  wijst erop dat tijdelijk werk wijdverbreid is in sectoren zoals de bouw of de landbouw waar het aantal arbeidsongevallen en beroepsziekten hoog is, en in de dienstensector waar de kennis gering is(26);

85.  is van oordeel dat de bevordering van deeltijdwerk onder oudere werknemers een geleidelijke overgang naar het pensioen mogelijk kan maken en het welzijn en de capaciteiten van oudere werknemers kan verbeteren;

86.  schaart zich achter de aanbeveling van het Europese HIRES-verslag dat aan tijdelijke werknemers en vaste werknemers van een bedrijf dezelfde rechten inzake bevordering van de gezondheid moeten worden verleend, wanneer zij langetermijnwerk verrichten en onder leiding van de hoofdwerkgever werken;

87.  benadrukt dat mannen en vrouwen in verschillende mate de gevolgen ondervinden van beroepsrisico's, hetzij van psychosociale hetzij van lichamelijke aard (spier- en skeletaandoeningen); wijst er voorts op dat er een verband kan worden gelegd tussen onzekere dienstverbanden, met name uitzendwerk en deeltijdwerk, en de toename van lichamelijke en psychosociale beroepsrisico's; dringt er om die reden bij de lidstaten op aan om in hun nationale strategie rekening te houden met de genderdimensie en de risico's die verband houden met de verschillende arbeidscontracten;

88.  is verontrust over de ontoereikendheid van de beoordeling van de risico's waaraan zwangere vrouwen op het werk zijn blootgesteld; dringt erop aan dat er een diepgaand onderzoek wordt ingesteld naar de gevolgen van het blootstellen van zwangere vrouwen aan bepaalde arbeidsomstandigheden (zoals blootstelling aan chemicaliën, ioniserende straling, elektromagnetische golven, stress, overmatige warmte, het dragen van zware lasten, enz.); dringt er in dit verband tevens op aan dat er onderzoek wordt verricht naar de correlatie tussen, enerzijds, miskramen, complicaties bij de geboorte, kinderen die geboren worden met gezondheidsproblemen en, anderzijds, risicovolle arbeidsomstandigheden voor zwangere vrouwen;

89.  dringt aan op een effectbeoordeling van de potentiële risico's van nieuwe technologieën, schadelijke stoffen en risicofactoren, met inbegrip van de arbeidsorganisatie op de werkplek; is van mening dat meer onderzoek, kennisuitwisseling en praktische toepassing van resultaten nuttig zijn om potentiële nieuwe risico's beter te kunnen identificeren en inschatten; dringt aan op wetgevende maatregelen om ervoor te zorgen dat nanomaterialen volledig vallen onder de Europese regelgeving inzake de gezondheid en veiligheid op het werk;

90.  is van oordeel dat een te lange arbeidsduur en onvoldoende rusttijden, alsmede de plicht tot het leveren van onevenredige resultaten belangrijke factoren vormen bij de toename van het aantal arbeidsongevallen en beroepsziekten; onderstreept dat deze clausules een inbreuk vormen op de grondbeginselen van gezondheid en veiligheid op het werk; bepleit een goed evenwicht tussen beroeps- en gezinsleven; dringt er bij de lidstaten op aan om Richtlijn 2003/88/EG onverkort uit te voeren;

91.  is van mening dat er dringend behoefte bestaat aan een afdoend wetenschappelijk onderzoek naar de gevolgen van het werken op zondag voor de gezondheid van de werknemers; verzoekt de Commissie op korte termijn een neutrale studie te laten uitvoeren waarin alle beschikbare resultaten worden getoetst om tot een definitieve wetenschappelijke conclusie te komen;

92.  betreurt dat er op Europees niveau geen gemeenschappelijke en uniforme definitie bestaat van het verschijnsel pesterij; dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan doelmatige nationale strategieën te ontwikkelen ter bestrijding van geweld op het werk die gebaseerd zijn op een gemeenschappelijke definitie in de 27 lidstaten;

93.  is van oordeel dat stress, die vaak door pesterij wordt veroorzaakt, een factor vormt die spier- en skeletaandoeningen en psychische en sociale risico's verergert, en dat het wenselijk is deze factoren aan een diepgaand onderzoek door de Commissie te onderwerpen;

94.  wenst dat het toekomstige wetsvoorstel over spier- en skeletaandoeningen op alle werknemers van toepassing is;

95.  pleit voor een wetgevingsvoorstel inzake de bescherming van werknemers tegen tabaksrook op het werk, omdat een alomvattende bescherming tot dusver niet gewaarborgd is;

96.  verzoekt de Commissie om aan het Parlement en de Raad in 2012 een voorstel voor te leggen met het oog op een verbod op roken op alle arbeidsplaatsen, met inbegrip van het interieur van horecagelegenheden, en in alle openbare vervoersmiddelen en gesloten openbare gebouwen van de EU;

97.  verzoekt de Commissie om de Europese sociale partners uitgebreid te raadplegen over de lijst van beroepsziekten op basis van gedegen wetenschappelijke en medische analyses van de belangrijkste thans bekende risico's (met name psychische ziektebeelden); verzoekt de Commissie om grondig te evalueren welke de potentiële voordelen voor de gezondheid van de werknemers zijn van het actualiseren en verplicht stellen van Aanbeveling 2003/670/EG betreffende de Europese lijst van beroepsziekten;

98.  is van mening dat het onderzoek naar de gevolgen, ook op lange termijn, van een aantal werkzaamheden voor de gezondheid moet worden verdiept, opdat ziektegevallen die zich een bepaalde tijd na de periode van beroepswerkzaamheid voordoen, zoveel mogelijk worden voorkomen; is van oordeel dat de dringendste prioriteiten van de sociale partners in aanmerking moeten worden genomen bij het vaststellen van de werkzaamheden waarvoor meer onderzoek naar de gezondheid en veiligheid noodzakelijk is;

99.  verzoekt de Commissie om, als uit nieuwe studies of wetenschappelijke inzichten blijkt dat in bepaalde beroepen grote gezondheids- en veiligheidsrisico's bestaan, onmiddellijk passende maatregelen te nemen ter bescherming van de veiligheid en gezondheid van de betrokken werknemers;

100.  is van mening dat revalidatie en re-integratie na een ziekte of een ongeval onontbeerlijk zijn en dus moeten worden aangemoedigd;

101.  verzoekt de lidstaten Richtlijn 2010/32/EU inzake de preventie van scherpe letsels in de ziekenhuis- en gezondheidszorgbranche zo spoedig mogelijk om te zetten en patiënten en medisch personeel een maximaal beschermingsniveau te garanderen tegen de bijbehorende infecties;

102.  is verontrust over het gelijkblijvende aantal gevallen van kanker die verband houden met de uitoefening van een beroepsactiviteit; betreurt het feit dat een groot aantal werknemers nog steeds aan de gevaren van asbest zijn blootgesteld, met name in de sector onderhoud en sanering; dringt andermaal aan op een initiatief van de Commissie inzake asbest, met inbegrip van het organiseren van een hoorzitting over de aanpak van de enorme gezondheids- en veiligheidsproblemen op het werk die verband houden met de aanwezigheid van asbest in bestaande gebouwen en andere constructies, zoals schepen, treinen en machinerieën; verzoekt tevens de lidstaten voortgang te maken met de geleidelijke eliminering van asbest, bijvoorbeeld door de asbest in gebouwen in kaart te brengen en door asbest veilig te verwijderen;

103.  wijst op de toegevoegde waarde van het beleid van de Unie inzake chemische stoffen en de mogelijkheden tot verbetering, die tot hun recht moeten komen bij de preventie van met het werk verband houdende vormen van kanker;

104.  onderstreept dat de carcinogene risico's voornamelijk werknemers in de industriële, ambachtelijke en landbouwsector treffen, alsmede vrouwen in de dienstensector, die onder meervoudige blootstelling te lijden hebben(27); dringt aan op een evaluatie van de gevolgen van blootstelling aan chemische stoffen van de werknemers in de landbouw;

105.  verzoekt de Commissie en de lidstaten om de tenuitvoerlegging van REACH te bespoedigen, met name de vervanging van de zorgwekkendste chemische stoffen;

106.  wijst erop dat de nieuwe communautaire strategie voor gezondheid en veiligheid op het werk 2013-2020 zich moet richten op het benutten van de mogelijkheden van REACH om de bescherming van werknemers tegen chemische gevaren te verbeteren, op een hernieuwde poging om werkgerelateerde ziektes te voorkomen en de levenskwaliteit van werknemers op het werk te verbeteren, op het versterken van de monitoring- en handhavingstaken van arbeidsinspecties en de werknemersparticipatie bij het uitstippelen, monitoren en uitvoeren van preventiebeleid, op het verbeteren van de erkenning van beroepsziektes en het aanpakken van flexibiliteit, onzekerheid, uitbesteding enz. als belemmeringen voor een behoorlijke risicopreventie;

107.  verzoekt de Commissie om vóór eind 2012 een voorstel in te dienen tot herziening van Richtlijn 2004/37/EG betreffende carcinogene of mutagene agentia ten einde het toepassingsgebied ervan uit te breiden tot voor de voortplanting giftige stoffen naar analogie met de zeer zorgwekkende stoffen van REACH en de toepassing van het vervangingsbeginsel te versterken; wenst dat een verbinding wordt gelegd met de reproductieve gezondheidszorg;

108.  dringt er bij de Commissie op aan in toekomstige wetgeving inzake de gezondheid en veiligheid op het werk en waar van toepassing het gebruik van technologieën te bevorderen die het risico van gevaarlijke stoffen bij arbeidsongevallen verlagen, en daarmee, waar mogelijk, het gebruik van chemische en radioactieve stoffen te vervangen;

109.  dringt erop aan dat de Commissie en de lidstaten maatregelen voorstellen om de arbeidsomstandigheden van personen met kanker of andere met het werk verband houdende aandoeningen en chronische aandoeningen beter aan te passen;

110.  herhaalt zijn verzoek aan de Commissie om het beschermingsniveau dat met de Europese richtlijnen inzake de gezondheid en veiligheid op het werk is gerealiseerd, niet op losse schroeven te zetten wanneer zij de mogelijkheden tot vereenvoudiging van de wetgeving onderzoekt;

o
o   o

111.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de parlementen en regeringen van de lidstaten.

(1) PB L 354 van 31.12.2008, blz. 70.
(2) PB L 183 van 29.6.1989, blz. 1.
(3) PB L 299 van 18.11.2003, blz. 9.
(4) PB L 165 van 27.6.2007, blz. 21.
(5) PB L 134 van 1.6.2010, blz. 66.
(6) PB C 304 E van 1.12.2005, blz. 400.
(7) PB C 303 E van 13.12.2006, blz. 754.
(8) PB C 102 E van 24.4.2008, blz. 321.
(9) PB C 41 E van 19.2.2009, blz. 14.
(10) PB C 117 E van 6.5.2010, blz. 176.
(11) Aangenomen teksten, P7_TA(2011)0332.
(12) PB C 77 E van 28.3.2002, blz. 138.
(13) Australische regering: The Cost of Work-Related Injury and Illness for Australian Employers, Workers and the Community. Australian Safety and Compensation Council, Commonwealth of Australia 2009, 41 blz., maart 2009.
(14) EU-OSHA, „Young Workers – Facts and Figures” (http://osha.europa.eu/en/publications/reports/7606507/view) en de daarmee verband houdende fact sheet (http://osha.europa.eu/nl/publications/factsheets/70), 2007; „Facts and Figures – Musculoskeletal disorders”, 2010 (http://osha.europa.eu/en/publications/reports/TERO09009ENC/view); en „Facts and Figures – The Transport Sector”, 2011.
(15) EU-OSHA, Esener-enquête 2009, http://osha.europa.eu/sub/esener/nl/front-page/document_view?set_language=nl
(16) Eurofound: „Arbeidsomstandigheden van een vergrijzende beroepsbevolking”.
(17) Hämäläinen P, Saarela KL, Takala J: Global Trend according to Estimated Number of Occupational Accidents and Fatal Work-related Diseases at Region and Country Level. Journal of Safety Research 40 (2009) 125–139. Elsevier B.V.
(18) Internationale Arbeidsorganisatie, 2005, raming voor de EU27; http://www.ilo.org/public/english/protection/safework/wdcongrs17/index.htm.
(19) Occupational health and safety risks for the most vulnerable workers, EP-beleidsafdeling A, Economisch en wetenschappelijk beleid, 2011, blz. 40.
(20) EU-OSHA en het Economisch Wereldforum 2011.
(21) EU-OSHA, ESENER-enquête.
(22) EU-OSHA, ESENER-enquête.
(23) EU-OSHA, ESENER-enquête.
(24) EU-OSHA, Foresight of New and Emerging Risks to Occupational Safety and Health Associated with New Technologies in Green Jobs by 2020, Phase 1 : (http://osha.europa.eu/en/publications/reports/foresight-green-jobs-drivers-change_TERO11001ENN/view) en Phase 2 (http://osha.europa.eu/en/publications/reports/foresight-green-jobs-key-technologies/view; en NIOSH http://www.cdc.gov/niosh/topics/PtD/greenjobs.html).
(25) Verjans M., de Broeck V., Eckelaert L., OSH in figures: Young workers - Facts and figures, European Agency for Safety and Health at work, European Risk Observatory Report, Luxemburg, 2007, blz.133.
(26) Health and Safety at Work in Europe (1999-2007) – a Statistical Portrait (http://epp.eurostat.ec.europa.eu/cache/ITY_OFFPUB/KS-31-09-290/EN/KS-31-09-290-EN.PDF); Causes and Circumstances of Accidents at Work in the EU, European Commission 2008, http://epp.eurostat.ec.europa.eu/portal/page/portal/product_details/publication?p_product_code=KS-SF-09-063.
(27) ETUI, 2010, http://hesa.etui-rehs.org/uk/publications/pub54.htm.

Juridische mededeling - Privacybeleid