Index 
 Vorige 
 Volgende 
 Volledige tekst 
Procedure : 2011/2111(INI)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus : A7-0010/2012

Ingediende teksten :

A7-0010/2012

Debatten :

PV 01/02/2012 - 16
CRE 01/02/2012 - 16

Stemmingen :

PV 02/02/2012 - 12.1
Stemverklaringen
Stemverklaringen

Aangenomen teksten :

P7_TA(2012)0017

Aangenomen teksten
PDF 163kWORD 79k
Donderdag 2 februari 2012 - Brussel
Het buitenlands beleid van de EU ten aanzien van de BRICS-landen en andere opkomende wereldmachten
P7_TA(2012)0017A7-0010/2012

Resolutie van het Europees Parlement van 2 februari 2012 over het buitenlands beleid van de EU ten aanzien van de BRICS-landen en andere opkomende wereldmachten: doelstellingen en strategieën (2011/2111(INI))

Het Europees Parlement,

–  gezien artikel 21 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, met name letter h), waarin wordt vastgesteld dat de Unie een gemeenschappelijk beleid en optreden bepaalt en voert en zich beijvert voor een hoge mate van samenwerking op alle gebieden van de internationale betrekkingen, met de doelstelling goed mondiaal bestuur en een internationaal bestel te bevorderen dat gebaseerd is op intensievere multilaterale samenwerking,

–  gezien Besluit 2010/427/EU van de Raad van 26 juli 2010 tot vaststelling van de organisatie en werking van de Europese dienst voor extern optreden(1),

–  gezien zijn resolutie van 10 maart 2010 over het jaarverslag van de Raad aan het Europees Parlement over de voornaamste aspecten en fundamentele keuzen van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid (GBVB) in 2008, aan het Europees Parlement gepresenteerd overeenkomstig deel II, sub G, punt 43, van het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006(2),

–  gezien de conclusies van de Europese Raad van 16 september 2010 waarin wordt gewezen op de betrekkingen van de EU met haar strategische partners,

–  gezien zijn resolutie van 5 april 2011 over migratiestromen als gevolg van instabiele omstandigheden: reikwijdte en rol van het buitenlands beleid van de EU(3),

–  gezien zijn aanbeveling aan de Raad van 8 juni 2011 over de 66e zitting van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties(4),

–  gezien zijn resolutie van 13 september 2011 over een doeltreffende grondstoffenstrategie voor Europa(5),

–  gezien zijn resolutie van 7 juli 2011 over het externe beleid van de EU ter bevordering van democratie(6),

–  gezien de mededeling van de Commissie over het financieel kader 2014-2020, met de titel „Een begroting voor Europa 2020” (COM(2011)0500),

–  gezien artikel 48 van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie buitenlandse zaken en het advies van de Commissie ontwikkelingssamenwerking (A7-0010/2012),

A.  overwegende dat het groeiende politieke en economische gewicht van Brazilië, Rusland, India, China en Zuid-Afrika (de BRICS-landen) zorgt voor een grotere relevantie van deze landen op het vlak van het buitenlands beleid;

B.  overwegende dat de BRICS-landen en andere opkomende economieën op het gebied van het buitenlands beleid een relevantere rol in de wereld zouden kunnen spelen, indien hun economische groei verder wordt geconsolideerd;

C.  overwegende dat volgens voorspellingen de gezamenlijke economie van zeven landen in opkomst (Brazilië, Rusland, India, China, Indonesië, Mexico en Turkije) in 2050 groter zal zijn dan die van de G7-landen (VS, Japan, Canada, Verenigd Koninkrijk, Duitsland, Frankrijk en Italië); overwegende dat China volgens voorspellingen vóór 2020 de grootste economie van de wereld zal zijn, uitgedrukt in bruto binnenlands product; overwegende dat India vóór 2050 de snelst groeiende economie van de wereld zou kunnen worden; overwegende dat China, de VS en India in 2050 samen 50% van de wereldeconomie zouden kunnen uitmaken; overwegende dat de EU een vergelijkbare omvang als deze landen zou kunnen hebben als het als eendrachtige en sterke politieke eenheid optreedt; overwegende dat een vergelijkbare omvang wezenlijk is om politieke invloed te behouden en in staat te zijn om in het nieuwe multipolaire bestuursstelsel verder universele waarden te kunnen bevorderen; overwegende dat dit in het kader van een buitenlands beleid moet worden gedaan dat gericht is op bevordering van partnerschap, samenwerking en gezamenlijk bestuur op de grondslag van gemeenschappelijke waarden;

D.  overwegende dat er met de consolidatie van sterke mogendheden op het gebied van economie en buitenlands beleid, zoals de BRICS-landen, een multipolair systeem is ontstaan waarin het mondiale leiderschap in toenemende mate wordt gedeeld door verschillende landen en regionale groepen landen; overwegende dat een dergelijk multipolair systeem een geleidelijke verschuiving van de mondiale economische macht naar de BRICS-landen en andere opkomende economieën met zich meebrengt, alsook een mogelijke verschuiving van leiderschap en invloed op het vlak van het buitenlands beleid van de gevestigde naar de opkomende wereldmachten; overwegende dat de huidige economische crisis deze overgang naar een multipolair systeem heeft versneld; overwegende dat de opkomst van nieuwe wereldspelers een belangrijke mogelijkheid kan zijn voor een constructief partnerschap tussen de bestaande en de opkomende mogendheden en voor een gezamenlijke aanpak van mondiale kwesties en uitdagingen;

E.  overwegende dat voor transnationale uitdagingen – zoals klimaatverandering, mondiale regelgevingskwesties, de toegang tot grondstoffen en zeldzame aardmetalen, terrorisme, de bestrijding van grensoverschrijdende radicale bewegingen, duurzame ontwikkeling, mondiale politieke stabiliteit en veiligheid – een op regels gebaseerde alomvattende aanpak nodig is, op de grondslag van partnerschap, gemeenschappelijke waarden, overeenstemming, nauw overleg en samenwerking met de nieuwe opkomende mogendheden; is van mening dat indien werkelijk wordt samengewerkt doeltreffende oplossingen zullen worden gevonden voor die transnationale uitdagingen; overwegende dat de EU hierbij het initiatief zou kunnen en moeten nemen;

F.  overwegende dat er zonder een nieuw, meer alomvattend stelsel voor mondiale beleidsaansturing, dat gebaseerd is op nauw overleg en samenwerking met de BRICS-landen en andere opkomende economieën weinig motivatie is voor internationale samenwerking en afstemming van hun beleid inzake belangrijke mondiale kwesties, met het potentiële risico op i) politieke en economische fragmentatie en de opkomst van concurrerende wereldagenda's en afzonderlijke regionale gebieden, ii) het uiteenvallen van mondiale economische structuren en investeringsstromen en iii) de totstandkoming van regionale machtsblokken met zeer beperkte internationale coördinatie, zonder de mogelijkheid van een gezamenlijke oplossing voor grensoverschrijdende uitdagingen;

G.  overwegende dat de enorme demografische omvang van de BRICS-landen en andere opkomende mogendheden, vergeleken met de dalende demografische cijfers van het Westen, deze landen meer gewicht zal geven in internationale fora, aangezien de BRICS-landen en andere opkomende mogendheden met recht kunnen beweren dat ze een overgrote meerderheid van de wereldbevolking vertegenwoordigen; overwegende dat dit de noodzaak tot hervorming van het mondiale bestuursstelsel en de beheersstructuur van internationale organisaties met zich meebrengt, zodat deze de nieuwe economische en politieke verhoudingen beter weergeven en een centrale rol behouden bij het tot stand brengen van mondiale overeenkomsten en in de besluitvormingsprocessen;

H.  overwegende dat er gezien de huidige economische crisis en de beperkte begrotingsmiddelen van de EU en de VS dringend behoefte is aan een bundeling van de middelen met andere opkomende mogendheden, om op basis van gemeenschappelijke doelstellingen en gecoördineerde strategieën en inspanningen te zorgen voor een coherente en doeltreffende mondiale architectuur voor veiligheid en stabiliteit en doeltreffende interventies op gevoelige gebieden;

I.  overwegende dat een succesvolle overgang naar een middeninkomenseconomie onder bepaalde omstandigheden bevorderlijk kan zijn voor een moderaat en op stabiliteit gericht buitenlands beleid; overwegende echter dat de consolidatie van de economische en politieke invloed in bepaalde BRICS-landen en andere opkomende landen niet altijd niet altijd tot een dergelijke overgang heeft geleid;

J.  overwegende dat de BRICS-landen momenteel weliswaar een spectaculaire economische groei beleven, maar dat ze ook de grootste armoedeconcentratie ter wereld kennen; overwegende dat dit aantoont dat een snelle economische groei zonder armoedebestrijding en sociale vangnetten bijna altijd tot meer ongelijkheid kan leiden;

K.  overwegende dat de BRICS-landen en huidige opkomende economieën geen formele groep van landen vormen die voornemens is om een nader bepaalde rol op het gebied van internationale betrekkingen te spelen, en de EU daarom met ieder van deze landen afzonderlijk betrekkingen moet onderhouden, rekening houdende met hun bijzondere rol en de specifieke doelstellingen van hun buitenlands beleid; overwegende dat de EU in strategische partnerschappen met ieder BRICS-land en andere opkomende economieën dient te investeren, aangezien deze landen een steeds grotere rol zullen spelen in de internationale arena, met name in internationale organisaties, om zodoende gemeenschappelijke doelen te bereiken, namelijk vrede en mondiale veiligheid, de rechtsstaat in binnen- en buitenland, de bevordering van de mensenrechten, democratie, duurzame ontwikkeling en mondiale regelgeving op financieel gebied;

L.  overwegende dat de BRICS-landen en andere opkomende economieën behoefte hebben aan stabiele buitenlandse betrekkingen en een stabiel wetgevings- en beleidskader om voor aanhoudende belangstelling voor en investeringen in hun economieën en maatschappijen te zorgen; overwegende dat de BRICS-landen en andere opkomende economieën moeten investeren in en moeten worden ondersteund bij de consolidering van democratische, politieke, economische en sociale stabiliteit;

M.  overwegende dat de EU een belangrijke rol moet spelen bij de machtsoverdracht in de wereld als bevorderaar van partnerschap en goed bestuur voor allen, maar dat zij snel dient te handelen als zij haar invloed wil behouden (en anders strategisch op een zijspoor zou worden gezet); overwegende dat hiervoor zowel strategische veranderingen binnen de EU als van haar buitenlands beleid nodig zijn, onder andere de invoering van een coherenter beleid;

N.  overwegende dat de regeringsleiders van de BRICS-landen na afloop van hun derde bijeenkomst op 14 april 2011 een gezamenlijke verklaring hebben afgegeven waarin zij opriepen tot meer internationale samenwerking en een versterking van het mondiale bestuur, en hun steun uitspraken voor multilaterale diplomatie met de Verenigde Naties en de G20; overwegende dat alle vijf de BRICS-landen in 2011 gelijktijdig lid waren van de VN-Veiligheidsraad; overwegende dat de BRICS-landen om de veranderingen in de wereldeconomie te weerspiegelen en de mondiale uitdagingen beter te kunnen aanpakken hebben opgeroepen tot een verandering van de bestuursstructuren van de internationale financiële instellingen en de VN;

O.  overwegende dat er tussen de BRICS-landen aanzienlijke verschillen bestaan betreffende hun politieke en economische stelsels, demografische en sociale trends, en de vooruitzichten voor het buitenlands beleid;

P.  overwegende dat in de conclusies van de Europese Raad van 16 september 2010 werd benadrukt dat de EU en haar lidstaten, overeenkomstig het Verdrag van Lissabon en in lijn met de Europese veiligheidsstrategie, strategischer zullen handelen om het daadwerkelijke gewicht van Europa te doen gelden op het wereldtoneel, en dat de strategische partnerschappen van de EU met belangrijke wereldspelers een nuttig instrument zijn om Europese doelen en belangen na te streven;

Q.  overwegende dat de huidige handelsovereenkomsten tussen de EU en de BRICS-landen niet alleen in economische zin, maar ook in politiek opzicht gunstig zijn voor beide partijen;

R.  overwegende dat de EU een proactieve rol zou moeten spelen in de totstandbrenging van een alomvattend, representatief en op partnerschap gebaseerd VN-systeem, dat daadwerkelijk kan bijdragen aan mondiale beleidsaansturing en oplossingen, vrede en veiligheid, democratie, mensenrechten en een internationale orde die gebaseerd is op de beginselen van de rechtsstaat; overwegende dat de EU, overeenkomstig artikel 21 van het VEU, er officieel toe gehouden is zich in te zetten voor een doeltreffend multilateralisme met een sterke VN als kern;

S.  overwegende dat de EU in de loop der jaren bilaterale strategische partnerschappen met de BRICS-landen heeft ontwikkeld op de grondslag van gemeenschappelijke waarden en belangen, teneinde de betrekkingen en de samenwerking op alle niveaus te verbeteren; overwegende dat deze strategische partnerschappen vaak niet het juiste instrument waren, met name wat betreft het bevorderen van de democratie, het versterken van de rechtsstaat, en het vastleggen van een gemeenschappelijke aanpak voor het oplossen van conflicten;

T.  overwegende dat dringend methoden moeten worden gevonden om de samenwerking en coördinatie tussen de Verenigde Naties en instellingen zoals de G7 en G20 te versterken;

U.  overwegende dat de G20 – waarvan de lidstaten 88% van het wereldwijde bnp voor hun rekening nemen en 65% van alle inwoners van de aarde vertegenwoordigen – een belangrijk forum voor internationale samenwerking is geworden, maar dat de representativiteitskwestie moet worden opgelost en haar exacte rol in het multilaterale stelsel moet worden vastgesteld;

1.  benadrukt dat de huidige economische crisis heeft aangetoond dat de opgekomen wereldmachten, de BRICS-landen en andere opkomende landen onderling afhankelijk zijn; wijst op het diepe, onderlinge verband tussen stabiele economische groei van de ontwikkelingslanden en stabiele economische groei van de opkomende economieën; benadrukt de positieve aard van dit soort onderlinge onafhankelijkheid en het wederzijds voordeel voor de politieke en economische banden tussen ontwikkelde en opkomende economieën; meent dat de EU en haar lidstaten zich in een geest van partnerschap moeten inzetten voor verdere politieke dialoog en overeenstemming met de BRICS-landen en andere opkomende landen, ook met ieder land afzonderlijk, teneinde een alomvattend nieuw bestuursstelsel te bereiken; gelooft bovendien dat regelmatige ontmoetingen op hoog niveau tussen de EU en de BRICS-landen afzonderlijk uitstekend kunnen worden benut om vertrouwensbanden te ontwikkelen, standpunten dichter bij elkaar te brengen en de BRICS-landen medeverantwoordelijk te maken voor het mondiaal bestuur en hen te overtuigen van de voordelen van een meer eensgezinde zienswijze en beter gecoördineerde maatregelen; is van oordeel dat strategische partnerschappen waardevolle synergieën kunnen opleveren voor het verwezenlijken van dergelijke doelstellingen;

2.  is van oordeel dat de betrekkingen tussen de opgekomen wereldmachten enerzijds en de BRICS-landen en andere opkomende machten anderzijds een belangrijk economisch aspect inhouden, maar op de eerste plaats van politieke aard zijn en dus in een politiek kader moeten worden geplaatst, aangezien alle betrokken landen belang hebben bij een doeltreffend mondiaal bestuursstelsel en bij de gezamenlijke aanpak, in een geest van samenwerking en overleg, van de wereldwijde stabiliteits- en veiligheidsrisico's die duurzame economische groei wereldwijd en het mondiale groeipotentieel in de weg kunnen staan; roept daarom op tot versterkte samenwerking tussen de EU en de BRICS-landen, onder meer in het kader van partnerschappen met de afzonderlijke BRICS-landen, bij alle kwesties van internationaal belang;

3.  benadrukt dat de BRICS-landen dan wel soortgelijke standpunten kunnen aanhangen op het vlak van het buitenlands beleid, maar dat zij gekenmerkt worden door grote politieke, economische en sociale verschillen; onderstreept met name dat hun politieke stelsels uiteenlopen van sterk autoritaire bewindsvormen tot geloofwaardige en stabiele democratieën; verzoekt de EU in dit opzicht de betrekkingen aan te halen en synergieën te ontwikkelen, met name met de BRICS-landen die echt achter de democratische waarden staan en deze eerbiedigen en een sociale markteconomie nastreven;

4.  is van oordeel dat de EU met de opkomst van nieuwe wereldmachten op het gebied van economie en buitenlands beleid niet aan invloed zal inboeten, maar dat er een belangrijke rol voor haar is weggelegd bij het bevorderen van een gemeenschappelijke visie op politieke keuzen en dat zij leiderschap moet tonen bij de aanpak van mondiale uitdagingen; meent dat de EU en haar trans-Atlantische partners zich moeten richten op het behalen van de nodige schaalvoordelen en het initiatief moeten nemen voor gezamenlijke inspanningen met het oog op een constructieve en doeltreffende wisselwerking met de opkomende mogendheden, zowel bilateraal als multilateraal, en in een geest van echt partnerschap en goede samenwerking; wijst erop dat er een alomvattend stelsel voor mondiaal bestuur moet worden ontwikkeld dat gebaseerd is op samenwerking en coördinatie met de BRICS-landen en andere opkomende mogendheden, naar gelang het geval, ten voordele van alle partijen; wijst voorts op de sleutelrol van de EU en haar trans-Atlantische partners in het bevorderen van een alomvattend stelsel voor mondiaal bestuur; onderstreept dat de EU strategischer dient te handelen om zodoende het werkelijke gewicht van Europa op internationaal vlak te doen gelden, met name door het beheer van de uitwerkingen van de wederzijdse afhankelijkheid, het op gang brengen van hervormingen van het mondiaal bestuur, en het teweegbrengen van een gemeenschappelijk optreden op gebieden als de rechtsstaat, duurzaam milieu en regionale veiligheid door middel van constructieve wisselwerking met de BRICS-landen en andere opkomende mogendheden;

5.  is ingenomen met het concept van bilaterale strategische partnerschappen en verzoekt de Raad en de EDEO om dit concept tot uitvoering te brengen; is van mening dat strategische partnerschappen een veelbelovend en transformatief instrument zijn om de betrekkingen van de EU met belangrijke spelers in de wereld te organiseren en te verbeteren, ook met de BRICS-landen en andere opkomende mogendheden; verzoekt dat dit instrument door de EU wordt gebruikt om zowel multilaterale als bilaterale agenda's na te streven en om zinvolle verbindingen tussen deze twee soorten agenda's te ontwikkelen; onderstreept dat interne coherentie van wezenlijk belang is voor de EU om als echte strategische partner van de BRICS-landen en andere opkomende mogendheden te worden beschouwd en dienovereenkomstig te handelen;

6.  merkt op dat de BRICS-landen hun standpunten op het vlak van het buitenlands beleid op bepaalde momenten onderling leken af te stemmen in de VN-Veiligheidsraad, met name aan het begin van de Libische en Syrische crises, en door de stemming over de rol van de EU in de Algemene Vergadering van de VN uit te stellen en door overeenkomstige standpunten in te nemen inzake Ivoorkust en Soedan; merkt in dit verband op dat de BRICS-landen het huidige internationale beleidsstelsel lijken uit te dagen, maar dat democratisch overleg, politiek engagement, ook van land tot land, en daadwerkelijk partnerschap mogelijk positieve synergieën tot stand brengen en een nieuw alomvattend mondiaal bestuursstelsel kunnen helpen bewerkstelligen; is van oordeel dat de EU voldoende rekening dient te houden met het nieuwe gewicht op politiek en economisch vlak van de BRICS-landen en andere opkomende mogendheden, aangezien dit zou kunnen bijdragen tot een ordelijke hervorming van het mondiaal bestuur, op basis van een convergent platform en zonder enige destabiliserende effecten;

7.  merkt op dat de BRICS-landen in staat zijn tot regionale integratie en dus over het vermogen beschikken om aan multipolaire bestuursstelsels deel te nemen; is van mening dat dit aantoont dat de BRICS-landen mogelijk belangstelling hebben om een bijdrage aan het mondiaal bestuur te leveren; is derhalve van mening dat de BRICS-landen en andere opkomende landen bezig zijn met het vastleggen van hun strategische koers op het gebied van het buitenlands beleid, en daardoor partners van de wereldmachten en ondersteuners van een mondiaal bestuursstelsel worden op de grondslag van universele waarden, partnerschap en inclusiviteit;

8.  gelooft dat de BRICS-landen gezien hun politieke en economische belangen en hun omvang, regionale rol en ambities zouden kunnen trachten om op het gebied van het buitenlands beleid als groep op te treden, maar geeft toe dat de afzonderlijke dimensies ook relevant zijn; meent in dit verband dat de EU, behalve de BRICS-landen als een potentieel samenhangende landengroep op het vlak van het buitenlands beleid te beschouwen, zich ook met de afzonderlijke BRICS-landen moet bezighouden, waarbij zij altijd moet vasthouden aan een systemische en gecoördineerde aanpak; is in dit opzicht van mening dat deze aanpak de EU in staat zal stellen om schaalvoordelen te behalen met behulp van partnerschappen met afzonderlijke BRICS-landen, haar belangen en rol in de verscheidene regio's te maximaliseren en een bijdrage te leveren aan de consolidatie van een multipolaire wereldorde met een politiek en economisch evenwicht tussen de opgekomen en opkomende economieën op de grondslag van een inclusief stelsel dat gebaseerd is op overleg, partnerschap en bilaterale of multilaterale partnerschappen;

9.  gelooft voorts dat de aanzienlijke verschillen in de politieke en economische stelsels, de demografische en sociale trends, en het geplande buitenlands beleid van de BRICS-landen, die de basis moeten zijn voor en hun weerspiegeling moeten vinden in een genuanceerd EU-beleid ten opzichte van deze landen, dat gericht is op het creëren van synergieën met de afzonderlijke BRICS-landen en andere opkomende landen en op het ontmoedigen van de vorming of versterking van potentieel samenhangende alternatieve landengroepen op het vlak van het buitenlands beleid; dringt er in dit verband bij de EU en haar lidstaten op aan om de verschansing van en de strategische concurrentie tussen de blokken van de opgekomen respectievelijk opkomende mogendheden te voorkomen; betoogt dat de EU, om internationaal gezamenlijk optreden en een hervorming van het mondiaal bestuur te bevorderen, haar invloed moet laten gelden door middel van een verscheidenheid aan bilaterale, multilaterale en niet-overheidsinteracties, en van geval tot geval coalities moet smeden die de kloof tussen de opgekomen en opkomende wereld kunnen overbruggen;

10.  meent dat de EU zijn standpunt over nauwere betrekkingen met de BRICS-landen moet formuleren, ook al bestaat de kans dat de EU en de BRICS-landen niet noodzakelijk altijd op dezelfde lijn zullen zitten wat bindende toezeggingen en geïnstitutionaliseerde systemen betreft; meent daarnaast dat de BRICS-landen in ruil voor hun inspanningen om tot een doeltreffend multilateralisme te komen mogelijk rekenen op een betere vertegenwoordiging in relevante internationale instellingen; benadrukt dat de groei van de BRICS-landen moet worden gezien als een kans en niet als een probleem;

11.  gelooft dat de betrekkingen met de BRICS-landen op bilaterale dialogen moeten stoelen die zijn gericht op de verdere democratisering en de consolidering van de rechtsstaat, goed bestuur, convergentie op regelgevingsgebied, coördinatie van gemeenschappelijke standpunten in internationale fora en geïntensiveerde relaties met de EU en dit bevorderen;

12.  onderstreept het belang van Brazilië als leidende mogendheid van het regionale integratieproces Mercosur; is ingenomen met het hernieuwde strategisch partnerschap en het gezamenlijke actieplan EU-Brazilië 2012-2014, en de wederzijdse verplichtingen op gebieden als de bevordering van democratie en de hervormingen van het multilaterale bestuursstelsel; dringt er bij beide partijen op aan om zich aan hun verplichtingen te houden en hun bijdrage te leveren aan de hervorming van de financiële architectuur van de wereld; herinnert aan het aanbod van president Rousseff inzake ondersteuning voor de EU om haar staatsschuldencrisis te overwinnen, en erkent de onderlinge betrekkingen tussen beide partijen; steunt een evenwichtige en eerlijke afsluiting van de Ontwikkelingsagenda van Doha en de samenwerkingsovereenkomst EU-Mercosur, die de belangrijkste samenwerkingsovereenkomst zal zijn die ooit door de EU is ondertekend, en 750 miljoen mensen en een handelswaarde van 125 miljard dollar per jaar omvat; neemt kennis van het verzoek van Brazilië om volledige visumvrijstelling en verzoekt de Commissie om een desbetreffend voorstel in te dienen;

13.  benadrukt de onontbeerlijke rol van het strategische partnerschap EU-Rusland voor het handhaven van vrede en veiligheid in Europa, het verbeteren van de handel en de economische ontwikkeling, het behoud van energiezekerheid en het aanpakken van transnationale uitdagingen; is de mening toegedaan dat het op één lijn brengen van de belangen en een nauwere strategische samenwerking tussen de EU en Rusland op de lange termijn waarschijnlijk verder zal worden vereenvoudigd door de opkomst van Aziatische mogendheden; is van mening dat een dergelijke samenwerking wezenlijk is om vooruitgang te boeken bij kwesties van mondiaal belang, zoals nucleaire proliferatie, terrorisme, klimaatverandering of illegale migratie;

14.  onderstreept het belang en het potentieel van het strategische partnerschap EU-India; is van mening dat gedurende de huidige mondiale economische crisis kwesties als de sociale crisis, klimaatverandering, migratiestromen en mondiale veiligheid moeten worden aangepakt in een omvattende overeenkomst tussen India en de EU; merkt verder op dat de lopende onderhandelingen inzake een vrijhandelsovereenkomst de betrekkingen tussen de EU en India versterken; is echter van mening dat deze betrekkingen niet mogen worden beperkt tot de handel; zou ingenomen zijn met de herinvoering van een tegenhanger van de delegatie van het Europees Parlement voor de betrekkingen met India, na de ervaringen met de vriendschapsgroep India-Europese Unie, die in het Indiase Parlement bestond vóór zijn verkiezingen van 2009;

15.  onderstreept het belang van China als economische wereldmacht en benadrukt de wezenlijke rol van dit land voor het mondiale economisch herstel; herinnert er in dit verband aan dat China, tien jaar na toetreding tot de WHO, aan de daaruit voortvloeiende verplichtingen dient te voldoen; verzoekt de Europese Unie en haar lidstaten en China voorts om de gemeenschappelijke uitdagingen en gevaren voor de internationale vrede en veiligheid aan te pakken, met name door een betere samenwerking bij het zoeken naar een diplomatieke oplossing voor de nucleaire crisis in Iran; dringt bij beide partijen aan op een evenwichtigere onderlinge handel, met name door het versterken van de inspanningen tot afsluiting van een nieuwe partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst, zodat binnen dit kader kan worden voldaan aan het potentieel van het strategische partnerschap EU-China;

16.  onderstreept het strategische karakter van de betrekkingen tussen de EU en Zuid-Afrika; is verheugd over het positieve resultaat van de vierde top EU-Afrika van september 2011, met name de overeenstemmende meningen over de situatie in Libië; dringt er bij de EU en Zuid-Afrika op aan om zo snel mogelijk de onderhandelingen inzake een nieuwe economische en partnerschapsovereenkomst af te sluiten; betoogt dat Zuid-Afrika, gezien de afgesloten succesvolle en vreedzame overgang naar democratie en de rol van het land als regionale mogendheid, een belangrijke kracht kan zijn voor het bevorderen van democratie en goed bestuur, het stimuleren van regionale economische integratie, en het ondersteunen van nationale verzoening in geheel Afrika, en een belangrijke partner voor de EU bij deze inspanningen; benadrukt het belang van nauwe samenwerking tussen de EU en Zuid-Afrika inzake klimaatverandering, duurzame ontwikkeling en hervormingen van internationale instellingen;

17.  gelooft dat de G20, gezien de toenemende relevantie van de BRICS-landen en andere opkomende mogendheden en het zich vormende multipolaire bestuursstelsel, een nuttig en bijzonder geschikt forum zou kunnen zijn voor het bereiken van overeenstemming en voor een alomvattend besluitvormingsproces op basis van partnerschap, dat in staat is toenadering te bevorderen, ook op het gebied van regelgeving; is van oordeel dat de G7, ondanks de toenemende relevantie van de G20, een sleutelrol kan spelen als een raadgevend en coördinerend forum voor consensusvorming voor de gevestigde mogendheden met het oog op een dialoog tussen de BRICS-landen en andere opkomende mogendheden, voorafgaand aan de G20-bijeenkomsten; is van mening dat de G8 tevens moet worden gebruikt om nader tot Rusland te komen, teneinde de gemeenschappelijke uitdagingen op gecoördineerde en doeltreffende wijze het hoofd te bieden; steunt de parlementaire dimensie van de G20 en gelooft dat zij moet worden versterkt en bij het besluitvormingsproces moet worden betrokken teneinde een betere democratische dialoog en controle te kunnen waarborgen; ondersteunt tevens de oprichting van een raadplegend forum naast de G20 dat niet-gouvernementele organisaties en leidende vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld en het zakenleven uit de G20-staten samenbrengt;

18.  gelooft dat de huidige staatsschuldencrisis een belangrijke test zal zijn voor de G20 die zal uitwijzen of zij een doeltreffend forum is voor een strategische politieke dialoog en of zij in staat is een echt mondiaal economisch en financieel bestuursstelsel tot stand te brengen dat de onderlinge onafhankelijkheid tussen ontwikkelde en opkomende economieën weerspiegelt, en zo de basis kan leggen voor de verwijdering van systemische onevenwichtigheden die bijzonder schadelijk kunnen zijn voor ontwikkelde – en op de lange termijn ook voor opkomende – economieën, en voor de bevordering van solidariteit in internationale financiële fora zoals het Internationaal Monetair Fonds;

19.  verzoekt de EU de politieke dialoog en de samenwerking met de BRICS-landen te versterken met het oog op de verdere hervorming van de mondiale financiële en economische bestuursorganen, d.w.z. de Bretton Woods-instellingen, om te komen tot een brede vertegenwoordiging van alle landen die er lid van zijn en tot een correcte afspiegeling van de nieuwe economische verhoudingen;

20.  is van mening dat de opgekomen mogendheden regionale organisaties moeten ondersteunen, ook in de BRICS-landen en in andere opkomende landen zoals de Asean- of Mercosur-landen, bij hun institutionele en capaciteitsopbouw, en dat zij bij de vergaderingen van dergelijke organisaties voor een diplomatieke aanwezigheid op hoog niveau moeten zorgen;

21.  merkt op dat het mogelijk is dat zowel de Verenigde Staten als de EU, gezien de groeiende mondiale en regionale relevantie van China, India en andere opkomende landen in Azië, hun aandacht en middelen in toenemende mate zullen verplaatsen naar het gebied langs de Stille Oceaan en deze regio bovenaan de agenda zullen zetten voor politieke investeringen, en de Noord-Atlantische dimensie en onderlinge samenwerking uiteindelijk als minder strategisch zullen beschouwen; merkt tevens op dat Azië een belangrijkere rol moet spelen in het buitenlandse beleid van de EU en haar lidstaten; roept op tot meer coördinatie tussen de Verenigde Staten en de EU in hun beleid ten opzichte van China, India en andere opkomende landen in Azië, om een ontkoppeling van het Amerikaanse en het Europese beleid met betrekking tot deze landen te vermijden; is er volledig van overtuigd dat de VS en de EU de nodige politieke synergie zullen bereiken door een doeltreffende positieve en constructieve dialoog met de BRICS-landen en andere opkomende landen aan te gaan; meent dat regelmatige EU-VS-toppen, zonder af te doen aan de G7-bijeenkomsten, de gelegenheid zouden bieden gemeenschappelijke doelstellingen vast te stellen en strategieën te coördineren inzake kwesties met mondiale relevantie, waaronder economische beleidsaansturing, om tot een gemeenschappelijke aanpak met betrekking tot de opkomende mogendheden te komen; herinnert eraan dat de trans-Atlantische betrekkingen zowel economisch als politiek uiterst belangrijk zijn en benadrukt de sterke economische betrekkingen tussen de Verenigde Staten en de EU; is van mening dat de Trans-Atlantische Economische Raad en de Dialoog van de trans-Atlantische wetgevende instanties ook mogelijkheden bieden tot overleg en om de balans op te maken en dat in deze fora het strategisch engagement van de EU en de VS voor de BRICS-landen en andere relevante opkomende landen ter sprake moet komen en de wijze waarop regelgevende toenadering met deze landen kan worden bevorderd; herinnert eraan dat er een Trans-Atlantische Politieke Raad moet worden opgezet als ad-hocorgaan voor systematische raadpleging en coördinatie op hoog niveau ten aanzien van het buitenlands en veiligheidsbeleid van de EU en de VS;

22.  benadrukt dat bij kwesties van mondiale reikwijdte of die verband houden met het mondiaal bestuur, de EU en niet haar lidstaten de onderhandelingspartner van de opgekomen mogendheden, de BRICS-landen en andere opkomende landen dient te zijn; acht het, om tot een coherent beleidsstandpunt ten opzichte van de BRICS-landen en andere opkomende mogendheden te komen, van wezenlijk belang dat de lidstaten uiterst transparant omgaan met hun bilaterale betrekkingen en rekening houden met de mogelijke gevolgen van dergelijke betrekkingen voor het beleid en standpunt van de EU; is van mening dat de EU naar meer politieke en economische cohesie en groei dient te streven om haar politieke invloed en sleutelrol in het zich vormende multipolaire stelsel te behouden en om door de BRICS-landen en de nieuwe opkomende landen als een noodzakelijke waardevolle tegenspeler te worden gezien;

23.  onderstreept dat de algemene coördinatie van het buitenlandse beleid van de EU met betrekking tot de BRICS-landen en andere opkomende mogendheden door de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid / vicevoorzitter van de Commissie moet worden gewaarborgd, in overeenstemming met artikel 18, lid 4, en artikel 21, lid 3, VEU; gelooft dat de EU onder coördinatie van de hoge vertegenwoordiger moet streven naar een betere aansluiting van het buitenlandse en veiligheidsbeleid op het sectorale beleid van de EU, bijvoorbeeld op het gebied van ontwikkeling, energiezekerheid, handel, toegang tot ruwe materialen en zeldzame aardmetalen, klimaatverandering en migratie, zodat de synergie kan worden versterkt en er een coherente en systemische benadering van het buitenlands beleid kan worden gewaarborgd dat gericht is op de universele eerbiediging van de rechtsstaat, de mensenrechten en het democratisch bestuur; is van mening dat het concept van de „strategische partners” van de EU opgevoerd en beter uitgerust dient te worden om dergelijke fundamentele doelstellingen te weerspiegelen; wijst op de conclusies van de 17e Conferentie van de Partijen bij het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering (UNFCCC) en onderstreept de aanhoudende noodzaak voor een coherente en gecoördineerde inspanning samen met de BRICS-landen om een vooruitstrevende overeenkomst te behalen;

24.  is van mening dat een coherente benadering van het buitenlands beleid op EU-niveau ook een nauwere coördinatie inhoudt tussen de voorzitter van de Europese Raad, de hoge vertegenwoordiger, de Raad, het Parlement en de Commissie met betrekking tot de agendapunten van de G7, G8 en G20;

25.  merkt op dat de EU over de capaciteit moet beschikken om haar interne bestuursstructuren aan te passen en te hervormen met het oog op een besluitvormingsproces dat haar pluraliteit weerspiegelt en consensus bevordert; benadrukt dat een coherente benadering van het buitenlands beleid van de EU met betrekking tot de BRICS-landen en andere opkomende mogendheden ook naar voren moet komen in het functioneren van de EDEO; gelooft dat de EDEO, in nauw overleg met het Parlement, de strategische partnerschappen met de afzonderlijke BRICS-landen dient te herzien en te versterken, en hun kenmerkende eigenschappen en potentieel voor synergie en samenwerking met de EU daarbij optimaal moet benutten; verzoekt de EDEO om horizontale en verticale coördinatiemechanismen te ontwikkelen die ervoor zullen zorgen dat het buitenlands beleid van de EU kan profiteren van de synergieën van de instellingen van de EU en van de uitgebreide en nauwe bilaterale banden die de lidstaten met strategische partners hebben aangeknoopt, onder andere met de BRICS-landen en andere opkomende mogendheden; gelooft dat de EDEO ten aanzien van de BRICS-landen, naast zijn organisatie langs geografische en thematische lijnen, een ad-hoccoördinatiemechanisme in het leven zou moeten roepen om ervoor te zorgen dat alle afzonderlijke beleidsmaatregelen met betrekking tot de BRICS-landen vanuit systemisch oogpunt onderling verenigbaar zijn en dat de aangenomen beleidslijnen worden weerspiegeld in de EU-dialoog met huidige wereldmachten als de VS, Canada en Japan; meent dat de EU-delegaties in de BRICS-landen en andere relevante opkomende mogendheden nauwere onderlinge verbindingen moeten onderhouden om doorlopend toezicht op de betrekkingen tussen de BRICS-landen en relevante gevoeligheden te houden en deze te analyseren, om zo een systemischer aanpak mogelijk te maken; is in dit verband van oordeel dat de EU-delegaties in de BRICS-landen onderzoek moeten doen naar het standpunt van elk BRICS-land ten aanzien van mondiaal bestuur, mondiale uitdagingen en zijn betrekkingen met de andere BRICS-landen; is van oordeel dat de EU haar inspanningen en middelen opnieuw moet richten op het leiden van het hervormingsproces van een mondiaal bestuursstelsel en van internationale organisaties met het oog op een meer alomvattend forum voor consensusvorming en een besluitvormingsproces op mondiaal niveau, met name de hervorming van de VN-Veiligheidsraad en het wereldwijde financiële multilateralisme;

26.  gelooft dat bij het versterken van de partnerschappen met de BRICS-landen de focus moet blijven liggen op „doeltreffend multilateralisme” en op een betere coördinatie van mondiale bestuurskwesties op multilaterale fora; vraagt dat de EU blijft proberen om de BRICS-landen ervan te overtuigen dat deze lijn de juiste is;

27.  is van mening dat het Parlement moet deelnemen aan de bilaterale topbijeenkomsten tussen de EU en haar strategische partners;

28.  is de mening toegedaan dat contactambtenaren van het Parlement deel zouden moeten uitmaken van het personeel van de EU-delegaties in de BRICS-landen, met het oog op een beter begrip van de nationale parlementaire dimensie in elk van deze landen afzonderlijk en een nauwere samenwerking en dialoog op bilaterale basis tussen het Europees Parlement en nationale parlementen, teneinde meer democratische verantwoordingsplicht in het besluitvormingsproces van internationale fora als de G8 en de G20 te bevorderen; is voorts van oordeel dat – naast de bestaande delegaties voor de betrekkingen met respectievelijk Rusland, India, China en Zuid-Afrika – ook een delegatie voor de betrekkingen met Brazilië kan worden overwogen;

29.  meent dat het desbetreffende personeel van het Parlement, om een doeltreffende democratische controle van de EU-beleidsvorming jegens de BRICS-landen en andere opkomende mogendheden te kunnen waarborgen en om een nauwere interparlementaire dialoog met dergelijke landen mogelijk te maken, deskundigheid ter zake moet ontwikkelen en dus moet beschikken over passende analyse-instrumenten en toezichtscapaciteiten, en daarnaast leden moet kunnen steunen bij het bevorderen van een resultaatgerichte dialoog; is ook van mening dat een stelsel voor personeelsuitwisseling tussen het Parlement en de EDEO in het leven moet worden geroepen om synergieën, de dialoog en de samenwerking tussen de instellingen te maximaliseren en de uitwisseling van deskundigheid te bevorderen;

30.  onderstreept dat elke verdieping van de betrekkingen en elke versterking van de politieke samenwerking met de BRICS-landen op regeringsniveau gepaard moet gaan met een voortgezette dialoog tussen organisaties uit het maatschappelijk middenveld; verzoekt de EDEO en de delegaties van de EU in dit verband om een kader tot vereenvoudiging en bevordering van interpersoonlijke contacten en van culturele en academische uitwisseling te scheppen op basis van bestaande en ad-hocprogramma's om het onderling begrip te verbeteren en gemeenschappelijke acties en initiatieven te ontwikkelen;

31.  dringt aan op meer politieke dialoog met de BRICS-landen over de inachtneming van de mensenrechten en van sociale en milieunormen; herinnert er in dit verband aan dat de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling enkel kunnen worden verwezenlijkt als de fundamentele arbeidsnormen en de agenda van de IAO voor waardig werk worden nageleefd, aangezien deze de economie van een land ten goede komen doordat zij voor sociaal-politieke stabiliteit zorgen en het competentieniveau van de beroepsbevolking in de hand te werken;

32.  is ingenomen met de eerdergenoemde mededeling van de Commissie over een begroting voor Europa 2020, welke een voorstel bevat voor de opzet van financiële instrumenten en programma's voor het volgende meerjarige financiële kader 2014-2020; onderstreept dat het nieuwe partnerschapsinstrument voor het behartigen van de politieke en economische belangen van de EU in de rest van de wereld en voor het ondersteunen van activiteiten die niet in aanmerking komen voor officiële ontwikkelingshulp een instrument voor buitenlands beleid moet zijn; meent dat een dergelijk partnerschapsinstrument de politieke banden kan versterken en zodoende ook bevorderlijk kan zijn voor de economische banden met bepaalde landen, en juicht toe dat de harmonisering van de regelgeving een van de doelstellingen is van dit instrument; is verder van mening dat het partnerschapsinstrument over financieringslijnen voor overheidsdiplomatie moet beschikken om de betrekkingen van de afzonderlijke landen met de EU te consolideren en invloed, partnerschap en verbondenheid te bevorderen; gelooft echter dat ook aan aanvullende financieringslijnen moet worden gedacht ter ondersteuning van de democratie, consolidering van de rechtsstaat, beter onderwijs en vermindering van de sociale ongelijkheden; is van oordeel dat bij de nieuwe opzet van financiële instrumenten en programma's bijzondere aandacht moet worden besteed aan de samenwerking met opkomende mogendheden en potentiële opkomende mogendheden bij de opbouw van democratische structuren en de ontwikkeling van een goed bestuur en de rechtsstaat, maatschappelijke organisaties, goede onderwijssystemen en een progressieve sociale insluiting; is ingenomen met het voorstel van de Commissie om het beginsel van voorwaardelijkheid op te nemen in alle programma's en instrumenten van de EU, en gelooft dat dit van essentieel belang is voor het bereiken van betere resultaten bij de bevordering van mensenrechten, democratie en goed bestuur als universele waarden;

33.  vraagt de BRICS-landen in de internationale ontwikkelingssamenwerking een rol op zich te nemen die beter aansluit bij hun aandeel in het mondiale bbp;

34.  verzoekt de EU en de lidstaten om initiatieven in het kader van de zuid-zuid-samenwerking te ondersteunen, en om deel te nemen aan driehoekssamenwerkingsprojecten waarin ook de BRICS-landen actief zijn;

35.  acht het van bijzonder groot belang om de samenwerking tussen de EU, de BRICS-landen en andere opkomende economieën binnen het stelsel van mondiaal bestuur en internationale organisaties te bevorderen; meent dat de EU en de VS een strategische dialoog met de BRICS-landen moeten aangaan over de hervormingsmogelijkheden van internationale organisaties; is verder van mening dat op EU-niveau aandacht moet worden besteed aan de wijze waarop in internationale fora de rol, de stem en het stemgewicht van de EU kan worden gemaximaliseerd en een meer gestroomlijnde coördinatie onder de lidstaten van de EU in dergelijke fora kan worden bereikt en daarmee een coherenter beleid ten aanzien van positief overleg, partnerschap en samenwerking met de BRICS-landen;

36.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de voorzitter van de Europese Raad, de voorzitter van de Commissie, de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor het buitenlands en veiligheidsbeleid, de Raad, het Poolse voorzitterschap van de Raad van de Europese Unie, de Commissie en het ministerie van Buitenlandse Zaken van de VS.

(1) PB L 201 van 3.8.2010, blz. 30.
(2) PB C 349 E van 22.12.2010, blz. 51.
(3) Aangenomen teksten, P7_TA(2011)0121.
(4) Aangenomen teksten, P7_TA(2011)0255.
(5) Aangenomen teksten, P7_TA(2011)0364.
(6) Aangenomen teksten, P7_TA(2011)0334.

Juridische mededeling - Privacybeleid