Index 
 Vorige 
 Volgende 
 Volledige tekst 
Procedure : 2011/2112(INI)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus : A7-0442/2011

Ingediende teksten :

A7-0442/2011

Debatten :

PV 02/02/2012 - 9
CRE 02/02/2012 - 9

Stemmingen :

PV 02/02/2012 - 12.13
Stemverklaringen
Stemverklaringen

Aangenomen teksten :

P7_TA(2012)0029

Aangenomen teksten
PDF 145kWORD 65k
Donderdag 2 februari 2012 - Brussel
Ontwikkelingsamenwerking van de EU met het oog op universele toegang tot energie tegen 2030
P7_TA(2012)0029A7-0442/2011

Resolutie van het Europees Parlement van 2 februari 2012 over EU-ontwikkelingssamenwerking met het oog op universele toegang tot energie tegen 2030 (2011/2112(INI))

Het Europees Parlement,

–  gezien het feit dat 2012 door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties is aangewezen als Internationaal Jaar van duurzame energie voor iedereen, waarmee zij erkent dat toegang tot energie belangrijk is voor duurzame economische ontwikkeling en voor de verwezenlijking van de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling (MDO's)(1),

–  gezien het door Ban Ki-moon, secretaris-generaal van de VN, gelanceerde initiatief inzake Duurzame Energie voor iedereen(2),

–  gezien de door Ban Ki-moon opgezette Adviesgroep voor energie en klimaatverandering (AGECC) en de aanbevelingen van deze groep van 28 april 2010, waarin zij de internationale doelstelling van universele toegang tot moderne energiediensten tegen 2030 en de verlaging met 40% van de wereldwijde energie-intensiteit tegen 2030 als prioriteiten hebben aangemerkt(3),

–  gezien de World Energy Outlook 2011 van het Internationale Energieagentschap (IEA), waarin wordt benadrukt dat ongeveer 1,3 miljard mensen wereldwijd geen toegang hebben tot elektriciteit en dat bovendien ongeveer 2,7 miljard mensen niet over schone kookvoorzieningen beschikken,

–  gezien de internationale conferentie op hoog niveau „Energie voor iedereen – Financiering van de toegang voor de armen”, die op 10 en 11 oktober 2011 plaatsvond in Oslo, Noorwegen, en de lancering van het Internationale Energie- en Klimaatpartnerschap, oftewel het Energie+-initiatief,

–  gezien de conclusies van de Raad van 19 mei 2009 over de toegang tot duurzame energiebronnen op lokaal niveau in ontwikkelingslanden, waarin wordt herhaald dat „toegang tot duurzame energiebronnen en moderne energiediensten een noodzakelijke voorwaarde is voor economische groei en sociale ontwikkeling en voor het bereiken van de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling” en dat „door bijzondere aandacht te schenken aan duurzame energie de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling dichterbij komen en wordt bijgedragen aan de aanpak van de mondiale crisis en het verlichten van de klimaatverandering”,

–  gezien de mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement van 17 juli 2002 over de samenwerking op energiegebied met de ontwikkelingslanden (COM(2002)0408),

–  gezien de mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement van 26 oktober 2004 betreffende de toekomstige ontwikkeling van het EU-Energie-initiatief en de voorwaarden voor de oprichting van een Energiefaciliteit voor de ACS-landen (COM(2004)0711),

–  gezien de mededeling van de Commissie van 13 oktober 2011 aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's met de titel „Het effect van het EU-ontwikkelingsbeleid vergroten: een agenda voor verandering” (COM(2011)0637),

–  gezien artikel 48 van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie ontwikkelingssamenwerking (A7-0442/2011),

A.  overwegende dat wereldwijd ongeveer 1,3 miljard mensen – waarvan 84% in plattelandsgebieden woont – geen toegang hebben tot elektriciteit; overwegende dat bovendien 2,7 miljard mensen niet over schone kookvoorzieningen beschikken(4) en dat dit zorgt voor rookvorming binnenshuis, wat tot meer dan 1,4 miljoen voortijdige sterfgevallen per jaar leidt en daardoor – na hiv/aids – de op één na meest voorkomende oorzaak is van voortijdige sterfgevallen wereldwijd(5); overwegende dat de huidige gebrekkige toegang tot moderne energievoorzieningen in veel arme landen tot ongelijkheid tussen mannen en vrouwen heeft geleid, en met name vrouwen en kinderen benadeelt;

B.  overwegende dat de toegang tot energie van essentieel belang is voor de uitoefening van enkele van de rechten die zijn vastgelegd in het Internationale Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten van 1966, alsook in andere internationale mensenrechtenverdragen en wetsinstrumenten inzake het milieu;

C.  overwegende dat de MDO's niet zullen worden bereikt tenzij de toegang tot energie aanzienlijk wordt verbeterd, waarvoor tot 2030 een jaarlijkse investering nodig is van naar schatting 48 miljard USD, wat gelijkstaat aan circa 3% van de wereldwijde investering in energie-infrastructuur die voor de periode tot 2030 is voorzien, en tegen 2030 zou leiden tot een lichte toename van de CO2-uitstoot van 0,7%(6);

D.  overwegende dat hernieuwbare energiebronnen, en met name kleinschalige gedecentraliseerde oplossingen, enorme potentie bevatten voor het bieden van betrouwbare, duurzame en betaalbare energievoorzieningen voor de armen, met name in plattelandsgebieden van ontwikkelingslanden; overwegende dat ontwikkelingslanden in gebieden liggen waar hernieuwbare energiebronnen, met name wind- en zonne-energie, ruim voorhanden zijn; overwegende dat er nog veel hindernissen moeten worden overwonnen om deze energiebronnen in ontwikkelingslanden te verspreiden en om te zorgen voor financiering, capaciteitsopbouw, technologieoverdracht en hervorming van het overheidsapparaat;

E.  overwegende dat het gebruik van hernieuwbare energiebronnen essentieel is voor ontwikkelingslanden om minder afhankelijk te worden van de import van fossiele brandstoffen en de daaraan verbonden prijsschommelingen; overwegende echter dat grootschalige projecten voor hernieuwbare energie (bijvoorbeeld uit waterkracht of energiegewassen) ook ernstige sociale gevolgen en milieueffecten kunnen hebben voor de lokale bevolking, namelijk op het gebied van de watervoorziening of de voedselzekerheid; overwegende dat een zorgvuldige beoordeling van de milieueffecten van hernieuwbare energiebronnen daarom een belangrijke randvoorwaarde is voor donorfinanciering;

F.  overwegende dat de toegang voor iedereen tot moderne, duurzame energiediensten toegang inhoudt tot álle benodigde en gewenste energiediensten (niet alleen elektriciteit), bijvoorbeeld verlichting, warmtebronnen om te koken, warm water, verwarmings- en koelsystemen, toegang tot informatie en communicatie, energie voor productieve doeleinden en energie voor het genereren van inkomen;

G.  overwegende dat slechts 8% van de 409 miljard USD die in 2010 werd toegekend aan subsidies voor fossiele brandstoffen in ontwikkelingslanden naar de 20% van de bevolking met het laagste inkomen is gegaan(7);

H.  overwegende dat de resultaten van de ontwikkelingsindex voor energie sterk overeenkomen met die van de index voor menselijke ontwikkeling wat betreft levensverwachting, onderwijs, bbp per capita en andere maatstaven voor de levensstandaard;

I.  overwegende dat in Afrika bezuiden de Sahara bijna 70% van de totale bevolking geen toegang heeft tot elektriciteit; overwegende dat de elektrificatie is ingehaald door de bevolkingsgroei, en dat het aantal mensen zonder toegang tot elektriciteit is toegenomen;

J.  overwegende dat met name in de minst ontwikkelde landen slechts een klein gedeelte van de bevolking toegang heeft tot het elektriciteitsnetwerk; overwegende dat dit netwerk in de nabije toekomst niet beschikbaar zal worden voor de gehele bevolking, waardoor gedecentraliseerde voorzieningen zoals kleinschalige en niet aan het net gekoppelde energieoplossingen de enige haalbare manier vormen om in de komende jaren universele toegang tot energie te bieden;

K.  overwegende dat de sleutelfactoren eerbiediging van de rechtsstaat en een krachtig bestuur moeten worden bevorderd om de particuliere investeringen aan te trekken die nodig zijn voor een volledige verwezenlijking van universele toegang tot energie;

L.  overwegende dat de laatste mededelingen van de Commissie over het onderwerp energie in ontwikkelingssamenwerking uit 2002 en 2004 dateren;

1.  benadrukt dat, hoewel er geen millenniumdoelstelling voor ontwikkeling is die specifiek betrekking heeft op energie, toegang tot moderne, duurzame energiediensten voor iedereen (hierna „universele toegang tot energie”) een randvoorwaarde is voor het behalen van de MDO's; gelooft daarom dat energie centraal zou moeten staan in het debat over de uitbanning van armoede, terwijl erop moet worden toegezien dat een betere toegang tot moderne energievoorzieningen niet in strijd is met duurzame ontwikkeling; dringt er bij de Commissie op aan een mededeling te publiceren over ontwikkelingssamenwerking en het streven naar universele toegang tot energie voor het jaar 2012, dat door de VN is uitgeroepen tot Jaar van duurzame energie voor iedereen;

2.  verzoekt de Commissie en de lidstaten de (door de VN gestelde) internationale doelstelling van universele toegang tot energie tegen 2030 te onderschrijven en over te nemen, en om hun beleid en ontwikkelingssamenwerking op deze doelstelling af te stemmen;

3.  onderstreept dat de maximalisering van het gebruik van hernieuwbare energiebronnen de ideale manier is voor de internationale gemeenschap om universele toegang tot moderne energievoorzieningen te verwezenlijken, zonder de strijd tegen klimaatverandering uit het oog te verliezen; roept de Commissie op een actieplan te ontwikkelen om de doelstelling van universele toegang tot energie op te nemen in al het relevante EU-beleid, alsook in alle onderdelen van het ontwikkelingsbeleid, zoals landbouw, industrie, handel, gezondheid en water, en te zorgen voor samenhang tussen al het beleid en alle sectoren voor deze doelstelling;

4.  is ingenomen met de benoeming van energie als een centraal onderdeel van de „agenda voor verandering”, en verwacht van de Commissie dat zij hiernaar zal handelen; verzoekt de Commissie toegang tot energie niet ondergeschikt te maken aan, noch te verwarren met, de eveneens genoemde onderdelen energiezekerheid en klimaatverandering;

5.  pleit voor de oprichting van een specifiek „energie- en ontwikkelingsprogramma” binnen de EU-ontwikkelingssamenwerking, met bijzondere aandacht voor universele toegang tot energie;

6.  merkt op dat uit ervaring is gebleken dat streefcijfers voor de uitbreiding van het net en gecentraliseerde elektriciteitsopwekking vaak niet hebben geleid tot betere energievoorzieningen voor de armen; benadrukt daarom dat hernieuwbare gedecentraliseerde oplossingen, zoals kleinschalige en niet aan het net gekoppelde energieoplossingen, moeten worden gesteund om alle delen van de bevolking van ontwikkelingslanden te bereiken, en met name arme bevolkingsgroepen en de plattelandsbevolking; roept de EU op haar inspanningen, zowel financieel als technisch, te richten op deze kleinschalige oplossingen voor energiearmoede in afgelegen gebieden;

7.  merkt op dat hernieuwbare energiebronnen in veel ontwikkelingslanden een enorm potentieel bieden voor het waarborgen van een duurzame energievoorziening en voor het verminderen van de afhankelijkheid van fossiele brandstoffen, waardoor deze landen minder kwetsbaar zouden worden voor energieprijsschommelingen;

8.  benadrukt dat de energiefaciliteit internationaal gezien één van de weinige financiële mechanismen is om financiering te verlenen voor kleinschalige oplossingen op het gebied van hernieuwbare energie, en roept de Commissie op de financiering voor dergelijke projecten in de volgende financieringsperiode vanaf 2014 voort te zetten en uit te breiden;

9.  roept de Commissie op het effect te beoordelen van de investeringen die worden gesteund door de energiefaciliteit op het vlak van de verbetering van de toegang tot basisdiensten op energiegebied voor mensen die in armoede leven, en de efficiëntie en effectiviteit van de opvolger van de energiefaciliteit dienovereenkomstig te verhogen in de nieuwe financieringsperiode na 2013;

10.  benadrukt dat het gebruik van hernieuwbare bronnen voor de energievoorziening – bij een goede uitvoering – in ontwikkelingslanden een voordelige oplossing kan zijn die gunstig is voor de volksgezondheid, het milieu en de lokale ontwikkeling; onderstreept echter dat rekening moet worden gehouden met de milieueffecten van het gebruik van hernieuwbare energie voor de verbetering van de universele toegang tot energie, met name in het geval van waterkracht, biomassa of biobrandstoffen;

11.  verzoekt de EU duidelijke richtsnoeren te ontwikkelen in het kader van duurzaamheidscriteria voor de financiering van hernieuwbare-energieprojecten; roept de Commissie op het gebruik van gedecentraliseerde hernieuwbare energie of duurzame koolstofarme/hoge energie-efficiëntie een prioritaire voorwaarde te maken voor de verlening van steun aan nieuwe energieprojecten;

12.  onderstreept dat particuliere ondernemingen een rol moeten spelen bij de verwezenlijking van de MDO's door ontwikkelingslanden, met name wat betreft de universele toegang tot energie; benadrukt bovendien dat het van groot belang is de ontwikkeling van financiële middelen en passende technologische kennis in lage-inkomensmarkten te ondersteunen, met name via nauwe betrokkenheid van particuliere ondernemingen bij nationale en internationale institutionele partnerschappen;

13.  verzoekt de Commissie en de lidstaten zich in te zetten voor de overdracht van technologie – met inbegrip van technische kennis, informatie en optimale werkmethoden die geschikt zijn voor de levering van moderne energiediensten aan arme mensen – tussen partnerlanden in het zuiden en tussen Europa en het zuiden via ontwikkelingssamenwerking en de energiefaciliteit, met het oog op capaciteitsontwikkeling, onder meer door middel van twinning, personeelsuitwisseling en praktijkgerichte opleiding, voor het beoordelen en opnemen van technologische mogelijkheden; is in dit verband ook voorstander van de overdracht van technologie op het gebied van energie-efficiëntie, zodat energie op de meest productieve manier kan worden gebruikt en de maximale capaciteit van een bepaalde hoeveelheid energie wordt bereikt;

14.  merkt op dat er bij de ontwikkeling en financiering van programma's en projecten bijzondere aandacht moet worden geschonken aan productief energiegebruik, als cruciaal instrument voor de sociaaleconomische opbouw en inkomensverwerving;

15.  onderstreept dat er behoefte is aan doeltreffende partnerschappen tussen de overheidssector, de privésector, gemeenschappen en lokale regeringen om de toegang tot duurzame energiediensten uit te breiden; roept de Commissie op waar mogelijk gebruik te maken van een marktbenadering voor nieuwe/innovatieve energieoplossingen, door bijvoorbeeld plaatselijke productie te stimuleren, de introductie ervan op de markt te vereenvoudigen of door marktinformatie te verstrekken, om op die manier te zorgen voor eigen plaatselijke inbreng en duurzaamheid; verzoekt de Commissie met name om de ontwikkeling van de bestuurscapaciteit en het mkb te stimuleren, zodat kleinschalige energievoorzieningsprojecten kunnen worden gereproduceerd;

16.  meent dat particuliere investeringen en de deelname van de privésector fundamenteel zijn voor een volledige verwezenlijking van universele toegang tot energie; verzoekt de Commissie zich in al haar hulpacties in te zetten voor de rechtsstaat, met name in de minst ontwikkelde landen;

17.  verzoekt de EU-delegaties om EU-bedrijven die in de energiesector willen investeren informatie te bieden over belastingen, stimuleringsmaatregelen en wettelijke voorschriften in ontwikkelingslanden;

18.  verzoekt de Europese Commissie de uitwisseling van de meest efficiënte stimuleringsmaatregelen voor de uitbreiding van energie-infrastructuur in ontwikkelingslanden te vergemakkelijken;

19.  pleit voor de ondersteuning van de ontwikkeling en bevordering van degelijke beleids- en rechtskaders en technische normen die de plaatselijke capaciteit versterken en zorgen voor vertrouwen bij de investeerders uit de privésector, met inbegrip van de mobilisering van plaatselijke investeringsbronnen;

20.  onderstreept de centrale rol die overheidsfinanciering van partnerregeringen, internationale financiële instellingen en officiële ontwikkelingshulp spelen bij het aantrekken van de nodige privé-investeringen; benadrukt ook dat EU-hulp voor de verbetering van de toegang tot energie de lokale economie, groene banen en armoedebestrijding moet stimuleren, en niet gebonden mag zijn aan bedrijven uit de EU en ook niet mag worden gebruikt om deze bedrijven te subsidiëren;

21.  erkent dat de overheidssector alleen niet in staat zal zijn in alle financiële middelen te voorzien die nodig zijn voor het uitbreiden van de toegang tot energie; wijst in dit verband op het belang van privé-investeerders en marktgerichte hervormingen in de energiesector; benadrukt echter dat de groeiende nadruk op het gebruik van partnerschappen tussen de openbare en de particuliere sector en het aantrekken van privéfinanciering lokale projecten voor hernieuwbare energie financieel minder aantrekkelijk kan maken, aangezien dergelijke projecten minder „bankabel” zijn dan grootschalige, aan het elektriciteitsnet gerelateerde projecten, die vaak de belangen dienen van grote ondernemingen; benadrukt daarom dat de uiteindelijke verantwoordelijkheid voor het verzekeren van toegang tot universele diensten, en met name tot betaalbare energie voor arme en afgelegen bevolkingsgroepen, bij de staat blijft liggen;

22.  benadrukt het feit dat er verschillende manieren bestaan voor partnerregeringen om vooruitgang te boeken op het vlak van universele toegang tot energie door middel van wetgeving, regulering, contracten of het verlenen van vergunningen door universeledienstverplichtingen op te leggen, die afgestemd zijn op de behoeften en mogelijkheden van de landen, zoals:

   streefdoelen inzake dekkingsgraad in concessie- of vergunningsovereenkomsten,
   een gedifferentieerde benadering van consumenten op basis van hun financiële capaciteit,
   subsidies of fondsen die hoofdzakelijk gericht zijn op bepaalde categorieën consumenten en afgelegen plattelandsgebieden,
   de herziening van contraproductieve subsidies, belastingen en heffingen, zoals een omschakeling van de bevoordeling van fossiele brandstoffen naar de bevoordeling van gedecentraliseerde hernieuwbare energiebronnen met het oog op de verbetering van de toegang tot energie en energie-efficiëntie,
   liberalisering van de toegang van operatoren tot niet-bediende gebieden,
   fiscale stimuleringsmaatregelen om de uitbreiding van de infrastructuur te vereenvoudigen,
   maatregelen om ervoor te zorgen dat de beschikbare energie zo efficiënt mogelijk wordt gebruikt;

23.  roept de ontwikkelingslanden op zich volledig in te zetten voor de verwezenlijking van universele toegang tot energie, en is voorstander van een grotere hulpverlening aan de ministeries van energie in ontwikkelingslanden om hen in staat te stellen te pleiten voor steun – in het kader van de nieuwe financieringsperiode – voor universele toegang tot energie, met inbegrip van de ontwikkeling van langetermijnstrategieën voor duurzame energie en verbeterde regionale samenwerking op het vlak van energie;

24.  benadrukt het belang van een transparante en democratische deelname van het maatschappelijk middenveld, plaatselijke autoriteiten en regelgevers in de energiesector, om hen in staat te stellen toezicht te houden op de verlening van universele toegang tot energie, en met het oog op goed bestuur, eerlijke concurrentie en corruptiebestrijding;

25.  dringt er bij de nationale parlementen van ontwikkelingslanden en ngo's op aan dat zij hun rol vervullen bij de waarborging en monitoring van de transparantie, de democratische processen en een stabiel juridisch kader;

26.  merkt met bezorgdheid op dat het energiepartnerschap tussen Afrika en de EU zich met name lijkt te richten op grote projecten en interconnectoren waarbij minder nadruk op lokale energieoplossingen wordt gelegd; verzoekt de EU met klem zich te weerhouden van een van bovenaf georganiseerde aanpak voor de ontwikkeling van energie-infrastructuur, aangezien grootschalige infrastructuren niet altijd binnen de economische en sociale structuur van het land passen en de armen – die meestal meer gebaat zijn bij kleinere, lokale energiebronnen – geen toegang tot energie bieden;

27.  spoort de EU aan een dialoog te starten met partnerregeringen en het maatschappelijk middenveld in ontwikkelingslanden om ervoor te zorgen dat zowel in het nationale energiebeleid als in de strategieën voor armoedebestrijding rekening wordt gehouden met universele toegang tot energie;

28.  wenst dat in de dialoog met partnerlanden en regionale organen specifiek rekening wordt gehouden met de voordelen van het opnemen van de ontwikkeling van energiediensten voor kookvoorzieningen in de nationale en regionale ontwikkelingsplannen; wenst eveneens dat de partnerlanden en regionale organen worden aangemoedigd een dialoog aan te gaan met de plaatselijke autoriteiten en niet-overheidsactoren die betrokken zijn bij energie voor huishoudelijk gebruik (koken), met als doel te bepalen hoe het best kan worden gezorgd voor een aanzienlijke schaalvergroting en een vermindering van het aantal sterfgevallen als gevolg van ademhalingsziekten; pleit voor het gebruik van efficiëntere kooksystemen, aangezien de traditionele verbranding van grote hoeveelheden biomassa op open vuur schadelijk is voor de gezondheid – met name voor vrouwen en kinderen – en bijdraagt aan de ontbossing;

29.  vraagt de Commissie jaarlijks verslag uit te brengen over de geboekte vooruitgang op het vlak van de verwezenlijking van de universele toegang tot energie, na betrouwbare indicatoren te hebben vastgesteld, en over de bijdrage van de EU-ontwikkelingssamenwerking op dit gebied;

30.  meent dat de steun van de Commissie en de lidstaten voor de ontwikkeling van energiediensten gebaseerd moet zijn op een beoordeling van de relatieve financiële kosten en resultaten van alle opties, rekening houdend met de geleverde bijdrage voor de verwezenlijking van de MDO's en nationale ontwikkelingsdoelstellingen, alsook met de relatieve kosten en voordelen van gedecentraliseerde en gecentraliseerde energiesystemen;

31.  benadrukt dat de MDO's – met name die op het vlak van armoede, aangezien toegang tot betaalbare energievoorzieningen alleen kan worden verwezenlijkt door het aantal mensen dat van 1 USD per dag leeft tegen 2015 te verlagen – in de nationale energiestrategieën van ontwikkelingslanden moeten worden verwerkt;

32.  vraagt de Commissie de mogelijke financieringsbronnen voor klimaatverandering en de koolstofmarkt te herzien voor investeringen in universele toegang tot duurzame koolstofarme energie voor de armen, en dienovereenkomstig te gebruiken;

33.  roept de Commissie op nieuwe resultaatgerichte methoden in de energiesector te steunen, zoals resultaatgerichte financiering, betaling bij levering of op output gebaseerde steun, die momenteel ook worden getest door andere donoren, om op die manier het belang van vraaggestuurde hulp („op verzoek van de partner”) te benadrukken in plaats van aanbodgestuurde hulp („de donor beschikt over een deskundige”);

34.  dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan te erkennen dat energieverbruik door de armen in ontwikkelingslanden momenteel niet aanzienlijk bijdraagt (en dit in de nabije toekomst ook niet zal doen) tot de mondiale broeikasgasemissies (1,3% van de totale uitstoot tegen 2030, volgens het IEA), en dat om in die landen te zorgen voor een minimale levensstandaard het verbruik per hoofd van moderne energiediensten moet toenemen zonder gebonden te zijn aan te strenge maatregelen ter beperking van de klimaatverandering;

35.  stelt bezorgd vast dat grote infrastructuurprojecten voor waterkrachtenergie een prioriteit blijven voor de Wereldbank en de EIB; herinnert eraan dat uit ervaring is gebleken dat dergelijke projecten de toegang voor de armen niet per se verbeteren, en dat deze doelstelling beter kan worden verwezenlijkt met mini- of microwaterkrachtinstallaties die aan de plaatselijke vraag voldoen en waarmee de nadelen van grotere projecten voor de samenleving en het milieu worden voorkomen;

36.  betreurt het gebrek aan gevoeligheid en bankcapaciteit voor kleinschalige energieprojecten van de zijde van de EIB, de Europese instellingen voor ontwikkelingsfinanciering en de internationale financiële instellingen, en wenst dat zij hun engagement in de energiesector voornamelijk richten op de universele toegang tot energie, eveneens door kleinschalige en niet aan het net gekoppelde projecten te steunen, met name in plattelandsgebieden, en door universeledienstverplichtingen voor de levering van universele toegang tot energie op te nemen in hun energieprojecten en -subsidies;

37.  roept de Commissie en de lidstaten op het gebruik van kernenergie in ontwikkelingslanden niet te steunen noch anderszins aan te moedigen, gezien de ernstige vragen die rijzen met betrekking tot veiligheid en duurzaamheid;

38.  prijst de werkzaamheden van het Energie-initiatief van de Europese Unie (EUEI), de faciliteit voor partnerschapsdialoog van het EUEI (EUEI-PDF) en het energiepartnerschap tussen Afrika en de EU; is verheugd over het Energie+-initiatief en roept de Commissie en de lidstaten op te zorgen voor meer samenwerking en engagement in het kader van deze initiatieven, om op die manier de coördinatie van de internationale hulp op het gebied van energie te bevorderen;

39.  beschouwt de Rio+20-top in juni 2012 als een goede gelegenheid om zowel concrete doelstellingen voor de uitbanning van energiearmoede als een routekaart voor de verwezenlijking daarvan voor te stellen, in het kader van een mondiale strategie voor een groenere economie; roept de Commissie en de lidstaten op de universele toegang tot energie op te nemen in het Rio+20-proces;

40.  dringt erop aan dat de universele toegang tot energie wordt opgenomen in de – nog op te stellen – MDO's na 2015;

41.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Commissie, de Raad, de EDEO en de ACS-EU-Raad van Ministers.

(1) Verenigde Naties, Algemene Vergadering, 65e zitting, door de Algemene Vergadering aangenomen resolutie 65/151, International Year for Sustainable Energy for All, New York, 21 januari 2011.
(2) „VN, secretaris-generaal, Ban Ki-moon, My priorities as Secretary-General”.
(3) „VN, secretaris-generaal, Ban Ki-moon, My priorities as Secretary-General”.
(4) Energy for All, Financing Access for the Poor, special early excerpt from the World Energy Outlook 2011, voor het eerst gepresenteerd in oktober 2011 tijdens de „Energy for all”-conferentie in Oslo, Noorwegen; OESO/ IEA, oktober 2011; http://www.iea.org/papers/2011/weo2011_energy_for_all.pdf, blz. 3.
(5) Ibid, blz. 28.
(6) Ibid, blz. 27.
(7) Ibid, blz. 40.

Juridische mededeling - Privacybeleid