Index 
 Vorige 
 Volgende 
 Volledige tekst 
Procedure : 2009/2170(INL)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus : A7-0152/2012

Ingediende teksten :

A7-0152/2012

Debatten :

Stemmingen :

Stemverklaringen
Stemverklaringen

Aangenomen teksten :

P7_TA(2012)0200

Aangenomen teksten
PDF 145kWORD 60k
Donderdag 10 mei 2012 - Brussel
Het recht dat van toepassing is op niet-contractuele verbintenissen (Rome II)
P7_TA(2012)0200A7-0152/2012
Resolutie
 Bijlage

Resolutie van het Europees Parlement van 10 mei 2012 met aanbevelingen aan de Commissie betreffende de wijziging van Verordening (EG) nr. 864/2007 betreffende het recht dat van toepassing is op niet-contractuele verbintenissen (Rome II) (2009/2170(INI))

Het Europees Parlement,

–  gezien artikel 225 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

–  gezien artikel 81 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name lid 2, onder c),

–  gezien de artikelen 8 en 10 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en de artikelen 7 en 11 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie,

–  gezien de aanstaande toetreding van de Unie tot dit verdrag, overeenkomstig artikel 6, lid 2, van het Verdrag betreffende de Europese Unie,

–  gezien Verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken(1), en met name op artikel 2 en artikel 5, lid 3, en gezien het voorstel tot herschikking van deze verordening (COM(2010)0748),

–  gezien het arrest van het Hof van Justitie van 7 maart 1995 in zaak C-68/93, Shevill, (Jurispr. 1995, blz. I-415),

–  gezien het arrest van het Hof van Justitie van 25 oktober 2011 in de gevoegde zaken C-509/09 en C-161/10, eDate Advertising GmbH(2),

–  gezien de conclusie van advocaat-generaal Mancini in zaak 352/85, Bond van Adverteerders en anderen/Nederland (Jurispr. 1988, blz. 2085), het arrest in zaak C-260/89, Elliniki Radiofonia Tileorasi (ERT-AE) (Jurispr. 1991, blz. I-2925), het arrest en de conclusie van advocaat-generaal Van Gerven in zaak C-159/90, Society for the Protection of Unborn Children Ireland Ltd (Jurispr. 1991, blz. I-4685), en de conclusie van advocaat-generaal Jacobs in zaak C-168/91, Christos Konstantinidis (Jurispr. 1993, blz. I-1191),

–  gezien het oorspronkelijke voorstel van de Commissie voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende het recht dat van toepassing is op niet-contractuele verbintenissen (COM(2003)0427),

–  gezien zijn standpunt van 6 juli 2005 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende het recht dat van toepassing is op niet-contractuele verbintenissen („Rome II”)(3),

–  gezien Verordening (EG) nr. 864/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 11 juli 2007 betreffende het recht dat van toepassing is op niet-contractuele verbintenissen („Rome II”)(4), („de Rome II-verordening”), in het bijzonder artikel 30, lid 2(5),

–  gezien de vergelijkende studie in opdracht van de Commissie naar de situatie in de 27 lidstaten van het recht dat van toepassing is op niet-contractuele verbintenissen die voortvloeien uit aantasting van de persoonlijke levenssfeer en van de persoonlijkheidsrechten(6),

–  gezien het verschijnsel „smaadtoerisme”(7),

–  gezien de Britse „Defamation Bill” (wet op laster)(8),

–  gezien de openbare hoorzitting van 28 januari 2010(9),

–  gezien de door de rapporteur van de Commissie juridische zaken opgestelde werkdocumenten en de grote hoeveelheid wetenschappelijke publicaties over dit onderwerp(10),

–  gezien de artikelen 42 en 48 van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie juridische zaken (A7-0152/2012),

A.  overwegende dat het Hof van Justitie zich, overeenkomstig het arrest Shevill, in eDate Advertising op het standpunt heeft gesteld dat artikel 5, lid 3, van Verordening (EG) nr. 44/2001 zodanig moet worden uitgelegd, dat, in geval van vermeende aantasting van de persoonlijkheidsrechten door het online plaatsen van informatie op een website, de persoon die van mening is dat zijn rechten aangetast zijn, een vordering tot vergoeding van de gehele veroorzaakte schade aanhangig kan maken, hetzij bij een gerecht van de lidstaat van de plaats van vestiging van de uitgever van de informatie, hetzij bij een gerecht van de lidstaat waar de uitgever het centrum van zijn belangen heeft gevestigd; overwegende dat deze persoon, in plaats van het instellen van een vordering tot vergoeding van de gehele veroorzaakte schade, zijn vordering tevens aanhangig kan maken bij een gerecht in elke lidstaat op het grondgebied waarvan de online geplaatste informatie toegankelijk is of is geweest; overwegende dat deze gerechten alleen bevoegd zijn ten aanzien van de op het grondgebied van de lidstaat van het aangezochte gerecht veroorzaakte schade;

B.  overwegende dat de Rome II-verordening geen bepaling bevat betreffende bepaling van het toepasselijk recht bij aantasting van de persoonlijke levenssfeer en van de persoonlijkheidsrechten;

C.  overwegende dat het beraad over een passende bepaling werd beïnvloed door de controverse over „smaadtoerisme”, een vorm van forumshopping waarbij de eiser ervoor kiest een vordering wegens smaad of laster aanhangig te maken binnen het rechtsgebied waar hij met grote waarschijnlijkheid een positief resultaat kan verwachten, in het bijzonder Engeland en Wales, gebieden die gelden als het „vorderingsvriendelijkst” ter wereld; overwegende, echter, dat dit een zaak is die verder gaat dan het Verenigd Koninkrijk en ook van belang is voor andere rechtsgebieden;

D.  overwegende dat de hoge proceskosten in deze rechtsgebieden en de potentieel hoge schadevergoedingen die daar worden toegekend, naar verluidt een bevriezend effect hebben op de vrijheid van meningsuiting; overwegende dat uitgevers bij hoge proceskosten gedwongen kunnen worden tot een schikking, zelfs wanneer zij een adequaat verweer menen te hebben;

E.  overwegende dat de wet op smaad, die momenteel in behandeling is in het Britse parlement, een veelbelovend middel is om een eind te maken aan het verlammende effect op uitgevers, hoewel de wet waarschijnlijk geen oplossing biedt voor het probleem van hoge proceskosten;

F.  overwegende dat het internet heeft gezorgd voor een extra complicatie, namelijk de virtuele wereldwijde toegankelijkheid in combinatie met het permanente karakter van online geplaatste informatie, de opkomst van blogs en de anonieme plaatsing van bijdragen;

G.  overwegende dat persvrijheid en vrijheid van de media fundamentele kenmerken van een democratische samenleving zijn;

H.  overwegende dat rechtsmiddelen beschikbaar moeten zijn wanneer deze vrijheid wordt misbruikt, in het bijzonder wanneer dit leidt tot beschadiging van het privéleven en de reputatie van mensen(11); overwegende dat iedere lidstaat zich zou moeten verzekeren dat zulke hulpmiddelen bestaan en doeltreffend zijn in gevallen van inbreuk; overwegende dat lidstaten moeten streven om zich te verzekeren dat buitensporig hoge juridische kosten de eiser in de praktijk niet weerhouden van gerechtigheid; overwegende dat ook de media geruïneerd kunnen worden door proceskosten;

I.  overwegende dat elke staat zelf een evenwicht moet vinden tussen het door artikel 8 van het EVRM gewaarborgde recht op eerbiediging van het privéleven, en het door artikel 10 van het EVRM gewaarborgde recht op vrijheid van meningsuiting;

J.  overwegende dat de Unie met haar toetreding tot het EVRM niettemin een gemeenschappelijke maatstaf zal moeten vaststellen voor grensoverschrijdende zaken die betrekking hebben op de vrijheid van levering van goederen en diensten als gevolg van de door advocaat-generaal Mancini in Bond van Adverteerders voorziene „dialectische ontwikkeling”, de arresten Elliniki Radiofonia Tileorasi en Society for the Protection of Unborn Children Ireland Ltd, de conclusie van advocaat-generaal Jacobs in Christos Konstantinidis, alsook de stelling die advocaat-generaal Van Gerven poneerde in Society for the Protection of Unborn Children Ireland Ltd(12): „Een nationale regel die, om aan te tonen dat hij in overeenstemming is met het [Unie]recht, stoelt op juridische begrippen als dwingende eisen van algemeen belang of van openbare orde... valt ”binnen de werkingssfeer' van het [Unie]recht„, aangezien de lidstaten weliswaar over enige discretionaire bevoegdheid beschikken bij de definiëring van de concepten ”algemeen belang' en „openbare orde”, maar de Unie de reikwijdte van deze concepten controleert wanneer sprake is van maatregelen die binnen de werkingssfeer van de Unie vallen, en deze concepten „voor de hele [Unie] op uniforme wijze en op grond van het [Unie]recht gerechtvaardigd en afgebakend moeten zijn, waarbij derhalve de algemene beginselen inzake fundamentele rechten en vrijheden in aanmerking genomen dienen te worden”;

K.  overwegende dat het desondanks niet gepast zou zijn internationaal-privaatrechtelijke regels vast te stellen voor de bepaling van het toepasselijk recht die er op enigerlei wijze toe leiden dat één recht beter wordt beschermd dan een ander, of die zijn gericht op beperking van de reikwijdte van het recht van een bepaalde lidstaat, met name in het licht van de in artikel 26 van de Rome II-verordening opgenomen clausule betreffende de openbare orde/ordre public; overwegende dat het derhalve bijzonder belangrijk is de in de Brussel I-verordening genoemde controle op de openbare orde te handhaven;

L.  overwegende dat voor het recht van antwoord het criterium van de nauwste banden moet worden toegepast, aangezien deze voorziening snel moet worden verstrekt en een voorlopig karakter heeft; overwegende dat de bepaling tevens moet voorzien in de autonomie van partijen en de mogelijkheid te kiezen voor toepassing van de lex fori, waarbij de eiser ervoor kiest om bij het gerecht van de media een in meer dan één lidstaat gesteunde vordering tot schadevergoeding aanhangig te maken;

M.  overwegende dat de Commissie voorts, ter bevordering van collectieve goederen als terugdringing van de procesvoering, bevordering van de toegang tot de rechter, waarborging van het goed functioneren van de interne markt en van een goed evenwicht tussen vrijheid van meningsuiting en het recht op een privéleven, de betrokken partijen uitvoerig dient te raadplegen, waaronder journalisten, de media en gespecialiseerde advocaten en rechters, met het oog op een voorstel tot oprichting van een centrum voor vrijwillige beslechting van grensoverschrijdende geschillen die voortvloeien uit aantasting van de persoonlijke levenssfeer en de persoonlijkheidsrechten, waaronder laster, door middel van alternatieve geschillenbeslechting (alternative dispute resolution - ADR); overwegende dat dit een veel progressievere en voor de 21e-eeuw passende benadering van de beslechting van dergelijke geschillen zou zijn, en een overgang naar een modernere, bemiddelingsvriendelijke rechtscultuur zou vergemakkelijken;

N.  overwegende dat de lidstaten het gebruik van een toekomstig centrum voor ADR kunnen stimuleren en bevorderen, ook door te voorzien in de mogelijkheid dat niet-gebruikmaking van het centrum in aanmerking wordt genomen bij de verwijzing in de kosten;

O.  overwegende dat het centrum uiteindelijk uit eigen middelen gefinancierd kan worden;

1.  verzoekt de Commissie op grond van artikel 81, lid 2, onder c) van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en in navolging van de in de bijlage geformuleerde gedetailleerde aanbevelingen een voorstel in te dienen dat strekt tot aanvulling van de Rome II-verordening met een bepaling die het toepasselijk recht regelt bij niet-contractuele verbintenissen die voortvloeien uit aantasting van de persoonlijke levenssfeer en de persoonlijkheidsrechten, waaronder begrepen laster;

2.  verzoekt de Commissie voorts op grond van artikel 81, lid 2, onder d) van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, een voorstel in te dienen tot oprichting van een centrum voor vrijwillige beslechting van grensoverschrijdende conflicten die voortvloeien uit aantasting van de persoonlijke levenssfeer en de persoonlijkheidsrechten, waaronder begrepen laster, door middel van alternatieve geschillenbeslechting;

3.  wijst erop dat deze aanbevelingen in overeenstemming zijn met de grondrechten en het subsidiariteitsbeginsel;

4.  is van oordeel dat het verlangde voorstel geen financiële gevolgen heeft;

5.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie en bijgaande gedetailleerde aanbevelingen te doen toekomen aan de Commissie en de Raad.

(1) PB L 12 van 16.1.2001, blz. 1.
(2) Nog niet gepubliceerd in Jurisprudentie.
(3) PB C 157 E van 6.7.2006, blz. 370.
(4) PB L 199 van 31.7.2007, blz. 40.
(5) De Commissie legt uiterlijk op 31 december 2008 het Europees Parlement, de Raad en het Europees Economisch en Sociaal Comité een studie voor over de situatie van het recht dat van toepassing is op niet-contractuele verbintenissen die voortvloeien uit aantasting van de persoonlijke levenssfeer en de persoonlijkheidsrechten, waarbij rekening wordt gehouden met de regelgeving inzake persvrijheid en vrijheid van meningsuiting in de media en kwesties inzake collisie in verband met Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens.
(6) JLS/2007/C4/028, definitief verslag.
(7) Zie de vijfde Dame Ann Ebsworth Memorial Public Lecture, uitgesproken door Rt. Hon. The Lord Hoffmann op 2 februari 2010, en Trevor C. Hartley,„'Libel Tourism” and Conflict of Laws„, ICLQ vol 59, blz. 25, januari 2010.
(8) Gepubliceerd als raadplegingsdocument op http://www.justice.gov.uk/consultations/docs/draft-defamation-bill-consultation.pdf; zie tevens het eerste verslag van de gemengde commissie van het Britse parlement op http://www.publications.parliament.uk/pa/jt201012/jtselect/jtdefam/203/20302.htm.
(9) Hoorzitting over persoonlijkheidsrechten, in het bijzonder in verband met laster, in de context van het internationaal privaatrecht, en met name de Rome II-verordening. De bijdragen van de sprekers zijn te vinden op: http://www.europarl.europa.eu/activities/committees/eventsCom.do?page=2&product=CHE&language=EN&body=JURI
(10) DT\820547EN.doc en DT\836983EN.doc.; zie in het bijzonder de publicaties van juli 2010 op het online symposium Rome II and Defamation: http://conflictoflaws.net/2010/rome-ii-and-defamation-online-symposium door Jan von Hein, hoogleraar burgerlijk recht, internationaal privaatrecht en vergelijkende rechtswetenschap aan de Universiteit van Trier, Duitsland, (de rapporteur is in het bijzonder professor Hein dank verschuldigd voor het voorstel dat in dit document uiteengezet wordt), Trevor Hartley, emeritus hoogleraar aan de London School of Economics, Andrew Dickinson, gastonderzoeker internationaal privaatrecht aan het British Institute of International and Comparative Law en gasthoogleraar aan de Universiteit van Sydney, Olivera Boskovic, hoogleraar rechten aan de Universiteit van Orléans, Bettina Heiderhoff, hoogleraar rechten aan de Universiteit van Hamburg, Nerea Magallón, voormalig hoogleraar rechten aan de Universiteit van Baskenland, momenteel docent internationaal privaatrecht te Santiago de Compostela, Louis Perreau-Saussine, hoogleraar rechten aan de Universiteit van Nancy, en Angela Mills Wade, directeur van de European Publishers Council. Zie ook Jan-Jaap Kuipers, „Towards a European Approach in the Cross-Border Infringement of Personality Rights”, 12 German Law Journal 1681-1706 (2011), op http://www.germanlawjournal.com/index.php?pageID=11&artID=1379. Zie voor de EU en grondrechten: Darcy S. Binder, „The European Court of Justice and the Protection of Fundamental Rights in the European Community: New Developments and Future Possibilities in Expanding Fundamental Rights Review to Member State Action”, Jean Monnet Working Paper nr. 4/95, op http://centers.law.nyu.edu/jeanmonnet/papers/95/9504ind.html.
(11) Thans wordt het EVRM geacht bescherming te bieden aan de reputatie als deel van het privéleven (zie N/Zweden), nr. 11366/85).
(12) Paragraaf 31.


BIJLAGE BIJ DE RESOLUTIE:

GEDETAILLEERDE AANBEVELINGEN BETREFFENDE DE INHOUD VAN HET VERLANGDE VOORSTEL

Het Europees Parlement is van mening dat de volgende overweging 32 bis en het volgende artikel 5 bis dienen te worden toegevoegd aan Verordening (EG) nr. 864/2007 betreffende het recht dat van toepassing is op niet-contractuele verbintenissen („Rome II”):

Overweging 32 bis

Deze verordening belet de lidstaten niet hun grondwettelijke bepalingen inzake persvrijheid en vrijheid van meningsuiting in de media toe te passen. Met name kan de toepassing van een bepaling van het door deze verordening aangewezen recht die zou leiden tot een aanzienlijke beperking van het toepassingsgebied van deze grondwettelijke bepalingen, afhankelijk van de omstandigheden van de zaak en de rechtsorde van de lidstaat van de rechter, worden beschouwd als zijnde in strijd met de openbare orde (ordre public) van het land van de rechter.

Artikel 5 bis

Persoonlijke levenssfeer en persoonlijkheidsrechten

1.  De niet-contractuele verbintenis die voortvloeit uit een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer of de persoonlijkheidsrechten, waaronder begrepen laster, wordt beheerst door het recht van het land waar het (de) meest significante element(en) van het verlies of de schade intreedt (intreden) of waarschijnlijk zal (zullen) intreden.

2.  Het toepasselijke recht is evenwel het recht van het land waar de verweerder zijn gewone verblijfplaats heeft wanneer deze redelijkerwijs niet had kunnen voorzien dat zijn of haar handelen in het in lid 1 bedoelde land aanzienlijke gevolgen zou hebben.

3.  Wanneer de overtreding veroorzaakt wordt door de publicatie van gedrukte materie of door een uitzending wordt het land waar de meeste schade geleden is of hoogstwaarschijnlijk geleden zal worden, beschouwd als het land waar de publicatie of uitzending hoofdzakelijk op gericht is of, indien dat niet duidelijk is, het land waar de redactionele controle uitgeoefend is, en zullen de wetten van dat land gelden. Het land waar de publicatie of uitzending op gericht is, wordt in het bijzonder bepaald door de taal van de publicatie of uitzending of door verkoop of omvang van het publiek in een bepaald land in verhouding met de totale verkoop of omvang van het publiek of door een combinatie van die factoren.

4.  Ten aanzien van het recht van antwoord of soortgelijke maatregelen en op alle preventieve maatregelen of verbodsverordeningen tegen een uitgever of omroep betreffende de inhoud van een publicatie of uitzending en betreffende de schending van privacy of van rechten betreffende persoonlijkheid voortkomende uit het behandelen van persoonlijke gegevens is het recht van toepassing van het land waar de uitgever, de omroep of de verwerker van de gegevens zijn gewone verblijfplaats heeft.

Juridische mededeling - Privacybeleid