VERSLAG over een nieuwe strategie voor de berggebieden
16 oktober 1998
Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling
Rapporteur: Giacomo Santini
Bij schrijven van 4 februari 1998 verzocht de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling een verslag op te mogen stellen over een nieuwe strategie voor de berggebieden.
Op haar vergadering van 13 maart 1998 deelde de Voorzitter van het Parlement mede dat de Conferentie van voorzitters de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling toestemming had verleend een verslag op te stellen over dit onderwerp en dat de Commissie regionaal beleid was aangewezen als medeadviserende commissie.
De Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling benoemde op haar vergadering van 22 januari 1998 de heer Santini tot rapporteur.
Zij behandelde het ontwerpverslag op haar vergaderingen van 22/23 september en 28/29 september 1998.
Op laatstgenoemde vergadering hechtte zij met algemene stemmen haar goedkeuring aan de ontwerpresolutie.
Aan de stemming namen deel: de leden Colino Salamanca, voorzitter; Santini, rapporteur; Anttila, Cabezón Alonso (verving Campos), Chesa, Filippi, Garot, Goepel, Iversen, Jové Peres, Kofoed, Martin, Mulder, Otila (verving Trakatellis), Poisson (verving Hyland), Redondo Jiménez, Rosado Fernandes, Sonneveld en Virgin (verving Sturdy).
De Commissie regionaal beleid heeft besloten geen advies uit te brengen.
Het verslag werd bij de Griffie ingediend op 16 oktober 1998.
De termijn voor de indiening van amendementen wordt bekendgemaakt in de ontwerpagenda voor de vergaderperiode waarin het verslag wordt behandeld.
A. ONTWERPRESOLUTIE
Resolutie over een nieuwe strategie voor de berggebieden
Het Europees Parlement,
- gezien artikel 148 van zijn Reglement,
- gezien de voor rekening van de Studiedienst gemaakte studie over "De berggebieden in de EU: problemen, effect van de maatregelen en noodzakelijke aanpassingen",
- gezien het verslag van de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling (A4-0368/98),
A. overwegende dat de berggebieden ca. 20% van de OCG van de EU uitmaken,
B. overwegende dat de landbouwactiviteiten in die gebieden sterk beperkt worden door tal van factoren als de hoogte, de hellingshoek, de geringe vruchtbaarheid van de bodem, de lage bevolkingsdichtheid en het versnipperde grondbezit,
C. overwegende dat er zich een soortgelijk probleem voordoet met de droge en semi-droge gebieden wegens de geringe, onregelmatige neerslag, alsook met de arctische gebieden wegens het korte groeiseizoen en het strenge klimaat,
D. overwegende dat de verbindingen en het vervoer ernstig bemoeilijkt worden door geomorfologische obstakels en dat de afstand tot bewoonde centra en markten nog voor extra problemen zorgt,
E. gezien het risico van een geleidelijke ontvolking ten gevolge van de vergrijzing van de bergbevolking en de geringe aantrekkelijkheid van die gebieden voor jongeren die zich daar zouden willen vestigen maar ontmoedigd worden door de moeilijke levensomstandigheden, het isolement en de onvoldoende vooruitzichten op een redelijk inkomen,
F. overwegende dat de berggebieden, droge en semi-droge gebieden voor de gehele Unie een onvervangbaar erfgoed met hulpbronnen van levensbelang vormen, omdat zij het behoud waarborgen van watervoorraden, bossen, zeldzame dier- en plantensoorten en habitats, en van zones voor rust en vrijetijdsactiviteiten,
G. overwegende dat die gebieden wegens hun specifieke karakter en belang voor het milieu en de samenleving derhalve niet gelijkgesteld kunnen worden met de andere plattelandsgebieden en een bijzondere, op hun behoeften afgestemde beleidsstrategie vereisen en dat de maatregelen voor de probleemgebieden daarom een flexibele structuur behoeven;
H. overwegende dat er - in het kader van de overeenkomsten inzake het grensoverschrijdend vervoer - met betrekking tot de berggebieden en met name de bergpassen is voorgesteld om een specifieke clausule op te nemen op grond waarvan deze gebieden erkend zouden worden als "milieugevoelige gebieden",
I. overwegende dat de door de berggemeenschappen, en met name door de landbouwers aan de samenleving geleverde diensten onvoldoende gecompenseerd worden,
J. gelet op de risico's die de kleine landbouwbedrijven lopen, aangezien zij de mondialisering van de markten moeilijk op eigen kracht het hoofd kunnen bieden,
K. overwegende dat deze gebieden behoefte hebben aan een basisinfrastructuur (scholen, wegen en maatschappelijke dienstverlening) om te voorkomen dat de bevolking eruit wegtrekt en dat een dergelijke ontwikkeling onomkeerbaar is wegens de teloorgang waar deze gebieden, indien ze verlaten worden, onvermijdelijk op afstevenen en de moeilijkheden en de kosten om een en ander terug te draaien,
L. overwegende dat de landbouw in de berggebieden en in de droge en semi-droge gebieden wegens de reeds genoemde natuurlijke handicaps, absoluut niet kan wedijveren met de landbouw in vlakke gebieden,
M. overwegende dat de economische maatregelen van de nationale en communautaire instanties plaatselijke initiatieven moeten aanmoedigen welke gericht zijn op endogene ontwikkeling via schepping en diversificatie van activiteiten, op de productie van goederen die zo nauw mogelijk verbonden zijn met het gebied,
N. overwegende dat het beleid op milieugebied gericht moet zijn op het verspreiden van de noodzakelijke kennis en vaardigheden onder alle belanghebbenden met het oog op een rationeel beheer van de natuurlijke hulpbronnen en een evenwichtige ruimtelijke ordening,
O. overwegende dat de bij richtlijn 268/75 door de EU ingevoerde compenserende vergoedingen in zoverre een gunstig effect hebben gehad dat zij het wegtrekken van de landbouwers uit de berggebieden, droge en semi-droge gebieden hebben afgeremd, maar dat men de berggebieden met spoed aan de hand van communautaire criteria moet blijven afbakenen waarbij deze binnen de lidstaten naar de graad van handicap gedifferentieerd worden,
P. overwegende dat in het kader van de structuurfondsen, de communautaire initiatieven als LEADER en de nieuwe strategie voor plattelandsontwikkeling voorzien moet worden in specifieke maatregelen ten behoeve van de berggebieden,
Q. overwegende dat de lopende discussie over de Agenda 2000 ook een goede gelegenheid kan zijn voor nader beraad over de problematiek van de berggebieden, omdat deze gebieden een plaats moeten krijgen die overeenkomt met hun maatschappelijke, economische en ecologische belang,
1. verzoekt de Europese Commissie om in samenwerking met de betrokken regio's en regeringen over te gaan tot versterking van de reeds voor de berggebieden en - met de nodige aanpassingen - voor de droge en semi-droge en arctische gebieden bestaande maatregelen of nieuwe initiatieven te ontplooien, inzonderheid in de volgende sectoren:
1.1. de beschikbare informatie verzamelen en bijwerken, periodiek rapporten publiceren en de Raad en het Parlement een mededeling over de berggebieden in de EU voorleggen;
1.2. een "communautair actieplan" ten behoeve van die gebieden voorleggen;
1.3. in het kader van de nieuwe maatregelen ter bevordering van de plattelandsontwikkeling voorzien in een specifiek programma voor de berggebieden, en dat ook doen in het kader van de initiatieven inzake grensoverschrijdende samenwerking;
1.4. in het kader van de hervorming van de Structuurfondsen, inzonderheid ten aanzien van de nieuwe doelstelling 2, de evaluatie- en controleprocedures versterken; op gemeentelijk of intergemeentelijk niveau de begunstigde gebieden exact afbakenen aan de hand van op de recentste gegevens berustende toelaatbaarheidscriteria; de totstandkoming van de noodzakelijke vervoers- en communicatie-infrastructuur bevorderen; zorgen voor een betere compensatie van de zijde van de Unie voor de diensten op milieugebied welke de bevolking van de berggebieden en van de andere genoemde gebieden aan de samenleving leveren;
1.5. de regelgeving van de EU inzake overheidssteun niet toepassen op de bedrijven die hun activiteiten ontplooien in natuurgebieden van grote waarde, zoals de nationale parken die in berggebieden zijn gelegen;
1.6. voor de niet onder de toekomstige doelstelling 2 vallende berggebieden het nationaal en regionaal compensatiebeleid, met de steun van de Unie in de vorm van partnerschapsovereenkomsten, stimuleren;
1.7. de thans bestaande compenserende vergoedingen behouden en verhogen met het oog op een krachtiger effect op de landbouwinkomens, mede om de ontvolkingstendens doelmatiger te kunnen bestrijden;
1.8. het vergoedingenstelsel bovendien versoepelen omdat het huidige op oppervlakte en eenheden vee berustende stelsel de natuurlijke handicaps niet adequaat kan compenseren;
1.9. voor de communautaire steun ter bevordering van investeringen en van de verwerking en het in de handel brengen van landbouwproducten, alsook voor alle structuurbeleidsmaatregelen gunstiger gedifferentieerde percentages invoeren of, mochten deze reeds bestaan, behouden;
1.10. steun verlenen voor het behoud van de traditionele productiesystemen en van de plaatselijke rassen (zoals b.v. het fokken van vrouwelijke stamboekrunderen die niet bestemd zijn voor reproductie in het bedrijf, maar voor de verkoop aan melkproducenten) en variëteiten;
1.11. nagaan of de kleine melkproducenten in de berggebieden niet buiten het melkquotastelsel kunnen worden gelaten, aangezien de melkproductie bijna altijd de enige activiteit is die hen in staat stelt te overleven en de melk bestemd is voor de bereiding van plaatselijke producten (roomboter, kaas) van hoge kwaliteit, zonder evenwel de algemene voortzetting van de melkquotaregeling daarbij ter discussie te stellen;
1.12. in het kader van het GLB specifieke fondsen voorzien voor de ondersteuning van de productie van melk, vlees en vrouwelijke fokrunderen; deze producten vormen van oudsher de grondslag van de landbouw in berggebieden, waar zij vaak de enige bron van inkomsten zijn;
1.13. aangezien de land- en bosbouw in de berggebieden een essentiële bijdrage leveren aan de ecologische stabiliteit in de regio's en aan het behoud van natuurvriendelijke teelten, moeten deze diensten via gemeenschappelijke milieuprogramma's beter worden gecompenseerd en dat moet ook gelden voor de bosbouwsector; de landbouwmilieumaatregelen uitbreiden tot de bosbouwsector; de gemeentes en de bosbouwersorganisaties in de berggebieden en in de droge en semidroge gebieden in aanmerking doen komen voor de steun ter bestrijding van bosbranden en voor herbebossing, op basis van criteria welke strekken tot bescherming van het milieu, de biodiversiteit en het landschap;
1.14. uit hoofde van het subsidiariteitsbeginsel, alle soorten steun en maatregelen zo decentraal mogelijk beheren;
1.15. in het kader van het vervoerbeleid, het meerjarenprogramma voor het toerisme en het actieplan voor de informatiemaatschappij voorrang geven aan de berggebieden voor wat betreft het vervoer over de korte afstand - vooral om het concurrentievermogen te verbeteren van de producenten in afgelegen gebieden die voor het vervoer van hun producten naar de verwerkingsbedrijven en handelscentra veel geld uit moeten geven -, de planning van de diverse vormen van toerisme, de plaatselijke samenwerking en de valorisering van de plaatselijke cultuur en tradities; de nieuwe informatietechnologieën;
1.16. benutting van het energiepotentieel van de hernieuwbare energiebronnen in de berggebieden - energie uit land- en bosbouwproducten of windkracht - via financiële stimulansen en/of mogelijkheden tot belastingaftrek;
1.17. het aanmoedigen van investeringen ten behoeve van kleine plaatselijke productie-eenheden, de traditionele ambachten, waarbij de jonge ondernemers gesteund moeten worden door middel van financiële stimulansen of fiscale voordelen opdat zij deze traditionele ambachten kunnen voortzetten, het rechtstreeks in de handel brengen van producten, de oprichting op korte afstand van centra voor het verzamelen en verhandelen van de betrokken producten;
1.18. stimulansen geven voor de oprichting van kleine bedrijven voor het drogen of dehydrateren van veevoeder;
1.19. ook rekening houden met de problemen van de berggebieden bij toetredingsonderhandelingen met de LMOE, inzonderheid ten aanzien van steunmaatregelen uit hoofde van het financieel pretoetredingsinstrument;
2. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.
B. TOELICHTING
Dit verslag is opgesteld op basis van de conclusies in de studie "Vers une politique européenne des zones de montagne - problèmes, impact des mesures et adaptations nécessaires", die thans door de Studiedienst van het Europees Parlement wordt gepubliceerd.
1) ALGEMEEN KADER
De berggebieden zijn een hulpbron voor de toekomst van Europa gebleken. Om het potentieel van de Europese berggebieden geheel in het voordeel van het continent te kunnen benutten, moet het kader van de thans bestaande beleidsvormen van de Europese Unie verbeterd worden.
Daarbij gaat het met name om het uitstippelen van een duidelijker, samenhangender en doelmatiger strategie welke gericht is op het bevorderen van een duurzame ontwikkeling van de berggebieden in de EU.
Voor de toekomst van de berggebieden is een geïntegreerde aanpak op EU-niveau om onderstaande redenen gemotiveerd:
- het gemeenschappelijke karakter van het natuurlijke en culturele erfgoed, de uitwisselingen in de sectoren toerisme en vervoer, de infrastructuurvoorzieningen en projecten waarvoor grensoverschrijdende samenwerking noodzakelijk is, en de migratie van de probleemgebieden in de bergen naar de meer ontwikkelde regio's en stedelijke gebieden vergen een gecoördineerd optreden van de EU-lidstaten;
- het probleem van de emigratie en ontvolking blijft onopgelost, neemt zelfs in enkele berggebieden in de Noord- en Zuid-Europese landen scherpere vormen aan, zal door de toetreding van nieuwe lidstaten uit Midden- en Oost-Europa nog erger worden als in die landen geen passende, in samenwerking met de Europese Unie uitgestippelde strategie wordt gevoerd, en kan dus een ernstige bedreiging vormen voor de cohesie in de toekomstige uitgebreide Europese Unie;
- de Europese beleidsvormen (landbouwbeleid, milieubeleid, het beleid inzake sociaaleconomische samenhang, het vervoerbeleid) hebben de ontwikkeling van de berggebieden reeds krachtig gestimuleerd, maar er is behoefte aan meer integratie en samenhang en het beleid moet beter aangepast zijn aan de specifieke toestand in zekere berggebieden, alsook aan hun behoeften en mogelijkheden;
- de reële mogelijkheden van de berggebieden voor een duurzame ontwikkeling moeten nader worden onderzocht zodat er beter ingespeeld kan worden op de twee voornaamste uitdagingen waarvoor de Europese Unie zich in de toekomst gesteld zal zien, namelijk milieu en werkgelegenheid, en wel in het wederzijdse belang van de stedelijke gebieden en de berggebieden.
De EU heeft een beleid voor de probleemgebieden uitgestippeld en in het algemeen beschouwt zij de plattelandsgebieden als een prioritaire sector waarop zij in de toekomst haar eigen initiatieven wil concentreren. De betrokken beleidslijnen zijn van beslissend belang voor de toekomst van de berggebieden.
Om sociale, economische en milieuredenen behoeven de berggebieden echter bijzondere aandacht en een specifieke strategie van de zijde van de Europese Unie. Het gaat er in dit geval niet om de berggebieden te stellen tegenover andere categorieën van in economisch opzicht kwetsbare regio's als de plattelandsgebieden of de probleemgebieden, of regio's met een kwetsbaar milieu als wetlands, kustgebieden of poolgebieden. Voor al die gebieden moet het effect van de communautaire beleidsvormen nauwgezet worden getoetst en moeten de beleidsmaatregelen een specifiek karakter krijgen teneinde de mogelijkheden van die gebieden te ontwikkelen, het milieu ter plaatse te beschermen en de samenhang binnen de Unie te verzekeren.
Het is met name niet de bedoeling een nieuw specifiek structuurbeleid of een nieuw cohesiebeleid uit te stippelen dat voor alle berggebieden in dezelfde criteria voorziet, maar wel moeten de bestaande instrumenten met het oog op sociaal-economische samenhang aangepast worden aan de omstandigheden ter plaatse.
Een communautaire strategie voor de berggebieden moet er voornamelijk op gericht zijn te voorzien in een billijke compensatie voor de aan de samenleving op ecologisch gebied geleverde diensten, geen permanente steunregeling beogen maar het vermogen van de bevolking en gemeenschappen in die regio's stimuleren om zelf een duurzame ontwikkeling tot stand te brengen, waarbij met het oog op meer samenhang en mededinging op Europees niveau het accent wordt gelegd op de bestaande toekomstgerichte mogelijkheden en niet alleen op de handicaps.
Met de nieuwe in het kader van de Agenda 2000 geschetste richtsnoeren voor het gemeenschappelijk landbouwbeleid en het structuurbeleid worden, naast de komende uitbreiding van de Unie, interessante ontwikkelingen in het vooruitzicht gesteld.
Tenslotte zij onderstreept dat de problemen van de berggebieden raken aan twee voor de toekomst van de EU na het jaar 2000 wezenlijke problemen, namelijk milieu en werkgelegenheid. Dit zijn de twee kernpunten waarrond de nieuwe strategie van de Europese Unie voor een duurzame ontwikkeling van de berggebieden moet worden opgebouwd.
2) GRONDSLAGEN VOOR EEN NIEUWE BELEIDSAANPAK VAN DE UNIE TEN AANZIEN VAN DE BERGGEBIEDEN - SAMENHANG OP MILIEUGEBIED
De berggebieden vormen voor geheel Europa, zowel uit een oogpunt van natuurbehoud als van cultuur, een uniek ecologisch erfgoed dat hulpbronnen aanreikt welke voor het sociaal-economisch welzijn van de Unie van vitaal belang zijn en daarom beschermd en goed beheerd moeten worden.
Met het oog op bescherming van dit unieke erfgoed en op instandhouding van het hydrologisch en landschappelijk evenwicht, het behoud van de beschermende rol van de bossen, de biodiversiteit, het bestaan van ongerepte natuur en de mogelijkheid bezoekers te ontvangen die rust, ontspanning en recreatie zoeken, is een ter plaatse verblijvende bevolking die in haar eigen inkomen kan voorzien absoluut noodzakelijk.
Die plaatselijke bevolking moet, wil zij in de moderne wereld en in een tijd van mondialisering de beschikking hebben over voldoende middelen van bestaan, de grondslagen van een duurzame ontwikkeling behouden en creëren. Ontwikkeling kan alleen duurzaam zijn indien zij berust op een gezond beheer van de plaatselijke, natuurlijke en menselijke hulpbronnen en een endogeen karakter heeft, d.w.z. dat zij moet steunen op een economie die de plaatselijke identiteit onverlet laat, bij de individu het gevoel aanwakkert van tot een gemeenschap te behoren en deelgenoot te zijn van de geschiedenis en de toekomst ervan, en een realistisch draagvlak heeft omdat zij berust op het op de markt aanbieden van goederen en diensten welke inspelen op de groeiende vraag van de consument naar authenticiteit, kwaliteit en schoonheid. Het grootste deel van de bergbevolking heeft zich reeds gericht op de ontwikkeling van kwaliteitsproducten in de sectoren landbouw en toerisme.
De aan de samenleving geleverde ecologische diensten moeten derhalve gecompenseerd worden met basisvoorzieningen voor de bergbewoners.
De bergbewoners moeten dus als tegenprestatie voor de aan de gehele samenleving geleverde diensten geen incidentele maar een vaste vorm van compensatie krijgen die, voornamelijk via infrastructuurvoorzieningen en basisdienstverlening, bedoeld is om hen ter plaatse te doen blijven.
Er bestaan compenserende maatregelen ten behoeve van de landbouw in bergstreken die oorspronkelijk ingevoerd waren om rekening te houden met de specifieke handicaps van die gebieden, maar die steeds meer gerechtvaardigd zijn nu erkend wordt dat de landbouwers een fundamentele rol spelen ten aanzien van het beheer van landschappen en ecosystemen in de bergen.
Land- en bosbouw en beweiding moeten blijven bestaan en als een van de pijlers blijven fungeren van het communautair beleid voor die gebieden. De huidige problemen vallen echter buiten dat kader. Heeft het namelijk zin de landbouwbedrijvigheid in stand te houden als de rest van de bevolking geen levensomstandigheden kunnen worden geboden die permanente bewoning mogelijk maken?
Het noodzakelijke compensatiebeleid mag derhalve niet beperkt blijven tot de sfeer van het landbouwbeleid en het beleid inzake plattelandsontwikkeling en het is logisch dat het principieel een regionaal, nationaal en communautair partnerschap impliceert omdat de gehele Unie profijt trekt uit de hulpbronnen van de berggebieden.
De grondslagen van dat communautaire compensatiebeleid hebben derhalve niet alleen met de sociaaleconomische samenhang te maken maar ook met het milieu. Het gaat om samenhang op milieugebied, een nieuwe doelstelling waarmee in het kader van de communautaire samenhang op middellange en lange termijn rekening moet worden gehouden. Aangezien de Europese Unie nog geen instrumenten heeft om dat doel te verwezenlijken, kan voorgesteld worden om de bestaande mechanismen, vooral de mechanismen van de Structuurfondsen, aan te passen.
De Europese Unie dient in ieder geval ten behoeve van de berggebieden een allesomvattende, geïntegreerde, samenhangende beleidsaanpak uit te stippelen teneinde meer inzicht te verwerven in de enorme verscheidenheid binnen de groep van die gebieden, doch zonder de communautaire samenhang op het spel te zetten en deze zelfs te versterken, mede via samenwerking en solidariteit tussen de berggebieden.
3) PRIORITAIRE RICHTSNOEREN
Voor een nieuwe beleidsaanpak van de Unie ten aanzien van de berggebieden worden de volgende prioritaire richtsnoeren voorgesteld:
- de bergregio's autonoom maken en aantrekkelijk voor de plaatselijke bevolking en voor economische activiteiten, en wel via communautaire compensatie van de extra kosten voor de plaatselijke gemeenschappen;
- het bergerfgoed in al zijn natuurlijke en culturele aspecten beschermen en valoriseren; de structurele grondslagen voor een duurzame ontwikkeling van de berggemeenschappen ondersteunen en verder uitbouwen;
- de uitwisseling en samenwerking tussen berggemeenschappen op Europees niveau, in de eerste plaats tussen de landen van de Unie en de kandidaat-lidstaten, verder ontwikkelen.
Die beleidsaanpak dient in drie fasen te worden uitgestippeld. De eerste fase is die waarin men zich beraadt over de Commissievoorstellen in het kader van de Agenda 2000. Het gaat erom de regelingen aan te passen aan de berggebieden en hun behoeften en mogelijkheden beter te inventariseren, inzonderheid in de nieuwe wetgevingsvoorstellen van de Commissie (Structuurfondsen, hervorming van het GLB, pretoetredingsinstrumenten). Bij die inventarisering moeten naar de plaatselijke omstandigheden gedifferentieerde criteria worden gehanteerd.
In de tweede fase, welke onmiddellijk op de eerste moet volgen, dient de Commissie een nota in waarin zij haar mening over de toestand in de berggebieden geeft. Die nota kan bijvoorbeeld de vorm aannemen van een "mededeling van de Commissie aan de Raad over de berggebieden in de Unie", in het vooruitzicht van de uitbreiding van de Unie.
In de derde fase zou op basis van die mededeling een transversaal "actieplan" kunnen worden vastgesteld waarin het nieuwe communautaire beleid voor de berggebieden concreet gestalte krijgt.
Het actieplan berust op instrumenten, regelingen en maatregelen welke uitsluitend de berggebieden betreffen; programma's - of delen van programma's - welke specifiek gericht zijn op de berggebieden in het kader van de nieuwe communautaire initiatieven - met name grensoverschrijdende, internationale en interregionale samenwerking en plattelandsontwikkeling - en van de nieuwe innoverende acties en acties op het gebied van technische bijstand waarin de Structuurfondsen voorzien voor enkele sectoren welke voor de toekomst van de berggebieden van cruciaal belang zijn (toerisme, telecommunicatie, vervoer, onderwijs, opleiding en onderzoek, gelijke kansen).
Bij deze drie fasen moet uitgegaan worden van een allesomvattende, samenhangende visie - die tegelijk ook gedetailleerd en helder moet zijn - op de te verwezenlijken doelstellingen. Als er zoals voorgesteld prioritaire beleidslijnen worden vastgesteld, blijft de samenhang tussen de beginselen en voorstellen van meer sectoriële aard gewaarborgd.
4) SECTORIËLE VOORSTELLEN
1. Informatie, communicatie, controle en toetsing van de communautaire beleidsvormen voor de berggebieden
Gezien het gebrek aan doorzichtigheid en zichtbaarheid van de EU-beleidsmaatregelen voor de berggebieden, het ontbreken van snel beschikbare gegevens om de behoeften van die gebieden te inventariseren, alsook het effect van de bestaande beleidsvormen en de noodzaak het EU-beleid in zijn geheel beter te controleren en te toetsen, wordt voorgesteld de beschikbare gegevens zodanig te verzamelen en te verwerken dat men de beschikking krijgt over gemakkelijk toegankelijke en regelmatig bijgewerkte informatie, en in één document de voornaamste regelingen te publiceren welke van groot belang zijn voor de berggebieden ("wetboek voor de berggebieden van de EU").
2. Een geïntegreerde, territoriale beleidsaanpak voor de berggebieden
Gezien de ervaring die via het LEADER-programma op het gebied van plattelandsontwikkeling is opgedaan en de lering die getrokken kan worden uit de modelprojecten inzake ruimtelijke ordening in het kader van het TERRA-programma, wordt voorgesteld een strategie uit te stippelen strekkende tot een betere geïntegreerde, territoriale beleidsaanpak voor de berggebieden, daarbij rekening te houden met de interactie tussen de diverse besluitvormingsniveaus (verticale integratie) en met name studiedagen over het thema "berggebieden en ruimtelijke ordening" te organiseren; een "mededeling van de Commissie aan de Raad over de berggebieden van de EU" op te stellen en tegelijk de op de kustgebieden toegepaste methode als uiteengezet in de "mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement inzake de geïntegreerde inrichting van de kustgebieden" uit te breiden tot en aan te passen aan de berggebieden; op basis van deze mededeling aan de Raad ter goedkeuring voor te leggen een "communautair actieplan voor de berggebieden" met een lijst van acties die de Unie via diverse verordeningen, programma's en communautaire initiatieven zou kunnen voeren. Tenslotte dient er in het kader van het nieuwe initiatief inzake plattelandsontwikkeling waarin de Agenda 2000 voorziet een specifiek subprogramma voor de berggebieden te worden uitgewerkt om het met het LEADER-programma verworven methodologische "acquis" op alle berggebieden in de EU te kunnen toepassen, waarbij tegelijk het accent moet worden gelegd op kwesties die van wezenlijk belang zijn voor een duurzame ontwikkeling van de betrokken gebieden.
3. Uitwisseling en samenwerking tussen de berggemeenschappen op Unieniveau
Gezien de noodzaak de bergbewoners en -gemeenschappen meer mogelijkheden tot economische bedrijvigheid te bieden en hen in de gelegenheid te stellen meer rechtstreeks voordeel te trekken uit de maatregelen te hunner behoeve, beter rekening te houden met de gunstige impact van "zachte" maatregelen (tegenover grootschalige plannen) voor de infrastructuurvoorzieningen en de productiestructuren, en in de wetenschap tenslotte dat de via de uitwisseling van ervaringen tussen de regio's verworven extra know-how van wezenlijk belang is voor de toekomst van de Europese berggebieden, wordt voorgesteld om in het kader van het in de Agenda 2000 vermelde nieuwe initiatief op het gebied van "grensoverschrijdende, internationale en interregionale samenwerking" een specifiek "subprogramma" voor de berggebieden uit te werken en daarbij bijvoorbeeld in de toekomstige programma's, ten behoeve van die gebieden, een passend deel van het budget te reserveren zodat de informatie zo goed mogelijk wordt verspreid en de geïsoleerde berggebieden gelijke mededingingsvoorwaarden gewaarborgd worden.
4. Specifieke behoeften en mogelijkheden van de berggebieden in het kader van het sociaaleconomisch cohesiebeleid van de EU
Gezien het prioritaire karakter van doelstelling 1 en de voorrang die moet worden gegeven aan de vaststelling van een nieuwe doelstelling 2 en aan handhaving van de Structuurfondsen, wordt voorgesteld de toetsings-, controle-, voorlichtings- en communicatieprocedures bij het gebruik van de desbetreffende middelen te versterken opdat terdege rekening wordt gehouden met de berggebieden, de bevolking van die regio's bewust wordt gemaakt van de bestaande mogelijkheden en van de resultaten van de maatregelen, ten volle rekening wordt gehouden met de ecologische kwetsbaarheid van de betrokken gebieden, en dat in het kader van het afzonderlijke programma dat voor iedere regio wordt vastgesteld, met name onder verwijzing naar doelstelling 1, een gedetailleerde vergelijkende evaluatie (ex ante en ex post) wordt opgemaakt van de vastgestelde maatregelen en hun effect op de berggebieden in regionaal verband.
5. Betere compensaties voor de door de berggemeenschappen aan de gehele Europese Unie geleverde diensten in de vorm van beheer en behoud van de natuurlijke hulpbronnen en van de plaatselijke voorzieningen
Met het oog op beschikbaarstelling van die infrastructuurvoorzieningen en diensten welke noodzakelijk zijn om ter plaatse een voldoende grote, met name jonge bevolking te behouden, en met het oog op de seizoensgebonden opvang van bezoekers waardoor voorrang moet worden verleend aan het plaatselijk vervoer, onderwijs, volksgezondheid, voorlichting en communicatie, wordt voor de korte termijn voorgesteld het compenserende effect van de steun van de Structuurfondsen en van het Cohesiefonds in de voor bijstand in aanmerking komende gebieden te versterken.
6. Steun voor de land- en bosbouw in berggebieden
Gezien het memorandum over de land- en bosbouw in de Alpen dat Oostenrijk, Frankrijk en Italië aan de Europese Commissie hebben gestuurd, gezien het advies van het Comité van de regio's over "een beleid voor de landbouw in de berggebieden in Europa", en gezien de brede consensus rond het feit dat deze traditionele activiteiten beschouwd moeten worden als het draagvlak van enigerlei duurzame ontwikkeling van de berggebieden, wordt voorgesteld de landbouwinkomenssteun met compenserende vergoedingen aan te vullen, in de verordening inzake plattelandsontwikkeling te handhaven (of weder in te voeren) het beginsel van een gedifferentieerd percentage voor steun voor investeringen, de industrie, technische verbeteringen, en voor de verwerking en het in de handel brengen van producten (landbouw, beweiding, bosbouw en andere basisactiviteiten).
Voorts moet bijzondere aandacht worden besteed aan de ondersteuning van sommige productiesystemen waarvoor adequate maatregelen ontbreken, inzonderheid het houden van klein melkgevend vee en het houden van dieren die voortkomen uit autochtone plaatselijke rassen en/of variëteiten, ten einde de duurzaamheid van de activiteiten te waarborgen; de landbouwmilieumaatregelen moeten ook gelden voor milieuvriendelijke methoden bij land- en bosbouw en beweiding, met inachtneming van factoren die bepalend zijn voor een duurzame ontwikkeling van de landbouw en de bosbouw in berggebieden; geleidelijk doch snel maatregelen nemen tot stimulering van een goed grondbeheer, de productie van kwaliteitsgoederen en de toepassing van teeltmethoden met een laag intermediair verbruik, via het samenvoegen van de thans uit hoofde van de compenserende vergoedingen verstrekte gelden en de begeleidende maatregelen in één enkele betalingsprocedure die als nieuwe compensatieregeling wordt bestempeld en voldoende doorzichtigheid en garanties voor de toekomst biedt.
Tenslotte moet de steun voor de herbebossing van landbouwgronden afhankelijk worden gesteld van de mate waarin voldaan wordt aan de vereisten inzake milieuzorg en verenigbaarheid met het evenwicht, de openstelling en het behoud van landschappen, de bescherming van het milieu en van de biodiversiteit, en moeten de plaatselijke berggemeenten en -gemeenschappen duidelijk vermeld worden op de lijst van de begunstigden voor steun voor projecten strekkende tot het behoud van de ecologische stabiliteit van bossen en tot het voorkomen van de verspreiding van bosbranden via landbouwactiviteiten en beweiding.
7. Modaliteiten voor het in de handel brengen en etiketteren van kwaliteitsproducten en diensten in de berggebieden
Aangezien het duidelijk merken van goederen en diensten een garantie voor authenticiteit is en een middel om op de markt een aanvaardbare meerwaarde te realiseren en het vertrouwen van de plaatselijke bevolking in haar ontwikkelings- en uitvoerpotentieel te versterken - waardoor de economie van de berggebieden uiteindelijk minder afhankelijk van de cohesiebeleidsvormen kan worden - zou er een "EU-berggebied"-label kunnen worden ingevoerd als logische aanvulling op de bestaande maatregelen. Zodoende kan het concurrentievermogen worden gestimuleerd, de samenwerking tussen de Europese berggebieden bij de uitvoer van hun producten - goederen en diensten - op de wereldmarkt worden bevorderd, en kunnen hoge, doch aan de plaatselijke productieomstandigheden aangepaste kwaliteitsnormen behouden blijven. Met name voor de producten van landbouwbedrijven zouden minder restrictieve normen op hun plaats zijn.
8. De toegang bevorderen tot de nieuwe technologieën, telecommunicatie en vervoer, teneinde de plaatselijke bevolking, inzonderheid de jongeren, aan te sporen ter plaatse te blijven, milieuvriendelijke vormen van toerisme te ontwikkelen en nieuwe activiteiten en nieuwe bronnen van inkomsten te scheppen of aan te trekken.
9. De berggebieden in het kader van de uitbreiding van de Unie
Aangezien men bij het toepassen van de nieuwe beleidsaanpak voor de berggebieden ook rekening moet houden met het vooruitzicht van uitbreiding van de Unie en er in de meeste kandidaat-landen forse vooruitgang is geboekt ten aanzien van de erkenning van het specifieke karakter van berggebieden, wordt voorgesteld om in het kader van het PHARE-programma steun te verlenen voor modelprojecten op het gebied van duurzame en geïntegreerde ontwikkeling van de berggebieden.
Reeds bij het begin van de onderhandelingen zou ten slotte in het kader van het pretoetredingsinstrument voor de landbouw als prioriteit moeten worden aangemerkt de steun voor de landbouw, de bosbouw en de plattelandsontwikkeling in de berggebieden, en zou bijzondere aandacht moeten worden besteed aan de basisvoorzieningen voor de bevolking en voor een duurzaam toerisme.