AANBEVELING VOOR DE TWEEDE LEZING I. betreffende het gemeenschappelijk standpunt, door de Raad vastgesteld met het oog op de aanneming van een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 85/611/EEG tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende bepaalde instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe's), betreffende beleggingen van icbe's
(7551/2001 – C5-0296/2001 – 1998/0243(COD)) II. betreffende het gemeenschappelijk standpunt, door de Raad vastgesteld met het oog op de aanneming van een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 85/611/EEG tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende bepaalde instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe's) met het oog op de reglementering van beheermaatschappijen en vereenvoudigde prospectussen
(7550/2001 – C5‑0295/2001 – 1998/0242(COD))
10 oktober 2001 - ***II
Economische en Monetaire Commissie
Rapporteur: Olle Schmidt
PROCEDUREVERLOOP
Op 17 februari 2000 bepaalde het Parlement in eerste lezing zijn standpunt inzake het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 85/611/EEG tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende bepaalde instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe's), betreffende beleggingen van icbe's (COM(1998) 449 - 1998/0243(COD)) en inzake het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 85/611/EEG tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende bepaalde instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe's) met het oog op de reglementering van beheermaatschappijen en vereenvoudigde prospectussen (COM(1998) 451 – 1998/0242(COD)).
Op 5 juli 2001 gaf de Voorzitter van het Parlement kennis van de ontvangst van deze gemeenschappelijke standpunten en verwees zij de documenten (7551/2001 – C5-0296/2001 en 7550/2001 – C5-0295/2001) naar de Economische en Monetaire Commissie.
De commissie benoemde reeds op haar vergadering van 13 september 1999 Olle Schmidt tot rapporteur.
Zij behandelde het gemeenschappelijk standpunt en de ontwerpaanbeveling voor de tweede lezing op haar vergaderingen van 10 juli, 27 augustus, 12 september, 9 oktober en 10 oktober 2001.
Op laatstgenoemde vergadering hechtte zij met algemene stemmen haar goedkeuring aan de ontwerpwetgevingsresolutie.
Bij de stemming waren aanwezig: Christa Randzio-Plath (voorzitter), José Manuel García‑Margallo y Marfil (ondervoorzitter), Olle Schmidt (rapporteur), Generoso Andria, Richard A. Balfe, Luis Berenguer Fuster, Hans Udo Bullmann, Jonathan Evans, Carles-Alfred Gasòliba i Böhm, Robert Goebbels, Brice Hortefeux, Christopher Huhne, Othmar Karas, Wilfried Kuckelkorn (verving Helena Torres Marques), Werner Langen (verving Alexander Radwan), Astrid Lulling, Thomas Mann (verving Christoph Werner Konrad), Ioannis Patakis, Fernando Pérez Royo, Mikko Pesälä (verving Karin Riis-Jørgensen), Ieke van den Burg (verving Giorgos Katiforis) en Karl von Wogau.
De aanbeveling voor de tweede lezing werd ingediend op 10 oktober 2001.
De termijn voor de indiening van amendementen op het gemeenschappelijk standpunt wordt bekendgemaakt in de ontwerpagenda voor de vergaderperiode waarin de aanbeveling wordt behandeld.
I. ONTWERPWETGEVINGSRESOLUTIE
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement over het gemeenschappelijk standpunt, door de Raad vastgesteld met het oog op de aanneming van een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van richtlijn 85/611/EEG tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende bepaalde instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe's), betreffende beleggingen van icbe's (7551/2001 – C5-0296/2001 – 1998/0243(COD))
(Medebeslissingsprocedure: tweede lezing)
Het Europees Parlement,
– gezien het gemeenschappelijk standpunt van de Raad (7551/2001 – C5‑0296/2001),
– gezien zijn in eerste lezing geformuleerde standpunt[1] inzake het voorstel (COM(1998) 449[2]) en het gewijzigde voorstel (COM(2000) 329[3]) van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad,
– gelet op artikel 251, lid 2 van het EG‑Verdrag,
– gelet op artikel 80 van zijn Reglement,
– gezien de aanbeveling voor de tweede lezing van de Economische en Monetaire Commissie (A5‑0324/2001),
1. wijzigt het gemeenschappelijk standpunt als volgt;
2. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.
Gemeenschappelijk standpunt van de Raad | Amendementen van het Parlement |
Amendement 1 Artikel 1 bis (nieuw) | |
1. Uiterlijk drie jaar na de inwerkingtreding van deze richtlijn legt de Commissie de Raad en het Europees Parlement een verslag voor over de toepassing van de gewijzigde richtlijn 85/611/EEG en zo nodig voorstellen tot wijziging ervan. Het verslag behandelt met name: (a) hoe de interne markt voor icbe's kan worden verdiept en verbreed, in het bijzonder met betrekking tot grensoverschrijdende marketing van icbe's (inclusief fondsen voor rekening van derden), het functioneren van het paspoort voor beheermaatschappijen, het functioneren van het vereenvoudigde prospectus als voorlichtings- en marketinginstrument, de herziening van de reikwijdte van nevenactiviteiten en de mogelijkheden voor een betere samenwerking tussen de toezichthoudende autoriteiten in verband met de gezamenlijke interpretatie en toepassing van de richtlijn, (b) de mate waarin de richtlijn van toepassing is op verschillende soorten producten (zoals institutionele fondsen, onroerendgoedfondsen, master-feeder funds, hedge funds); met name wordt in de studie onderzocht wat de omvang van de markt voor dergelijke fondsen is, welke regelgeving in voorkomend geval van toepassing is in de lidstaten en of deze fondsen verder moeten worden geharmoniseerd, (c) hoe de fondsen zijn opgezet, inclusief de delegatieregels en -praktijken en de verhouding tussen fondsbeheerder en bewaarder, (d) de beleggingsregels voor icbe's, bij voorbeeld het gebruik van derivaten en andere instrumenten en technieken in verband met beleggingen in effecten, de regelgeving inzake indexfondsen, de regelgeving inzake geldmarktinstrumenten, de regelgeving inzake "fonds-in-fonds"beleggingen alsmede de diverse beleggingsbegrenzingen, (e) de concurrentieverhouding tussen fondsen die door een beheermaatschappij worden beheerd en beleggingsmaatschappijen onder "zelfbeheer". Bij de voorbereiding van haar verslag raadpleegt de Commissie zo veel mogelijk de betrokken bedrijfstakken alsmede consumentenorganisaties en toezichthoudende instanties. 2. De lidstaten mogen de op de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn bestaande icbe's geen langere termijn dan 60 maanden na de datum in kwestie toekennen om aan de nieuwe nationale wetgeving te voldoen. | |
Motivering Er zijn nog veel kwesties op te lossen alvorens gesproken kan worden van een echte interne markt voor beleggingsfondsen. Vanuit de bedrijfstak is bezorgdheid geuit over bepaalde technische aspecten van beide voorstellen. Een directe oplossing hiervoor ligt niet in het verschiet en in dit stadium heeft het weinig zin hiernaar te streven aangezien het gemeenschappelijk standpunt op een wankel fundament is gebaseerd. Aangezien de meeste wensen van het Parlement uit de eerste lezing zijn gehonoreerd, is niet gekozen voor het opnieuw indienen van amendementen uit de eerste lezing of het amenderen van de vele wijzigingen van de Raad, maar wordt voorgesteld dat de Commissie na uitvoerige raadpleging van de betrokken bedrijfstakken nagaat welke belemmeringen er nog altijd bestaan en welke stappen er in de toekomst kunnen en moeten worden gezet om het uiteindelijke doel van een echte interne markt voor beleggingsfondsen met een hoog beschermingsniveau voor de belegger te bereiken. Het amendement bevat enkele richtsnoeren voor de toekomstige werkzaamheden op terreinen als de toepassingssfeer van de richtlijn. Sommige fondsen vallen (geheel of ten dele) onder de richtlijn, andere niet. De zogenaamde gegarandeerde fondsen vallen er bij voorbeeld wel ten dele onder, maar onroerendgoedfondsen niet. Verder moet worden geïnventariseerd wat de omvang is van beleggingen in de diverse categorieën instrumenten. Voorts wordt voorgesteld om in plaats van uitvoerige amendementen op bepaalde door de Raad geamendeerde passages, met name artikel 21, lid 2 in te dienen, een uitzonderingsclausule te introduceren in lijn met de oorspronkelijke richtlijn uit 1985. Dit is noodzakelijk omdat sommige door de Raad geamendeerde bepalingen, vooral met betrekking tot het beheer van portefeuilles, sommige bestaande fondsen voor problemen kan stellen. |
II. ONTWERPWETGEVINGSRESOLUTIE
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement over het gemeenschappelijk standpunt, door de Raad vastgesteld met het oog op de aanneming van de richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van richtlijn 85/611/EEG tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende bepaalde instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe's) met het oog op de reglementering van beheermaatschappijen en vereenvoudigde prospectussen
(7550/2001 – C5‑0295/2001 – 1998/0242(COD))
(Medebeslissingsprocedure: tweede lezing)
Het Europees Parlement,
– gezien het gemeenschappelijk standpunt van de Raad (7550/2001 – C5‑0295/2001),
– gezien zijn in eerste lezing geformuleerde standpunt[1] inzake het voorstel (COM(1998) 451[2]) en het gewijzigde voorstel (COM(2000) 331[3]) van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad,
– gelet op artikel 251, lid 2 van het EG‑Verdrag,
– gelet op artikel 80 van zijn Reglement,
– gezien de aanbeveling voor de tweede lezing van de Economische en Monetaire Commissie (A5‑0324/2001),
1. wijzigt het gemeenschappelijk standpunt als volgt;
2. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.
Gemeenschappelijk standpunt van de Raad | Amendementen van het Parlement |
Amendement 2 ARTIKEL 1, PUNT 1 Artikel 5 bis, lid 1, letter a), vijfde streepje (Richtlijn 85/611/EEG) | |
- Uiterlijk **** dient de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in over de toepassing van dit kapitaalvereiste, dat in voorkomend geval vergezeld gaat van voorstellen voor de herziening ervan. _______________
|
- Uiterlijk **** dient de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in over de toepassing van dit kapitaalvereiste, dat in voorkomend geval vergezeld gaat van voorstellen voor de herziening ervan. _______________
|
Motivering Hiermee wordt de verslagperiode voor de toepassing van het kapitaalvereiste op één lijn gebracht met de periode voor het in amendement 1 voorgestelde algemene verslag over de toepassing van de richtlijn. |
TOELICHTING
Een paar jaar geleden diende de Commissie twee voorstellen in ter modernisering en uitbreiding van de toepassingssfeer van de wetgeving inzake icbe's. In het eerste voorstel wordt het accent gelegd op het product, d.w.z. de icbe's zelf en waarin zij mogen beleggen, terwijl het tweede voorstel een actualisering en uitbreiding behelst van de regels voor het feitelijke beheer van de fondsen. Beide voorstellen werden in eerste lezing in ruime mate door het Parlement gesteund. Een aantal amendementen werd aangenomen, in totaal 37 op beide voorstellen, waarvan er 30 geheel of gedeeltelijk door de Raad zijn overgenomen.
Ten aanzien van icbe's I nam de Raad in uiteenlopende mate 20 van de 24 amendementen van het Parlement over en bracht hij zelf ook nog een aantal wijzigingen aan. Een van de meest heikele punten in de eerste lezing was de vraag hoeveel fondsen mogen beleggen in niet‑gestandaardiseerde derivaten, de zogenaamde OTC-derivaten. Aanvankelijk verzette de Commissie zich tegen het gebruik van OTC-derivaten anders dan voor hedging en aanverwante doelen. Het Parlement was daarentegen van mening dat er geen zwaarwegende reden bestond om beleggingen in OTC-derivaten te verbieden. Dergelijke beleggingen zijn net als alle andere evenwel onderworpen aan bepaalde begrenzingen en voorwaarden. Deze benadering van OTC-derivaten is overgenomen door de Raad, maar is wel aangescherpt met "prudentiële" aspecten. Zo moeten beleggingen in dergelijke derivaten niet alleen aan strenge kwantitatieve maar ook aan nog strengere kwalitatieve criteria voldoen. Het gebruik van derivaten voor het beheer van portefeuilles, dat thans volledig ongereglementeerd is, is volgens de tekst van de Raad onderhevig aan dezelfde beperkingen als die welke gelden voor andere beleggingen in derivaten. De nadruk wordt nu duidelijk gelegd op de kwalitatieve criteria. De rapporteur is van oordeel dat het gemeenschappelijk standpunt op dit punt moet worden aanvaard.
Een andere kwestie die moet worden opgelost is de comitologie. Hoewel het gemeenschappelijk standpunt comitologiebepalingen bevat op het gebied van de financiële dienstverlening, wordt er geen duidelijk verband gelegd met de latere voorstellen van de door de heer Lamfalussy voorgezeten groep.
In de oorspronkelijke richtlijn 85/611/EEG werd (in artikel 53) een zogenaamd contactcomité ingesteld, bestaande uit vertegenwoordigers van de lidstaten en voorgezeten door de Commissie, om de Commissie van advies te dienen. In het oorspronkelijke voorstel werd weliswaar voorzien in een uitbreiding van de bevoegdheden van dit contactcomité door toevoeging van een nieuw artikel 53 bis, maar de formulering hiervan is op het eerste oog tamelijk ambigu aangezien de regels inzake comitologie destijds werden herzien. Dit blijkt ook duidelijk uit de toelichting bij het oorspronkelijke voorstel (COM(1998) 449, punt 3.3, blz. 6):
"Tenslotte krijgt het icbe-contactcomité volgens het voorstel de bevoegdheid om technische wijzigingen in de richtlijn aan te brengen. Ten aanzien van de procedurele regels wordt voorgesteld te verwijzen naar een in een later stadium op te stellen afzonderlijke richtlijn."
De bevoegdheden van het contactcomité werden uiteengezet in drie streepjes in het oorspronkelijke voorstel. Het Parlement ging akkoord met het eerste en derde streepje en stelde voor het meest verstrekkende tweede streepje met betrekking tot de aanpassing van de beleggingsbegrenzingen te schrappen. Met het oog op de procedurele aspecten nam de Commissie in haar gewijzigd voorstel een nieuw artikel 53 bis op waarin rekening is gehouden met het comitologiebesluit van de Raad 17 juli 1997. Dit artikel werd volledig door de Raad in zijn gemeenschappelijk standpunt overgenomen. Voorts aanvaardden zowel de Commissie als de Raad de eis van het Parlement om de bevoegdheden van het contactcomité in te perken.
Klaarblijkelijk was de comitologieprocedure zoals uiteengezet in het gemeenschappelijk standpunt van meet af aan voorzien en bestond er ten tijde van de opstelling van het voorstel alleen veel onduidelijkheid over de toekomstige bepalingen inzake comitologie. Ten tweede zijn de aan het contactcomité gedelegeerde bevoegdheden tamelijk bescheiden, zowel in reikwijdte als in aantal. Zij gaan volgens de rapporteur lang niet zo ver als de comitologiebepalingen in bij voorbeeld het voorstel voor een richtlijn tegen marktmisbruik.
Volgens de door het Parlement in eerste lezing goedgekeurde tekst zou de Commissie nog een officieel voorstel tot wijziging van richtlijn 85/611 betreffende de comitologieprocedures indienen. Dit is in het onderhavige geval evenwel van weinig praktisch nut aangezien de procedure nog gaande is. Het lijkt daarom weinig zinvol om tegelijkertijd op nog een herziening van deze richtlijn aan te dringen. Het Parlement heeft reeds ingestemd - althans in beginsel - met een comité en heeft de bevoegdheden van dit comité aanvaard en met succes ingeperkt. De rapporteur ziet derhalve geen reden om de onderhandelingen in deze fase te heropenen en stelt dan ook voor het gemeenschappelijk standpunt op dit punt te aanvaarden.
Ten aanzien van icbe II is de Raad grotendeels tegemoet gekomen aan de wensen van het Parlement in eerste lezing: 10 van de 13 amendementen van het Parlement werden geheel of gedeeltelijk in het gemeenschappelijk standpunt opgenomen.
Het meest omstreden punt in zowel de Raad als het Parlement was het kapitaalvereiste voor beheermaatschappijen. Het uiteindelijk in de Raad bereikte compromis komt in grote lijnen overeen met het standpunt van het Parlement waarin in tegenstelling tot het voorstel van de Commissie een oorspronkelijk kapitaal plus een aanvullend kapitaal in verhouding tot de omvang van de beheerde activa wordt vereist. Hoewel sommige begrenzingen en fondsvereisten afwijken van hetgeen het Parlement had verlangd, is de rapporteur niettemin van mening dat het gemeenschappelijk standpunt op dit punt kan worden aanvaard.
Kritische analyse
De rapporteur is getuige het bovenstaande van oordeel dat beide gemeenschappelijke standpunten in deze vorm aanvaardbaar zijn. Hoewel hij begrip heeft voor sommige wensen die vanuit de bedrijfstak zijn geuit, stelt hij voor dit via een latere grondige herziening van de richtlijn door de Commissie aan te pakken, en wel om twee redenen.
In de eerste plaats is het in de Raad bereikte compromis slechts moeizaam tot stand gekomen. Daarom lijkt het de rapporteur dan ook in niemands belang om de doos van Pandora te openen en opnieuw te gaan onderhandelen over technische en/of politiek gevoelige amendementen. En nieuwe amendementen voorstellen, met name op gevoelige passages zoals de artikelen 21 et seq., zal onherroepelijk leiden tot bemiddeling waardoor deze reeds ernstig vertraagde herziening van de wetgeving inzake beleggingsfondsen niet alleen nog verder dreigt te worden uitgesteld maar misschien nooit het licht zal zien.
In de tweede plaats is in beide gemeenschappelijke standpunten sprake van een goed evenwicht tussen bescherming van de belegger en vrijheid van beleggen en ook aan de meeste wensen van het Parlement in eerste lezing is tegemoet gekomen. Er zijn nog wel wat problemen, zoals hierboven werd aangegeven, maar deze kunnen beter in een breder verband worden opgelost dan in het korte tijdsbestek dat het Parlement voor de tweede lezing ter beschikking staat.
Daarom heeft de rapporteur slechts één amendement op het gemeenschappelijk standpunt ingediend met een aantal richtsnoeren voor een toekomstige herziening. Aangezien er al drie jaar zijn verstreken sinds de indiening van het oorspronkelijke voorstel, stelt de rapporteur een betrekkelijk korte termijn voor herziening voor. Voorts wordt voorgesteld een uitzonderingsclausule te introduceren om reeds bestaande fondsen te vrijwaren van toepassing van de nieuwe nationale wetgeving, dit als tegenwicht tegen de wijzigingen die de Raad heeft aangebracht in artikel 21, lid 2. Bovendien heeft de rapporteur een amendement ingediend op het tweede gemeenschappelijk standpunt om de herzieningstermijn voor het kapitaalvereiste in overeenstemming te brengen met de termijn voor een algehele herziening.
Tot slot hoopt de rapporteur van harte dat de Commissie snel komt met een geconsolideerde versie van de icbe-richtlijn die door de opeenvolgende en parallelle herzieningen nauwelijks nog inzichtelijk is. Hopelijk ziet de Commissie in het vervolg ook af van de thans gebruikte techniek tot wijziging van de icbe-richtlijn, namelijk de gelijktijdige indiening van twee afzonderlijke voorstellen ter wijziging van dezelfde wetstekst. Dit maakt de verwarring alleen maar groter en strekt niet tot voorbeeld.
Bij wijze van conclusie zou de rapporteur nog willen opmerken dat het voorstel in veel opzichten beter had kunnen worden geformuleerd en hij spreekt dan ook de hoop uit dat de drie instellingen er in de toekomst beter zorg voor dragen dat nieuwe wetgeving duidelijk, allesomvattend en begrijpelijk is. Er bestaat enige onduidelijkheid over de interpretatie van sommige bepalingen, maar hopelijk kunnen deze worden gladgestreken door het contactcomité of misschien al eerder worden opgehelderd. Een voorbeeld van onduidelijk taalgebruik is te vinden in artikel 19, lid 1, letter h), waarin het ongedefinieerde begrip "aan regelgeving (...) onderworpen met het oog op de bescherming van beleggers en spaargelden" wordt gehanteerd. Hoewel sommige marktspelers dit zullen interpreteren als krediet- of depositogaranties in de meest strikte zin des woords (d.w.z. alleen door banken verstrekt), is duidelijk uit de context en de discussies in de andere instellingen af te leiden dat een en ander ruimer moet worden opgevat, namelijk dat een bepaalde MMI of de emittent daarvan onderworpen moet zijn aan een initiële of voortdurende controle, b.v. door een beurstoezichthouder. Elke andere interpretatie zou bovendien de daaropvolgende vier streepjes volledig overbodig maken.