VERSLAG over de gevolgen van het Groenboek over de consumentenbescherming in de Europese Unie voor de toekomst van het Europese consumentenbeleid
(COM(2001) 531 – C5‑0295/2002 – 2002/2151(COS))

10 december 2002

Commissie milieubeheer, volksgezondheid en consumentenbeleid
Rapporteur: Béatrice Patrie

Procedure : 2002/2151(COS)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus :  
A5-0423/2002
Ingediende teksten :
A5-0423/2002
Debatten :
Stemmingen :
Aangenomen teksten :

PROCEDUREVERLOOP

Bij schrijven van 4 oktober 2001 deed de Commissie haar Groenboek over de consumentenbescherming in de Europese Unie (COM(2001) 531 – 2002/2151(COS)) toekomen aan het Parlement.

Op 1 juli 2002 gaf de Voorzitter van het Parlement kennis van de verwijzing van dit Groenboek naar de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en consumentenbeleid als commissie ten principale voor wat betreft de gevolgen voor de toekomst van het beleid van de Unie (C5‑0295/2002 – 2002/2151(COS)), en naar de Commissie juridische zaken en interne markt als commissie ten principale voor wat betreft de aspecten van juridische bescherming (C5‑0294/2002 – 2002/2150(COS)).

De Commissie milieubeheer, volksgezondheid en consumentenbeleid benoemde reeds op haar vergadering van 27 maart 2002 Béatrice Patrie tot rapporteur.

De commissie behandelde het Groenboek van de Commissie en het ontwerpverslag op haar vergaderingen van 5 en 28 november 2002.

Op laatstgenoemde vergadering hechtte zij met 28 stemmen voor en 8 tegen bij 1 onthouding haar goedkeuring aan de ontwerpresolutie.

Bij de stemming waren aanwezig: Caroline F. Jackson (voorzitter), Mauro Nobilia (ondervoorzitter), Béatrice Patrie (rapporteur), María del Pilar Ayuso González, Hans Blokland, David Robert Bowe, John Bowis, Chris Davies, Anne Ferreira, Marialiese Flemming, Karl-Heinz Florenz, Françoise Grossetête, Jutta D. Haug (verving Dorette Corbey), Marie Anne Isler Béguin, Bernd Lange, Torben Lund, Jules Maaten, Minerva Melpomeni Malliori, Rosemarie Müller, Riitta Myller, Ria Oomen-Ruijten, Marit Paulsen, Frédérique Ries, Didier Rod (verving Patricia McKenna), María Rodríguez Ramos (verving Elena Valenciano Martínez-Orozco), Dagmar Roth-Behrendt, Guido Sacconi, Karin Scheele, Inger Schörling, Jonas Sjöstedt, María Sornosa Martínez, Catherine Stihler, Robert William Sturdy (verving Robert Goodwill), Astrid Thors, Kathleen Van Brempt, Peder Wachtmeister en Phillip Whitehead.

Het verslag werd ingediend op 10 december 2002.

ONTWERPRESOLUTIE

Resolutie van het Europees Parlement over de gevolgen van het Groenboek over de consumentenbescherming in de Europese Unie voor de toekomst van het Europese consumentenbeleid (COM(2001) 531 – C5‑0295/2002 – 2002/2151(COS))

Het Europees Parlement,

–   gezien het Groenboek van de Commissie (COM(2001) 531 – C5‑0295/2002[1]),

–   gezien de mededeling over de follow-up (COM(2002) 289),

–   gezien het advies van 20 en 21 maart 2002 van het Economisch en Sociaal Comité over het Groenboek (CES 344/2002)[2],

–   gelet op de artikelen 95 en 153 van het EG-Verdrag,

–   gezien het Verdrag van Rome van 1980 over het verbintenissenrecht bij contractuele overeenkomsten,

–   gelet op artikel 47, lid 1 van zijn Reglement,

–   gezien het verslag van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en consumentenbeleid (A5‑0423/2002),

A.   overwegende dat de tekortkomingen van het Europees consumentenrecht, die vooral te wijten zijn aan de versnippering van de nationale en Europese regelgeving, hinderlijk zijn voor de instelling van een echte binnenmarkt voor de consumenten, omdat ze geen vertrouwen hebben in de rechtszekerheid van grensoverschrijdende handelstransacties,

B.   overwegende dat het van belang is om de bevragings- en onderzoekswerkzaamheden voor meer inzicht in de houding van bedrijven en consumenten tegenover het grensoverschrijdend handelsverkeer voort te zetten en de hinderpalen voor de uitbouw van de interne markt vaster te omlijnen,

C.   overwegende dat er een hoog niveau aan bescherming van de consument bereikt moet worden als onmisbare voorwaarde om het klimaat van vertrouwen tot stand te brengen dat voor degelijke werking van de interne markt noodzakelijk is,

D.   gezien het belang van een eenvoudig, homogeen, betrouwbaar en doelmatig juridisch raamwerk voor de consument, waarvan de geldigheid afhankelijk is van de aard van de handelsverrichting,

E.   overwegende dat de kwetsbaarste consumenten, met inbegrip van ouderen, kinderen en gehandicapten, bijzondere bescherming nodig hebben,

F.   overwegende dat de mogelijkheden van de consumenten om hun rechten uit te oefenen onder meer afhangen van de kwaliteit, de volledigheid en de betrouwbaarheid van de informatie die ze krijgen en dat deze informatie moet worden verstrekt in een taal die elke individuele consument kent,

G.   overwegende dat de producenten desgewenst alle beweringen over hun producten of diensten moeten kunnen staven,

H.   overwegende dat het bedrijfsleven en de consumenten moeten samenwerken om evenwichtige en goed afgestelde regels te kunnen opstellen,

I.   niettemin overwegende dat het aan de overheid is om de juiste omvang van de bescherming van de consumenten vast te stellen en de uitvoering ervan te verzekeren,

J.   overwegende dat de functie van de consumentenorganisaties uitgebreid moet worden zodat de vertegenwoordiging van hun collectieve belangen beter verzekerd is, vooral bij de regelgeving en in de rechtsvorderingen die de uitoefening van het consumentenrecht met zich meebrengt,

K.   overwegende dat de consument gemakkelijker gebruik moet kunnen maken van alternatieve mogelijkheden om geschillen te beslechten, die laagdrempelig zijn, rechtvaardig en snel verlopen en tegen lage kosten beschikbaar zijn, maar zonder afbreuk te doen aan zijn recht om zich ongehinderd op de rechtspraak te beroepen,

L.   gezien de problemen als gevolg van het gebrek aan coördinatie tussen de autoriteiten van de lidstaten die belast zijn met de uitvoering van het consumentenrecht,

M.   overwegende dat rechtsvergelijkend onderzoek moet worden gedaan naar de in de lidstaten bestaande rechtssituatie inzake eerlijkheid in de handel, om na te gaan in hoeverre er thans reeds algemeen gedeelde verworvenheden op dit gebied bestaan,

1.   meent dat er bij voorrang gemeenschappelijke algemene regels aangenomen moeten worden die voor een hoog beschermingsniveau van de consument kunnen zorgen;

2.   steunt de nagestreefde harmonisatie van de wetgeving inzake handelspraktijken, die op samenhangende wijze moet worden aangepakt door eerst een algemeen kader te bepalen en pas daarna, indien noodzakelijk, verticale wetgeving te formuleren over specifieke praktijken zoals verkoopbevordering;

3.   herinnert eraan dat harmonisering niet mag uitlopen op minder bescherming van de consument dan degene die door bepaalde vormen van nationale regelgeving bereikt is;

4.   wijst er met nadruk op dat de toepassing van de beginselen onderlinge erkenning en controle door het land van herkomst uitsluitend in overweging kunnen worden genomen indien een voldoende omvangrijke harmonisatie tot stand wordt gebracht op een hoog niveau van consumentenbescherming;

5.   wijst erop dat harmonisering geen verlaging van het niveau van bescherming tegen oneerlijke handelspraktijken dat in de wetgeving van sommige lidstaten is bereikt, tot gevolg mag hebben,

6.   verklaart zich voorstander van een algemene bepaling van goede trouw tegenover de consument in de kaderrichtlijn en is voorstander van het denkbeeld dat in de richtlijn voornamelijk praktijken moeten worden aangepakt die de consument schade toebrengen; de consument mag niet worden misleid omtrent de inhoud of functie van een product of dienst; aan een product of dienst mogen daarom alleen eigenschappen, werking of achtergrond worden toegeschreven die ook kunnen worden bewezen;

7.   meent dat de algemene bepaling van goede trouw moet uitgaan van duidelijk omschreven en objectieve criteria om te voorkomen dat ze verschillend geïnterpreteerd wordt naar gelang van de wetgeving en jurisprudentie van de lidstaten en stelt voor oneerlijke handelspraktijken overeenkomstig het bepaalde in Richtlijn 93/113/EG betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten te omschrijven als tegengesteld aan de eisen van "goede trouw";

8.   onderlijnt dat de consument in staat moet worden gesteld een gefundeerde keuze te maken; wijst er derhalve op dat onder de criteria van goede trouw moet voorkomen de verplichting om de consument te allen tijde vooraf in een taal die hij kent en op een wijze die voor eenieder, ook voor personen met een handicap, toegankelijk is informatie te verschaffen die van wezenlijk belang is voor de gezondheid en de economische veiligheid van de consumenten en die op zijn minst moet bevatten:

  • -de aard van de goederen en diensten die geleverd worden,
  • -in geval van voedingsmiddelen, de nauwkeurige inhoud en oorsprong,
  • -de prijs in euro, en buiten de eurozone in plaatselijke munt, inclusief alle vormen van belasting,
  • -eventueel de leveringskosten,
  • -de leverings- en uitvoeringsvoorwaarden,
  • -de annulerings-, omwisselings- en terugbetalingsvoorwaarden,
  • -de identiteit en het adres van de leverancier en alle mogelijkheden om met hem in contact te treden,
  • -alle gegevens over productgarantie en de voorwaarden voor dienstverlening na verkoop,
  • -eventueel de onderschreven gedragscode,
  • -de verhaalmogelijkheden,
  • -alle gegevens moeten duidelijk en zichtbaar afleesbaar zijn;

9.   wijst erop dat er, om de consument in staat te stellen een actieve rol te spelen, voor moet worden gezorgd dat de consument nadere gegevens kan vragen over productieprocessen, o.a. de arbeidsomstandigheden van werknemers, zonder dat terecht geheim gehouden bedrijfsgegevens prijs worden gegeven;

10.   acht het van belang om over een enkel geheel van geharmoniseerde algemene regels te beschikken, dat er in de kaderrichtlijn een aantal bepalingen van de bestaande richtlijnen overgenomen worden, zoals bijvoorbeeld die over misleidende reclame;

11.   acht het van het grootste belang dat als oneerlijk aangemerkt wordt elk gedrag in handelsrelaties dat gebruik probeert te maken van elke vorm, voorbijgaand of blijvend, van lichamelijke of geestelijke kwetsbaarheid als gevolg van bijvoorbeeld leeftijd, ziekte, geestelijke gesteldheid of laag opleidingspeil van de consument of consumentengroep;

12.   meent dat eveneens als oneerlijk aangemerkt moet worden, onverminderd de speciale bepalingen voor kwetsbare consumenten, elke vorm van gedrag in handelsrelaties dat gelijk te stellen is met fysieke of morele dwang, en meer in het bijzonder onophoudelijk aandringen of intimidatie, bedreigingen of gebruik van geweld en belemmerend gedrag (b.v. de praktijk het voor de consument moeilijk te maken te wisselen van dienstverlener);

13.   stelt voor dat de kaderrichtlijn vergezeld gaat van een - niet beperkende - zwarte lijst van praktijken die als strijdig met de belangen van de consument te beschouwen zijn; deze dient regelmatig te worden bijgewerkt met steun van consumentengroeperingen op het juiste niveau in de lidstaten;

14.   geeft in overweging in de kaderrichtlijn de beginselen op te sommen die gelden in geval van een gerechtelijke procedure, met name inzake de territoriale bevoegdheid en het toepasbaar recht wanneer de van oneerlijke handelspraktijken betichte onderneming haar hoofdkantoor heeft in een andere lidstaat dan die waar de vermeende benadeelde consument gevestigd is;

15.   is van mening dat een onderzoek naar benadeling van consumenten moet worden opgestart uitgaande van de individuele omstandigheden van de consument en niet van gemiddelde intelligentie, met bijzondere aandacht voor de kwetsbaardere consumenten, en dat deze onderzoeken naar benadeling van consumenten veeleer gebaseerd moeten zijn op economische aspecten dan op smaak of fatsoen;

16.   stelt voor om naast een algemene bepaling nog andere concrete en individuele voorbeelden van oneerlijke handelspraktijken in de kaderrichtlijn op te nemen;

17.   verklaart zich voorstander van voortzetting van het denkwerk over nieuwe vormen van reglementering, en meer in het bijzonder gezamenlijke en zelfreglementering, samen met de lidstaten en de belanghebbende partijen;

18.   drukt zijn voorkeur voor gezamenlijke reglementering uit omdat ze op overleg tussen het bedrijfsleven en de consumenten berust;

19.   dringt erop aan dat men zich moet vergewissen van de representativiteit van de partijen die betrokken zijn bij de regelgevende benadering;

20.   meent dat gezamenlijke en zelfreglementering in vergelijking met de regels van de Gemeenschap vervolledigend van aard moeten blijven en dat hun doelstelling beperkt moet blijven tot het opstellen van aanvullende bepalingen die beter aansluiten bij de belangen van de consumenten in bepaalde deelsectoren;

21.   beveelt aan om gedragscodes op Europees niveau op te stellen;

22.   is van mening dat de Commissie moet overwegen of onafhankelijke processen betreffende goedkeuring van een gedragscode op pan-Europees niveau kunnen functioneren, en bijzondere aandacht moet schenken aan de vraag of ervan kan worden uitgegaan dat ondertekenaars van dergelijke codes de algemene plichten nakomen;

23.   is van mening dat de voorstellen voor sturing van gedragscodes op EU-niveau ontoereikend zijn;

24.   acht het geboden dat de Europese autoriteiten de gedragscodes die op die manier opgesteld worden, bekrachtigen na onderzoek of ze in overeenstemming met het Europees recht zijn en na raadpleging van de lidstaten, met inbegrip van consumentenorganisaties en productschappen;

25.   stelt, om de rechtszekerheid in de handelsrelaties tussen het bedrijfsleven en de consumenten te waarborgen, dat het niet nakomen van een verplichting die vrijwillig aangegaan is door facultatieve onderschrijving van een gedragscode die naar behoren bekrachtigd is door de Europese autoriteiten, als oneerlijke praktijk in de zin van de kaderrichtlijn te beschouwen is;

26.   meent, in het belang van de noodzakelijke rechtszekerheid, dat het niet raadzaam is om aan te dringen op uitvoering van gewone aanbevelingen zonder bindend karakter;

27.   verzoekt de Commissie de ervaringen die zijn opgedaan met informele samenwerking, onder meer in de Noordse landen, alsmede binnen de OESO, te evalueren en een juridisch raamwerk op te richten voor de samenwerking tussen de instanties die belast zijn met de uitvoering van de reglementering van de handelspraktijken en doelmatig toezicht in te voeren; verzoekt de Commissie de elementen nader uit te werken die een kaderrichtlijn dient te bevatten en de inhoud te bespreken met de lidstaten en de desbetreffende consumentenorganisaties en productschappen;

28.   vraagt de Commissie om de raadpleging van de lidstaten die ze aangevat heeft, voort te zetten en er de belanghebbende partijen bij te betrekken;

29.   verzoekt de Commissie voor te stellen uiterlijk medio 2004 kaders in te voeren voor samenwerking op het gebied van handhaving;

30.   stelt voor om gegevensbanken op te richten om de uitwisseling van informatie tussen de lidstaten gemakkelijker te maken;

31.   stelt voor om een geharmoniseerd alarmsysteem op te zetten zodat de lidstaten gecoördineerd kunnen optreden om de regels van de Gemeenschap te handhaven;

32.   geeft de Commissie in overweging voort te bouwen op de huidige aanpak door regelmatig bijeenkomsten te organiseren met de instanties van de lidstaten om te bezien hoe algemene en specifieke richtlijnen in de praktijk functioneren;

33.   stelt voor om de mogelijkheid te scheppen dat één lidstaat eventueel namens alle consumenten van de Europese Unie optreedt;

34.   vraagt de Commissie om spoedig een ontwerpkaderrichtlijn voor te leggen, rekening houdend met het advies van de experts van de lidstaten en de belanghebbende partijen;

35.   beveelt aan dat de Commissie regelmatige bijeenkomsten organiseert waarin de lidstaten optimale werkmethoden uitwisselen en aldus te waarborgen dat de EU-wetgeving inzake consumentenbescherming daadwerkelijk en consequent wordt omgezet;

36.   verzoekt de Commissie een gemakkelijk leesbare consumentengids te publiceren en te verspreiden om de consumenten op de hoogte te stellen van hun rechten;

37.   verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat initiatieven voor follow-up van het groenboek zo veel mogelijk tegelijk met het voorstel voor een verordening inzake verkoopbevorderende maatregelen worden besproken;

38.   verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de parlementen van de lidstaten.

  • [1] Nog niet in het PB verschenen.
  • [2] PB C 125 E van 27.5.2002, blz. 1.

TOELICHTING

De Commissie heeft op 2 oktober 2001 haar Groenboek betreffende de consumentenbescherming gepubliceerd, een document waar met grote verwachting naar uitgekeken werd en waarmee ze een uitgebreid debat over de toekomst van het Europees recht voor de consumentenbescherming opent, als middel om concreet gestalte te geven aan een echte interne markt voor de consument. Aan de hand van uitvoerige raadpleging van de lidstaten, het bedrijfsleven en de consumentenverenigingen denkt de Commissie na over de beste juridische middelen om voor een hoge graad van bescherming van de consument te zorgen door de hindernissen voor de ontwikkeling van het handelsverkeer binnen de Gemeenschap weg te nemen.

Maar nog voordat de resultaten van de raadpleging bekend waren die met het Groenboek ingezet is, heeft de Commissie een voorstel voor een verordening op de verkoopspromotie op de interne markt voorgelegd, zodat ze lijkt te opteren voor de methode van sectoriële harmonisering, wat niet weinig parlementsleden verwondert.

En bovendien, op een ogenblik dat zelfs het Europees Parlement nog geen advies over het Groenboek uitgebracht had, op 11 juni 2002, heeft ze een begeleidend document bij het Groenboek betreffende de consumentenbescherming uitgegeven waarin ze weet te melden dat de geraadpleegde partijen de voorkeur geven aan een algemener benadering, gemengde benadering genoemd, aan de hand van de invoering van een algemeen juridisch raamwerk in de vorm van een kaderrichtlijn die als principe een verplichting tot eerlijke handelspraktijken tegenover de consument vastlegt, maar in bepaalde gevallen het gebruik van sectoriële maatregelen niet uitsluit.

We hebben er al meermaals met teleurstelling op gewezen hoe onlogisch het is om op te treden zonder te wachten op het antwoord op de vraag die men gesteld heeft, en dat de Commissie weinig belang schijnt te hechten aan de zienswijze van het Europees Parlement, maar het komt er nu op aan om een advies te geven over zowel de voorstellen van het Groenboek als het begeleidend document.

Het Groenboek gaat van de vaststelling uit dat de versnippering van de Europese en nationale regelgeving voor de consumentenbescherming het goed functioneren van de interne markt in de weg staat. ook al geeft het geen concrete voorbeelden, de ervaring leert dat de verschillen tussen de wetten van de lidstaten, maar ook gebrek aan kennis van de juridische waarborgen die ze genieten, het gebrek aan vertrouwen van veel consumenten in grensoverschrijdende handelstransacties verklaren. Vanuit het standpunt van de consument zijn de hinderpalen voor de uitbouw van het internationaal handelsverkeer hoofdzakelijk te zoeken in het gebrek aan veiligheid van de relaties na uitvoering van de verbintenis: onzekerheid over eventuele dienstverlening na verkoop en over een wettelijke of contractuele waarborg, over de hoedanigheid en kwaliteit van de geleverde waar, de mogelijkheden om op te treden als de overeengekomen verrichting niet of maar gedeeltelijk uitgevoerd wordt, over de veiligheid van het internationaal betaalverkeer, de kosten en problemen die met een eventuele juridische procedure gemoeid zijn…

Daaruit blijkt hoe belangrijk het is om de consument een eenvoudig en homogeen juridisch raamwerk te bieden dat uit een beperkt aantal essentiële regels bestaat die los van de aard van de handelsverrichting van toepassing zijn. Met de algemene benadering die de Commissie voorstelt - namelijk in een kaderrichtlijn de verplichtingen vastleggen die gelden voor het bedrijfsleven in zijn betrekkingen met de consumenten - kan met het alleen maar eens zijn, aangezien doeltreffende regels een hoge graad van bescherming van de collectieve en individuele belangen van de consumenten waarborgen.

De kaderrichtlijn moet dan ook de algemene principes vastleggen die het optreden van de partijen in elk stadium van de handelstransactie regelen, zodat het consumentenrecht doeltreffend is. Een algemene bepaling die eerlijke praktijken in de handel verlangt, kan die functie waarschijnlijk beter vervullen als alleen maar het verbieden van misleidende en leugenachtige praktijken, maar dan wel op voorwaarde dat ze een duidelijke en uitvoerbare formulering krijgt.

In het belang van de doorzichtigheid moeten de ondernemingen verplicht zijn om de consument systematisch en vooraf de nodige informatie over de samenstelling van de aangeboden goederen of diensten te verstrekken (essentiële kenmerken van goederen of dienstverlening, prijs, uitvoeringsvoorwaarden, voorwaarden voor eventuele omwisseling of terugbetaling, dienstverlening na verkoop en alternatieve mogelijkheden om geschillen te beslechten, mogelijkheden om verhaal uit te oefenen…). Vanzelfsprekend mag ook hier de toepassing van de algemene criteria niet uitsluiten dat de informatie aan de consument met bijzondere bepalingen geregeld wordt (b.v. in overeenstemming met de richtlijn op leugenachtige reclame).

Gezien hun objectief karakter zouden de informatieverplichtingen geen aanleiding tot interpretatieproblemen mogen geven. Hetzelfde geldt niet voor het beoordelen van de eerlijkheid in handelstransacties, omdat er rekening gehouden moet worden met uiteenlopende omstandigheden en omdat de beoordelingscriteria subjectiever zijn, namelijk o.a. de persoonlijkheid van de consument zelf of de consumentengroep. In die gedachtegang is de poging van de Commissie om een gedragscriterium op te stellen dat uitgaat van een consument van gemiddelde intelligentie niet zeer overtuigend, want afgezien van het feit dat een dergelijk oordeel betwistbaar is, is het idee zelf van een gestandaardiseerde indeling van de menselijke intelligentie niet voor iedereen aanvaardbaar.

Het lijkt beter om een aantal ontoelaatbare middelen als oneerlijke praktijken aan te merken, zoals bedreigingen, dwang, geweld, onophoudelijk lastigvallen, en meer in het algemeen elk gedrag dat te beschouwen is als overdreven druk op de consument of elke manier van optreden die misbruik van zijn vertrouwen maakt. Om de gebruikmaking van het criterium te vergemakkelijken zou de Commissie een - niet beperkende - zwarte lijst van gedragsnormen moeten opstellen die als oneerlijk te beschouwen zijn.

Daarnaast is het van het grootste belang om bijzonder kwetsbare consumenten te beschermen met bijzondere bepalingen, permanent of onder bepaalde omstandigheden. We denken aan personen met een lichamelijke of geestelijke handicap die ze vatbaarder maakt voor agressieve of bedrieglijke commerciële methoden, verder ook kinderen en jongeren, die dikwijls het doelwit van agressieve verkoopcampagnes zijn. Ook persoonlijke of familieomstandigheden zoals ziekte of rouw, waar tactloze verkopers soms gebruik van willen maken, moeten voor bijzondere bescherming in aanmerking kunnen komen.

Naast de regels van de kaderrichtlijn moet er bijzondere aandacht besteed worden aan gezamenlijke en zelfreglementering, m.a.w. de opstelling van gedragscodes waar in zekere zin over onderhandeld wordt tussen de belanghebbende partijen. Als we ons aan de officiële doelstelling houden - een hoge graad van bescherming van de consument - dan moeten we wel vaststellen dat er goede redenen zijn om vraagtekens te plaatsen bij de doelmatigheid van gedragscodes, gezien de ongelijke krachtsverhouding tussen de beroepswereld en de consumenten. Ook de bescheiden verbintenissen die in sommige gedragscodes aangegaan worden en het ontbreken van enige waarborg voor hun uitvoering moeten ons tot de grootste voorzichtigheid aanmanen.

Zoals de zaken nu staan, geeft de Commissie te weinig gegevens om op een enigszins oordeelkundige manier een besluit te kunnen nemen over inhoud en functie van de procedures van gezamenlijke en zelfreglementering. Gezien de uiteenlopende nationale tradities en de heersende onzekerheid over de juiste omschrijving van de begrippen, is het om te beginnen absoluut noodzakelijk om het overleg met de lidstaten voort te zetten.

Naast opheldering over de begrippen moet er in ieder geval ook voor nauwlettende begeleiding van de gedragscodes gezorgd worden:

-   een reglementeringsprocedure met deelname van het bedrijfsleven en de consumentenverenigingen is beter als elk eenzijdig initiatief van de kant van het bedrijfsleven;

-   gezien de grote verscheidenheid in de beroepswereld en de consumentenbeweging moet erop toegezien worden dat de partijen die belangstelling tonen voor de opstellen van gedragscodes representatief zijn, zodat hun deelname rechtmatig is;

-   om voor een hoge graad van bescherming van de consument te zorgen, moet er voorrang gegeven worden aan de rechtsregels, terwijl de gedragscode enkel voor aanvullende bepalingen zorgt die tegemoetkomen aan de bijzondere omstandigheden van bepaalde sectoren of de behoeften van de consumenten;

-   de inhoud van de gedragscodes en hun verenigbaarheid met het Europees recht moeten gewaarborgd worden door toezicht van de Europese autoriteiten;

-   om de rechtszekerheid van de consument te waarborgen moet de bindende kracht van elke gedragscode die een onderneming vrijwillig onderschrijft, benadrukt worden, waarbij het onderschrijven op vrijwillige basis blijft gebeuren. Om dezelfde redenen kan er getwijfeld worden aan de deugdelijkheid van eenvoudige aanbevelingen die geen afdwingbaar karakter hebben.

Ten laatste moet er dringend een organisatorisch samenwerkingskader komen voor de autoriteiten van de lidstaten die bevoegd zijn voor het consumentenrecht. Er zijn namelijk al te dikwijls oneerlijke ondernemingen die in de verleiding komen om gebruik te maken van de gebrekkige coördinatie op Europees vlak om zich van oneerlijke praktijken te bedienen. Een aantal denkwegen waar voorstellen van de Commissie welkom zouden zijn, zijn de oprichting van gegevensbanken om uitwisseling van informatie te vergemakkelijken, de invoering van een alarmsysteem waarmee de lidstaten gecoördineerd kunnen optreden, of zelfs de mogelijkheid dat één lidstaat optreedt namens alle consumenten van de Europese Unie.