VERSLAG inzake het voorstel voor een verordening van de Raad tot wijziging van Verordening (EG, Euratom) nr. 1150/2000 houdende toepassing van Besluit 2000/597/EG, Euratom betreffende het stelsel van eigen middelen van de Gemeenschappen
(COM(2003) 366 – C5‑0326/2003 – 2003/0131(CNS))
17 februari 2004 - *
Begrotingscommissie
Rapporteur: Jutta D. Haug
PR_CNS_am
PROCEDUREVERLOOP
Bij schrijven van 1 juli 2003 raadpleegde de Raad het Europees Parlement, overeenkomstig artikel 279, lid 2 van het EG-Verdrag, inzake het voorstel voor een verordening van de Raad tot wijziging van Verordening (EG, Euratom) nr. 1150/2000 houdende toepassing van Besluit 2000/597/EG, Euratom betreffende het stelsel van eigen middelen van de Gemeenschappen (COM(2003) 366 – 2003/0131(CNS)).
Op 1 september 2003 gaf de Voorzitter van het Parlement kennis van de verwijzing van dit voorstel naar de Begrotingscommissie als commissie ten principale en naar de Commissie begrotingscontrole als medeadviserende commissie (C5‑0326/2003).
De Begrotingscommissie benoemde op haar vergadering van 10 juli 2003 Jutta D. Haug tot rapporteur.
Zij behandelde het Commissievoorstel en het ontwerpverslag op haar vergaderingen van 20 januari en 17 februari 2004.
Op laatstgenoemde vergadering hechtte zij met algemene stemmen bij 1 onthouding haar goedkeuring aan de ontwerpwetgevingsresolutie.
Bij de stemming waren aanwezig: Terence Wynn (voorzitter), Reimer Böge (ondervoorzitter), Anne Elisabet Jensen (ondervoorzitter), Franz Turchi (ondervoorzitter), Jutta D. Haug (rapporteur), Ioannis Averoff, Den Dover, Göran Färm, Markus Ferber, Salvador Garriga Polledo, Neena Gill, Christopher Heaton-Harris, Roger Helmer, (verving James E.M. Elles), María Esther Herranz García, John Joseph McCartin, Jan Mulder, Juan Andrés Naranjo Escobar, Joaquim Piscarreta, Giovanni Pittella, Per Stenmarck, Ralf Walter, en Brigitte Wenzel-Perillo.
De Commissie begrotingscontrole heeft op 24 september 2003 besloten geen advies uit te brengen.
Het verslag werd ingediend op 18 februari 2004.
ONTWERPWETGEVINGSRESOLUTIE VAN HET EUROPEES PARLEMENT
inzake het voorstel voor een verordening van de Raad tot wijziging van Verordening (EG, Euratom) nr. 1150/2000 houdende toepassing van Besluit 2000/597/EG, Euratom betreffende het stelsel van eigen middelen van de Gemeenschappen
(COM(2003) 366 – C5‑0326/2003 – 2003/0131(CNS))
(Raadplegingsprocedure)
Het Europees Parlement,
- gezien het voorstel van de Commissie aan de Raad (COM(2003) 366)[1],
- gelet op artikel 279, lid 2 van het EG-Verdrag, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C5-0326/2003),
- gelet op artikel 67 van zijn Reglement,
- gezien het verslag van de Begrotingscommissie (A5-0063/2004),
1. hecht zijn goedkeuring aan het Commissievoorstel, als geamendeerd door het Parlement;
2. verzoekt de Commissie haar voorstel krachtens artikel 250, lid 2 van het EG-Verdrag dienovereenkomstig te wijzigen;
3. verzoekt de Raad, wanneer deze voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst, het Parlement hiervan op de hoogte te stellen;
4. wenst opnieuw te worden geraadpleegd ingeval de Raad voornemens is ingrijpende wijzigingen aan te brengen in het voorstel van de Commissie;
5. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.
Door de Commissie voorgestelde tekst | Amendementen van het Parlement |
Amendement 1 ARTIKEL 1, PUNT 16 BIS (NIEUW) | |
16 bis. Onder titel IX (oud) wordt voor artikel 22 het volgende nieuwe artikel ingevoegd: | |
"Artikel 21 bis | |
Overeenkomstig artikel 9 van Besluit 2000/597/EG, Euratom van de Raad verricht de Commissie vóór 1 januari 2006 een algemene herziening van het stelsel van eigen middelen. De nieuwe voorstellen die de Commissie op grond van deze herziening indient, besteden bijzondere aandacht aan artikel 2, lid 3, artikel 4 en artikel 5 van het Besluit van de Raad." | |
Motivering Als het huidige voorstel tot doel heeft de uitvoeringsverordening aan te passen aan het onderliggende nieuwe besluit van de Raad, dan is het logisch dat de belangrijke herzieningsclausule uit het besluit ook in de uitvoeringsverordening terug te vinden is. Dit is des te belangrijker omdat bijvoorbeeld de vermelding in de uitvoeringsverordening van de gevolgen van de financiering van het correctiemechanisme voor begrotingsonevenwichtigheden, de huidige correctiemechanismen nog verder consolideert. Daarom moet er ook worden op gewezen dat er reeds een herziening is gepland en waar de nadruk bij deze herziening moet liggen. Artikel 2, lid 3, artikel 4 en artikel 5 van het besluit van de Raad betreffende het stelsel van eigen middelen regelen de correctie van begrotingsonevenwichtigheden voor het VK en de aanpassing van de financieringsbijdrage voor de vermindering ten gunste van Oostenrijk, Duitsland, Nederland en Zweden. |
- [1] Nog niet in het PB gepubliceerd.
TOELICHTING
Achtergrond
Dit voorstel heeft tot doel uitvoeringsverordening 1150/2000 aan te passen aan het laatste besluit van de Raad van 29 september 2000 betreffende het stelsel van eigen middelen van de Europese Gemeenschappen. Tevens wil het de financiële regelgeving op één lijn brengen met enkele protocollen die aan het Verdrag van Amsterdam zijn gehecht.
In zijn standpunt betreffende de hervorming van het stelsel van eigen middelen van 11 maart 1999 benadrukte het Europees Parlement dat het nieuwe stelsel zich moet concentreren op de afschaffing van de bestaande compensatiemechanismen, op de financiering van de begroting door de lidstaten aan de hand van uniforme criteria, op transparantie en op de democratische vorming van eigen middelen. Verder benadrukte het dat de financiële autonomie van de Europese Unie moet worden versterkt en dat daarom nieuwe eigen middelen moeten worden ingevoerd die niet de vorm van bijdragen van de lidstaten aannemen en die, globaal genomen, de belastingdruk voor de gewone burger niet doen toenemen.
Aan de hand van deze richtsnoeren hechtte het Parlement in 1999 zijn goedkeuring aan amendementen op het nieuwe voorstel voor de eigen middelen, waarbij het erop wees dat het voor de Europese Unie noodzakelijk is:
- ∙een stelsel te creëren dat "eenvoudig en voor het publiek gemakkelijk te begrijpen is";
- ∙dit stelsel te baseren op criteria die het best uitdrukking geven aan "het vermogen van de burgers van Europa om bij te dragen", waarbij tezelfdertijd het "gebruik van compensatiemechanismen voor de inkomsten" wordt vermeden maar onevenwichtigheden worden gecorrigeerd "door de structuur van de uitgaven te hervormen";
- ∙"geleidelijk af te stappen van de afhankelijkheid van overdrachten van de lidstaten";
- ∙"over te gaan tot correctie van de eigenschappen van haar bestaande eigen middelen, die door afwijkingen op de nationale bijdragen verwarring stichten".
Meer bepaald sprak het Europees Parlement zich uit tegen de verhoging van 10% naar 25% van de inningspremie die de lidstaten op de traditionele eigen middelen mogen inhouden, alsook tegen de correctie van - bestaande - begrotingsonevenwichtigheden tussen de lidstaten louter aan de inkomstenzijde. Het vroeg bindende bepalingen voor een geleidelijke afschaffing van het correctiemechanisme dat ten gunste van het Verenigd Koninkrijk was ingesteld. Door nieuwe autonome eigen middelen te creëren die rechtstreeks aan de gewone burgers zijn gekoppeld (zonder hun belastingdruk te verhogen), zou er een einde komen aan het valse probleem van de netto begrotingsbijdragen van de lidstaten omdat de communautaire middelen dan duidelijk aan burgers zouden kunnen worden toegewezen en niet aan staten.
In zijn besluit van 29 september 2000 heeft de Raad geen enkel wijzigingsvoorstel van het Parlement overgenomen. Integendeel, de vermindering voor het Verenigd Koninkrijk werd gecodificeerd, evenals de aanpassing van de financieringsbijdragen voor de vermindering ten gunste van Oostenrijk, Duitsland, Nederland en Zweden. In plaats van te voorzien in een geleidelijke afschaffing van de vermindering voor het VK, werd een gelijkaardig mechanisme nog uitgebreid tot andere lidstaten, wat het stelsel nog minder transparant en nog veel ingewikkelder maakt.
De verhoging tot 25% van de traditionele eigen middelen die de lidstaten mogen inhouden ter dekking van hun inningskosten heeft tot gevolg gehad dat de traditionele eigen middelen in 2002 23% lager lagen dan in 2001. De daling van de traditionele eigen middelen zal de perceptie van het publiek dat de middelen van de Europese Unie overdrachten ("lidmaatschapsbijdragen") van de lidstaten zijn, nog vergroten, wat meer en meer discussies over het probleem van netto begrotingsbalansen met zich zal brengen.
BEOORDELING VAN HET COMMISSIEVOORSTEL EN VOORGESTELDE AMENDEMENTEN
De bepalingen in het laatste besluit van de Raad betreffende de eigen middelen zijn voldongen feiten. Bijgevolg kan het huidige voorstel tot aanpassing van de uitvoeringsverordening als een louter technische kwestie worden gezien. Een mogelijke optie zou dus kunnen zijn alles gewoon zijn gang te laten gaan.
De rapporteur is er evenwel van overtuigd dat de argumenten van het Parlement in het debat over de eigen middelen nog altijd gelden. Bijgevolg zal ze deze kans niet laten voorbijgaan om eens te meer het standpunt van het Parlement te benadrukken. Dit is de onderliggende reden voor de door de rapporteur voorgestelde amendementen, die de belangrijkste punten uit het standpunt van het Parlement van maart 1999 herhalen.
De rapporteur is van mening dat het wegens het belang van de herzieningsclausule die is opgenomen in het besluit van de Raad, noodzakelijk is deze eveneens te vermelden in de overwegingen van de uitvoeringsverordening.
De verhoging van de inningskosten die de lidstaten mogen inhouden is zo groot dat deze moet worden herzien. Een nieuw stelsel moet het precieze bedrag van de inningspremie koppelen aan de inspanningen van de lidstaten op het gebied van fraudebestrijding, zowel bij de inkomsten als bij de uitgaven.
Aangezien het voorstel het begrip correctiemechanismen voor begrotingsonevenwichtigheden eveneens in de desbetreffende artikelen van de uitvoeringsverordening invoert, is het van belang erop te wijzen dat dit begrip tevens zal worden onderzocht in het kader van de herziening van het stelsel van eigen middelen die de Commissie vóór 1 januari 2006 moet verrichten.