VERSLAG over het verzoek van Umberto Bossi om verdediging van zijn parlementaire immuniteit
(2003/2172(IMM))

21 april 2004

Commissie juridische zaken en interne markt
Rapporteur: Kurt Lechner

Procedure : 2003/2172(IMM)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus :  
A5-0282/2004
Ingediende teksten :
A5-0282/2004
Debatten :
Aangenomen teksten :

PROCEDUREVERLOOP

Op 1 september 2003 gaf de Voorzitter van het Parlement kennis van de ontvangst van een verzoek van de heer Bossi om verdediging van zijn parlementaire immuniteit in verband met een gerechtelijke procedure voor een Italiaanse rechtbank. Dit verzoek werd overeenkomstig artikel 6, lid 1 van het Reglement verwezen naar de Commissie juridische zaken en interne markt.

Deze commissie benoemde op haar vergadering van 1 oktober 2003 Klaus-Heiner Lehne tot rapporteur.

Op haar vergaderingen van 27 januari, 24 februari en 17 maart 2004 beraadslaagde zij over de redenen die vóór of tegen verdediging van de immuniteit pleiten en hoorde zij, overeenkomstig artikel 6, lid 3 van het Reglement, een vertegenwoordiger van de heer Bossi.

Op 6 april 2004 trok Klaus-Heiner Lehne zich als rapporteur terug. De commissie benoemde op daarop Kurt Lechner tot rapporteur.

De commissie behandelde het ontwerpbesluit van de rapporteur op haar vergadering van 20 april 2004 en hechtte met 11 stemmen voor en 1 tegen bij 1 onthouding haar goedkeuring aan het ontwerpbesluit.

Bij de stemming waren aanwezig: Ioannis Koukiadis (waarnemend voorzitter), Kurt Lechner (rapporteur), Uma Aaltonen, Paolo Bartolozzi, Ward Beysen, Bert Doorn, Janelly Fourtou, Marie-Françoise Garaud, Gian Paolo Gobbo, Lord Inglewood, Klaus-Heiner Lehne, Manuel Medina Ortega, Roy Perry en Francesco Enrico Speroni(verving Alexandre Varaut).

Het verslag werd ingediend op 21 april 2004.

ONTWERPBESLUIT VAN HET EUROPEES PARLEMENT

over het verzoek van Umberto Bossi om verdediging van zijn parlementaire immuniteit (2003/2172(IMM))

Het Europees Parlement,

-   gezien het verzoek van Umberto Bossi om bescherming van zijn immuniteit in verband met een proces voor de rechtbank van Brescia, dat op 1 september 2003 aan de plenaire vergadering bekend is gemaakt,

-   gelet op artikel 9 van het Protocol van 8 april 1965 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Gemeenschappen van 8 april 1965, en op artikel 4, lid 2 van de Akte van 20 september 1976 betreffende de verkiezing van de vertegenwoordigers in het Europees Parlement door middel van rechtstreekse algemene verkiezingen,

-   gelet op de arresten van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 12 mei 1964 en 10 juli 1986[1],

-   gelet op de artikelen 6 en 6 bis van zijn Reglement,

-   gezien het verslag van de Commissie juridische zaken en interne markt (A5‑0282/2004),

A.   overwegende dat de heer Umberto Bossi bij de vijfde rechtstreekse verkiezingen van 10 t/m 13 juni 1999 tot lid van het Europees Parlement is verkozen, dat het Europees Parlement op 15 december 1999[2] zijn geloofsbrieven heeft onderzocht, en dat zijn mandaat op 10 juni 2001 eindigde,

B.   overwegende dat tegen de leden van het Europees Parlement geen opsporing kan plaatsvinden en dat zij niet aangehouden of vervolgd kunnen worden op grond van de mening of stem die zij in de uitoefening van hun ambt hebben uitgebracht[3],

C.   overwegende dat het verbod van justitiële vervolging ook het verbod van civielrechtelijke vervolging van een lid van het Europees Parlement omvat,

D.   overwegende dat de leden van het Europees Parlement tot taak hebben aan het politieke debat in hun kiesdistrict deel te nemen en dat zij derhalve geacht moeten worden hun parlementaire ambt uit te oefenen als zij artikelen over controversiële onderwerpen publiceren,

1.   besluit de immuniteit en voorrechten van het voormalig parlementslid Umberto Bossi te verdedigen;

2.   stelt met inachtneming van artikel 9 van genoemd Protocol en van de geldende procedures van de betrokken lidstaat voor te verklaren dat de bedoelde procedure niet mag worden voortgezet; verzoekt de rechtbank de dienovereenkomstige conclusies te trekken;

3.   verzoekt zijn Voorzitter dit besluit en het verslag van de commissie onverwijld te doen toekomen aan de rechtbank van Brescia.

  • [1] Arrest van 12 mei 1964, Wagner/Fohrmann en Krier, zaak 101/63, jurisprudentie 1964, blz. 397; arrest van 10 juli 1986 (Wybot/Faure), zaak 149/85, jurisprudentie 1986, blz. 2403.
  • [2] Besluit van het Europees Parlement van 15 december 1999 over het onderzoek van de geloofsbrieven naar aanleiding van de vijfde rechtstreekse verkiezingen van het Europees Parlement van 10 t/m 13 juni 1999 (PB C 296 van 18.10.2000, blz. 93).
  • [3] Artikel 9 Protocol inzake voorrechten en immuniteiten van de Europese Gemeenschappen.

TOELICHTING

I.   De ontvankelijkheid van het verzoek

1.   Het eerste mandaat van Umberto Bossi als lid van het Europees Parlement liep van 19 juli 1994 tot 19 juli 1999. Zijn tweede mandaat liep van 20 juli 1999 tot 10 juni 2001, de dag waarop hij tot minister werd benoemd (onverenigbaarheid als bedoeld in artikel 6, lid 1, eerste streepje, van de Akte betreffende de verkiezing van de vertegenwoordigers in de Vergadering door middel van rechtstreekse algemene verkiezingen[1]). De gewraakte krantenartikelen verschenen reeds op 24 en 25 mei 2001 in het dagblad "Padania". Het verzoek is daarom ingevolge artikel 6, lid 3, van het Reglement van het Europees Parlement ontvankelijk, omdat Umberto Bossi op het betrokken tijdstip lid was van het Europees Parlement.

II De feiten en de gegrondheid van het verzoek

In een brief aan Voorzitter Pat Cox van 9 juli 2003 zet de advocaat Matteo Brigandi de omstandigheden uiteen die voor Umberto Bossi reden zijn geweest voor zijn verzoek om verdediging van zijn voorrechten en immuniteiten[2].

De aanleiding van deze procedure is een civielrechtelijke vordering die mevr. Paola Braggion, wonende te Como, voor de rechtbank van Brescia heeft ingesteld, waarbij zij het volgende vordert:

  • verklaring voor recht dat de beweringen van de heer Bossi in de "Padania" van 24 en 25 mei 2001, een aantasting vormden van de eer, de goede naam en de persoonlijke integriteit, en in het algemeen van de persoonlijkheidsrechten van eiseres;
  • veroordeling van gedaagde tot schadevergoeding wegens deze uitlatingen, tot een door de rechtbank naar redelijkheid en billijkheid te bepalen bedrag.

1.   De feiten

Op 24 en 25 mei 2001 verschenen twee artikelen in het dagblad "Padania", waarin Umberto Bossi volgende commentaar leverde op zijn veroordeling, de dag tevoren, tot een jaar en vier maanden voorwaardelijke gevangenisstraf, wegens schennis van de Italiaanse nationale vlag. Daarbij werd de eiseres met name genoemd.

Eiseres, Dr. Paola Braggon, onder wier voorzitterschap de rechtbank van Como het parlementslid op 23 mei om die reden had veroordeeld tot een jaar en vier maanden gevangenisstraf, voelt zich door die uitlatingen persoonlijk en in haar hoedanigheid van rechter beledigd, omdat daarmee wordt gesuggereerd dat zij haar ambt zou hebben misbruikt om de nieuwe regering aan te vallen. Bovendien wordt gesuggereerd dat zij:

-   het proces zou hebben aangegrepen om ten koste van een publieke persoonlijkheid eigen oogmerken en eigen voordelen na te jagen;

-   zij zich in de uitoefening van haar eigen ambt zou hebben bediend van verouderde "fascistische" bepalingen en juridische "fossielen".

Eiseres betoogt in de uitoefening van haar door de wet opgedragen taak niets anders dan haar plicht te hebben gedaan. De uitlatingen van gedaagde geven een vertekend beeld van eiseres benevens de indruk dat zij het recht zou hebben verdraaid.

2.   Artikel 9 van het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Gemeenschappen (PVI)

Artikel 9 van het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Gemeenschappen bepaalt:

"Tegen de leden van het Europees Parlement kan geen opsporing plaatsvinden, noch kunnen zij worden aangehouden of vervolgd op grond van de mening of de stem, die zij in de uitoefening van hun ambt hebben uitgebracht".

Beslissend is, of de litigieuze uitlatingen zijn gedaan in de uitoefening van het mandaat van een lid van het Europees Parlement, en of de procedure naar haar aard met een strafproces gelijk te stellen is.

Ook een civielrechtelijke vordering kan neerkomen op vervolging van staatswege van een parlementslid in de zin van artikel 9 PVI[3].

Twee criteria zijn hier van belang:

-   de wijze waarop en de politieke context waarin de gewraakte uitlatingen van een lid van het Europees Parlement zijn gedaan;

-   de hoogte van de door eiser in de civiele procedure gevorderde schadevergoeding.

Het Europees Parlement is steeds van het grondbeginsel uitgegaan dat de immuniteit in geen geval wordt opgeheven wanneer een lid de hem of haar verweten handelingen of uitlatingen heeft gedaan in het kader van zijn of haar politieke werkzaamheden of van werkzaamheden die er rechtstreeks mee samenhangen[4]. Het recht tot zulke uitlatingen is van essentiële betekenis voor de rol van een door het volk gekozen afgevaardigde.

Overeenkomstig die beginselen stelt uw rapporteur vast dat de gewraakte uitlatingen van het voormalig lid van het Parlement Umberto heer Bossi een toelaatbare meningsuiting vormen in de politieke discussie. De uitlatingen moeten in de politieke context van de huidige politieke controverse tussen een deel van de rechterlijke macht en een deel van de politieke gevestigde orde worden gezien, en hebben betrekking op een kwestie van wezenlijk openbaar belang. Zich hierover te kunnen uitspreken is een van de elementaire opgaven van een door het volk gekozen parlementslid. Het voormalig lid van het Parlement Umberto Bossi heeft zijn eigen veroordeling tot een niet onaanzienlijke voorwaardelijke gevangenisstraf in een algemeen politiek verband geplaatst, waar hij de Italiaanse rechterlijke macht over de gehele lijn een politiek getinte rechtspleging verweet.

In het onderhavige geval is de eiseres weliswaar bij name genoemd, maar toch leidt dat niet tot een andere beoordeling. Op de voorgrond staan de algemene politieke uitspraken van het voormalig lid van het Parlement Umberto Bossi en niet het noemen van de naam van de eiseres. Deze vermelding is niet meer dan een consequentie van de algemeen bekende politieke controverse in Italië over een politiek getinte justitie en van het concrete vonnis, dat onder voorzitterschap van de eiseres is geveld en dat de aanleiding was voor de algemene uitspraken.

3.   Conclusie

Op grond van de bovenstaande overwegingen en overeenkomstig artikel 6 bis, lid 2 van het Reglement beveelt de Commissie juridische zaken en interne markt het Europees Parlement aan de parlementaire voorrechten van het voormalig parlementslid Umberto Bossi te verdedigen.

  • [1] PB L 278 van 8.10.1976, blz. 5-11.
  • [2] Mededeling aan de leden nr. 21/2003, PE 338.435.
  • [3] Verzoek om verdediging van zijn immuniteit van Jannis Sakkelariou , A5-0309/2003, en van Giuseppe Gargani, besluit van 16 december 2003 (2003/2182(IMM)).
  • [4] Laatstelijk nog in het geval betreffende het verzoek om opheffing van de immuniteit van Mogens N.J. Camre, besluit van 1 juli 2003 (2003/2249(IMM)).