VERSLAG over het jaarlijkse verslag van de Raad aan het Europees Parlement over de voornaamste aspecten en fundamentele keuzen van het GBVB, met inbegrip van de gevolgen ervan voor de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen - 2003
21.3.2005 - (2004/2172(INI))
Commissie buitenlandse zaken
Rapporteur: Elmar Brok
PR_INI_art47-1
ONTWERPRESOLUTIE VAN HET EUROPEES PARLEMENT
over het jaarlijkse verslag van de Raad aan het Europees Parlement over de voornaamste aspecten en fundamentele keuzen van het GBVB, met inbegrip van de gevolgen ervan voor de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen - 2003
Het Europees Parlement,
– gezien het op 29 oktober 2004 in Rome ondertekende Verdrag tot vaststelling van een Grondwet voor Europa,
– gezien de op 12 december 2003 door de Europese Raad vastgestelde Europese veiligheidsstrategie,
– gezien het jaarlijks verslag van de Raad over 2003 (8412/2004),
– gezien het Interinstitutioneel Akkoord van 6 mei 1999 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie over de begrotingsdiscipline en de verbetering van de begrotingsprocedure[1], punt H.40,
– gelet op artikel 21 van het EU-Verdrag,
– onder verwijzing naar zijn resolutie van 12 januari 2005 over het Verdrag tot vaststelling van een Grondwet voor Europa[2],
– onder verwijzing naar zijn resolutie van 23 oktober 2003 over de vooruitgang die is geboekt bij de tenuitvoerlegging van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid[3],
– onder verwijzing naar zijn resolutie van 29 januari 2004 over de betrekkingen tussen de Europese Unie en de Verenigde Naties[4],
– onder verwijzing naar zijn resolutie van 20 november 2003 over 'Het grotere Europese nabuurschap: een nieuw kader voor de betrekkingen met de oostelijke en zuidelijke buurlanden'[5],
– onder verwijzing naar zijn resolutie van 10 april 2003 over de nieuwe Europese veiligheids- en defensiestructuur – prioriteiten en lacunes[6],
– onder verwijzing naar zijn aanbeveling aan de Raad van 26 februari 2004 betreffende de betrekkingen tussen de Europese Unie en Rusland[7],
– onder verwijzing naar zijn resoluties van 22 april 2004 over de situatie van de transatlantische betrekkingen in het perspectief van de op 25/26 juni 2004 in Dublin te houden top van de EU en de VS[8] en van 13 januari 2005 over de transatlantische betrekkingen[9],
– onder verwijzing naar zijn resolutie van 23 oktober 2003 over vrede en waardigheid in het Midden-Oosten[10],
– onder verwijzing naar zijn aanbeveling aan de Raad van 24 september 2003 betreffende de situatie in Irak[11],
– onder verwijzing naar zijn resolutie van 12 februari 2004 over Afghanistan: uitdagingen en toekomstperspectieven[12],
– onder verwijzing naar zijn resolutie van 15 november 2001 over een globaal partnerschap en een gemeenschappelijke strategie voor de betrekkingen tussen de Europese Unie en Latijns-Amerika[13],
– onder verwijzing naar zijn resolutie van 13 januari 2005 over de recente tsunamiramp in de Indische Oceaan[14],
– gezien de conclusies van het voorzitterschap van de Europese Raad van Brussel van 16/17 december 2004, en in het bijzonder de daarop genomen besluiten inzake terrorisme en buitenlandse zaken,
– gelet op artikel 112, lid 1 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie buitenlandse zaken en het advies van de Begrotingscommissie (A6‑0062/2005),
A. overwegende dat het Parlement van oordeel is dat het niet naar behoren en conform de bepalingen van artikel 21 van het Verdrag betreffende de Europese Unie wordt geraadpleegd, aangezien de Raad het Parlement tegenwoordig alleen maar een indicatieve lijst doet toekomen van de activiteiten over het voorbije jaar, zonder het te raadplegen over de voornaamste aspecten en fundamentele keuzen voor het komende jaar,
B. overwegende dat deze praktijk derhalve dient te worden gestaakt en vervangen door een andere procedure waarbij het Parlement effectief wordt geraadpleegd zoals hierboven is aangegeven, zodat het intensiever bij het beleid kan worden betrokken,
C. overwegende dat het in de lijn der verwachtingen ligt dat het op 29 oktober 2004 in Rome ondertekende Verdrag tot vaststelling van een Grondwet voor Europa, zelfs al is het nog niet geratificeerd, alleen al qua strekking en inhoud nu reeds vergaande implicaties heeft voor de manier waarop de EU in 2005 en daarna invulling zal geven aan haar GBVB-beleid,
D. overwegende dat het Parlement reeds herhaalde malen te kennen heeft gegeven hoe de betrekkingen met bepaalde regio's en landen zijns inziens moeten worden geregeld en hoe deze beter in evenwicht moeten worden gebracht, teneinde het mondiale karakter van het externe beleid van de Unie duidelijker te onderstrepen,
E. overwegende dat de manier waarop het GBVB- en het EVDB-beleid thans worden gefinancierd volstrekt inadequaat is, zowel in kwantitatief en kwalitatief opzicht als ten aanzien van de democratische controleerbaarheid ervan,
1. is weliswaar ingenomen met de manier waarop de Hoge Vertegenwoordiger/secretaris-generaal van de Raad het Parlement daadwerkelijk volledig op de hoogte heeft gehouden van de ontwikkelingen met betrekking tot de voornaamste GBVB-kwesties, doch staat volstrekt afwijzend tegenover de door de Raad gevolgde strategie om het Parlement a posteriori een louter indicatieve lijst van GBVB-activiteiten over het voorbije jaar te doen toekomen, en beschouwt deze wijze van "voorafgaande raadpleging van het Europees Parlement" als een praktijk die duidelijk in strijd is met artikel 21 van het Verdrag betreffende de Europese Unie en met het Interinstitutioneel Akkoord van 6 mei 1999;
2. verzoekt de Raad derhalve zijn huidige werkwijze te staken en deze in te ruilen voor een behandeling a priori, waarbij het Parlement aan het begin van elk jaar wordt geraadpleegd over de voornaamste aspecten en fundamentele keuzen die de Raad voor dat jaar zowel met betrekking tot algemene als tot horizontale kwesties op de agenda heeft staan, alsook over de prioriteiten die voor de diverse geografische gebieden zijn gepland; verzoekt de Raad tevens in een volgend stadium verslag uit te brengen over de vraag of en, zo ja, op welke wijze rekening is gehouden met de inbreng van het Europees Parlement;
3. is voornemens de democratische controleerbaarheid met betrekking tot GBVB-kwesties te helpen verbeteren door met de nationale parlementen regelmatig in overleg te treden binnen het kader van de driemaandelijkse gedachtewisseling met de Hoge Vertegenwoordiger/secretaris-generaal van de Raad en de commissaris voor externe betrekkingen, waarbij ook de door nationale parlementen op het jaarverslag van het Europees Parlement over het GBVB ingediende amendementen ter sprake zullen komen;
4. nodigt de Raad en de Hoge Vertegenwoordiger/secretaris-generaal van de Raad uit actief deel te nemen aan het jaarlijks debat over de Europese veiligheidsstrategie met het Europees Parlement en de nationale parlementen;
5. spoort zowel de Raad als de lidstaten ertoe aan het parlementair toezicht op het EVDB nog verder te verscherpen door op nationaal niveau bij de goedkeuring van EVDB-operaties een grotere rol toe te bedelen aan de nationale parlementen en door het Europees Parlement in Europees verband meer te betrekken bij het toezicht op het algehele GBVB-budget;
6. dringt er bij de Raad op aan de garantie te geven dat zijn beleidsinstrumenten - zoals het sanctiebeleid - rigoureuzer en met meer politieke doortastendheid zullen worden toegepast;
Voornaamste aspecten en fundamentele keuzen van het GBVB voor 2005 in aansluiting op de ondertekening van het Grondwettelijk Verdrag
7. geeft als zijn opvatting te kennen dat de bepalingen van het nieuwe Verdrag met betrekking tot het GBVB nu reeds naar de geest (en de letter) moeten worden toegepast, zoals inmiddels al is geschied bij de oprichting van het Europees Defensieagentschap, bij de invoering van het "gevechtsgroep"-concept, bij de formulering van het nieuwe nabuurschapsbeleid van de EU - dat naar verwachting veel meer inhoud zal krijgen dan het huidige - en bij de toepassing van de solidariteitsclausule ter verdediging tegen terroristische bedreigingen of aanslagen: de gevolgen daarvan moeten worden aangepakt door middel van effectief te coördineren, gerichte operaties, onder gebruikmaking van zowel bestaande als toekomstige civiele beschermingstechnieken, alsook door de invoering van een wederzijdse solidariteitsverplichting om in geval van gewapende agressie tegen een lidstaat van de Europese Unie hulp en bijstand te verschaffen;
8. verlangt derhalve op dezelfde manier als de Raad te worden geïnformeerd over en nauwer te worden betrokken bij alle voorstellen die in de toekomst door de vice-voorzitter van de Commissie/EU-minister van Buitenlandse Zaken worden ingediend ter voorbereiding van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid voor 2005;
9. spreekt de wens uit dat de nieuw in te stellen Europese dienst voor extern optreden als assisterende instantie voor de EU-minister van Buitenlandse Zaken/vice-voorzitter van de Commissie een essentiële rol te vervullen krijgt op het gebied van extern beleid; wijst hoe dan ook eens te meer op de noodzaak de bevoegdheden van het Parlement te handhaven en de hand te houden aan de algehele verantwoordingsplicht van deze nieuwe dienst jegens het Parlement, vooral met betrekking tot de integratie van de onderdelen van de Commissie die in de nieuwe dienst opgaan (DG RELEX, EG-delegaties, enz.); verlangt met name van de lidstaten dat zij aangeven hoe de verdere ontwikkelingen in de diverse intergouvernementele beleidsonderdelen er vanuit hun perspectief zullen komen uit te zien, zodat de nieuw op te richten dienst zich als onderdeel van de Commissie kan richten op een geïntegreerd communautair model, zonder daarbij met betrekking tot intergouvernementele vraagstukken op enigerlei wijze afbreuk te doen aan zijn loyaliteit jegens de Raad;
10. verzoekt de Raad alles in het werk te stellen om, van zodra het Grondwettelijk Verdrag van kracht wordt, alles in het werk te stellen om concreet inhoud te geven aan de daarin vervatte solidariteitsclausule voor defensie;
11. acht het noodzakelijk dat de commissaris voor externe betrekkingen en de Hoge Vertegenwoordiger voor het GBVB, nu het Grondwettelijk Verdrag is ondertekend, de nieuwe normen toepassen door het Europees Parlement volledig te informeren en te raadplegen over en het nader te betrekken bij alle GBVB- en EVDB-kwesties; onderstreept dat er met name op moet worden toegezien dat democratische verantwoordingsplicht en transparantie voor alle door het Europees Defensieagentschap ondernomen activiteiten, worden gewaarborgd;
12. uit zijn voldoening over de oprichting van het Europees Defensieagentschap en over de voorbereidende maatregelen van de Commissie op het gebied van veiligheidsonderzoek; is van mening dat in het kader van de financiële planning voor de middellange termijn jaarlijks een adequaat bedrag voor veiligheidsonderzoek moet worden uitgetrokken;
13. verzoekt de Raad tevens het Parlement regelmatig te raadplegen over de voornaamste aspecten en fundamentele keuzen met betrekking tot het EVDB en het Parlement conform artikel I-41, lid 8 van het Verdrag tot vaststelling van een Grondwet voor Europa op de hoogte te houden omtrent de manier waarop deze tak van beleid zich verder ontwikkelt; dit overleg dient op dezelfde wijze plaats te vinden als de raadpleging waarom hierboven in verband met het GBVB is verzocht;
Specifieke voorstellen m.b.t. algemene en horizontale vraagstukken voor 2005
14. is ingenomen met de op 12 december 2003 door de Europese Raad vastgestelde veiligheidsstrategie voor de Europese Unie; staat volledig achter het civiel/militaire totaalconcept van de Europese Raad en onderschrijft de essentiële beginselen van preventief ingrijpen en effectief multilateralisme, die trouwens ook voor zowel GBVB als EVDB moeten gelden, en verwijst naar het verslag dat momenteel door zijn Commissie buitenlandse zaken over deze strategie wordt opgesteld; onderstreept met name dat de Unie haar snellereactiecapaciteit in geval van humanitaire rampen en andere calamiteiten verder moet opvoeren;
15. wijst in dat verband - zoals ook in de veiligheidsstrategie wordt aangegeven - op de noodzaak een daaraan parallelle veiligheidscultuur tot ontwikkeling te brengen en spreekt derhalve zijn onvoorwaardelijke steun uit voor de werkzaamheden die momenteel worden verricht met het oog op de tenuitvoerlegging van het trainingsconcept van de EU in de EVDB-sfeer; de bedoeling moet zijn dat de nog op te zetten en in te richten Europese Veiligheids- en defensieacademie de instellingen van de Europese Unie en de lidstaten in de toekomst voorziet van degelijk opgeleid personeel dat in staat is in EVDB-verband effectief op te treden; derhalve moet deze academie zo worden georganiseerd dat zij levensvatbaar is en moet zij over voldoende financiële middelen kunnen beschikken;
16. schaart zich volledig achter de gezamenlijke inspanningen die momenteel worden geleverd om de EU-strategie tegen de verspreiding van massavernietigingswapens ten uitvoer te leggen, mede gelet op de herziening van het VN-Verdrag inzake non-proliferatie van kernwapens in 2005 en de actieve rol die de EU in die context en bij de implementatie van Resolutie 1540 (2004) van de VN-Veiligheidsraad dient te vervullen; verwijst naar zijn eerdere uitspraken over handvuurwapens en naar zijn resolutie van 22 april 2004 over de herziening van het Verdrag van Ottawa inzake antipersoonsmijnen; betuigt opnieuw zijn steun voor verscherping van de EU-gedragscode inzake wapenexport en voor ondersteuning door de EU van een internationaal verdrag inzake de wapenhandel;
17. spreekt nadrukkelijk als zijn vaste overtuiging uit dat nucleaire ontwapening in sterke mate zal bijdragen tot de internationale veiligheid en de strategische stabiliteit en het risico voor nucleaire proliferatie zal doen afnemen; roept de lidstaten die over een kernwapenarsenaal beschikken op hun verplichtingen uit hoofde van artikel 6 van het Non-proliferatieverdrag daadwerkelijk na te komen; dringt er bij de lidstaten op aan op de binnenkort te houden conferentie ter toetsing van het Non-proliferatieverdrag hun steun uit te spreken voor het nieuwe internationale initiatief inzake nieuwe nucleaire gevaren dat door secretaris-generaal Kofi Annan van de VN en door Mohammed El Baradei, directeur van het IAEA, is voorgesteld met betrekking tot nucleaire ontwapening en het opnieuw op gang brengen van de VN-Conferentie inzake ontwapening;
18. onderschrijft het standpunt van de Europese Raad dat de bestrijding van terrorisme een prioriteit van de EU en een essentieel element van haar externe betrekkingen zal blijven, maar onderstreept eens te meer dat het nastreven van dit doel niet ten koste mag gaan van de mensenrechten en de burgerlijke vrijheden, en pleit ervoor het terrorismebestrijdingsbeleid van de Unie ten aanzien van derde landen consistenter en slagvaardiger te maken door:
a) de politieke dialoog over terrorisme met externe partners te intensiveren,
b) krachtiger samen te werken met internationale en regionale organisaties (in het bijzonder met het Terrorismebestrijdingscomité van de VN en met de NAVO), en met name de autoriteit van het VN-systeem te herstellen,
c) uitvoering te geven aan de in 2004 door de EU en de VS aangenomen verklaring over de strijd tegen het terrorisme,
d) steun te verlenen aan de gerichte bijstandsstrategie van de Commissie, die reeds is geformuleerd in programma's zoals CARDS, TACIS, MEDA, enz., en die vanaf nu wordt gekenmerkt door een gezamenlijke benadering ten aanzien van de in Resolutie 1373 van de VN-Veiligheidsraad bestreken prioriteitsterreinen,
e) intensiever gebruik te maken van de civiel/militaire snellereactiemechanismen,
f) over te gaan tot strikte toepassing van de antiterrorismeclausule die is opgenomen in overeenkomsten met landen waar sprake is van aantoonbare terroristische bedreigingen of specifieke terroristische activiteiten, zoals rekrutering, opleiding of financiering, of met alle andere landen die een potentiële bedreiging vormen voor de Unie; is van mening dat derhalve de nodige aandacht moet worden besteed aan het in 2002 door het Parlement geformuleerde voorstel tot invoering van een interinstitutionele gedragscode voor het beleid van de Unie inzake externe betrekkingen,
g) waar nodig ten volle gebruik te maken van specifieke EVDB-operaties,
h) bij alle stappen die worden ondernomen toe te zien op de naleving van de internationale wetgeving inzake humanitaire en mensenrechten,
i) ervoor te zorgen dat de Europese Unie een actieve bijdrage levert aan de vreedzame en rechtvaardige beslechting van slepende regionale kwesties, onder inachtneming van de besluiten van de VN en van haar internationaal erkende rol, en door een oplossing te zoeken voor de kritieke maatschappelijke problemen (armoede, sociale uitsluiting) die geweld en terrorisme in de hand werken;
19. hecht het allergrootste belang aan zijn eigen bijdrage in de strijd tegen het terrorisme en dringt er derhalve bij zijn Commissie buitenlandse zaken en zijn Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken op aan naar een geschikte procedure te zoeken om hierover in de toekomst zowel ten behoeve van de Raad als van de Commissie aanbevelingen te doen; roept de Raad in dit verband op de Commissie buitenlandse zaken en de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken volledig te informeren en te raadplegen over de door de EU te hanteren lijst van terroristische organisaties; uit in deze context tevens zijn waardering voor de positieve reactie van het Luxemburgse voorzitterschap;
20. acht het van essentieel belang dat bij natuurrampen een beroep kan worden gedaan op de capaciteiten die de Raad en de Commissie in de civiel/militaire sfeer hebben ontwikkeld, met inbegrip van de civiel/militaire planningseenheid en van faciliteiten zoals GALILEO en GMES;
Prioriteiten van het Parlement in de verschillende geografische gebieden voor 2005
21. verzoekt de Raad onverwijld stappen te ondernemen ter rechtzetting van het geografische onevenwicht dat is ontstaan als gevolg van de GBVB-besluiten die de laatste tien jaar zijn genomen, zodat tussen de respectieve regio's een redelijker balans kan worden bewerkstelligd die in overeenstemming is met de mondiale ambities van de Unie; verzoekt de Raad met name een geografisch evenwicht tot stand te brengen tussen de bemoeiingen die tot dusverre in het kader van de uitbreiding in oostwaartse richting zijn ondernomen en de hernieuwde inspanningen die worden geleverd ten behoeve van de regio ten zuiden van Middellandse Zee; onderstreept evenwel dat de Raad tot elke prijs moet voorkomen dat de indruk ontstaat dat de EU onverschillig of minder gevoelig zou zijn voor de ontwikkelingen in het westelijke Balkangebied, Oekraïne of Georgië;
22. beveelt derhalve aan dat de Raad de nodige stappen onderneemt om de EU in staat te stellen te profiteren van de bevoorrechte betrekkingen die zij onderhoudt met bepaalde geografische gebieden (o.a. door sluiting van biregionale, multilaterale of bilaterale associatieovereenkomsten), teneinde haar multilaterale positie te versterken in haar omgang met andere opkomende landen en regio's waarmee zij dit soort bevoorrechte betrekkingen nog niet onderhoudt; onderstreept voorts dat de nabuurschapsrelaties van de EU niet meer prioriteit mogen krijgen ten koste van de cruciale betrekkingen en de solidariteit tussen de EU en de ontwikkelingslanden in de wereld;
23. hecht evenwel niet alleen het allergrootste belang aan de successieve uitbreidingen van de Unie waartoe op 16/17 december 2004 door de Europese Raad is besloten, maar daarnaast ook aan de ontwikkeling van het Europese nabuurschapsbeleid, en beschouwt deze als de hoogste prioriteiten op de politieke agenda van de Unie voor 2005, die ook de totstandbrenging van een Europese Economische Ruimte voor de Europese landen omvat; onderstreept met nadruk hoe belangrijk het is om op basis van de door het Kwartet opgestelde routekaart een vreedzame en waardige oplossing te vinden voor het conflict in het Midden-Oosten en om uitvoering te geven aan het strategisch partnerschap met de mediterrane regio en het Midden-Oosten waartoe in juni 2004 door de Europese Raad is besloten; uit in dat verband zijn voldoening over de onlangs in Sharm el-Sheik gehouden topontmoeting tussen Ariel Sharon en Abu Mazen; dringt er daarnaast tevens op aan dat alles in het werk wordt gesteld om een oplossing te helpen vinden voor andere bestaande of nog te verwachten conflicten en crises, zoals die in Kosovo, Darfur, Somalië, het gebied van de Grote Meren, Iran en Noord-Korea (DPRK), en voor het bewerkstelligen van sociale vooruitgang in de wereld conform de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling van de VN;
24. hecht tevens het grootste belang aan de voortzetting en verdere ontwikkeling van de Europese strategie voor de westelijke Balkan met het oog op de geleidelijke integratie in de Europese instellingen van de landen in die regio, met name in het licht van de cruciale beslissingen die in het tweede halfjaar van 2005 moeten worden genomen met betrekking tot de uiteindelijke status van Kosovo;
25. is bereid met de Raad en de Commissie samen te werken aan een strategische reorganisatie op lange termijn van Servië en Montenegro, met inbegrip van Kosovo, met als doel de bevordering van een gemeenschappelijke vreedzame toekomst in de Europese Unie voor alle gemeenschappen in deze regio;
26. verwacht in nauwe samenwerking met de Raad en de Commissie te kunnen werken aan de politieke en economische ondersteuning van het vredesproces dat in het Midden-Oosten op gang is gekomen;
27. acht het van groot belang dat de EU en de VS een constructieve relatie onderhouden en dat de NAVO zich weer meer ontwikkelt tot een forum voor politiek debat op basis van gelijkheid, waarbinnen een redelijk evenwicht tot stand moet worden gebracht tussen de instrumenten voor preventie, crisisbeheersing en militaire capaciteitsopbouw; acht het van cruciaal belang dat (vooral tussen het EP en het Amerikaanse Congres) gemeenschappelijke standpunten worden overeengekomen met betrekking tot mondiale kwesties van gemeenschappelijk belang (de strijd tegen het terrorisme, regionale conflicten, proliferatie van massavernietigingswapens, samenwerking op energiegebied, klimaatverandering, enz) en is van mening dat met name in het jaar 2005 - de tiende verjaardag van de Verklaring van Madrid - een nieuwe impuls moet worden gegeven aan de transatlantische betrekkingen en de voltooiing van de transatlantische markt tegen 2015, waarbij de nieuwe transatlantische agenda moet worden geactualiseerd met een transatlantische partnerschapsovereenkomst die zo snel mogelijk - en uiterlijk binnen twee jaar - in werking moet treden;
28. onderstreept dat de EU en de VS nauw moeten samenwerken bij de aanpak van mondiale economische, politieke en veiligheidsproblemen; roept op tot de opstelling van een nieuw transatlantisch programma om de dialoog over mondiale vraagstukken duidelijk vorm te kunnen geven;
29. dringt er bij de Raad op aan met het Europees Parlement nader overleg te voeren over de invulling van het concept van met derde landen aan te gane "strategische partnerschappen", die gebaseerd moeten zijn op het delen en bevorderen van gezamenlijke waarden; roept in dit verband op tot het opmaken van een algehele evaluatie van de strategische partnerschappen met de Russische Federatie en China;
30. verzoekt zowel de Raad als de Commissie alles in het werk te stellen om een nauwe relatie met Rusland te bewerkstelligen, waarin onze gezamenlijke belangen en waarden worden weerspiegeld en die is gebaseerd op de volledige eerbiediging van de mensenrechten, de rechtsstaat en de democratie;
31. spreekt in dit verband zijn steun uit voor het voorstel van de Raad voor de ontwikkeling van een gezamenlijk crisisbeleid van de EU en Rusland voor de conflicten in Transnistrië en de zuidelijke Kaukasus; wijst erop dat de oorlog in Tsjetsjenië de totstandkoming van een waarachtig partnerschap bemoeilijkt en dringt eens te meer aan op een politieke oplossing voor het conflict, waarbij alle democratische componenten van de Tsjetsjeense samenleving moeten worden betrokken;
32. betreurt het dat in de relaties met China alleen vooruitgang is geboekt op handels- en economisch gebied, zonder dat er sprake is van enigerlei substantiële verbetering in de sfeer van mensenrechten en democratie; dringt er in dat verband bij de Raad op aan het wapenembargo niet op te heffen en naar manieren te zoeken om de dialoog te vergemakkelijken, de spanning te verminderen en ontwapening in de betrekkingen tussen China en Taiwan aan te moedigen;
33. geeft uiting aan zijn buitengewoon diepe bezorgdheid omtrent het grote aantal in Zuid-China opgestelde raketten die gericht zijn op Taiwan en over de zogenaamde "antiafscheidingswet" die door de Volksrepubliek China is aangenomen en die de verhoudingen tussen China en Taiwan onnodig vertroebelt; roept de Volksrepubliek China en de ROC in Taiwan op de politieke dialoog te hervatten op basis van wederzijds begrip en erkenning, ten einde de stabiliteit, de democratie, de mensenrechten en de rechtsstaat in Oost-Azië te bevorderen;
34. schaart zich achter de bemoeiingen van het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk en Duitsland en van de Raad en de Commissie om Iran aan te moedigen een actieve en bevriende partner in de regio te worden die de mensenrechten volledig eerbiedigt, en om te bewerkstelligen dat Iran geen kernwapens ontwikkelt, en wijst er met nadruk op dat, mochten er aanwijzingen zijn dat Iran doorgaat met de ontwikkeling van dergelijke wapens, dit buitengewoon ernstige gevolgen zou hebben voor alle relaties tussen de EU en Iran, in welke vorm dan ook;
35. spreekt zijn steun uit voor de verdere consolidatie van de verplichtingen die Europa in Afghanistan op zich heeft genomen en pleit voor het treffen van een solide en uitvoerbare regeling voor de financiering van deze taken op middellange termijn; is er voorstander van dat er meer werk wordt gemaakt van de wederopbouw van de internationale gemeenschap; hecht in dit verband bijzonder veel belang aan de ontwikkeling van het onderwijsstelsel, de verbetering van de positie van vrouwen, meisjes en kinderen, ontwapenings- en reïntegratiemaatregelen en de ontwikkeling en implementatie van economische alternatieven voor de opiumteelt;
36. dringt er bij de Raad op aan zo spoedig mogelijk een procedure op gang te brengen voor de aanneming van een gemeenschappelijk GBVB-standpunt over Irak;
37. uit in dat verband zijn diepe bezorgdheid over de verklaring van de Volksrepubliek Korea van 10 februari 2005, waarin deze het voornemen aankondigt haar medewerking aan de internationale besprekingen over haar nucleair programma voor onbepaalde tijd op te schorten;
38. verwijst naar de talrijke resoluties en verslagen die het heeft aangenomen met betrekking tot de verschillende geografische gebieden, en die waardevolle bijdragen omvatten aan het debat over de manier waarop het beleid van de Unie ten aanzien van deze geografische gebieden zich zou moeten ontwikkelen om een redelijk evenwicht te kunnen bewerkstelligen in de zin zoals hierboven is aangegeven;
39. wijst eens te meer met nadruk op de actieve rol die de Unie in haar betrekkingen met derde landen moet vervullen door de mensenrechten te bevorderen en toe te zien op de verwezenlijking van de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling, die een belangrijk en integraal onderdeel vormen van zowel het GBVB- als het EVDB;
40. refereert aan het gezamenlijk optreden van de EU tijdens de recente verkiezingen in Oekraïne als een goed voorbeeld van de manier waarop de respectieve Europese instellingen, samen met de lidstaten, moeten reageren en een leidinggevende rol moeten vervullen wanneer gemeenschappelijke Europese belangen en waarden op het spel staan; is voornemens om met betrekking tot Oekraïne verdere stappen te ondernemen, aangezien de recente ontwikkelingen ook aan de Unie duidelijk zware eisen stellen;
41. roept de Raad, de Commissie en de lidstaten op om, naast de maatregelen waarin het actieplan in het kader van het Europees nabuurschapsbeleid voorziet, ook na te denken over andere vormen van associatie met Oekraïne, die het land een duidelijk Europees perspectief bieden en voldoen aan de kennelijke verwachtingen van een grote meerderheid van het Oekraïense volk, en die uiteindelijk eventueel kunnen uitmonden in de toetreding van het land tot de EU;
Standpunt van het Parlement m.b.t. de rol van de Unie in sommige multilaterale organisaties
42. pleit ervoor om in afwachting van de inwerkingtreding van het nieuwe Grondwettelijk Verdrag, waarbij de Unie nadrukkelijk rechtspersoonlijkheid wordt toegekend, de nodige maatregelen te nemen met het oog op een zwaardere vertegenwoordiging van de Unie als geheel in de respectieve internationale multilaterale organisaties, waaronder met name de Verenigde Naties, het Internationaal Strafhof, de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE), de Raad van Europa en alle overige relevante fora; roept de Raad en de Commissie op om de leden van het Europees Parlement waar mogelijk te betrekken bij de verwezenlijking van deze doelstelling; onderstreept met name de noodzaak om de betrekkingen van de EU met de OVSE, de Raad van Europa en de Verenigde Naties te verstevigen; dringt erop aan dat het Parlement een rol krijgt toebedeeld die strookt met het hoge niveau van parlementaire diplomatie waarop het een bijdrage levert aan de ontwikkeling van het GBVB;
43. stelt zich op het standpunt dat de Unie als geheel een grotere rol moet spelen binnen het stelsel van de Verenigde Naties en de hervorming van de Verenigde Naties moet ondersteunen, samen met de voorstellen die zijn geformuleerd in het verslag van het Panel op hoog niveau inzake dreigingen, uitdagingen en verandering;
Standpunt van het Parlement inzake de financiering van het GBVB voor 2005
44. wijst er eens te meer op dat de vijf voornaamste bedreigingen voor de Europese veiligheid, zoals die zijn uiteengezet in de Europese veiligheidsstrategie (terrorisme, proliferatie van massavernietigingswapens, regionale conflicten, falende staten en georganiseerde criminaliteit), alleen kunnen worden afgewend door een langdurige externe inzet onder gebruikmaking van alle beschikbare instrumenten, met inbegrip van forse investeringen in veiligheidsonderzoek en conflictpreventie, waarbij in de toekomstige financiële vooruitzichten voor de periode 2007-2013 expliciet concrete, duurzame begrotingscompromissen moeten worden opgenomen;
45. onderstreept dat met name in het kader van EVDB-operaties niet langer een onderscheid kan worden gemaakt tussen de financiering van civiele en militaire uitgaven, meer in het bijzonder wanneer het operaties betreft die uitsluitend door de Unie worden opgezet en die worden gepland en uitgevoerd via haar civiel/militaire cel;
46. beklemtoont derhalve nogmaals dat gezamenlijk te maken kosten voor militaire operaties in het kader van het EVDB moeten worden gefinancierd uit de communautaire begroting (zoals reeds in de civiele sfeer gebeurt bij politieoperaties), en niet uit een aanvullende begroting of uit een door de lidstaten op te zetten startfonds, zoals momenteel de bedoeling is;
47. herinnert in dat verband aan de nieuwe mogelijkheden die worden geboden door de financiering van toekomstige interventies via de nog op te richten "humanitaire gevechtsgroepen" in geval van natuurrampen waarbij een combinatie van militaire en civiele hulpmiddelen noodzakelijk is, zoals onlangs het geval was met de tsunamiramp in Zuid-Azië; roept in dat verband de Raad en de Commissie op met een nieuw voorstel te komen waarin ook rekening wordt gehouden met het voorstel van het Europees Parlement voor de oprichting van een Europees civiel vredeskorps en van een Europees vrijwilligerskorps voor humanitaire hulpverlening, als bedoeld in artikel III-321 van de Grondwet;
48. verzoekt de Raad om bij toekomstige EVDB-operaties in de strijd tegen het terrorisme - in weerwil van bestaande regels zoals het beginsel dat "ieder zijn eigen kosten draagt" of van andere ad-hocregelingen zoals het zogenaamde "Athena-mechanisme" - de mogelijkheid te overwegen om de gezamenlijke kosten voor dit soort operaties te financieren uit de communautaire begroting;
*
* *
49. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de parlementen van de lidstaten, de secretaris-generaal van de VN, de secretaris-generaal van de NAVO en de voorzitter van de Raad van Europa.
- [1] PB C 172 van 18.6.1999, blz.1.
- [2] P6_TA-PROV(2005)0004.
- [3] PB C 82 E van 1.4.2004, blz. 99.
- [4] PB C 96 E van 21.4.2004, blz. 79.
- [5] PB C 87 E van 7.4.2004, blz. 506.
- [6] PB C 64 E van 12.3.2004, blz. 599.
- [7] PB C 98 E van 23.4.2004, blz. 182.
- [8] P5_TA(2004)0375.
- [9] P6_TA-PROV(2005)0007.
- [10] PB C 82 E van 1.4.2004, blz. 610.
- [11] PB C 77 E van 26.3.2004, blz. 226.
- [12] P5_TA (2004)0098.
- [13] PB C 140 E van 13.6.2002, blz. 569.
- [14] P6_TA-PROV(2005)0006.
TOELICHTING
Op 30 april 2004 diende de Raad bij het Parlement zijn jaarverslag over 2003 in, dat handelde over de voornaamste aspecten en fundamentele keuzen van het GBVB, met inbegrip van de financiële gevolgen daarvan voor de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (punt H.40 van het Interinstitutioneel Akkoord van 6 mei 1999). De Raad gaf daarin duidelijk te kennen dat het verslag over 2003 alleen een beschrijving omvatte van de in het kader van het GBVB ontplooide activiteiten. In feite beslaat het verslag zelf niet meer dan een tiental bladzijden, terwijl de resterende 118 bladzijden zeven bijlagen bevatten met een beschrijving van de lijst van algemene en specifieke onderwerpen, de prioriteiten in de verschillende geografische gebieden, de situatie met betrekking tot multilaterale fora, een aantal perspectieven voor toekomstig optreden en een aantal juridische besluiten betreffende financiële kwesties en rechtshandelingen. Deze structurele presentatie stemt weliswaar overeen met een in een eerder stadium gestelde eis van het Parlement betreffende de opzet van het jaarverslag, maar dat neemt niet weg dat de manier waarop de Raad aldus achteraf rapporteert op generlei wijze tegemoetkomt aan het recht van het Parlement om naar behoren te worden geraadpleegd, in plaats van alleen maar in kennis te worden gesteld van de voornaamste aspecten en fundamentele keuzen van het GBVB. Derhalve strekt de eerste aanbeveling van de rapporteur ertoe deze presentatie achteraf van de hand te wijzen en de Raad te verzoeken op zijn schreden terug te keren en in plaats daarvan het Europees Parlement vooraf aan het begin van elk jaar te raadplegen over de voornaamste aspecten en fundamentele keuzen die naar zijn oordeel voor dat jaar aan de orde zijn, alsook over de voor de verschillende geografische gebieden geplande prioriteiten. Voorts wil de rapporteur de Raad verzoeken naderhand verslag uit te brengen over de vraag of en, zo ja, hoe hij rekening heeft gehouden met de bijdrage van het Parlement.
Zoals de Raad in zijn verslag aangeeft, hadden de voornaamste politieke ontwikkelingen in 2003 vooral betrekking op de vaststelling van de nieuwe Europese veiligheidsstrategie door de Europese Raad op 12 december 2003, alsook op de vaststelling van de EU-strategie tegen de proliferatie van massavernietigingswapens, de ontwikkeling van de militaire capaciteit die nodig is voor het door de Europese Unie te voeren crisisbeleid, inclusief de bekendmaking van de operationele capaciteitsopbouw waartoe de Unie zich in het kader van de in Helsinki overeen gekomen doelstellingslimiet heeft verbonden (hoewel deze op een aantal punten tekortschiet), de oprichting van het Europees Defensieagentschap en de lancering van twee civiele EVDB-operaties en van de eerste twee militaire operaties (Operatie Concordia en Operatie Artemis). Daarnaast werd ook overeenstemming bereikt over twee integrale structuren voor de permanente betrekkingen tussen de Europese Unie en de Verenigde Naties enerzijds en de Europese Unie en de NAVO anderzijds. De belangrijkste ontwikkeling die zich vóór de presentatie van het verslag in april 2004 voordeed, was echter ongetwijfeld het voorbereidende werk (de Europese Conventie en vervolgens de IGC), dat uiteindelijk zou resulteren in de ondertekening van het Verdrag tot vaststelling van een Grondwet voor Europa op 29 oktober 2004.
Enkele te verwachten implicaties van de ondertekening van het Grondwettelijk Verdrag m.b.t. de voornaamste aspecten en fundamentele keuzen van het GBVB voor 2005
Om de in de vorige alinea aangegeven redenen geeft de rapporteur er de voorkeur aan dat het Parlement zich opnieuw gaat beraden over de reeds in het verslag van de Raad omschreven gebeurtenissen die zich in 2003 hebben voorgedaan, maar dat het er in zijn reactie veeleer de nadruk op legt dat het voortaan vooraf wenst te worden geraadpleegd. Tegelijkertijd wil hij in dit verslag nader ingaan op de voornaamste aspecten en fundamentele keuzen van het GBVB voor 2005, d.w.z. voor de periode na de ondertekening van het Grondwettelijk Verdrag.
Zoals onze commissie reeds te kennen heeft gegeven, omvat het Grondwettelijk Verdrag een aantal verbeteringen op het gebied van het GBVB, waarbij met name een nieuwe definitie wordt gegeven van de beginselen en doelstellingen van het externe beleid van de Unie, vooral voor wat betreft de inachtneming door het GBVB van de EU van het internationale recht en de naleving van de beginselen van het VN-Handvest. Ten tweede zijn in het Grondwettelijk Verdrag alle relevante artikelen van de bestaande Verdragen met betrekking tot de diverse aspecten van het externe beleid van de Unie gegroepeerd in één enkele nieuwe titel V van deel III. Ten derde kent het Grondwettelijk Verdrag de Unie rechtspersoonlijkheid toe. Het allerbelangrijkste is dat bij het nieuwe Verdrag ook de nieuwe functie in het leven wordt geroepen van minister van Buitenlandse Zaken van de Unie, die zowel verantwoording is verschuldigd aan het Europees Parlement als aan de Europese Raad. Tenslotte resulteert het Grondwettelijk Verdrag in de oprichting van een Europese Dienst voor extern optreden.
Een andere belangrijke constatering is dat het Grondwettelijk Verdrag ook een aantal belangrijke verbeteringen omvat op het gebied van het EVDB, waaronder de actualisering van de Petersberg-taken, de multinationale troepen die door de lidstaten worden samengesteld en die ter beschikking staan van het EVDB, een compromis om de militaire capaciteiten geleidelijk te verbeteren en de oprichting van een Europees Bureau voor bewapening, onderzoek en militaire capaciteit, Europese besluitvorming als een nieuw instrument voor de implementatie van het GBVB/EVDB, de uitvoering van EVDB-taken, binnen het kader van de Unie, door een groep lidstaten, permanente, structurele samenwerking tussen lidstaten die voldoen aan de hogere criteria voor militaire capaciteit die binnen het EU-kader gelden voor de meest veeleisende taken, een wederzijdse solidariteitsclausule die een hulp- en bijstandsverplichting in het leven roept, met alle middelen die binnen het vermogen van de respectieve lidstaten liggen, jegens elke andere lidstaat die het slachtoffer is van gewapende agressie op zijn grondgebied (zonder afbreuk te doen aan het veiligheids- en defensiebeleid van bepaalde lidstaten of aan de rol die de NAVO voor bepaalde andere lidstaten vervult), en een solidariteitsclausule voor wederzijdse bijstand ter voorkoming van terroristische bedreigingen of terroristische aanslagen of in het geval van een ramp.
Vanuit het gezichtspunt van de rapporteur dienen derhalve de meeste, zo niet alle verbeteringen die hierboven op het gebied van zowel het GBVB als het EVDB zijn aangegeven, nu reeds worden doorgevoerd, althans in de politieke sfeer, zonder de formele bekrachtiging van het Grondwettelijk Verdrag af te wachten. Dit dient met name te gelden voor de voornaamste aspecten en fundamentele keuzen voor het GBVB voor 2005.
Met betrekking tot bepaalde algemene en specifieke punten voor 2005
Naast de institutionele ontwikkelingen waaraan in de vorige alinea wordt gerefereerd, moet volgens de rapporteur ook bijzondere aandacht worden besteed aan de belangrijkste bedreigingen voor de Europese veiligheid waarnaar in de Europese veiligheidsstrategie wordt verwezen, m.a.w. terrorisme, proliferatie van massavernietigingswapens, regionale conflicten, falende staten en georganiseerde criminaliteit. Aangezien deze kwestie reeds aan bod komt in een ander belangrijk verslag van de Commissie buitenlandse zaken, verdient het de voorkeur deze kwesties uitvoeriger te behandelen in het kader van dat verslag. Daarbij mag evenwel niet uit het oog worden verloren dat de concepten van "preventief ingrijpen" en "effectief multilateralisme" wel degelijk moeten worden beschouwd als twee van de meest significante bijdragen aan de Europese veiligheid. In weerwil van de opvatting van degenen die van mening zijn dat dit streven naar multilateralisme voortkomt uit een zwaktebod tegenover de unilaterale tendensen van grotere mogendheden, stelt de rapporteur zich op het standpunt dat multilaterale aspiraties veeleer wijzen op een hoger niveau van politieke organisatie, dat is verworven dankzij Europa's ervaring met eeuwenlange conflicten, oorlog en menselijke calamiteiten. Het streven naar een hechtere internationale samenleving, goed functionerende internationale instellingen en een op regels gegrondveste internationale orde waarnaar volgens deze strategie moet worden toegewerkt, vormt wat dat betreft een duidelijke doelstelling die perfect aansluit bij een dergelijk hoger niveau van politieke organisatie. Een bijzonder belangrijke kwestie die - wellicht door het controversiële karakter ervan - nog niet door de Europese veiligheidsstrategie is opgelost, betreft de vraag wanneer het gebruik van geweld noodzakelijk en gewettigd is. Wij zijn het volledig eens met de Europese veiligheidsstrategie dat het fundamentele kader voor internationale betrekkingen het VN-Handvest moet zijn en dat de VN-Veiligheidsraad als eerste verantwoordelijk is voor de handhaving van de internationale vrede en veiligheid. Onduidelijk lijkt echter onder welke omstandigheden het legitiem zou zijn om geweld te gebruiken als het laatste middel waartoe de EU zijn toevlucht zou kunnen nemen.
Toch zal op enigerlei wijze gewag moeten worden gemaakt van het gezamenlijk Europees optreden tegen terrorisme. Europa is momenteel niet alleen doelwit maar ook voedingsbodem voor terrorisme en er zijn reeds Europese landen het slachtoffer geworden van een aanslag. Het Europees Parlement onderschrijft het standpunt dat de strijd tegen het terrorisme het traditionele onderscheid tussen buitenlands en binnenlands beleid doet vervagen, en is bereid voorstellen te doen voor de volledige integratie van de strijd tegen het terrorisme in het externe beleid van de EU. De EU produceert 25% van het mondiale BBP, levert meer dan 50% van de wereldwijde voedselhulp en draagt voor 40% bij in de VN-begroting. Zij is een van de belangrijkste internationale economische partners en heeft diverse soorten overeenkomsten gesloten met meer dan 122 landen. De Unie bevindt zich derhalve in een gunstige positie om een doorslaggevende stem te hebben in de strijd tegen het terrorisme door op een consistente manier gebruik te maken van de enorme kracht en invloed die zij put uit haar economische, commerciële en bijstandsgerelateerde betrekkingen. Daarom zijn in dit verslag ook enkele initiële voorstellen opgenomen, alsook de aanbeveling om een gezamenlijke werkgroep op te richten die is samengesteld uit de Commissie buitenlandse zaken en de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken en die de lopende werkzaamheden met betrekking tot dit vraagstuk op zich zal nemen.
Standpunten van het Europees Parlement m.b.t. de geografische gebieden voor 2005
Uit een overzicht van de spreiding per geografisch gebied van de GBVB-activiteiten over de periode 1993-2003 blijkt in hoeverre feitelijk prioriteit is gegeven aan de diverse gebieden. Daarbij zij opgemerkt dat een van de gebieden die een hoge prioriteit hebben gekregen, de westelijke Balkan en Oost-Europa waren, met zo'n 120 uiteenlopende GBVB-interventies, gevolgd door de landen van Afrika ten zuiden van de Sahara met zo'n 60 interventies, Azië met ca. 25 interventies, het Middellandse-Zeegebied en het Midden-Oosten met minder dan 20 interventies en het Gemenebest van Onafhankelijke Staten (GOS) met zo'n 15 interventies en op de laatste plaats Latijns-Amerika en het Caribisch gebied met minder dan zes interventies. Wanneer we deze lijst in het licht van de verschillende horizontale kwesties bekijken, komt het vraagstuk van bewapening, ontwapening en non-proliferatie op de eerste plaats met zo'n 40 interventies, gevolgd door het zich sterker profilerende EVDB met minder dan 20 interventies, maar ruim vóór conflictpreventie en de bestrijding van terrorisme, die beide goed zijn voor minder dan zes interventies. Het zal duidelijk zijn dat deze horizontale analyse sedertdien en in het perspectief van 2005 drastisch is veranderd, waarbij het terrorisme en met name het EVDB thans het voornaamste voorwerp van interventies vormen. Wat de geografische problematiek betreft, is het dan ook van het allergrootste belang dat het duidelijke onevenwicht tussen de verschillende geografische gebieden zó wordt gecorrigeerd dat het GBVB van de Unie zich ontwikkelt tot een reëel mondiaal beleid en niet louter de som blijft van een aantal prioritaire gebieden. Het Parlement heeft in een groot aantal resoluties over de diverse gebieden aanbevelingen geformuleerd met betrekking tot de manier waarop het beleid van de Unie ten opzichte van de respectieve gebieden moet worden uitgevoerd, en het is dan ook niet nodig om deze lange opsomming in haar geheel over te doen. Derhalve kan er, zoals ook in het onderhavige verslag wordt gedaan, mee worden volstaan de nadruk te leggen op de noodzaak van een rechtvaardiger evenwicht tussen de regio's, zodat de Unie uiteindelijk haar voordeel kan doen met de bijzondere betrekkingen die zij met bepaalde gebieden onderhoudt om haar standpunten te ondersteunen in haar omgang met andere opkomende gebieden en landen waarmee dergelijke bevoorrechte betrekkingen niet worden onderhouden.
Standpunten van het Europees Parlement m.b.t. de financiering van het GBVB voor 2005
Het Europees Parlement heeft herhaaldelijk het standpunt naar voren gebracht dat de Unie haar verantwoordelijkheid moet nakomen om de verplichtingen gestand te doen die zij met betrekking tot een aantal cruciale kwesties is aangegaan, zoals de internationale strijd tegen de armoede, de bevordering van de mensenrechten en de democratie en de betrekkingen met haar partnerlanden over heel de wereld, hetgeen betekent dat daarvoor ook de nodige financiële middelen moeten worden uitgetrokken. Bovendien wordt het steeds duidelijker dat het kunstmatige onderscheid tussen militaire en civiele uitgaven niet langer vol te houden is, vooral met het oog op de gezamenlijke civiele en militaire filosofie die ten grondslag ligt aan de conflictpreventie en het crisisbeleid van de Unie, alsook met het oog op de jongste ontwikkelingen op het gebied van het EVDB, vooral waar het autonome EU-operaties betreft die uitsluitend met Europese middelen worden gepland en uitgevoerd.
Het betreft hier in feite een essentieel element van het standpunt van het Europees Parlement, dat duidelijk en specifiek afwijkt van de bestaande formules voor het reserveren van gelden voor EVDB-operaties, die op ten minste twee belangrijke punten tekortschieten: ten eerste het welbekende feit dat deze middelen zich onttrekken aan de democratische controle door zowel nationale parlementen als het Europees Parlement, en ten tweede - en dat is wellicht nog erger - het feit dat duidelijk blijkt dat dit soort middelen normaliter wordt gefinancierd via verschillende mechanismen, met als uiteindelijk resultaat dat de grootste financiële last komt te liggen bij de lidstaten die het grootste troepencontingent sturen, met als gevolg dat die lidstaten minder snel geneigd zullen zijn om zich bij toekomstige operaties substantieel te engageren. Het is tijd dat deze vicieuze cirkel wordt doorbroken, en daarom zijn in dit verslag dan ook een aantal voorstellen in die zin opgenomen.
PROCEDURE
Titel |
Jaarlijkse verslag van de Raad aan het Europees Parlement over de voornaamste aspecten en fundamentele keuzen van het GBVB, met inbegrip van de gevolgen ervan voor de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen - 2003 | ||||||||||
Procedurenummer |
|||||||||||
Reglementsartikel(en) |
art. 112, lid 1 | ||||||||||
Commissie ten principale Datum bekendmaking toestemming |
AFET 28.10.2004 | ||||||||||
Medeadviserende commissie(s) |
|
|
|
|
| ||||||
Geen advies |
|
|
|
|
| ||||||
Nauwere samenwerking Datum bekendmaking |
|
| |||||||||
In het verslag opgenomen ontwerpresolutie(s) |
|
| |||||||||
Rapporteur(s) |
Elmar Brok |
| |||||||||
Vervangen rapporteur |
|
| |||||||||
Behandeling in de commissie |
18.1.2005 |
15.3.2005 |
|
|
| ||||||
Datum goedkeuring |
16.3.2005 | ||||||||||
Uitslag eindstemming |
voor: tegen: onthoudingen: |
47 | |||||||||
Bij de eindstemming aanwezige leden |
Bastiaan Belder, Monika Beňová, André Brie, Elmar Brok, Philip Claeys, Simon Coveney, Véronique De Keyser, Giorgos Dimitrakopoulos, Anna Elzbieta Fotyga, Maciej Marian Giertych, Ana Maria Gomes, Alfred Gomolka, Anna Ibrisagic, Toomas Hendrik Ilves, Ioannis Kasoulides, Bogdan Klich, Helmut Kuhne, Joost Lagendijk, Vytautas Landsbergis, Armin Laschet, Willy Meyer Pleite, Francisco José Millán Mon, Annemie Neyts-Uyttebroeck, Raimon Obiols i Germà, Vural Öger, Justas Vincas Paleckis, Mirosław Mariusz Piotrowski, Tobias Pflüger, Bernd Posselt, Michel Rocard, Raül Romeva i Rueda, Libor Rouček, José Ignacio Salafranca Sánchez-Neyra, György Schöpflin, Gitte Seeberg, Ursula Stenzel, István Szent-Iványi, Charles Tannock, Inese Vaidere, Geoffrey Van Orden, Ari Vatanen, Paavo Väyrynen, Karl von Wogau, Jan Marinus Wiersma, Luis Yañez-Barnuevo García, Josef Zieleniec | ||||||||||
Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervangers |
Laima Liucija Andrikienė, Alexandra Dobolyi, Árpád Duka-Zólyomi, Michl Ebner, Milan Horáček, Jaromír Kohlíček, Jaime Mayor Oreja, Erik Meijer, Pasqualina Napoletano, Janusz Onyszkiewicz, Doris Pack, Józef Pinior, Aloyzas Sakalas, Inger Segelström | ||||||||||
Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervangers (art. 178, lid 2) |
| ||||||||||
Datum indiening – A6 |
21.3.2005 |
A6-0062/2005 | |||||||||
Opmerkingen |
... | ||||||||||