TUSSENTIJDS VERSLAG over het voorstel voor een verordening van de Raad houdende algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds en het Cohesiefonds

2.6.2005 - (COM(2004)0492 - 2004/0163(AVC))

Commissie regionale ontwikkeling
Rapporteur: Konstantinos Hatzidakis


Procedure : 2004/0163(AVC)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus :  
A6-0177/2005
Ingediende teksten :
A6-0177/2005
Aangenomen teksten :

ONTWERPRESOLUTIE VAN HET EUROPEES PARLEMENT

over het voorstel voor een verordening van de Raad houdende algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds en het Cohesiefonds

(COM(2004)0492 - 2004/0163(INI))

Het Europees Parlement,

 onder verwijzing naar het voorstel voor een verordening van de Raad houdende algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds en het Cohesiefonds (COM(2004)04922004/0163(AVC)),

–   gelet op artikel 161 van het EG-Verdrag,

–   onder verwijzing naar zijn resolutie van 22 april 2004 over het derde verslag over de economische en sociale cohesie[1],

–   gelet op artikel 75, lid 3 van zijn Reglement,

–   gezien het tussentijds verslag van de Commissie regionale ontwikkeling en de adviezen van de Begrotingscommissie, de Commissie begrotingscontrole, de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken, de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid, de Commissie vervoer en toerisme, de Commissie visserij en de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid (A6-0177/2005),

1.  is van mening dat de ontwerpverordening algemeen in overeenstemming is met zijn resolutie van 22 april 2004 en geeft derhalve geen verdere directe goedkeuring aan de voorstellen van de Commissie, maar roept desalniettemin de Commissie en de Raad, onder uitdrukkelijke verwijzing naar de discussie binnen de Raad, ertoe op de volgende specifieke aanbevelingen in aanmerking te nemen;

2.  vraagt dat in de nieuwe zittingsperiode bij iedere verwijzing naar economische en sociale cohesie tevens naar het concept van territoriale cohesie wordt verwezen en dat aan de nadere uitwerking van dit nieuwe concept bijzondere aandacht wordt besteed;

3.  is gekant tegen grotere wijzingen in de structuur van het voorstel van de Commissie en inzonderheid tegen pogingen om het regionale beleid van de Unie ten dele of geheel te renationaliseren (Titel 1);

4.  verwerpt elke poging om minder belang toe te kennen aan een sterke doelstelling regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid en stemt ermee in dat deze doelstelling toegespitst wordt op toegankelijkheid, onderzoek en ontwikkeling, onderwijs en opleiding, werkgelegenheid en sociale insluiting en de informatiemaatschappij; vraagt dat deze prioriteiten nauw gecoördineerd worden met andere communautaire programma's en maatregelen en met name de Lissabonstrategie;

5.  vraagt dat de subsidieerbaarheid van de 'natuurlijk effect'-regio's wordt verruimd zodat ze ook van toepassing is voor maatregelen in het kader van de convergentiedoelstelling, zonder een overeenkomstige toename van de communautaire kredieten die voor deze regio's zijn bestemd (artikel 6, lid 2);

6.  onderstreept het belang van een drieledige structuur in de nieuwe doelstelling Europese territoriale samenwerking, die transnationale, grensoverschrijdende en interregionale samenwerking omvat; vraagt dan ook dat interregionale samenwerking als een onafhankelijk element van deze doelstelling wordt opgenomen, net zoals het huidige INTERREG IIIc-programma;

7.  meent dat het totaal budget voor de doelstelling Europese territoriale samenwerking behouden moet blijven en verwelkomt in deze context de nadruk die in het Commissievoorstel gelegd wordt op grensoverschrijdende samenwerking;

8.  is gekant tegen het vastleggen van een arbitraire limiet van 150 km voor het definiëren van maritieme regio's die in aanmerking komen voor grensoverschrijdende samenwerkingsprogramma's en dringt er bovendien op aan dat speciale maatregelen worden getroffen om te verzekeren dat de regio's aan de rand van het EU-grondgebied kunnen deelnemen aan deze programma's;

9.  is gekant tegen een afzwakking van het partnerschapsbeginsel, zoals voorzien in het oorspronkelijke voorstel, met name in termen van strategische planning en monitoring van de programma's; pleit er vooral voor vast te houden aan een lijst van geschikte instanties (artikel 10, lid 1, letter c);

10.  roept de lidstaten op tot het versterken van de band met regionale, lokale, en stedelijke partners om hun specifieke kennis optimaal te benutten zowel bij de voorbereiding als uitvoering van de programma's; pleit in dat kader ook voor een maximale decentralisering van bevoegdheden om overmatige administratieve belasting te voorkomen (artikel 10);

11.  pleit voor een uitbreiding van het principe van gelijke behandeling van mannen en vrouwen opdat non-discriminatie van personen vanwege hun geslacht, ras of etnische afkomst, religie of geloof, handicap, leeftijd of seksuele oriëntatie wordt gewaarborgd, en pleit er inzonderheid voor dat toegankelijkheid voor gehandicapten een voorwaarde vormt om te kunnen profiteren van de Fondsen en dat hierop tijdens de opeenvolgende fasen van de uitvoering van de Fondsen wordt toegezien (artikel 14);

12.  vraagt dat de evaluaties van de werking van de fondsen ook aanwijzingen bevatten over de vooruitgang wat betreft bevordering van gendergelijkheid en sociale integratie , en over de strijd tegen alle vormen van discriminatie;

13.  pleit ervoor alle pogingen om het voorgestelde financiële kader aan te passen, ook wat betreft de totale middelen en de opdeling van de middelen tussen de verschillende doelstellingen en delen daarvan, met kracht van de hand te wijzen en is onafhankelijk daarvan van mening dat er bij het voorstel van de Commissie voor de verdeling van de geldelijke middelen over de diverse doelstellingen sprake is van een eerlijk belangenevenwicht (artikelen 15-22);

14.  vindt dat, gezien de dringende behoefte aan structurele financiering voor een groot aantal EU-regio's in de nieuwe programmaperiode, alle middelen die voor het cohesiebeleid zijn toegekend, voor dit doel moeten worden besteed; dringt derhalve aan op de mogelijkheid om de middelen die niet besteed zijn wegens de N+2 regels binnen rubriek 1b opnieuw te gebruiken voor de regio's die in staat zijn deze te absorberen op basis van de beginselen van doeltreffendheid en eerlijkheid;

15.  vraagt dat speciale compensatiemechanismen worden ingesteld voor de regio's of lidstaten die aanzienlijke financiële verliezen lijden ten gevolge van de dispariteiten die veroorzaakt worden door de uitvoering van het Commissievoorstel inzake de toekenning van financiële middelen;

16.  is van mening dat, wanneer de volgende Financiële Vooruitzichten goedgekeurd zijn, de Commissie de in het voorstel voor een verordening aangeduide kredieten zal bevestigen of eventueel de aangepaste bedragen ter goedkeuring zal voorleggen aan het Europees Parlement en de Raad om te garanderen dat zij verenigbaar zijn met de vastgestelde maxima;

17.  wijst erop dat het Fonds onderworpen is aan het Financieel Reglement en benadrukt dat de Commissie en de lidstaten de regels van transparantie en goed financieel beheer moeten toepassen;

18.  pleit ervoor vast te houden aan duidelijke en omvattende communautaire strategische richtsnoeren inzake cohesie, die in overeenstemming met artikel 161 van het EG-Verdrag dienen te worden vastgesteld; pleit er bovendien voor een tussentijdse herziening volgens dezelfde procedure uit te voeren, tenzij het Verdrag tot vaststelling van een Grondwet voor Europa in werking is getreden, in welk geval artikel III-223 moet worden aangewend teneinde volwaardige medebeslissing van het Europees Parlement op wetgevend gebied mogelijk te maken (artikelen 23 – 24);

19.  verzoekt om opneming van de beschikkingen betreffende het transeuropese vervoersnet ("TEN-T") (beschikking nr. 884/2004/EG en beschikking nr. 1692/96/EG), in artikel 23, lid 3;

20.  pleit ervoor dat in de algemene verordening een nauwer verband met de Europese strategie voor duurzame ontwikkeling wordt gelegd (artikel 23); pleit er in dit verband voor dat de lidstaten binnen het nationale strategische kader aantonen hoe zij voornemens zijn de behoeften van het milieu te financieren, met name wat betreft de ondersteuning van het Natura-2000-netwerk, de tenuitvoerlegging van de Kaderrichtlijn Water en het bereiken van de Kyoto-streefdoelen, uit Gemeenschapsmiddelen of eigen middelen (artikel 25);

21.  herhaalt zijn vraag om een evenwichtige en billijke financiële behandeling voor gebieden die ernstige en permanente natuurlijke, klimatologische of demografische handicaps vertonen, zoals eilanden, berg- en grensgebieden en dun bevolkte regio's, met name de zeer dun bevolkte gebieden in het noorden van de Unie (overweging 12); pleit tevens voor de invoeging van een verwijzing naar deze gebieden onder de thematische en territoriale prioriteiten die in het strategische gedeelte van het nationale strategische referentiekader worden gespecificeerd (artikel 25);

22.  vraagt dat de nieuwe lidstaten Malta en Cyprus op basis van hun insulair karakter, perifere ligging en het beginsel van gelijke behandeling adequate financiële steun krijgen zodat zij de specifieke problemen kunnen oplossen waarmee zij als eilanden aan de rand van de Unie geconfronteerd zijn;

23.  is vurig voorstander van de speciale actie van 1,1 miljard euro voor de ultraperifere gebieden die door de Commissie is voorgesteld, alsook van de mogelijkheid om bedrijfssteun te financieren, zoals bepaald in artikel 11 van de ontwerpverordening inzake het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling; vraagt dat volledige praktische uitvoering wordt gegeven aan het bepaalde in artikel 299, lid 2 van het EG-Verdrag, namelijk dat de ultraperifere regio's als een bijzonder geval moeten worden behandeld voor wat betreft hun toegang tot de structuurfondsen, met inbegrip van de regio's waarvan het BNP al boven 75% van het communautair gemiddelde is gestegen;

24.  pleit ervoor vast te houden aan een nationaal strategisch referentiekader dat in nauwe samenwerking met de in artikel 10 bedoelde partners wordt opgesteld en dat onderhevig moet blijven aan een besluit van de Commissie na bespreking binnen het kader van het partnerschap (artikel 26);

25.  pleit voor invoeging van de mogelijkheid, het nationaal strategisch referentiekader te herzien (artikel 26);

26.  pleit voor een vereenvoudiging van het strategisch toezicht in de zin van een verslaggeving door de lidstaten en de Commissie om de twee jaar (artikelen 27 en 28); pleit in dit verband voor een onderzoek om de twee jaar binnen een strategisch forum met betrokkenheid van het Europees Parlement, de Commissie, het Comité van de Regio's, de lidstaten en de regio’s (artikel 29);

27.  pleit ervoor in de context van de aanpak om programma's uit een enkel Fonds te financieren, het maximale percentage van mogelijke aanvullende financiering uit het ESF of het EFRO voor maatregelen die binnen het toepassingsgebied van het andere Fonds vallen, van 5% tot 10% te verhogen (artikel 33); stelt echter voor dat de Commissie in bepaalde situaties kan toelaten dat dezelfde beheersautoriteit op meer dan één maatregel toeziet, maar dat de limiet van 10 % dan nog steeds moet gelden;

28.  pleit ervoor, teneinde de urbane dimensie en met name duurzame stadsontwikkeling te benadrukken, in het geval van door de structuurfondsen gefinancierde operationele programma’s in het kader van de doelstelling regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid, aan de vereiste vast te houden dat informatie dient te worden verstrekt over de aanpak van de stedelijke problematiek, inclusief een lijst van geselecteerde stedelijke gebieden en de procedures voor subdelegatie; pleit ervoor dat zulke procedures in de context van regionaal en lokaal partnerschap worden geplaatst; vindt dat het niveau van financiering ten minste gelijk moet zijn aan het niveau waarvoor stedelijke gebieden in het kader van de huidige verordening in aanmerking komen (artikel 36);

29.  pleit ervoor dat de drie fondsen ook de prioriteiten van kleine en zeer kleine bedrijven en met name ambachtelijke bedrijven in het oog houden, gezien het belang van die bedrijven voor cohesie en regionale ontwikkeling en hun bijdrage aan groei en werkgelegenheid, en ondersteuning geven aan de tenuitvoerlegging van de beginselen en actielijnen van het Europees handvest voor kleine ondernemingen zoals vastgesteld door de Europese Raad van Feira in 2000;

30.  meent dat de lidstaten de regelingen voor de strategische milieueffectbeoordeling (SMEB) van nationale beleidsreferentiekaders en operationele programma's moeten specificeren, en ervoor zorgen dat er tijdig milieueffectrapportages (MERs) van de grote infrastructuurprojecten worden uitgevoerd; vraagt voorts aan de Commissie dat zij ervoor zorgt dat grote infrastructuurprojecten niet in strijd zijn met de bescherming en verbetering van het milieu[artikelen 38 t/m 40]

31.  pleit voor een coherente benadering en handhaving van de procedures van de structuurfondsen wanneer de huidige nabuurschapsprogramma's worden omgezet in programma's in het kader van de nieuwe samenwerkingsinstrumenten voor de buitengrenzen van de Unie (ENPI en IPA);

32.  pleit voor het handhaven van het voorstel voor een communautaire kwaliteits- en prestatiereserve als mechanisme om vorderingen te belonen, met inbegrip van het Cohesiefonds; pleit evenwel voor de toepassing van rechtvaardige, objectieve, transparante en gezamenlijk goedgekeurde criteria, om te verzekeren dat het mechanisme zijn doel daadwerkelijk bereikt (artikel 48);

33.  pleit voor een expliciete vereiste en een erkenning van het beginsel en de praktijk van toegankelijkheid voor gehandicapte personen in de strategische richtsnoeren en in het door de strategische richtsnoeren vereiste evaluatieproces;

34.  pleit ervoor dat de lidstaten die dit wensen een nationale reserve vastleggen en doet daarbij de aanbeveling dat aan de middelen van de implementatie ervan meer flexibiliteit wordt verleend (artikel 49);

35.  is gekeerd tegen druk om de voorgestelde cofinancieringsverhoudingen te wijzigen (artikel 51), maar pleit voor een verdubbeling tot 10 procentpunten voor zones met meer dan een van de in het voorstel omschreven geografische of natuurlijke handicaps (artikel 52);

36.  is vurig voorstander van alle stimulansen die worden gegeven voor de mobilisatie van privékapitaal en de bevordering van publiek-private partnerschappen in de nieuwe programmaperiode (artikelen 50(d) en 54); vindt dat het voorstel van deze verordening om het communautaire cofinancieringspercentage te berekenen als percentage van enkel de gedeclareerde overheidsuitgaven een aanzienlijke vereenvoudiging inhoudt en een betere garantie biedt voor de toepassing van het additionaliteitsbeginsel; pleit tegelijk voor het behoud van de flexibiliteit die wordt geboden doordat het cofinancieringspercentage wordt berekend voor elke prioriteit en niet voor elke maatregel (artikelen 51 en 76); benadrukt evenwel dat de berekening van het cofinancieringspercentage geen hinderpaal mag vormen voor de deelname van NGO's en andere non-profit-organisaties in de activiteiten van de structuurfondsen;

37.  vindt dat het voorstel van de Commissie om financiële correcties op te leggen aan ondernemingen die hun activiteiten verplaatsen, een onontbeerlijke maatregel is indien men de consolidatie van de economische, sociale en territoriale cohesie van de betrokken regio's niet in gevaar wil brengen; stelt voor toezichtsystemen in het leven te roepen voor het berekenen van de economische en sociale kosten van een verplaatsing, zodat passende sancties kunnen worden opgelegd; pleit tegelijk voor de goedkeuring van de nodige wettelijke maatregelen om te verzekeren dat ondernemingen die communautaire financiering ontvangen, niet tot verplaatsing overgaan gedurende een lange en vooraf vastgelegde periode;

38.  pleit voor een bepaling die een verbod legt op de cofinanciering van operaties die resulteren in het verlies van een groot aantal jobs of de sluiting van bedrijven op hun bestaande vestigingsplaats;

39.  pleit voor de invoeging van een verwijzing naar de noodzaak van een hoog niveau van vaardigheden en kwalificaties voor projectbeheer om zeker te kunnen stellen dat de projecten op tijd en binnen de begroting worden opgeleverd (artikel 57);

40.  pleit ervoor dat het proportionaliteitsbeginsel effectief wordt toegepast op de programmering (artikelen 31 tot 37), evaluatie (artikel 45) en beheer, toezicht en controles (artikelen 57 tot 73), afhankelijk van de omvang van de programma's; is bovendien van mening dat in het belang van alle lidstaten op deze terreinen het beginsel van vereenvoudiging op alle programma's moet worden toegepast;

41.  merkt op dat de Commissie en de lidstaten een gezamenlijke verantwoordelijkheid voor de structuurfondsen hebben; roept de lidstaten op om ieder jaar verklaringen af te leggen dat het geld van de Europese belastingbetaler op regelmatige, wettige en transparante wijze wordt uitgegeven; pleit ervoor dat deze verklaringen door de minister van financiën van elke lidstaat worden ondertekend;

42.  pleit voor de handhaving van de geest van de voorgestelde grenzen met betrekking tot proportionele controleregelingen (33% medefinanciering en een maximumbedrag van 250 miljoen euro) waaronder door de Commissie geen systematische controles worden ondernomen; pleit er desalniettemin voor, rekening te houden met de specifieke eigenschappen van de verschillende fondsen (artikel 73);

43.  is gekeerd tegen elke vorm van wijziging wat betreft de voorgestelde bedragen die als voorfinanciering worden uitgekeerd (artikel 81);

44.  is gekeerd tegen verdere afzwakking van de N+2-regel voor de structuurfondsen, afgezien van de flexibiliteit die reeds voor grote projecten is voorgesteld, aangezien de voordelen van deze regel zijn gebleken door haar effectiviteit bij het verbeteren van de efficiënte uitvoering van fondsen tijdens de huidige programmaperiode (artikel 93); pleit evenwel voor meer flexibiliteit voor het Cohesiefonds;

45. pleit voor het invoeren van een grotere flexibiliteit teneinde de termijn van twee maanden, waarbinnen de lidstaten financiële correcties door de Commissie kunnen aanvechten, te verlengen; pleit ervoor deze termijn te variëren in overeenstemming met het gewicht van het probleem in kwestie (artikel 100);

46.  is gekeerd tegen iedere poging, niet-investeringsgerelateerde uitgaven zoals huisvestingskosten in te voeren als bestedingen die in aanmerking worden genomen bij het berekenen van de communautaire medefinanciering; vindt evenwel dat uitgaven die verband houden met de vernieuwing van sociale woningen met het oog op energiebesparing en milieubescherming moeten worden opgenomen in de bestedingen die in aanmerking worden genomen;

47.  is gekeerd tegen iedere reductie ten aanzien van de plafonds voor overheidssteun aan convergentieregio’s, met inbegrip van de regio’s die de gevolgen ondervinden van het statistische effect; vraagt derhalve dat alle regio's die onder de convergentiedoelstelling vallen, ook een gelijke behandeling krijgen op het gebied van steunregels en onder artikel 87, lid 3, sub a) van het EG-Verdrag vallen; pleit bovendien voor een geleidelijke overgang in steunplafonds voor de 'natuurlijk effect'-regio's; beklemtoont de noodzaak van de handhaving van territoriale differentiatie, inzonderheid met betrekking tot natuurlijke of geografische handicaps, wat betreft de toepassing van overheidssteun op regio’s die buiten de convergentiedoelstelling vallen;

48.  verzoekt zijn Voorzitter, de Raad om verder overleg te verzoeken uit hoofde van artikel 75, lid 3, van het Reglement;

49.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

TOELICHTING

Inleiding

Dit interimverslag volgt op het verslag en de door het Europees Parlement aangenomen resolutie over het derde verslag over de economische en sociale cohesie[2] van de Commissie en uit het werkdocument dat in december 2004 door de rapporteur is voorbereid[3].

Doel van dit interimverslag is niet de in de beide vorige documenten uiteengezette argumenten te herhalen, maar de prioriteiten van het Parlement voor een hervorming van de Europese Structuurfondsen zo beknopt mogelijk naar voren te brengen. Zodoende is de resolutie met opzet beperkt tot concrete “aanbevelingen” voor invoegingen in de algemene verordening. Er zijn geen uitvoerige beginselverklaringen opgenomen, maar slechts verzoeken om maatregelen.

Deze hebben direct betrekking op zowel het voorstel van de Commissie alsook op de informatie die de rapporteur heeft ontvangen wat betreft de stand van de onderhandelingen binnen de Raad van Ministers. Ten aanzien van het voorstel van de Commissie bestaat er een verregaande mate van overeenstemming tussen de Raad van Ministers en het door het Europees Parlement ingenomen standpunt. Desalniettemin is een aantal verzoeken tot wijziging of aanvulling gedaan. In het geval van de Raad is het mogelijk dat het Parlement een soortgelijke handelswijze zal aanbevelen, aangezien het overleg daar in de goede richting lijkt te gaan. Mocht dit echter niet het geval zijn, is het mogelijk dat het Parlement er in eerste instantie op zal aandringen ongewenste ontwikkelingen af te wenden door deze af te wijzen, maar uiteindelijk gedwongen zou kunnen zijn, toestemming te weigeren indien het standpunt van de Commissie politiek onaanvaardbaar zou worden geacht.

Wat zijn de cruciale punten?

Politieke prioriteiten

Het Europees Parlement heeft bij talrijke gelegenheden de noodzaak van een geloofwaardige minimumbegroting benadrukt, om de toekomstige cohesiepolitiek ten uitvoer te kunnen leggen. Daarom is het gekeerd tegen het idee dat het regionaal beleid van Europa kan worden beschouwd als een variabele die eenvoudigweg gedurende de vaststelling van de financiële vooruitzichten 2007-2013 zou kunnen worden aangepast. De financiële stabiliteit die volgens het ontwerpvoorstel 0,41% van het communautair BNI bedraagt (0,46% met inbegrip van het ELFPO en het EVF) moet als acceptabel worden beschouwd, gezien de enorme toename van de bevolking die in aanmerking komt voor de convergentiedoelstelling als gevolg van een ongekend uitbreidingsproces. De voorgestelde stabiliteit moet derhalve worden geacht het minimum te zijn dat noodzakelijk is om de voorgestelde structuur in de praktijk te brengen.

Om de uitbreiding tot een echt politiek en economisch succes te maken, is het bovendien van cruciaal belang een beter evenwicht te waarborgen tussen de behoeften van regio’s uit de nieuwe lidstaten die in aanmerking komen voor de convergentiedoelstelling, de armste regio’s van de oude lidstaten, de regio’s die de gevolgen van het statistische effect ondervinden en de infaseringsregio’s. Er zijn reeds vele voorstellen gedaan om elk van de delen van de financiële enveloppe ofwel te vermeerderen ofwel te verminderen.

Wat betreft de financiering van de politieke samenhang doet de rapporteur twee bijzondere voorstellen. Het ene voorstel betreft de mogelijkheid om de middelen opnieuw te gebruiken welke verloren gaan wegens de strikte toepassing van de regel N+2 in het kader van de politieke samenhang. Hij stelt met name voor dat deze middelen niet terugkeren naar de begrotingen van de rijkere lidstaten, zoals dat momenteel gebeurt, maar in het cohesiebudget blijven en terechtkomen bij die lidstaten die ze kunnen gebruiken. Het tweede voorstel betreft de noodzaak een compensatiemechanisme in het leven te roepen voor de regio's en de lidstaten die aanzienlijke financiële verliezen lijden wegens de verdeling van de begrotingsmiddelen met het voorstel van de Europese Commissie.

Ten aanzien van de convergentiedoelstelling is de rapporteur in beginsel van mening dat de 6 miljard euro die nodig zijn indien de regio’s onderhevig aan het statistische effect daarvoor ten volle in aanmerking zouden komen, een relatief goedkoop middel vormen om een duurzaam en harmonieus evenwicht te bereiken. Het feit dat deze regio's ten volle voor steun in aanmerking komen zal evenwel betekenen dat het communautair BBP dat in de ontwerpverordening wordt vastgelegd in werkelijkheid met 0,41% stijgt. Daarom zal de rapporteur het desbetreffende voorstel steunen op voorwaarde dat het eerst met de collega's wordt besproken.

Bovendien vindt de rapporteur dat de 'natuurlijk effect'-regio's die in aanmerking komen voor overgangsfinanciering in de doelstelling "regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid" ook in aanmerking moeten komen voor maatregelen in het kader van de convergentiedoelstelling. De reden hiervoor is dat het convergentieproces in de 'natuurlijk effect'-regio's nog niet helemaal afgerond is en dat de maatregelen in het kader van de convergentiedoelstelling veel efficiënter kunnen zijn voor het bereiken van dit doel. Het kan bijvoorbeeld zijn dat deze regio's voor hun ontwikkeling de toeristische sector willen uitbouwen. De desbetreffende maatregelen vallen in dit geval alleen onder de convergentiedoelstelling en niet onder de doelstelling "regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid". De rapporteur wil in geen geval zeggen dat de communautaire middelen voor deze regio's verhoogd moeten worden.

Ten aanzien van de rest van het communautair grondgebied heeft het Parlement consequent een uitgebalanceerd, Europa-wijd polycentrisch model voor duurzame ontwikkeling ondersteund, dat de strategieën van Lissabon en Göteborg zal bevorderen. Het is daarom gekeerd tegen eender welke vorm van renationalisatie van het cohesiebeleid en inzonderheid tegen de renationalisatie van de doelstelling regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid, die door bepaalde lidstaten is voorgesteld. In dit verband is de rapporteur van mening dat de voorstellen van de Commissie voor de infaseringsregio’s en voor de regio’s met natuurlijke of geografische handicaps strikt gerespecteerd dienen te worden. In het laatstgenoemde geval is hij de opinie toegedaan dat de extra medefinanciering van 5% dient te worden verdubbeld voor regio’s die onder de cumulatieve gevolgen van meer dan één van die handicaps lijden.

Ten aanzien van de toekomstige doelstelling 3 inzake samenwerking dient er grotere flexibiliteit te worden voorzien, in het bijzonder wat betreft maritieme grenzen, en dient er voldoende rekening te worden gehouden met de noodzaak in de connectiviteit van de perifere gebieden te voorzien.

Met betrekking tot het beheer van het toekomstige regionaal beleid heeft het Parlement altijd aangedrongen op de dringende noodzaak van vereenvoudiging enerzijds en een rendabel gebruik van de middelen anderzijds, waarbij steeds rekening moet worden gehouden met de bijzondere aard van de structuurfondsen (partnerschapsrelatie, medefinanciering van de programma's door de EU, enz.). Het cohesiebeleid mag niet in 25 of 27 “blanco cheques” worden getransformeerd, maar moet veeleer deel uitmaken van een coherente aanpak om de grote strategische doelstellingen van Europa te bereiken: solidariteit, concurrentievermogen en duurzame ontwikkeling. Dit kan alleen gebeuren door een nauwe samenwerking tussen de strategieën op communautair, nationaal en regionaal niveau. Vandaar dat er belang wordt gehecht aan de handhaving van de strategische richtsnoeren van de Gemeenschap, de nationale strategische referentiekaders en de beginselen van partnerschap en non-discriminatie. Bovendien moet de strategische aanpak de prioriteiten omvatten die ervoor zorgen dat Europese doelstellingen op het niveau van regionale programmering evenredig worden vertaald naar maatregelen op het terrein. Overeenkomstig dient reeds binnen het bestek van de in de nationale strategische referentiekaders gespecifieerde thematische en territoriale prioriteiten te worden verwezen naar insulaire, dunbevolkte en bergachtige zones.

In dit verband heeft het Parlement derhalve reeds een vastberaden standpunt ingenomen ten aanzien van de noodzaak het in het voorgestelde jaarlijkse strategisch onderzoek te betrekken. Het lijkt evenwel gepaster het alomvattend karakter van dit onderzoek te waarborgen door de organisatie van een strategisch forum dat het Parlement, de Commissie, de lidstaten en de regio’s omvat, en dat onderzoek dan om de twee jaar uit te voeren. Tijdens dat forum zou het volgende in overweging kunnen worden genomen:

-          de effectieve bijdrage van het regionaal beleid aan de strategie van Lissabon en de evaluatiemethoden die nodig zijn om daarin verbetering aan te brengen;

-          de effectieve toepassing van het subsidiariteits-, het proportionaliteits- en het partnerschapsbeginsel;

In dit verband is het noodzakelijk te benadrukken hoe belangrijk het is dat alle regionale en lokale instanties nauw zijn betrokken bij de tenuitvoerlegging van het beleid. Zo moet de urbane dimensie dusdanig worden belicht dat de rol van de steden goed gedefinieerd is en een coherente aanpak van het stedelijk probleem op stapel wordt gezet. Hiervoor lijkt het regionale partnerschap het meest geschikte kader te bieden. Hoewel het Parlement de aanpak ondersteunt en ook verder zal ondersteunen, dat operationele programma’s uit slechts één fonds dienen te worden gefinancierd, lijkt het gepast een verhoging van de gemengde financiering (tot 10%) tussen het EFRO en het ESF toe te laten.

Wat betreft de reserves is de rapporteur van mening dat beide een rol van belang spelen en dat zij beide dienen te worden gehandhaafd. Evenwel dienen beide gewijzigd te worden. Dit geldt inzonderheid voor de communautaire reserve die de lidstaten naar verwachting een stimulans zal verlenen hun prestatie te verbeteren en effectieve groei te bewerkstelligen. Het huidige systeem dat eenvoudigweg de beste programma’s binnen een lidstaat beloont, is niet echt motiverend om wezenlijke vooruitgang te boeken wat betreft opnamecapaciteiten, groei of prestatie. Derhalve moeten de criteria voor de toewijzing van deze middelen rechtvaardig en objectief zijn, om de verdenking uit de weg te ruimen dat het geld alleen naar de rijkere EU-lidstaten gaat. Wat betreft de nationale reserve voor onvoorziene uitgaven is het zonder meer duidelijk dat het noodzakelijk is geld opzij te leggen voor lokale of sectorale crisistijden. Evenwel moet een flexibiliteitselement worden ingevoerd aangaande het gebruik van deze reserve.

Met betrekking tot de financiële bijdragen uit de fondsen bevinden zich de door de Commissie voorgestelde medefinancieringsverhoudingen, oplopend tot 80% in het geval van de convergentiedoelstelling in de cohesielanden, in overeenstemming met de verzoeken die bij vele gelegenheden door het Parlement zijn gedaan. De rapporteur is zich bewust van het feit dat in sommige kringen wordt gesuggereerd een maximumverhouding van 85% toe te passen. Dit zou echter het evenwicht van het voorstel als geheel verschuiven en het gevaar met zich meebrengen dat de fondsen wellicht als een eenvoudige geldoverdracht of als een middel voor ontwikkelingshulp worden gezien.

Een bijzonder pleidooi kan echter worden gehouden voor regio’s in de doelstelling regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid die lijden onder een natuurlijke of geografische handicap die, overeenkomstig het voorstel, een aanvullende medefinanciering van 5% ontvangen. In dit geval is het logisch de verhoging van de medefinanciering te verdubbelen tot 10%, indien deze regio’s lijden onder meer dan een van deze handicaps. Dit zou relatief goedkoop zijn en niet in strijd met de bepaling dat de verhoging voor de zones met een geografische of natuurlijke handicap er niet toe mag leiden dat de totale bijstand voor een prioriteit hoger wordt dan 60% van de overheidsuitgaven voor die prioriteit. Dit voorstel door de rapporteur is in overeenstemming met de nieuwe bepalingen van de ontwerpgrondwet.

In de resolutie wordt geen gewag gemaakt van de ultraperifere regio’s, aangezien de rapporteur van mening is dat zij door de voorstellen van de Commissie op adequate wijze worden behandeld.

De rapporteur is het eens met het voorstel van de Commissie dat de communautaire medefinanciering alleen wordt berekend in verhouding tot de totale overheidsuitgaven en dat particuliere verbintenissen buiten beschouwing blijven.

Er zijn evenwel vele redenen die de rapporteur ertoe brengen het voorstel van de Commissie te steunen. Enerzijds betekent het een vereenvoudiging van de communautaire medefinanciering, aangezien de overheidsuitgaven een vaste basis voor de berekening bieden, terwijl particuliere financieringen altijd speculatief zijn, zonder garanties van een effectieve uitvoering. Met dit voorstel wordt anderzijds de toepassing van het additionaliteitsbeginsel gewaarborgd, in die zin dat de overheid verplicht is vooraf de middelen te declareren die zij wil vastleggen voor een bepaald project en er geen gevaar is dat de overheidsmiddelen ergens anders terechtkomen.

Bovendien zorgt het voorstel van de Commissie voor een grote flexibiliteit om de communautaire medefinanciering te berekenen per prioriteitsas en niet per maatregel, zoals dat in de huidige programmaperiode gebeurt. Op die manier wordt de mogelijkheid open gehouden dat bepaalde projecten volledig door privé-middelen worden gefinancierd. De rapporteur meent dat op die manier ook het publiek-privaat partnerschap wordt versterkt, terwijl het systeem transparanter wordt. De ontwerpverordening voorziet bovendien in een aantal stimulansen voor de mobilisering van privé-kapitaal.

De rapporteur is ertegen gekant BTW-declaraties of logieskosten in aanmerking te nemen bij de berekening van de communautaire medefinanciering. Gemeenschapsfondsen moeten voor investeringen worden gebruikt en niet om de overheidsfinanciën te ontlasten.

Niettegenstaande de verschillende voorstellen die momenteel in behandeling zijn, ondersteunt de rapporteur in beginsel de toepassing van de N+2-regel. Deze regel vormt namelijk een doorlopende eis van het Europees Parlement. De toepassing van die regel is niet alleen voor de Gemeenschapsbegroting van voordeel gebleken, aangezien de uitvoering daarvan duidelijker en transparanter wordt, maar ook voor de regio’s en de lidstaten. Dit komt omdat de regel als zodanig heeft gewerkt als een stimulans voor de efficiënte tenuitvoerlegging van fondsen en programma’s binnen het kader van het regionaal beleid.

Het voorstel van de Commissie gaat, anders dan de voorgaande verordeningen met betrekking tot de programmaperiode 2000-2006, niet in op het verband tussen het regionaal beleid en het mededingingsbeleid. Zo is er inzonderheid niets vermeld over de verhouding tot de toekomstige richtsnoeren ten aanzien van regionale overheidssteun. Dit strookt weliswaar met het reeds vroeger geuite standpunt van het Parlement dat de algemene verordening betreffende de structuurfondsen niet het gepaste kader is om de kwestie van de coherentie tussen mededinging en regionaal beleid te behandelen[4]. Dit betekent echter dat een belangrijk element voor sturing van de toekomstige mogelijkheid, structurele problemen aan te pakken, open wordt gelaten.

Derhalve is het van cruciaal belang dat de betrokken directoraten-generaal zo spoedig mogelijk overleg voeren om inzonderheid te garanderen dat het principe van territoriale differentiatie blijft gehandhaafd in de plafonds die voor regionale overheidssteun binnen de Unie van 27 lidstaten worden voorzien. Iedere benadering die deze plafonds voor convergentieregio’s reduceert, dient te worden verworpen. Buiten deze doelstelling zal het noodzakelijk zijn rekening te houden met het principe van territoriale cohesie en te voorzien in een gunstigere behandeling van de regio’s die onder natuurlijke of geografische handicaps lijden.

24.5.2005

ADVIES van de Begrotingscommissie

aan de Commissie regionale ontwikkeling

inzake het voorstel voor een verordening van de Raad houdende algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds en het Cohesiefonds

(COM(2004)0492 – C6-0000/2004 – 2004/0163(AVC))

Rapporteur voor advies: Nathalie Griesbeck

BEKNOPTE MOTIVERING

De Begrotingscommissie wil een advies goedkeuren inzake COM(2004)0492. De voor dit dossier bevoegde Commissie regionale ontwikkeling zal een interimverslag (rapporteur - de heer Kostas Hatzidakis), alsmede een ontwerpresolutie voorleggen aan het Parlement (goedkeuring van het verslag: 24 mei 2005).

Op dit voorstel voor een verordening van de Raad is de instemmingsprocedure van toepassing. Artikel 75, lid 3 van het Reglement van het Parlement luidt als volgt: "Wanneer voor een wetgevingsvoorstel de instemming van het Parlement vereist is, kan de bevoegde commissie in het belang van een positieve afloop van de procedure besluiten het Parlement een interimverslag over het Commissievoorstel voor te leggen met een ontwerpresolutie met aanbevelingen tot wijziging of tenuitvoerlegging van het desbetreffende voorstel. Wanneer het Parlement ten minste één aanbeveling goedkeurt, verzoekt de Voorzitter om verder overleg met de Raad. De bevoegde commissie doet haar uiteindelijke aanbeveling betreffende de instemming van het Parlement in het licht van de resultaten van het overleg met de Raad."

Voorstel COM(2004)0492 is een onderdeel van een "wetgevingspakket" op het gebied van cohesiebeleid, dat bestaat uit:

· Algemene bepalingen (COM(2004)0492),

· Regelgeving betreffende het Europees Sociaal Fonds (ESF) (COM(2004)0493),

· Cohesiefonds (COM(2004)0494),

· Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO) (COM(2004)0495),

· alsmede een volledig nieuw voorstel betreffende de oprichting van een Europese groepering voor grensoverschrijdende samenwerking (EGGS) (COM(2004)0496) - geen COBU-advies.

Solidariteit, economische en sociale vooruitgang en versterkte samenhang dragen bij tot verwezenlijking van de doelstellingen van de Gemeenschap om "de verschillen tussen de ontwikkelingsniveaus van de onderscheiden regio's en de achterstand van de minst begunstigde regio's te verkleinen" als vastgelegd in het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap.

Het onderhavige voorstel voor een verordening is het voorstel van de Europese Commissie voor de volgende generatie cohesiebeleidsprogramma's. Op basis hiervan zal de Raad, overeenkomstig artikel 55 van Verordening (EG) van de Raad 1260/1999 van 21 juni 1999 houdende algemene bepalingen inzake de Structuurfondsen (PB L 161 van 26.6.1999, blz. 1), genoemde verordening uiterlijk 31 december 2006 opnieuw bezien. De Commissie wijst erop dat de regelgeving in 2005 moet worden goedgekeurd om in begrotingsjaar 2006 te kunnen werken aan de programmering van de periode 2007-2013.

In het kader van de "Structuurfondsen" worden in het huidige financiële programma voor de periode 2000-2006 vier instrumenten ingezet: het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO), het Europees Sociaal Fonds (ESF), het Financieringsinstrument voor de Oriëntatie van de Visserij (FIOV) en de afdeling Garantie van het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw. Voor de Financiële Vooruitzichten 2007-2013 stelt de Europese Commissie voor om visserij en plattelandsontwikkeling uit het "Structuurfondsenpakket" te halen.

In het voorstel wordt het kader voor het cohesiebeleid vastgesteld, met inbegrip van de methode voor de vaststelling van de strategische richtsnoeren van de Gemeenschap voor het cohesiebeleid, van het nationale strategische referentiekader en van het jaarlijks onderzoek op communautair niveau. Ook worden de op een verdeling van de verantwoordelijkheden tussen de lidstaten en de Commissie gebaseerde beginselen en bepalingen betreffende het partnerschap, de programmering, de evaluatie, het beheer, met inbegrip van het financiële beheer, het toezicht en de controle vastgesteld.

Ten aanzien van de nieuwe architectuur van het EU-cohesiebeleid na 2006 stelt de Commissie voor dat de acties die in het kader van het cohesiebeleid worden ondersteund, worden gericht op een beperkt aantal communautaire prioriteiten in overeenstemming met de agenda’s van Lissabon en Göteborg om een economisch hefboomeffect en aanzienlijke toegevoegde waarde teweeg te brengen. Strategie en middelen zullen worden geconcentreerd op drie communautaire doelstellingen:

· Convergentie: deze doelstelling betreft met name de regio’s waar het BBP per inwoner lager ligt dan 75% van het communautaire gemiddelde. Hoofddoel is de omstandigheden te bevorderen die de groei versterken en de factoren die tot echte convergentie leiden. Met de strategie kan het concurrentievermogen op lange termijn worden ontwikkeld en wordt de werkgelegenheid gestimuleerd. Op basis van de huidige gegevens zal circa 78% van de kredieten ofwel 264 miljard Euro worden uitgetrokken voor deze doelstelling. Te financieren uit het EFRO, ESF en Cohesiefonds.

· Regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid: voor het cohesiebeleid buiten de minst ontwikkelde lidstaten en regio’s stelt de Commissie een tweeledige aanpak voor: ten eerste zal het cohesiebeleid de regio’s helpen om op de economische veranderingen te anticiperen en die veranderingen te bevorderen door het vergroten van hun concurrentievermogen en aantrekkingskracht. Ten tweede zijn de interventies erop gericht het creëren van meer en betere banen te stimuleren en op een betere aanpassing van de beroepsbevolking aan de economische veranderingen. Circa 17% van het budget of 57.9 miljard Euro worden voor deze doelstelling voorgesteld. Voor de uit het ESF gefinancierde operationele programma’s stelt de Commissie voor, de uitvoering van de aanbevelingen inzake werkgelegenheid te ondersteunen en de sociale insluiting te versterken overeenkomstig de doelstellingen en de richtsnoeren van de Europese Werkgelegenheidsstrategie (EWS). Te financieren uit het EFRO en het ESF.

· Europese territoriale samenwerking: ondersteuning van de grensoverschrijdende, transnationale en interregionale samenwerking om de harmonieuze en evenwichtige integratie van het grondgebied van de Unie te bevorderen ligt ten grondslag aan de derde doelstelling. Circa 4% van de kredieten of 13.2 miljard Euro zal aan deze prioritaire doelstelling worden uitgegeven. Te financieren uit het EFRO.

FINANCIËLE IMPLICATIES

Volgens het Commissievoorstel bedraagt het totale bedrag aan vastleggingskredieten 336.194 miljard Euro en zal de verdeling van de vastleggingskredieten per jaar voor de periode 2007-2013 er als volgt uitzien:

Tabel 1: Verdeling per jaar

(x 1 miljoen euro – prijzen van 2004)

2007

2008

2009

2010

2011

2012

2013

2007-2013

46 333

47 168

47 879

48 024

48 163

48 923

49 704

336 194

Bron: COM(2004)0492, Bijlage, blz. 91.

Tabel 2 : Verdeling per doelstelling

Doelstelling

Toewijzing (in miljarden Euro's)

Percentage van de kredieten

"Convergentie"

264,0

78,54%

"Regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid"

57,9

17,22%

"Europese territoriale samenwerking"

13,2

3,94%

Bron: COM(2004)0492, artikelen 16 t/m 18.

Het voorstel heeft betrekking op de toekomstige Europese Unie met 27 lidstaten. Het budget komt neer op 0,41% van het Bruto Nationaal Inkomen van de Europese Unie met 27 lidstaten.

CONCLUSIES

Aanbevelingen van de rapporteur voor advies

De Begrotingscommissie verzoekt de ten principale bevoegde Commissie regionale ontwikkeling onderstaande aanbevelingen in haar verslag op te nemen.

Het Europees Parlement,

1.        wijst erop dat de in het voorstel voor een verordening aangeduide kredieten uitsluitend betrekking hebben op de periode die aanvangt met het begrotingsjaar 2007 en een zuiver indicatief karakter hebben tot er een akkoord bereikt is over de Financiële Vooruitzichten voor de periode 2007 en volgende jaren;

2.        is van mening dat, wanneer de volgende Financiële Vooruitzichten goedgekeurd zijn, de Commissie de in het voorstel voor een verordening aangeduide kredieten zal bevestigen of eventueel de aangepaste bedragen ter goedkeuring zal voorleggen aan het Europees Parlement en de Raad om te garanderen dat zij verenigbaar zijn met de vastgestelde maxima;

3.        benadrukt de rol van het Europees Parlement als begrotingsautoriteit;

4.        wijst erop dat het Fonds onderworpen is aan het Financieel Reglement en benadrukt dat de Commissie en de lidstaten de regels van transparantie en goed financieel beheer moeten toepassen;

5.        is van mening dat technische bijstand toegankelijk moet zijn met inachtneming van de regels en voorwaarden als vastgesteld door de begrotingsautoriteit;

6.        is van mening dat de regels voor de prestatie- en kwaliteitsreserve moeten worden getoetst in overleg met het Europees Parlement (artikel 20);

7.        benadrukt de positieve resultaten van de toepassing van de regel n+2, juicht toe dat de regel in het huidige voorstel wordt gehandhaafd als basisregel en stelt voor dat de Commissie op korte termijn beoordeelt wat het economische effect van de regel n+2 is;

8.        herinnert er ten aanzien van comitologie aan dat in de benadering van het Europees Parlement wordt gepleit voor de adviserende rol van de comités onder voorzitterschap van de Europese Commissie.

PROCEDURE

Titel

Voorstel voor een verordening van de Raad houdende algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds en het Cohesiefonds

Document- en procedurenummers

COM(2004)0492 – C6-0000/2004 – 2004/0163(AVC)

Commissie ten principale

REGI

Medeadviserende commissie
  Datum bekendmaking

BUDG

Nauwere samenwerking

nee

Rapporteur voor advies
  Datum benoeming

Nathalie Griesbeck 20.9.2004

Behandeling in de Commissie

11.4.2005

23.5.2005

 

 

 

Datum goedkeuring amendementen

23.5.2005

Uitslag eindstemming

voor:

tegen:

onthoudingen:

19

0

0

Bij de eindstemming aanwezige leden

Gérard Deprez, Valdis Dombrovskis, Markus Ferber, Nathalie Griesbeck, Catherine Guy-Quint, Ville Itälä, Anne Elisabet Jensen, Wiesław Stefan Kuc, Zbigniew Krzysztof Kuźmiuk, Janusz Lewandowski, Vladimír Maňka, Mario Mauro, Gérard Onesta, Antonis Samaras, Esko Seppänen, László Surján, Ralf Walter

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervangers

Lidia Joanna Geringer de Oedenberg, Constanze Angela Krehl, Robert Navarro

Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervangers (art. 178, lid 2)

 

22.4.2005

ADVIES VAN DE COMMISSIE BEGROTINGSCONTROLE

aan de Commissie regionale ontwikkeling

inzake het voorstel voor een verordening van de Raad houdende algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds en het Cohesiefonds

(COM(2004)04922004/0163(AVC))

Rapporteur voor advies: Jan Mulder

BEKNOPTE MOTIVERING

Wat betreft de verantwoordelijkheden van deze commissie voor de financiële controle vormt het onderhavige voorstel, samen met het voorstel over de financiering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid, het belangrijkste onderdeel van de wetgevingsvoorstellen voor de financiële vooruitzichten 2007-2013.

In de aanloop naar de nieuwe fv-periode acht de rapporteur een frisse benadering van horizontale kwesties aangaande financiële controle van essentieel belang. Grote verschillen zoals niet-gedifferentieerde uitgaven in de landbouw en gedifferentieerde uitgaven in structurele maatregelen beperken uiteraard de vergelijkingen die getrokken kunnen worden. Toch meent de rapporteur dat bepaalde aspecten inzake het functioneren van het gedeeld beheer in de landbouw en de structuurmaatregelen horizontaal van toepassing zijn. Dit geldt met name voor het concept van jaarlijkse ex ante openbaarmakingsverklaring van de lidstaten. Het concept van de openbaarmakingsverklaring beoogt bepaalde problemen op te lossen die zich voordoen in verband met de verdeelde verantwoordelijkheden bij gedeeld beheer. Momenteel wordt het concept uitgewerkt in de discussies in de commissie over de kwijting 2003.

Volgens het voorstel van de Commissie zouden de lidstaten verplicht worden de Commissie een beschrijving van hun financieel beheer en systemen voor ex ante controle toe te sturen. Desalniettemin blijft de rapporteur, gezien de bevindingen van de Europese Rekenkamer over aanhoudende gebreken in de toezichts- en controlesystemen van de lidstaten[5], bezorgd. De voorgestelde maatregelen zijn wellicht onvoldoende. Daarom stelt hij voor een extra politieke verbintenis in te voeren, zoals bijvoorbeeld een jaarlijkse openbaarmakingsverklaring.

De rapporteur juicht de voorgestelde samenwerking van de Commissie met nationale auditorganen toe. Een grotere samenwerking en coördinatie tussen de Commissie en nationale auditinstellingen, alsook tussen nationale auditinstellingen onderling, zou een verdere stap zijn naar een communautair kader voor interne controle[6].

AMENDEMENTEN

De Commissie begrotingscontrole verzoekt de ten principale bevoegde Commissie regionale ontwikkeling onderstaande amendementen in haar verslag op te nemen:

Door de Commissie voorgestelde tekst[7]Amendementen van het Parlement

Amendement 1

Artikel 12, lid 2 bis (nieuw)

2 bis. Onverminderd de in lid 1 vastgelegde verplichtingen geeft elke lidstaat, alvorens communautaire middelen te ontvangen in jaar N, een jaarlijkse ex ante openbaarmakingsverklaring af, waarin verklaard wordt dat de in het Gemeenschapsrecht vereiste structuren voor financiële controle bestaan en functioneren. De openbaarmakingsverklaring wordt ondertekend door de hoogste politieke en uitvoerende autoriteit van de lidstaat (minister van Financiën).

Amendement 2

Artikel 45, lid 1, alinea 2

De evaluaties hebben tot doel de kwaliteit, de doeltreffendheid en de samenhang van de bijstandsverlening uit de Fondsen en de tenuitvoerlegging van de operationele programma's te verbeteren. Voorts wordt bij de evaluaties de impact van die bijstandsverlening en die programma's beoordeeld in het licht van de strategische doelstellingen van de Gemeenschap, van artikel 158 van het Verdrag en van de specifieke structurele problemen waarmee de betrokken lidstaten en regio's te kampen hebben, waarbij rekening wordt gehouden met de behoefte aan duurzame ontwikkeling en met de van toepassing zijnde communautaire regelgeving inzake het milieueffect en de strategische milieueffectrapportage.

De evaluaties hebben tot doel de kwaliteit, de doeltreffendheid en de samenhang van de bijstandsverlening uit de Fondsen en de tenuitvoerlegging van de operationele programma's te verbeteren. Bij de evaluaties worden de lokale, nationale en communautaire kosten en baten geëvalueerd. Voorts wordt de impact van die programma's beoordeeld in het licht van de strategische doelstellingen van de Gemeenschap, van artikel 158 van het Verdrag en van de specifieke structurele problemen waarmee de betrokken lidstaten en regio's te kampen hebben, waarbij rekening wordt gehouden met de behoefte aan duurzame ontwikkeling en met de van toepassing zijnde communautaire regelgeving inzake het milieueffect en de strategische milieueffectrapportage.

Amendement 3

Artikel 46, lid 3, alinea 3

De voorafgaande evaluatie heeft tot doel tot een optimale toewijzing van de begrotingsmiddelen voor de operationele programma’s te komen en de kwaliteit van de programmering te verbeteren. Zij omvat de bepaling en beoordeling van: de behoeften op middellange en lange termijn, de te bereiken doelstellingen, de verwachte resultaten, de gekwantificeerde doelstellingen, indien nodig de coherentie van de voor de regio voorgestelde strategie, de toegevoegde waarde van het optreden van de Gemeenschap, de mate waarin rekening is gehouden met de communautaire prioriteiten, de uit de voorgaande programmering getrokken lessen en de kwaliteit van de procedures voor tenuitvoerlegging, toezicht, evaluatie en financieel beheer.

De voorafgaande evaluatie heeft tot doel tot een optimale toewijzing van de begrotingsmiddelen voor de operationele programma’s te komen en de kwaliteit van de programmering te verbeteren. Zij omvat de bepaling en beoordeling van: de behoeften op middellange en lange termijn, de te bereiken doelstellingen, de verwachte resultaten, de gekwantificeerde doelstellingen, de coherentie van de voor de regio voorgestelde strategie, een analyse van de lokale en communautaire kosten en baten, de toegevoegde waarde van het optreden van de Gemeenschap, de mate waarin rekening is gehouden met de communautaire prioriteiten, de uit de voorgaande programmering getrokken lessen en de kwaliteit van de procedures voor tenuitvoerlegging, toezicht, evaluatie en financieel beheer.

Amendement 4

Artikel 75, lid 3

3. Elk jaar sturen de lidstaten de Commissie uiterlijk op 31 januari een bijgewerkte versie toe van de ramingen van de betalingsaanvragen voor het lopende begrotingsjaar en het daaropvolgende begrotingsjaar.

3. Elk jaar sturen de lidstaten de Commissie uiterlijk op 31 januari een bijgewerkte versie toe van de ramingen van de betalingsaanvragen voor het lopende begrotingsjaar en het daaropvolgende begrotingsjaar. De ramingen zijn gebaseerd op een realistische inschatting van de uitgavencapaciteit van de lidstaat in de betreffende periode.

Amendement 5

Artikel 92, lid 3 bis (nieuw)

3 bis. De Commissie legt het Europees Parlement en de Raad met ingang van 2007 om de drie jaar een analyse voor van de doeltreffendheid van de bepalingen inzake automatische annulering.

PROCEDURE

Titel

Voorstel voor een verordening van de Raad houdende algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds en het Cohesiefonds

Document- en procedurenummers

COM(2004)04922004/0163(AVC)

Commissie ten principale

REGI

Medeadviserende commissie

Datum bekendmaking

CONT

Nauwere samenwerking

neen

Rapporteur voor advies
  Datum benoeming

Jan Mulder

22.9.2004

Behandeling in de Commissie

16.3.2005

 

 

 

 

Datum goedkeuring amendementen

19.4.2005

Uitslag eindstemming

voor:

tegen:

onthoudingen:

19

1

1

Bij de eindstemming aanwezige leden

Inés Ayala Sender, Herbert Bösch, Mogens N.J. Camre, Paulo Casaca, Petr Duchoň, Szabolcs Fazakas, Christofer Fjellner, Ingeborg Gräßle, Ona Juknevičienė, Nils Lundgren, Hans-Peter Martin, Edith Mastenbroek, Véronique Mathieu, Jan Mulder, István Pálfi, Margarita Starkevičiūtė, Kyösti Tapio Virrankoski, Terence Wynn

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervangers

Jens-Peter Bonde, Daniel Caspary, Ashley Mote

22.4.2005

ADVIES VAN DE COMMISSIE WERKGELEGENHEID EN SOCIALE ZAKEN

aan de Commissie regionale ontwikkeling

inzake het voorstel voor een verordening van de Raad houdende algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds en het Cohesiefonds

(COM(2004)04922004/0163(AVC))

Rapporteur voor advies: Jacek Protasiewicz

BEKNOPTE MOTIVERING

Om een positieve uitkomst van de procedure te bevorderen verzoekt de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken de Commissie regionale ontwikkeling het Parlement een interimverslag over het voorstel van de Commissie voor te leggen met aanbevelingen voor wijzigingen van het voorstel als opgenomen in dit advies.

Nieuwe uitdagingen voor de Unie

Op 10 februari 2004 presenteerde de Europese Commissie haar mededeling over het nieuwe financiële kader voor de periode na 2007. Op 18 februari 2004 werd het derde Cohesieverslag goedgekeurd. Ontwerpverordeningen voor de structuurfondsen en het Cohesiefonds voor de periode 2007-2013 werden op 14 juli 2004 gepubliceerd.

In de context van een uitgebreide Europese Unie, die zich tot doel heeft gesteld de meest dynamische, op kennis gebaseerde economie ter wereld te worden, in staat tot duurzame economische groei met meer en betere banen, en een grotere sociale cohesie, kunnen deze ontwerpverordeningen van invloed zijn op de effectiviteit van programma's en strategieën in de lidstaten in het kader van deze doelstelling.

De uitgebreide Unie staat voor drie grote uitdagingen:

1) een significante toename van de ongelijkheid in de uitgebreide Unie; de ongelijkheden tussen de rijkste en de armste regio's van de Unie zijn verdubbeld, terwijl het gemiddelde inkomen per capita van de Unie is gedaald met 12,5%;

2) een versnelling van de economische en sociale herstructurering, beide als gevolg van de globalisering en de ontwikkeling van de op kennis gebaseerd economie en samenleving;

3) de snelle vergrijzing van de bevolking van de Unie; de inkrimping van de beroepsbevolking zal belangrijke implicaties hebben voor de werkgelegenheid en het groeipotentieel.

De Unie moet de drie genoemde uitdagingen aanpakken. Het beleidskader hiervoor wordt gevormd door de agenda van Lissabon inzake duurzame groei, volledige werkgelegenheid, grotere productiviteit, sterkere sociale cohesie en milieubescherming.

Opmerkingen over de kaderverordening inzake de Structuurfondsen en het Cohesiefonds

De discussie in de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken (hierna: de commissie) over de ontwerpkaderverordening inzake de structuurfondsen en het Cohesiefonds richtte zich vooral op het Europees Sociaal Fonds en andere zaken die gerelateerd zijn aan haar werkterrein.

De commissie stemt in met de versterkte strategische benadering van het cohesiebeleid in de ontwerpverordening en onderschrijft de wens van de Europese Commissie om de procedures met betrekking tot de fondsen te vereenvoudigen. De commissie is echter bezorgd dat deze nieuwe procedures de bureaucratie zullen vergroten en dat er sprake kan zijn van overlapping met de ontwerpverordening voor de implementatie van het ESF.

De commissie meent dat er een grotere mate van vereenvoudiging bereikt moet worden. De ontwerpkaderverordening moet niet teveel voorschriften of details bevatten; zo moet er een juiste balans zijn tussen de kaderverordening en de uitvoeringsverordeningen. De kaderrichtlijn moet met name rekening houden met de aard en omvang van de ESF-activiteiten. De commissie benadrukt dat voor ESF-operaties misschien andere regels aangewezen zijn dan voor de EFRO-operaties.

De commissie is van mening dat het ESF ondersteuning moet bieden aan de nationale beleidsmaatregelen gericht op volledige werkgelegenheid, verbetering van de productiviteit en de kwaliteit van banen, bevordering van de maatschappelijk integratie en van de vermindering van regionale ongelijkheid op het gebied van de werkgelegenheid en dus van het Europese sociale model.

De commissie verwijst naar de rol die het ESF speelt in de bevordering van maatschappelijke integratie via zijn bijdrage aan de integratie van achtergestelden in de arbeidsmarkt. De commissie meent dat activiteiten voor maatschappelijke integratie gefinancierd door het ESF de werkgelegenheid verbeteren.

Tenslotte verzoekt de commissie de Europese Commissie met betrekking tot het in artikel 104 van de ontwerpkaderverordening genoemde coördinatiecomité te zorgen voor adequate coördinatie met het ESF-comité.

CONCLUSIES

De Commissie werkgelegenheid en sociale zaken verzoekt de ten principale bevoegde Commissie regionale ontwikkeling de volgende suggesties in haar ontwerpresolutie over te nemen:

1.   is van mening dat dit voorstel is opgesteld als onderdeel van het pakket cohesiewetgeving. Het pakket bestaat uit een verordening inzake het Europees Sociaal Fonds, een verordening inzake het Cohesiefonds en een verordening inzake het Europees fonds voor Regionale ontwikkeling. Het definieert de doelstellingen waaraan de Structuurfondsen moeten bijdragen, de criteria voor lidstaten en regio's om in aanmerking te komen voor subsidie uit deze fondsen, de beschikbare financiële middelen en de criteria voor de toewijzing hiervan;

2.   is in het licht van het bovenstaande en van de rechtstreekse relevantie van deze kaderverordening voor het ESF van mening dat de door de Commissie gekozen procedure (AVC) de rol van het Parlement op ongepaste wijze beperkt;

3.   wijst er met name op dat al het EU-beleid moet voldoen aan de verplichting een bijdrage te leveren aan de economische en sociale samenhang, ook het internationale handelsbeleid moet aan dit doel bijdragen en mag daarbij geen uitzondering vormen; dringt erop aan een zodanige vorm aan het handelsbeleid te geven dat schokeffecten voor regio's worden voorkomen en wijst er met name op dat de verplaatsing van ondernemingen of van een gedeelte van de productie een groot gevaar vormt voor de regionale ontwikkeling (COM(2004)0492, overweging 48);

4.   dringt erop aan dat zowel in plattelandsgebieden als in stedelijke gebieden een aansluiting wordt gevonden aan de geboekte successen, met name voor de werkgelegenheid, bij de bevordering van de culturele ontwikkeling, de verbetering van de kwaliteit van het milieu en van het cultuurlandschap en de kwalitatieve en culturele dimensie van de levensomstandigheden, alsmede aan de ontwikkeling van het toerisme en dat de betekenis van deze factoren bij de verhoging van de aantrekkingskracht van regio's de aandacht zal blijven krijgen (artikel 3, lid 3);

5.   wijst iedere verzwakking van het partnerschapsbeginsel van de hand en wenst een lijst van de relevante organen, waartoe ook erkende niet-gouvernementele organisaties moeten behoren die de vertegenwoordiging op het gebied van de anti-discriminatie overeenkomstig artikel 13 van het EG-Verdrag waarnemen; wenst bovendien dat de partners uitgebreid geïnformeerd worden, hun advies telkens deel uitmaakt van het beoordelingsdocument en dat voor hen uit technische bijstand vroegtijdig opleidingsmaatregelen ter beschikking worden gesteld met behulp waarvan ze hun taak kunnen uitvoeren (artikelen 10, 43 en 44);

6.   dringt er bij de Commissie op aan de resolutie van het Europees Parlement van 3 juli 2003 over gender budgeting[8], met name de paragrafen 8, 14 en 20, volledig in artikel 14 over te nemen;

7.   onderstreept dat de Europese structuurfondsen, het cohesiefonds en ook de middelen voor de plattelandsontwikkeling coherent voor het bereiken van de doelstellingen van het nationale strategische kaderplan moeten worden ingezet en dat derhalve de doelstellingen van de plattelandsontwikkeling een deel van dit kaderplan moeten zijn; dringt erop aan dat het nationale kaderplan de resultaten van fora over een op zichzelf staande regionale ontwikkeling waaraan lokale werkgelegenheidspacten deelnemen of die daardoor worden uitgevoerd, integreert en dat bij de voorbereiding van de opstelling van dit plan stimulering door middel van de technische bijstand plaatsvindt (artikelen 21, 43 en 44);

8.   dringt erop aan dat de inzet van alle fondsen voor werkgelegenheid op basis van de op de Europese Raad van 22 en 23 maart 2005 in Brussel vastgestelde nationale hervormingsplannen, resp. regionale deelplannen, wordt aangetoond;

9.   acht het jaarlijkse karakter van de controle te bureaucratisch en gezien de besluiten op de Europese Raad van 22 en 23 maart 2005 in Brussel achterhaald en dringt derhalve aan op een 3-jarige verslaglegging;

10. wenst dat begunstigde ondernemingen afhankelijk van de subsidie, echter gedurende tenminste 15 jaar, niet naar een ander steunverleningsgebied kunnen verhuizen of gedeeltelijk kunnen verhuizen zonder de subsidie terug te betalen (artikel 55);

11. wenst dat het bewijs van de noodzakelijke nationale co-financiering voor ESF-projecten ook kan worden geleverd door een forfaitair bedrag ten bedrage van 25% van de co-financiering op programmaniveau, wanneer deze berekening op basis van te volgen, erkende procedures (b.v. het nemen van steekproeven) berust (artikelen 66 en 67);

12. verlangt dat alle pogingen om het voorgestelde financiële kader aan te passen, waaronder een aanpassing van de totale middelen en hun verdeling over de verschillende doelen en componenten, met beslistheid van de hand worden gewezen en is los daarvan van mening dat de door de Commissie voorgestelde ordes van grootte in verband met de verdeling van de middelen over de verschillende doelen een billijk compromis vormen;

13. meent dat het Parlement niet mag worden gedwongen om een besluit te nemen over zulk een belangrijk wetgevingsvoorstel via één stemming en zonder de mogelijkheid amendementen in te dienen. Daarom vraagt de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken de commissie ten principale te besluiten artikel 75, lid 3 van het Reglement toe te passen en sluit haar aanbevelingen voor wijziging bij in de bijlage (overwegingen 2, 3, 12, 13, 15, 26, 27 en 41 en de artikelen 1, 2, 3, 5, 10, 14, 17, 23, 25, 27, 29, 30, 33, 36, 43, 44, 45 en 51) om een positieve uitkomst van de procedure te vergemakkelijken.

BIJLAGE

AANBEVELINGEN VOOR WIJZIGING

Door de Commissie voorgestelde tekst[9]

 

Aanbevelingen van het Parlement

Aanbeveling 1

Overweging 2

(2) Het cohesiebeleid moet bijdragen tot een toename van de groei, het concurrentievermogen en de werkgelegenheid door de integratie van de prioriteiten van de Gemeenschap voor duurzame ontwikkeling die zijn omschreven tijdens de Europese Raden van Lissabon en Göteborg.

(2) Het cohesiebeleid moet bijdragen tot een toename van de groei, het concurrentievermogen, de sociale samenhang, de werkgelegenheid en de sociale integratie door de integratie van de prioriteiten van de Gemeenschap voor duurzame ontwikkeling en bestrijding van uitsluiting die zijn omschreven tijdens de Europese Raden van Lissabon, Nice en Göteborg.

Motivering

De sociale integratie is als overkoepelend doel van de Unie erkend en hiermee moet ook in het cohesiebeleid op gepaste wijze rekening worden gehouden. Bij de vaststelling van de beginselen die het kader van het voorstel vormen is het van het allergrootste belang dat alle elementen van het driepijlersysteem (concurrentievermogen, sociale samenhang en duurzame ontwikkeling) worden genoemd.

Aanbeveling 2

Overweging 3

(3) In de uitgebreide Gemeenschap zijn de economische, sociale en territoriale ongelijkheden op regionaal en nationaal niveau groter geworden. Daarom moet ervoor worden gezorgd dat het concurrentievermogen en de werkgelegenheid in de hele Gemeenschap toenemen.

(3) In de uitgebreide Gemeenschap zijn de economische, sociale en territoriale ongelijkheden op regionaal en nationaal niveau groter geworden. Daarom moet ervoor worden gezorgd dat het concurrentievermogen, de werkgelegenheid en de sociale integratie in de hele Gemeenschap toenemen.

Motivering

De sociale integratie is als overkoepelend doel van de Unie erkend en hiermee moet ook in het cohesiebeleid op gepaste wijze rekening worden gehouden.

Aanbeveling 3

Overweging 12

(12) Voor de noordelijke gebieden van de Unie, die zeer dun bevolkt zijn, is een passende financiële behandeling vereist om de gevolgen van die handicap te compenseren.

(12) Voor de noordelijke gebieden van de Unie, die zeer dun bevolkt zijn, en voor de autonome steden Ceuta en Melilla, met een grote bevolkingsdichtheid en hoge werkloosheid, is een passende financiële behandeling vereist om de gevolgen van die handicap te compenseren.

Aanbeveling 4

Overweging 13

(13) Gelet op het belang van de stedelijke dimensie en op de bijdrage van de steden en gemeenten, vooral die van middelgrote omvang, tot de regionale ontwikkeling, moet met de steden en gemeenten meer rekening worden gehouden door hun een grotere rol toe te kennen bij de programmering van acties ter bevordering van het stadsherstel.

(13) Gelet op het belang van de stedelijke dimensie en op de bijdrage van de kleine, middelgrote en grote steden en gemeenten tot de regionale ontwikkeling, moet met de steden en gemeenten meer rekening worden gehouden door hun een grotere rol toe te kennen bij de programmering van acties ter bevordering van een duurzame stadsontwikkeling, wat ook inhoudt versterking van het concurrentievermogen, de werkgelegenheid en sociale insluiting.

Motivering

De bijdrage van de stedelijke gebieden aan de groei, de vernieuwing en de economische en sociale samenhang moet in aanmerking worden genomen. Acties ter bevordering van een duurzame stadsontwikkeling moeten dan ook worden bevorderd, onder meer stadsherstel.

Aanbeveling 5

Overweging 15

(15) De acties voor gebieden met een natuurlijke handicap, d.i. sommige eilanden, berggebieden en dun bevolkte gebieden, moeten worden versterkt om een oplossing te vinden voor hun specifieke ontwikkelingsproblemen, en hetzelfde moet gebeuren voor sommige gebieden die na de uitbreiding grensgebieden van de Gemeenschap zijn geworden.

(15) De acties voor gebieden met een natuurlijke handicap, d.i. sommige eilanden, berggebieden, dun bevolkte gebieden en de autonome steden Ceuta en Melilla, moeten worden versterkt om een oplossing te vinden voor hun specifieke ontwikkelingsproblemen, en hetzelfde moet gebeuren voor sommige gebieden die na de uitbreiding grensgebieden van de Gemeenschap zijn geworden.

Aanbeveling 6

Overweging 26

(26) Om een reëel economisch effect te sorteren mogen de bijdragen uit de Structuurfondsen niet in de plaats komen van de overheidsuitgaven die de lidstaten in het kader van deze verordening moeten doen. De verifiëring, in het kader van het partnerschap, van het additionaliteitsbeginsel moet vooral gericht zijn op de regio’s die onder de convergentiedoelstelling vallen, aangezien die regio’s zeer omvangrijke middelen krijgen, en kan resulteren in een financiële correctie als de additionaliteit niet in acht wordt genomen.

(26) Om een reëel economisch effect te sorteren mogen de bijdragen uit de Structuurfondsen niet in de plaats komen van de overheidsuitgaven die de lidstaten in het kader van deze verordening moeten doen.

Motivering

Verifiëring van het additionaliteitsbeginsel moet gelden voor regio's die subsidies uit de fondsen ontvangen krachtens alle drie doelstellingen van de verordening en niet alleen de convergentiedoelstelling.

Aanbeveling 7

Overweging 27

(27) In de context van haar inspanningen ten behoeve van de economische en sociale samenhang steunt de Gemeenschap de in de artikelen 2 en 3 van het Verdrag omschreven doelstelling de ongelijkheden tussen vrouwen en mannen op te heffen en de gelijkheid tussen hen te bevorderen.

(27) In de context van haar inspanningen ten behoeve van de economische en sociale samenhang steunt de Gemeenschap de in de artikelen 2 en 3 van het Verdrag omschreven doelstelling de ongelijkheden tussen vrouwen en mannen en tussen personen met en zonder handicap op te heffen en de gelijkheid tussen hen te bevorderen.

Aanbeveling 8

Overweging 41

(41) De lidstaten, de regio’s en de beheersautoriteiten moeten bepalen hoe in het kader van de uit het EFRO gecofinancierde operationele programma’s voor de doelstellingen “convergentie” en “regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid” bevoegdheden aan de stadsautoriteiten moeten worden gesubdelegeerd voor de prioriteiten op het gebied van het herstel van steden en gemeenten.

(41) De lidstaten, de regio’s en de beheersautoriteiten moeten bepalen hoe in het kader van de uit het EFRO gecofinancierde operationele programma’s voor de doelstellingen “convergentie” en “regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid” bevoegdheden aan de stadsautoriteiten moeten worden gesubdelegeerd voor de prioriteiten op het gebied van de duurzame ontwikkeling van stedelijke gebieden.

Motivering

De bijdrage van de stedelijke gebieden aan de groei, de vernieuwing en de economische en sociale samenhang moet in aanmerking worden genomen. Acties ter bevordering van een duurzame stadsontwikkeling moeten dan ook worden bevorderd, onder meer stadsherstel.

Aanbeveling 9

Artikel 1, alinea 3

Bij deze verordening wordt het kader voor het cohesiebeleid vastgesteld, met inbegrip van de methode voor de vaststelling van de strategische richtsnoeren van de Gemeenschap voor het cohesiebeleid, van het nationale strategische referentiekader en van het jaarlijks onderzoek op communautair niveau.

Bij deze verordening wordt het kader voor het cohesiebeleid vastgesteld, met inbegrip van de methode voor de vaststelling van de strategische richtsnoeren van de Gemeenschap voor het cohesiebeleid, van het nationale strategische referentiekader en van het driejaarlijks onderzoek op communautair niveau.

Motivering

Jaarlijks onderzoek zou enorme administratieve onkosten met zich meebrengen, zowel voor de lidstaten als voor de Commissie.

Aanbeveling 10

Artikel 2, punt 6 bis (nieuw)

 

6 bis) "Toegankelijk": garandeert een volledige toegang op voet van gelijkheid voor alle mensen, met inbegrip van mensen met handicaps; deze begripsomschrijving is van toepassing op alle gebieden die onder de werkingssfeer van deze verordening vallen.

Motivering

De structuurfondsen vormen een belangrijk werktuig bij het bevorderen en verwezenlijken van een milieu dat toegankelijk is voor gehandicapten als het gaat om goederen en diensten, waaronder op het gebied van de informatiecommunicatietechnologieën, vervoer en het gebouwde milieu. Het is van groot belang dat de structuurfondsen niet leiden tot het opwerpen van verdere toegangsbarrière voor gehandicapten. Het is belangrijk een expliciete begripsomschrijving te geven van de term "toegankelijk" in verband met de behoeften van personen met gebreken, zodat duidelijk wordt begrepen dat hiermee de verwijdering van toegangsbarrières wordt bedoeld waarmee ook de gehandicapten in de samenleving worden geconfronteerd.

Aanbeveling 11

Artikel 3, lid 2, letter b)

b) de doelstelling “regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid”, die geldt voor andere dan de minst ontwikkelde regio’s en waarmee wordt beoogd het concurrentievermogen en de aantrekkingskracht van de regio’s alsmede de werkgelegenheid te vergroten door op economische en sociale veranderingen, inclusief die welke met de vrijmaking van de handel verband houden, te anticiperen via innovatie en de bevordering van de kennismaatschappij, ondernemerschap, milieubescherming en –verbetering, de verbetering van de toegankelijkheid, het aanpassingsvermogen van werknemers en bedrijven, en de ontwikkeling van inclusieve arbeidsmarkten;

b) de doelstelling “regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid”, die geldt voor andere dan de minst ontwikkelde regio’s en waarmee wordt beoogd het concurrentievermogen en de aantrekkingskracht van de regio’s alsmede de werkgelegenheid te vergroten door op economische en sociale veranderingen, inclusief die welke met de vrijmaking van de handel verband houden, te anticiperen via innovatie en de bevordering van de kennismaatschappij, ondernemerschap, het stimuleren van creativiteit, het herstel, de ontwikkeling en de modernisering van kleine ondernemingen en microbedrijven, met inbegrip van traditionele activiteiten, milieubescherming en –verbetering, de verbetering van de toegankelijkheid, het aanpassingsvermogen van werknemers en bedrijven en hun organisaties, en de ontwikkeling van inclusieve arbeidsmarkten;

Motivering

Het is belangrijk oog te hebben voor de rol van kleine en micro-ondernemingen alsook ambachtelijke ondernemingen, omdat zij banen scheppen. In aanvulling op de oriëntatie op afzonderlijke doelgroepen moet er een horizontale maatregel komen om het levenslang leren van werkgevers en werknemers van kleine en micro-ondernemingen, vertegenwoordigers van hun vakorganisaties en opleiders te stimuleren.

Amendement 12

Artikel 3, lid 3

3. Bij de bijstandsverlening uit de Fondsen in het kader van deze drie doelstellingen wordt, in overeenstemming met de aard van de Fondsen, rekening gehouden, enerzijds, met de specifieke economische en sociale kenmerken en, anderzijds, met de specifieke territoriale kenmerken. Met de bijstand wordt op passende wijze ondersteuning geboden voor stadsherstel, met name als onderdeel van de regionale ontwikkeling, en, via economische diversifiëring, voor de vernieuwing van plattelandsgebieden en van gebieden die afhankelijk zijn van de visserij. Voorts wordt bijstand verleend voor de gebieden die te kampen hebben met geografische of natuurlijke handicaps waardoor de ontwikkelingsproblemen nog groter worden, met name in de ultraperifere regio’s (Guadeloupe, Frans Guyana, Martinique, Réunion, de Azoren, Madeira en de Canarische Eilanden) en voor de zeer dun bevolkte noordelijke gebieden, sommige eilanden en eiland-lidstaten, en berggebieden.

3. Bij de bijstandsverlening uit de Fondsen in het kader van deze drie doelstellingen wordt, in overeenstemming met de aard van de Fondsen, rekening gehouden, enerzijds, met de specifieke economische en sociale kenmerken en, anderzijds, met de specifieke territoriale kenmerken. Met de bijstand wordt op passende wijze ondersteuning geboden voor duurzame stadsontwikkeling, met name als onderdeel van de regionale ontwikkeling, en, via economische diversifiëring, voor de vernieuwing van plattelandsgebieden en van gebieden die afhankelijk zijn van de visserij. Voorts wordt bijstand verleend voor de gebieden die te kampen hebben met geografische of natuurlijke handicaps waardoor de ontwikkelingsproblemen nog groter worden, met name in de ultraperifere regio’s (Guadeloupe, Frans Guyana, Martinique, Réunion, de Azoren, Madeira en de Canarische Eilanden) en voor de zeer dun bevolkte noordelijke gebieden, sommige eilanden en eiland-lidstaten, berggebieden en de autonome steden Ceuta en Melilla met een grote bevolkingsdichtheid.

Amendement 13

Artikel 5, lid 4

4. In afwijking van de leden 1 en 2 van dit artikel en artikel 6 komen de ultraperifere regio’s (Guadeloupe, Frans Guyana, Martinique, Réunion, de Azoren, Madeira en de Canarische Eilanden) in aanmerking voor een specifieke financiering uit het EFRO om hun integratie in de interne markt te vergemakkelijken en ze te compenseren voor hun specifieke beperkingen.

4. In afwijking van de leden 1 en 2 van dit artikel en artikel 6 komen de ultraperifere regio’s (Guadeloupe, Frans Guyana, Martinique, Réunion, de Azoren, Madeira en de Canarische Eilanden en de autonome steden Ceuta en Melilla) in aanmerking voor een specifieke financiering uit het EFRO om hun integratie in de interne markt te vergemakkelijken en ze te compenseren voor hun specifieke beperkingen.

Amendement 14

Artikel 10, lid 1, alinea 2

Elke lidstaat wijst de meest representatieve partners op nationaal, regionaal en plaatselijk niveau en op economisch en sociaal-maatschappelijk gebied en andere gebieden aan, hierna “partners” genoemd. Hij zorgt voor een brede en doeltreffende betrokkenheid van alle geschikte instanties in overeenstemming met de nationale voorschriften en gebruiken, waarbij hij er rekening mee houdt dat de gelijkheid van vrouwen en mannen moet worden bevorderd en dat tot duurzame ontwikkeling moet worden bijgedragen door integratie van de eisen betreffende milieubescherming- en verbetering.

Elke lidstaat wijst de meest representatieve partners op nationaal, regionaal en plaatselijk niveau en op economisch en sociaal-maatschappelijk gebied en andere gebieden aan, hierna “partners” genoemd. Hij zorgt voor een brede en doeltreffende betrokkenheid van alle geschikte instanties in overeenstemming met de nationale voorschriften en gebruiken, waarbij hij er rekening mee houdt dat de sociale integratie en de gelijkheid van vrouwen en mannen en tussen personen met en zonder handicap moet worden bevorderd en dat tot duurzame ontwikkeling moet worden bijgedragen door integratie van de eisen betreffende milieubescherming- en verbetering.

Amendement 15

Artikel 14, titel

Gelijke behandeling van mannen en vrouwen

Gelijke behandeling van mannen en vrouwen en niet-discriminatie van en toegankelijkheid voor personen met een handicap

Amendement 16

Artikel 14

De lidstaten en de Commissie zien erop toe dat de gelijke behandeling van vrouwen en mannen en de integratie van het genderperspectief worden bevorderd in de opeenvolgende fasen van de uitvoering van de Fondsen.

De lidstaten en de Commissie zien erop toe dat de gelijke behandeling van vrouwen en mannen en de integratie van het genderperspectief worden bevorderd in de opeenvolgende fasen van de uitvoering van de Fondsen. Zij zorgen er tevens voor dat het cohesiebeleid in overeenstemming is met de beginselen van non-discriminatie.

Motivering

Artikel 13 van het Verdrag bepaalt dat passende maatregelen genomen kunnen worden om discriminatie op grond van geslacht, ras of etnische afstamming, godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele geaardheid te bestrijden.

Amendement 17

Artikel 14, alinea 1 bis (nieuw)

 

De lidstaten en de Commissie waarborgen dat er geen discriminatie plaatsvindt op gronden van sekse, ras of etnische herkomst, godsdienst of levensovertuiging, handicap, leeftijd of seksuele geaardheid; dat met name de toegankelijkheid voor personen met een handicap een voorwaarde is om een beroep op de fondsen te kunnen doen en dat hierop wordt toegezien gedurende de diverse stadia van uitvoering van de fondsen.

Motivering

De structuurfondsen zijn een essentieel werktuig voor het beperken en verlichten van de sociale uitsluiting om iedere willekeurige reden en voor het creëren van gelijke spelregels voor mensen met of zonder handicaps door de bestrijding van discriminatie op alle levensgebieden, vooral door de bevordering en verwezenlijking van een toegankelijk fysiek milieu voor mensen met handicaps in verband met de informatiecommunicatietechnologieën, vervoer en het gebouwde milieu. Het is zeer belangrijk dat de structuurfondsen niet leiden tot een verdere discriminatie en het creëren van verdere toegankelijkheidsbelemmeringen voor mensen met handicaps, hetgeen de sociale uitsluiting in stand zal houden van 40 miljoen mensen met handicaps in de Europese Unie en van andere personen met een beperkte mobiliteit, hetgeen negatieve effecten voor de samenleving in het algemeen zal hebben.

Aanbeveling 18

Artikel 17, lid 1, letter (b)

b) 16,56% voor de in artikel 6, lid 2, bedoelde specifieke overgangssteun, waarbij de indicatieve verdelingen per lidstaat worden berekend aan de hand van de volgende criteria: de in aanmerking komende bevolking, de regionale welvaart, de nationale welvaart en de werkloosheid.

b) 16,56% voor de in artikel 6, lid 2, bedoelde specifieke overgangssteun, waarbij de indicatieve verdelingen per lidstaat worden berekend aan de hand van de volgende criteria: de in aanmerking komende bevolking, de regionale welvaart, de nationale welvaart, de werkloosheid en het onderwijsniveau.

Aanbeveling 19

Artikel 23, alinea 2

Deze richtsnoeren geven voor elk van de doelstellingen van de Fondsen met name uitvoering aan de prioriteiten van de Gemeenschap teneinde een evenwichtige, harmonieuze en duurzame ontwikkeling te bevorderen.

Deze richtsnoeren geven voor elk van de doelstellingen van de Fondsen met name uitvoering aan de prioriteiten van de Gemeenschap teneinde een evenwichtige, harmonieuze en duurzame ontwikkeling alsmede de gelijkheid van mannen en vrouwen en de sociale integratie te bevorderen.

Motivering

De strategische richtsnoeren moeten ook de bevordering van de gelijkheid van mannen en vrouwen en de sociale integratie omvatten.

Aanbeveling 20

Artikel 25, lid 3, letter a)

a) de thematische en territoriale prioriteiten, met inbegrip van die voor stadsherstel en voor de diversifiëring van de plattelandseconomieën en van de gebieden die van de visserij afhankelijk zijn;

a) de thematische en territoriale prioriteiten, met inbegrip van die voor duurzame stadsontwikkeling en voor de diversifiëring van de plattelandseconomieën en van de gebieden die van de visserij afhankelijk zijn;

Motivering

De bijdrage van de stedelijke gebieden aan de groei, de vernieuwing en de economische en sociale samenhang moet in aanmerking worden genomen. Acties ter bevordering van een duurzame stadsontwikkeling moeten dan ook worden bevorderd, onder meer stadsherstel.

Aanbeveling 21

Artikel 25, lid 3, letter c)

c) uitsluitend voor de doelstelling “regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid”: de in artikel 6, lid 1, tweede alinea, bedoelde lijst van de regio’s die zijn gekozen voor de doelstelling “regionaal concurrentievermogen”.

c) uitsluitend voor de doelstelling “regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid”: de in artikel 6, lid 1, tweede alinea, bedoelde lijst van de regio’s en andere gebieden die zijn gekozen voor de doelstelling “regionaal concurrentievermogen”.

Motivering

Zoals in artikel 34, lid 2 van deze verordening wordt opgemerkt, kan een lidstaat operationele programma's in het kader van de doelstelling “regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid” voorstellen voor verschillende territoriale niveaus, onder meer stedelijke gebieden.

Aanbeveling 22

Artikel 27, lid 1, alinea 1

1. Voor het eerst in 2008 en uiterlijk op 1 oktober van elk jaar dient elke lidstaat bij de Commissie een verslag in over de vooruitgang die bij de tenuitvoerlegging van zijn strategie en het bereiken van zijn doelstellingen is geboekt, met name rekening houdend met de vastgestelde indicatoren, met de bijdrage van die strategie en doelstellingen aan de verwezenlijking van de communautaire strategische richtsnoeren voor cohesie en met de beschikbare evaluaties.

1. Voor het eerst in 2010 en uiterlijk op 1 oktober van elke drie jaar daarna dient elke lidstaat bij de Commissie een verslag in over de vooruitgang die bij de tenuitvoerlegging van zijn strategie en het bereiken van zijn doelstellingen is geboekt, met name rekening houdend met de vastgestelde indicatoren, met de bijdrage van die strategie en doelstellingen aan de verwezenlijking van de communautaire strategische richtsnoeren voor cohesie en met de beschikbare evaluaties.

Motivering

Zie aanbeveling 9.

Aanbeveling 23

Artikel 27, lid 1, alinea 2

In het verslag wordt verwezen naar het nationale actieplan voor werkgelegenheid.

In het verslag wordt verwezen naar het nationale actieplan voor werkgelegenheid en naar de nationale actieplannen voor sociale integratie.

Motivering

Het is belangrijk ook een verband te leggen met de nationale actieplannen voor sociale integratie.

Aanbeveling 24

Artikel 29, titel

Jaarlijks onderzoek

Onderzoek

Motivering

Zie aanbeveling 9.

Aanbeveling 25

Artikel 30, lid 1, letter (a bis) (nieuw)

(a bis) Het verslag wordt opgesteld op basis van onderzoek en evaluatie door de Commissie van de verslagen van lidstaten als genoemd in artikel 27, en op elke andere beschikbare informatie.

Motivering

Zie aanbeveling 9.

Aanbeveling 26

Artikel 33, lid 2

2. Onverminderd de afwijkende bepalingen in de specifieke verordeningen betreffende de Fondsen, kunnen uit het EFRO en het ESF, op aanvullende wijze en voor ten hoogste 5% van elke prioriteit van een operationeel programma, maatregelen worden gefinancierd die binnen het toepassingsgebied van de bijstandsverlening van het andere Fonds vallen, op voorwaarde dat zij noodzakelijk zijn voor de goede uitvoering van de concrete actie en er rechtstreeks verband mee houden.

2. Onverminderd de afwijkende bepalingen in de specifieke verordeningen betreffende de Fondsen, kunnen uit het EFRO en het ESF, op aanvullende wijze en voor ten hoogste 10% van elke prioriteit van een operationeel programma, maatregelen worden gefinancierd die binnen het toepassingsgebied van de bijstandsverlening van het andere Fonds vallen, op voorwaarde dat zij noodzakelijk zijn voor de goede uitvoering van de concrete actie en er rechtstreeks verband mee houden.

Motivering

Uit ervaring blijkt dat 5% voor bepaalde voorstellen te weinig kan zijn.

Aanbeveling 27

Artikel 36, lid 3, alinea 2, letter b bis) (nieuw)

 

b bis) de gegevens over het mainstreamen van de tot dusverre geldende beginselen van het EQUAL-programma.

Motivering

Er moet voor worden gezorgd dat het huidige EQUAL-programma werkelijk in de nieuwe programma's gemainstreamd wordt.

Aanbeveling 28

Artikel 36, lid 3, alinea 3, letter b)

b) het hefboomeffect op de hoofdprioriteiten en de doelstellingen van de Europese werkgelegenheidsstrategie en op de doelstellingen van de Gemeenschap inzake sociale insluiting.

b) het hefboomeffect op de hoofdprioriteiten en de doelstellingen van de Europese werkgelegenheidsstrategie en op de doelstellingen van de Gemeenschap inzake sociale insluiting, de sociale integratie van migranten, sociale samenhang, gelijkheid tussen mannen en vrouwen en de meest kwetsbare bevolkingsgroepen.

Aanbeveling 29

Artikel 36, lid 3, alinea 3, letter b bis) (nieuw)

 

b bis) de gegevens over het mainstreamen van de tot dusverre geldende beginselen van het EQUAL-programma.

Motivering

Er moet voor worden gezorgd dat het huidige EQUAL-programma werkelijk in de nieuwe programma's gemainstreamd wordt.

Aanbeveling 30

Artikel 36, lid 4, letter b)

b) gegevens over de aanpak, eventueel via een globale subsidie, van de stedelijke problematiek, met de lijst van de gekozen steden en de procedures voor subdelegatie aan de stedelijke autoriteiten;

b) acties voor duurzame stadsontwikkeling, eventueel via een globale subsidie, met de lijst van de gekozen steden en de procedures voor subdelegatie aan de stedelijke autoriteiten;

Motivering

Gezien de formulering van artikel 36, lid 4, letters a en c verdient het de voorkeur te spreken van 'acties' in plaats van 'gegevens'. Bovendien is de term 'gegevens' te vaag en behoeft verduidelijking.

Aanbeveling 31

Artikel 36, lid 4, letter d bis) (nieuw)

 

d bis) de gegevens over het mainstreamen van de tot dusverre geldende beginselen van het EQUAL-programma.

Motivering

Er moet voor worden gezorgd dat het huidige EQUAL-programma werkelijk in de nieuwe programma's gemainstreamd wordt.

Aanbeveling 32

Artikel 43, lid 3 bis (nieuw)

 

3 bis. Ook economische, sociale en ondernemersorganisaties komen in aanmerking voor technische bijstand.

Motivering

Uit ervaring blijkt dat bepaalde lidstaten ervoor terugdeinzen om gebruik te maken van organisaties in het maatschappelijk middenveld die niet rechtstreeks onder de overheid vallen. Daarom moeten deze expliciet worden vermeld.

Aanbeveling 33

Artikel 44, lid 1

1. Op initiatief van de lidstaten kunnen de Fondsen in het kader van elk operationeel programma acties op het gebied van voorbereiding, beheer, toezicht, evaluatie, voorlichting en controle financieren, alsmede acties om de bestuurlijke capaciteit voor de uitvoering van de Fondsen te versterken; voor de financiering van deze acties gelden de volgende maxima:

1. Op initiatief van de lidstaten kunnen de Fondsen in het kader van elk operationeel programma acties op het gebied van voorbereiding, beheer, toezicht, evaluatie, voorlichting en controle financieren, alsmede acties om de bestuurlijke capaciteit, waaronder die van de partners in de samenleving, voor de uitvoering van de Fondsen te versterken; voor de financiering van deze acties gelden de volgende maxima:

Motivering

Om voor betrokkenheid van de sociale partners te zorgen en hun capaciteiten te verhogen om ze in staat te stellen om een volledige rol te spelen op lokaal en regionaal niveau bij de uitvoering van de programma's.

Aanbeveling 34

Artikel 44, lid 2 bis (nieuw)

 

2 bis. Ook economische, sociale en ondernemersorganisaties komen in aanmerking voor technische bijstand.

Motivering

Uit ervaring blijkt dat bepaalde lidstaten ervoor terugdeinzen om gebruik te maken van organisaties in het maatschappelijk middenveld die niet rechtstreeks onder de overheid vallen. Daarom moeten deze expliciet worden vermeld.

Aanbeveling 35

Artikel 45, lid 1, alinea 2

De evaluaties hebben tot doel de kwaliteit, de doeltreffendheid en de samenhang van de bijstandsverlening uit de Fondsen en de tenuitvoerlegging van de operationele programma’s te verbeteren. Voorts wordt bij de evaluaties de impact van die bijstandsverlening en die programma’s beoordeeld in het licht van de strategische doelstellingen van de Gemeenschap, van artikel 158 van het Verdrag en van de specifieke structurele problemen waarmee de betrokken lidstaten en regio’s te kampen hebben, waarbij rekening wordt gehouden met de behoefte aan duurzame ontwikkeling en met de van toepassing zijnde communautaire regelgeving inzake het milieueffect en de strategische milieueffectrapportage.

De evaluaties hebben tot doel de kwaliteit, de doeltreffendheid en de samenhang van de bijstandsverlening uit de Fondsen en de tenuitvoerlegging van de operationele programma’s te verbeteren. Voorts wordt bij de evaluaties de impact van die bijstandsverlening en die programma’s beoordeeld in het licht van de strategische doelstellingen van de Gemeenschap, van artikel 158 van het Verdrag en van de specifieke structurele problemen waarmee de betrokken lidstaten en regio’s te kampen hebben, waarbij rekening wordt gehouden met de behoefte aan duurzame ontwikkeling en met de van toepassing zijnde communautaire regelgeving inzake het milieueffect en de strategische milieueffectrapportage, alsmede de toegankelijkheid voor personen met een handicap.

Motivering

Niet-discriminatie en sociale inbedding, met name toegankelijkheid voor mensen met een handicap, zijn belangrijke verbintenissen en doelstellingen van de Europese Unie en moeten expliciet vermeld worden bij de doelstellingen voor de strategische richtsnoeren. De redactie komt overeen met die van artikel 10.

Aanbeveling 36

Artikel 51, lid 4

4. De maximumbijdrage uit de Fondsen wordt tot 85% van de overheidsuitgaven verhoogd voor de operationele programma’s voor de ultraperifere regio’s in het kader van de convergentiedoelstelling en de doelstelling “regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid” en voor de operationele programma’s voor perifere Griekse eilanden in het kader van de convergentiedoelstelling.

4. De maximumbijdrage uit de Fondsen wordt tot 85% van de overheidsuitgaven verhoogd voor de operationele programma’s voor de ultraperifere regio’s in het kader van de convergentiedoelstelling en de doelstelling “regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid”, voor de operationele programma’s voor perifere Griekse eilanden in het kader van de convergentiedoelstelling en voor operationele programma's in het kader van de convergentiedoelstelling in de regio's waar het BBP per capita, gemeten in koopkrachtpariteiten en berekend op basis van de cijfers voor de EG van de afgelopen drie jaar, minder dan 60% van het communautaire gemiddelde bedraagt.

Motivering

Er zijn vele regio's, met name in de nieuwe lidstaten, wier BBP per capita lager is dan dat van de ultraperifere regio's en de perifere Griekse eilanden. Daarom moet voor deze regio's ook de bijdrage uit de fondsen tot 85% van de overheidsuitgaven voor operationele programma's worden verhoogd.

PROCEDURE

Titel

Voorstel voor een verordening van de Raad houdende algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds en het Cohesiefonds

Document- en procedurenummers

COM(2004)04922004/0163(AVC)

Commissie ten principale

REGI

Medeadviserende commissie
  Datum bekendmaking

EMPL

Nauwere samenwerking

-

Rapporteur voor advies
  Datum benoeming

Jacek Protasiewicz

3.1.2005

Behandeling in de Commissie

16.3.2005

19.4.2004

 

 

 

Datum goedkeuring amendementen

20.4.2005

Uitslag eindstemming

voor:

tegen:

onthoudingen:

29

0

0

Bij de eindstemming aanwezige leden

Jan Andersson, Roselyne Bachelot-Narquin, Emine Bozkurt, Milan Cabrnoch, Ole Christensen, Luigi Cocilovo, Jean Louis Cottigny, Carlo Fatuzzo, Ilda Figueiredo, Joel Hasse Ferreira, Stephen Hughes, Sepp Kusstatscher, Jean Lambert, Raymond Langendries, Bernard Lehideux, Thomas Mann, Ana Mato Adrover, Maria Matsouka, Mary Lou McDonald, Ria Oomen-Ruijten, Csaba Őry, Marie Panayotopoulos-Cassiotou, Jacek Protasiewicz, José Albino Silva Peneda, Anne Van Lancker, Gabriele Zimmer

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervangers

Udo Bullmann, Elisabeth Schroedter, Marc Tarabella, Patrizia Toia

Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervangers (art. 178, lid 2)

-

2.5.2005

ADVIES VAN DE COMMISSIE MILIEUBEHEER, VOLKSGEZONDHEID EN VOEDSELVEILIGHEID

aan de Commissie regionale ontwikkeling

inzake het voorstel voor een verordening van de Raad houdende algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds en het Cohesiefonds

(COM(2004)0492 – C6-0000/2005 - 2004/0163(AVC))

Rapporteur voor advies: Jerzy Buzek

SUGGESTIES

De Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid verzoekt de ten principale bevoegde Commissie regionale ontwikkeling onderstaande suggesties in haar ontwerpresolutie op te nemen:

1.  is ingenomen met de herhaalde verwijzingen naar de prioriteiten van de Gemeenschap inzake duurzame groei (DG), in het bijzonder de milieudimensie als gedefinieerd in Gotenburg, alsook de nadruk op de coördinatie van verschillende soorten financiering uit het Cohesiefonds, het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (ELFPO) en het Europees Visserijfonds (EVF);

2.  is van mening dat de rapporten van de lidstaten in het kader van de verordening moeten vermelden in hoeverre de fondsen hebben bijgedragen tot de doelstellingen van de Europese strategie voor duurzame ontwikkeling (SDO) om na te gaan of er vooruitgang is geboekt ten aanzien van de SDO-streefdoelen;

3.  onderschrijft het gezichtspunt van de Commissie dat het van essentieel belang is dat activiteiten die steun ontvangen uit de Structuurfondsen, het Cohesiefonds, het ELFPO en het EVF deel moeten uitmaken van een geïntegreerd actieplan;

4.  is van mening dat uitdagingen die samenhangen met ongelijkheden op het vlak van de verwezenlijking van communautaire milieudoelstellingen op gebieden zoals water, afval, luchtkwaliteit, behoud van biodiversiteit en klimaatbeleid even zwaar moeten wegen als uitdagingen die samenhangen met de economische, sociale en territoriale ongelijkheden die zich in landen en regio’s met een ontwikkelingsachterstand voordoen; [artikel 3]

5.  verzoekt de Commissie en de Raad ervoor te zorgen dat de Structuurfondsen en het Cohesiefonds bijdragen aan de financiering van het behoud, beheer en de duurzame ontwikkeling van gebieden met een grote biodiversiteit, om extra steun te verlenen aan het Natura-2000 netwerk in samenhang met het bestaande financieel instrument van het Life+ programma waarvan de bepalingen op passende wijze moeten worden geherformuleerd; [artikel 3]

6.  is van mening dat milieu-NGO's erkend moeten worden als partners, op gelijke voet met hun sociale en economische collega's omdat duurzame ontwikkeling zowel sociale, economische als milieucomponenten bevat; [artikel 10, lid 1, onder b), tweede streepje];

7.  is van mening dat in het kader van technische bijstand de fondsen ook moeten bijdragen aan de vergroting van de capaciteit van niet-gouvernementele organisaties (NGO's) die betrokken zijn bij structuurfondspartnerschappen; [artikel 10]

8.  benadrukt dat er flexibelere programmeringsregels nodig zijn, in het bijzonder met betrekking tot de mogelijkheid middelen tussen projecten en prioriteiten te herschikken, overeenkomstig de implementatieresultaten; [artikel 19]

9.  dringt er bij de Commissie op aan dat de lidstaten moeten laten zien hoe zij van plan zijn de behoeften van het milieu, met name ter ondersteuning van het Natura-2000 netwerk, te financieren als voorwaarde voor goedkeuring van nationale strategische referentiekaders en operationele programma's voor de Structuurfondsen; [artikel 31]

10. stelt voor dat binnen de "monofonds-benadering" van de Commissie, de ratio voor gelijktijdige financiering uit verschillende fondsen moet worden verhoogd tot minstens 20%; [artikel 33]

11. benadrukt dat een uniforme drempel van 50 miljoen € moet worden ingevoerd voor alle grote projecten; [artikel 38]

12. is verheugd over de bevestiging dat bij de evaluatie van de strategische richtsnoeren, nationale beleidsreferentiekaders en operationele programma's rekening gehouden moet worden met de eisen van de wetgeving inzake strategische milieueffectbeoordeling (SMEB) en milieueffectrapportage (MER);

13. meent dat de lidstaten de regelingen voor de strategische milieueffectbeoordeling (SMEB) van nationale beleidsreferentiekaders en operationele programma's moeten specificeren, en ervoor zorgen dat er tijdig milieueffectrapportages (MERs) van de grote infrastructuurprojecten worden uitgevoerd; [artikelen 38 t/m 40]

14. stelt voor een specifieke toeslag te creëren voor gebieden die zowel met geografische als met natuurlijke handicaps kampen; [artikel 52]

15. meent dat wanneer het principe van 'de vervuiler' betaalt wordt toegepast, de regels voor berekening van subsidiabele cofinanciering voor inkomstengenererende projecten lonend moeten zijn voor (stimulansen moeten geven aan) projectpromotors naargelang de mate waarin het principe wordt toegepast; [artikel 54]

16. is van mening dat niet-terugvorderbare BTW gesubsidieerd moeten kunnen blijven worden uit de bijdragen van alle fondsen, en niet alleen van het ESF;

17. acht het van belang dat de beheersautoriteiten onder toezicht van de lidstaten op regelmatige en passende wijze openbaar maken welke operaties in aanmerking komen voor communautaire financiering en welke kredieten er per toetsingscriterium beschikbaar zijn; [artikel 68]

18. wijst erop dat de hoogte van de prefinanciering van cruciaal belang is, in het bijzonder op milieugebied, en beveelt een gemeenschappelijk plafond van 10% aan voor alle fondsen; [artikel 81, lid 1]

19. wijst erop dat met betrekking tot de automatische annulering een aantal nadelige effecten van de N+2-regel moet worden onderkend en afgezwakt, en dat daarom de bestaande regels voor het Cohesiefonds gehandhaafd moeten worden en de bedragen die onder de N+2-regel vallen hergebruikt moeten worden binnen het cohesiebeleid; [artikel 81, lid 2]

20. is van mening dat het Europees Sociaal Fonds zou moeten bijdragen aan verdere opleiding van beroepskrachten met kwalificaties op het gebied van milieubescherming.

PROCEDURE

Titel

Voorstel voor een verordening van de Raad houdende algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds en het Cohesiefonds

Document- en procedurenummers

2004/0163(AVC)

Commissie ten principale

REGI

Medeadviserende commissie
  Datum bekendmaking

ENVI

Nauwere samenwerking

 

Rapporteur voor advies
  Datum benoeming

Jerzy Buzek20.9.2004

Behandeling in de Commissie

20.4.2004

 

 

 

 

Datum goedkeuring amendementen

21.4.2005

Uitslag eindstemming

voor:

tegen:

onthoudingen:

34

0

0

Bij de eindstemming aanwezige leden

Georgs Andrejevs, Dorette Corbey, Avril Doyle, Anne Ferreira, Karl-Heinz Florenz, Norbert Glante, Satu Hassi, Mary Honeyball, Holger Krahmer, Urszula Krupa, Peter Liese, Jules Maaten, Roberto Musacchio, Riitta Myller, Vittorio Prodi, Frédérique Ries, Dagmar Roth-Behrendt, Guido Sacconi, Richard Seeber, Kathy Sinnott, Bogusław Sonik, María Sornosa Martínez, Antonios Trakatellis, Thomas Ulmer, Anja Weisgerber

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervangers

Margrete Auken, María del Pilar Ayuso González, Danutė Budreikaitė, Jerzy Buzek, Erna Hennicot-Schoepges, Caroline Lucas, Renate Sommer, Andres Tarand

Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervangers (art. 178, lid 2)

Ursula Stenzel

16.3.2005

ADVIES van de Commissie visserij

aan de Commissie regionale ontwikkeling

inzake het voorstel voor een verordening van de Raad houdende algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds en het Cohesiefonds

(COM(2004)04922004/0163(AVC))

Rapporteur voor advies: Dirk Sterckx

BEKNOPTE MOTIVERING

Achtergrond

Het voorstel van de Commissie voor algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO), het Europees Sociaal Fonds (ESF) en het Cohesiefonds vormt een algemene basis voor de hervorming van de structuurfondsen. Het "wetgevingspakket inzake cohesie" bestaat uit een verordening voor het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO)[10], een verordening voor het Europees Sociaal Fonds (ESF)[11], een verordening voor het Cohesiefonds[12], en een verordening betreffende de oprichting van een Europese groepering voor grensoverschrijdende samenwerking (EGGS)[13].

In februari 2004 heeft de Commissie twee voorstellen ingediend die tot doel hebben een ambitieus cohesiebeleid in te stellen voor de uitgebreide Unie van 27 of meer landen. Ten eerste werd in het voorstel voor de financiële vooruitzichten van de uitgebreide Europese Unie van 27 lidstaten voor de periode 2007-2013 [COM(2004)0101] 336,1 miljard euro toegewezen (wat overeenkomt met 373,9 miljard euro voor de transfers naar de voorgestelde eenheidsinstrumenten voor plattelandsontwikkeling en visserij) ter ondersteuning van de drie prioriteiten van het hervormde cohesiebeleid. Ten tweede werd in het derde cohesieverslag [COM(2004)0107] een voorstel gedaan voor de prioriteiten en het systeem voor de uitvoering van de nieuwe generatie programma's in het kader van het cohesiebeleid voor de periode 2007-2013.

In het voorstel voor algemene bepalingen inzake het EFRO, het ESF en het Cohesiefonds wordt een onderscheid gemaakt tussen het EFRO, het ESF en het Cohesiefonds enerzijds en steun aan de visserij, de landbouw en het milieu in het kader van de financiering voor "behoud en beheer van natuurlijke bronnen" anderzijds. De Commissie stelt dan ook voor dat vanaf de periode 2007-2013, de hulp voor visserij gebundeld wordt in het nieuwe Europese Visserijfonds (EVF), dat een opvolger is van het actuele financieringsinstrument voor de oriëntatie van de visserij (FIOV). Zo zou de steun voor visserij van het EVF worden ingeschreven onder een aparte begrotingspost. De Commissie heeft 7,6 miljard euro begroot voor het GVB, waarvan 4,963 zou worden toegewezen aan het EVF.

De uitdagingen van het nieuw cohesiebeleid

Dat de verordeningen inzake het cohesiebeleid moeten worden herzien is gedeeltelijk een gevolg van de enorme uitdagingen die door de uitbreiding worden gesteld. De uitbreiding zal aanzienlijke gevolgen hebben voor de oriëntatie die wordt gegeven aan de maatregelen die worden genomen in het kader van de convergentiedoelstelling, waarvoor de drempel zal blijven liggen op een BBP per hoofd van minder dan 75% van het EU-gemiddelde. Volgens het derde cohesieverslag leeft ongeveer 92% van de bevolking van de nieuwe lidstaten in regio's met een BBP per hoofd van minder dan 75% van het EU-25-gemiddelde. Dit zal gevolgen hebben voor 18 regio's met een BBP per hoofd van minder dan 75% van het EU-BBP van vóór de uitbreiding, welke niet langer onder de drempel van de convergentiedoelstelling zullen liggen. De Commissie heeft een overgangsmechanisme voorgesteld waardoor de gebieden die door een dergelijk statistisch effect worden getroffen, tot eind 2003 onder de convergentiedoelstelling blijven vallen.

De uitbreiding is een fantastische kans voor het geheel van de Unie. Maar aangezien het gemiddelde BBP van de Unie met 12,5% achteruitgaat als direct gevolg van de toetreding van 10 nieuwe lidstaten, is het duidelijk dat het nieuwe cohesiebeleid voor de uitdaging staat de aanzienlijke sociaal-economische verschillen die binnen de EU-25 bestaan, snel en doeltreffend weg te werken.

Naar een strategische aanpak

Als antwoord op de uitdagingen van het toekomstige cohesiebeleid stelt de Commissie een nieuw bouwwerk voor, gebaseerd op een strategische aanpak. Hierin wordt, rekening houdend met de Lissabon-agenda en de Göteburg-agenda, het cohesiebeleid gerationaliseerd door de prioriteiten vast te leggen, te zorgen voor een coördinatie met het systeem van economisch en maatschappelijk bestuur en een regelmatige en open evaluatie van de vorderingen mogelijk te maken. De Commissie stelt dan ook voor dat de Raad na raadpleging van het Parlement en op basis van een Commissievoorstel, een omvattend strategisch document zou goedkeuren waarin duidelijke prioriteiten worden vastgelegd voor de lidstaten en de regio's. De Commissie zou dan jaarlijks een verslag publiceren met een overzicht van de vorderingen van de lidstaten.

De voorrangspunten voor de programma's kunnen worden gevonden bij de drie nieuwe doelstellingen van het cohesiebeleid: convergentie, regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid en territoriale samenwerking. Het voorgestelde budget voor al deze doelstellingen zou 336,1 miljard euro bedragen (0,41 van het EU-BNP).

De doelstelling "convergentie" zal betrekking hebben op regionale en nationale programma's van het EFRO, het ESF, het Cohesiefonds, met inbegrip van een speciaal programma voor de ultraperifere regio's, en de begroting voor deze doelstelling bedraagt 264 miljard euro (78,5%). De doelstelling "regionaal concurrentievermogen en regionale werkgelegenheid" zal betrekking hebben op regionale programma's van het EFRO, nationale programma's van het ESF en de begroting voor deze doelstelling bedraagt 57,9 miljard euro (17,2%). De doelstelling "territoriale samenwerking" omvat grensoverschrijdende en transnationale programma's en netwerken uit het ERDF, met een budget van 13,2 miljard euro (3,94%).

Een vereenvoudigd beheersysteem en een verdergaande decentralisering van de verantwoordelijkheid naar de partners in de lidstaten, regio's en plaatselijke overheden, zijn de meest ambitieuze doelstellingen van de hervorming. De planning wordt vereenvoudigd door de rol die de diverse actoren vervullen, te wijzigen: de Raad keurt strategische richtsnoeren goed, op basis waarvan de lidstaten documenten over hun nationale strategie voorbereiden, waarover vervolgens met de Commissie wordt onderhandeld. De Commissie keurt daarna nationale en regionale programma's goed voor elke lidstaat , maar het vastleggen van de programma's gebeurt alleen op het niveau van de prioriteiten. De vereenvoudiging van de planning wordt bevorderd zodat de toekomstige EFRO- en ESF-interventies met slechts één fonds per programma opereren, dit in tegenstelling tot de huidige multifondsprogramma's. De financiering van de programma's wordt rechtstreeks verbonden met het belangrijkste interventiegebied van elk fonds.

Subsidieerbaarheid en de visserijsector

De Commissie stelt voor dat de financiële middelen die voor het cohesiebeleid worden uitgetrokken, onder de lidstaten worden verdeeld met toepassing van de op objectieve criteria gebaseerde methode die ten tijde van de Europese Raad van Berlijn (1999) werd gebruikt voor de "convergentie"-prioriteit (BBP per hoofd onder 75% van het communautaire BBP). Zij stelt echter ook voor om tijdelijk rekening te houden met het statistisch effect van de uitbreiding. Bovendien stelt de Commissie voor dat de middelen voor de doelstelling "Regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid" aan de lidstaten worden toegewezen op basis van communautaire economische, maatschappelijke en territoriale criteria. Wat de derde doelstelling betreft, zullen de middelen worden verdeeld overeenkomstig de bevolking van de subsidieerbare regio's en de totale bevolking van de betrokken lidstaten.

Aangezien een groot deel van de financiële middelen voor visserij zijn overgedragen naar het EVF, zal de rol van de structuurfondsen erin bestaan een aanvulling te vormen voor het EVF. Volgens artikel 3, lid 3 van het voorstel zal steun van de fondsen worden aangewend voor van visserij afhankelijk regio's om hun traditionele activiteiten te verlaten ten voordele van economische diversifiëring. Bij de toepassing van de criteria voor interventie in het kader van het cohesiebeleid moet echter ook rekening worden gehouden met de bijzondere aard van de sociaal-economische problemen in de visserijsector, die vaak precies veroorzaakt zijn door de mechanismen van het gemeenschappelijke visserijbeleid en door uitputting van de voorraden. De visserijsector kan tijdelijke crisissen doormaken, zelfs in een aantal relatief welvarende landen. Bovendien moet volgens het voorstel van de Commissie extra en in gelijke mate rekening worden gehouden met de specifieke territoriale kenmerken die typisch zijn voor de ultraperifere regio's van de Unie, dun bevolkte gebieden in het uiterste noorden van de Unie, alsook bepaalde eilanden, berggebieden en grensgebieden van de Unie.

Het Europees Parlement wordt verzocht zijn instemming te verlenen met dit voorstel, hetgeen inhoudt dat het geen amendementen kan voorstellen. Maar om de rol te onderstrepen die de structuurfondsen kunnen spelen bij de ondersteuning van het EVF stelt uw rapporteur voor dat het begrip "regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid" uitdrukkelijk wordt geïntroduceerd, ter ondersteuning van de herstructurering van gebieden die getroffen worden door het wegkwijnen van traditionele activiteiten. Op die manier wordt rekening gehouden met het feit dat de beschermingsmaatregelen die in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid worden genomen, voor visserijgemeenschappen binnen én buiten convergentiedoelstelling-gebieden, even zware gevolgen kunnen hebben. In deze context is uw rapporteur van oordeel dat de structuurfondsen een belangrijke rol kunnen vervullen bij het ondersteunen van de werking van het EVF.

Conclusies

Uw rapporteur voor advies verwelkomt de strategische hervorming van het cohesiebeleid aangezien deze kennelijk zorgt voor rationalisering en transparantie in de organisatie en het gebruik van de structuurfondsen. Uw rapporteur voor advies is het ook eens met de Commissie dat het nodig is de verantwoordelijkheid meer te decentraliseren naar de plaatselijke partners in de lidstaten, regio's en plaatselijke overheden. Aan de andere kant is het niet zeker dat de vereenvoudiging van het beheer ook zal zorgen voor een vermindering van de administratieve moeilijkheden waarmee vooral de armste regio's te kampen hebben wanneer zij met hun bescheiden administratieve middelen proberen gebruik te maken van de structuurfondsen.

Het onderscheid dat wordt gemaakt tussen het Europees visserijfonds en de structuurfondsen enerzijds en de transfer van structurele financiering van de visserij vooral naar het EVF anderzijds, lijkt een goed beginpunt voor een efficiënter gebruik van de middelen alsook voor meer transparante financiering. De maatregelen die de behoeften aan herstructurering van de visserijsector flankeren alsook de maatregelen ter verbetering van de werk- en leefomstandigheden in de gebieden waar visserij nog steeds een belangrijke rol speelt, zullen door het EVF worden gefinancierd. Daarbuiten zouden de structuurfondsen steun verlenen aan de van visserij afhankelijk regio's om hun traditionele activiteiten te verlaten ten voordele van economische diversifiëring. Dit verduidelijkt de functies en de aanvullende rol van de diverse fondsen die een effect hebben op de visserij, maar het mag geen negatieve gevolgen hebben voor het algemene niveau van de financiering die momenteel door de structuurfondsen, het FIOV inbegrepen, voor de visserij ter beschikking wordt gesteld.

PROCEDURE

Titel

Voorstel voor een verordening van de Raad houdende algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds en het Cohesiefonds

Document- en procedurenummers

COM(2004)0492 – C6-0000/2005 – 2004/0163(AVC)

Commissie ten principale

REGI

Medeadviserende commissie
  Datum benoeming

PECH1.9.2004

Nauwere samenwerking

 

Rapporteur voor advies
  Datum benoeming

Dirk Sterckx4.10.2004

Behandeling in de Commissie

25.11.2004

2.2.2005

 

 

 

Datum goedkeuring amendementen

15.3.2005

Uitslag eindstemming

voor:

tegen:

onthoudingen:

19

0

0

Bij de eindstemming aanwezige leden

Elspeth Attwooll, Marie-Hélène Aubert, Niels Busk, Luis Manuel Capoulas Santos, David Casa, Zdzisław Kazimierz Chmielewski, Carmen Fraga Estévez, Ioannis Gklavakis, Alfred Gomolka, Heinz Kindermann, Henrik Dam Kristensen, Albert Jan Maat, Rosa Miguélez Ramos, Bernard Poignant, Dirk Sterckx, Struan Stevenson, Catherine Stihler, Daniel Varela Suanzes-Carpegna

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervangers

María Isabel Salinas García

Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervangers (art. 178, lid 2)

 

26.4.2005

ADVIES van de Commissie vervoer en toerisme

aan de Commissie regionale ontwikkeling

inzake het voorstel verordening van de Raad houdende algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds en het Cohesiefonds

(COM(2004)04922004/0163(AVC))

Rapporteur voor advies: Michael Cramer

SUGGESTIES

De Commissie vervoer en toerisme verzoekt de ten principale bevoegde Commissie regionale ontwikkeling onderstaande suggesties in haar ontwerpresolutie op te nemen:

1.      verzoekt om opneming van de beschikkingen betreffende het transeuropese vervoersnet ("TEN-T") (beschikking nr. 884/2004/EG en beschikking nr. 1692/96/EG), in artikel 23, lid 3;

2.      verzoekt om een verwijzing naar bilaterale overeenkomsten voor grensoverschrijdende segmenten van TEN-T projecten, in artikel 25, lid 4;

3.      verzoekt om opneming van afschriften van bilaterale overeenkomsten voor grensoverschrijdende segmenten van TEN-T projecten, in artikel 39;

4.      verzoekt, in geval van vervoersprojecten, om opneming, na artikel 50, punt b), van een vermelding van hun bijdrage aan het bereiken van de strategische doelstellingen vermeld in het Witboek van Commissie, te beginnen met een modale verschuiving naar vervoer per spoor en over de binnenwateren en voltooiing van het transeuropese vervoersnet, waarbij algehele prioriteit wordt gegeven aan projecten voor grensoverschrijdend vervoer die bijdragen aan betere verbindingen tussen de oude en de nieuwe lidstaten en tussen de nieuwe lidstaten onderling;

5.      verzoekt om operationele programma's voor prioritaire TEN-T projecten op te nemen in artikel 51, lid 4;

6.      dringt erop aan dat principieel geen betalingen voor voorafgaande financiering worden gedaan voor grensoverschrijdende segmenten van een TEN-T project als er geen bindende bilaterale overeenkomst tussen de betrokken lidstaten bestaat over de voltooiing van aangrenzende segmenten die geheel binnen hun respectieve nationale grondgebied liggen (artikel 81, lid 2);

7.      verzoekt om in artikel 50 van de verordening het volgende nieuwe sub c) bis op te nemen: "de bijdrage aan de grote Europese projecten ten behoeve van de mobiliteit en de logistiek, zoals het project Galileo";

8.      verzoekt bovenstaande aanbevelingen niet te beschouwen als alternatief voor artikel 5, lid 3), sub a) van de EFRO-verordening (COM(2004)0495), maar als een noodzakelijke toevoeging ter opvulling van de leemten in de strategie voor duurzame regionale ontwikkeling;

9.      verzoekt de Commissie erop toe te zien dat de totale jaarlijkse toewijzingen uit de Fondsen voor iedere lidstaat, die overeenkomstig deze verordening aan de "convergentiedoelstelling" bijdragen, bij voorkeur 4% maar niet meer bedraagt dan het BNP van genoemde lidstaat ten tijde van de goedkeuring van het interinstitutioneel akkoord als bedoeld in artikel 22; verzoekt om de communautaire steun die overeenkomstig verordening (EG) nr. 2236/95 voor TEN-T projecten van gemeenschappelijk belang wordt verleend, niet in aanmerking te nemen bij de berekening van het maximum van 4% volgens artikel 22;

10.    dringt erop aan dat uitgaven voor grote projecten en andere projecten die vóór 1 januari 2007 zijn gestart, in aanmerking komen vanaf de datum van indiening van het project bij de Commissie, als bedoeld in artikel 55.

TOELICHTING

Inleiding

De ontwerpverordening die volgens de instemmingsprocedure (AVC) moet worden goedgekeurd, bevat algemene bepalingen inzake het Europees Regionaal Ontwikkelingsfonds (EFRO), het Europees Sociaal Fonds (ESF) en het Cohesiefonds. Zij trekt verordening (EG) nr. 1260/99 in. Voor elk van de Fondsen worden er, los van deze algemene verordening, specifieke verordeningen vastgesteld. De algemene verordening omschrijft de doelstellingen van de Fondsen, de criteria waaronder lidstaten en regio's voor steun in aanmerking komen, de beschikbare financiële middelen en de criteria voor toewijzing. Verder worden bepalingen vastgesteld betreffende de verantwoordelijkheden van de lidstaten en de Commissie als het gaat om beheer, programmering, toezicht, controle en evaluatie.

De verordening stelt voor middelen en activiteiten onder drie doelstellingen te bundelen: ten eerste "convergentie" van minder ontwikkelde lidstaten en regio's (waarvan het BNP per hoofd van bevolking minder dan 75% van het communautaire gemiddelde bedraagt) met andere EU-regio's, ten tweede bevordering van het regionale concurrentievermogen door het vooruitlopen op en bevorderen van economische veranderingen en hulp aan de bevolking bij de aanpassing aan deze veranderingen, en ten derde Europese territoriale samenwerking, hetgeen steun aan samenwerking op grensoverschrijdend, transnationaal en interregionaal niveau inhoudt. De eerste doelstelling wordt gesteund door het EFRO, het ESF en het Cohesiefonds, de tweede doelstelling door het EFRO en het ESF en de derde doelstelling door de EFRO. Het aantal fondsen wordt tot drie beperkt, in plaats van momenteel zes. De verdeling van toegewezen middelen over de diverse doelstellingen bedraagt 264 miljard euro (78,5%) voor convergentie, 58,9 miljard euro (17,2%) voor het regionale concurrentievermogen en werkgelegenheid en 13,2 miljard euro (4%) voor territoriale samenwerking over de periode 2007 tot en met 2013. Het voorstel voor een verordening bevat geen gedetailleerde raming van de uitgaven voor TEN-T voor de komende periode van het Cohesiefonds en de Structuurfondsen.

Cohesie en vervoersinfrastructuur

De rapporteur voor advies herinnert eraan dat de bedragen die voor de lopende en toekomstige programmaperiodes in begrotingshoofdstuk voor het transeuropese vervoersnet TEN-T zijn uitgetrokken, onvoldoende zijn om vorderingen te maken met de genoemde en overeengekomen TEN-T projecten. Voltooiing ervan vergt aanzienlijke financiële steun uit het EFRO en het Cohesiefonds. Een doelmatige TEN-T is een allereerste voorwaarde voor de voltooiing van de agenda van Lissabon en van Gotenburg, namelijk een goed werkende interne markt, regionale convergentie en het bereiken van de communautaire milieudoelstellingen. Het is de bedoeling dat dergelijke steun in het kader van de convergentiedoelstelling beschikbaar wordt gesteld, en de gedetailleerde bepalingen van de ontwerpverordening maken dit mogelijk.

Opmerkingen op basis van opgedane ervaring

Hoewel de Europese Unie in de periode 2000-2006 aanzienlijke bedragen voor TEN-T heeft uitgetrokken (29,2 miljard alleen al uit de Structuurfondsen) verliepen de vorderingen ter voltooiing van deze projecten traag en zelfs teleurstellend. Als reactie daarop wordt thans voorgesteld om in een volgende ontwerpverordening inzake algemene bepalingen voor de transeuropese netwerken (COM(2004)475 def.) de totale bedragen en het percentuele aandeel van EU-steun in totale kosten van individuele projecten te verhogen. Tegelijkertijd moet er echter op worden toegezien dat de algemene bepalingen voor beheer en controle van de Structuurfondsen en het Cohesiefonds de communautaire middelen beschermen en zorgen dat er uitsluitend van wordt geprofiteerd als de partnerschapsfinanciering van de lidstaten reëel en doeltreffend is. Het is vanuit dit perspectief dat de bovenstaande suggesties worden gedaan.

Zij beogen ervoor te zorgen dat van de lidstaten een ferme toezegging voor medefinanciering is verkregen alvorens omvangrijke communautaire middelen voor TEN-T projecten worden vrijgegeven, en dat er degelijke bilaterale overeenkomsten voor grensoverschrijdende projecten bestaan voor de voltooiing van projectsegmenten aan weerszijde van een grens tussen de lidstaten.

PROCEDURE

Titel

Voorstel verordening van de Raad houdende algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds en het Cohesiefonds

Procedurenummer

COM(2004)04922004/0163(AVC)

Commissie ten principale

REGI

Medeadviserende commissie

Datum bekendmaking

TRAN

Nauwere samenwerking

 

Rapporteur voor advies
  Datum benoeming

Michael Cramer1.9.2004

Behandeling in de commissie

19.1.2005

14.3.2005

18.4.2005

 

 

Datum goedkeuring suggesties

19.4.2005

Uitslag eindstemming

voor:

tegen:

onthoudingen:

35

0

5

Bij de eindstemming aanwezige leden

Margrete Auken, Inés Ayala Sender, Etelka Barsi-Pataky, Philip Bradbourn, Paolo Costa, Michael Cramer, Sylwester Chruszcz, Christine De Veyrac, Armando Dionisi, Petr Duchoň, Saïd El Khadraoui, Robert Evans, Luis de Grandes Pascual, Mathieu Grosch, Ewa Hedkvist Petersen, Jeanine Hennis-Plasschaert, Stanisław Jałowiecki, Georg Jarzembowski, Dieter-Lebrecht Koch, Jaromír Kohlíček, Jörg Leichtfried, Bogusław Liberadzki, Evelin Lichtenberger, Erik Meijer, Janusz Onyszkiewicz, Josu Ortuondo Larrea, Willi Piecyk, Luís Queiró, Reinhard Rack, Luca Romagnoli, Ingo Schmitt, Dirk Sterckx, Ulrich Stockmann, Gary Titley, Marta Vincenzi, Corien Wortmann-Kool

Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervangers

Fausto Correia, Den Dover, Willem Schuth

Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervangers (art. 178, lid 2)

Herbert Reul

4.5.2005

ADVIES van de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid

aan de Commissie regionale ontwikkeling

inzake het voorstel voor een verordening van de Raad houdende algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds en het Cohesiefonds

(COM(2004)04922004/0163(AVC))

Rapporteur voor advies: Marie Panayotopoulos-Cassiotou

BEKNOPTE TOELICHTING

De Europese Commissie heeft in februari 2004 haar voorstel voor de financiële vooruitzichten van de uitgebreide Europese Unie in de periode 2007-2013 aangenomen, en daarnaast haar derde verslag over de cohesie.

Het verslag komt tot de slotsom dat de uitbreiding een ongekende uitdaging voor de competitiviteit en interne cohesie van de Europese Unie vertegenwoordigt, omdat ze namelijk tot een verbreding van de kloof in de economische ontwikkeling geleid heeft, een geografische verschuiving van de ongelijkheden in oostelijke richting en een moeilijker toestand in de werkgelegenheid.

De Europese Unie in haar geheel staat voor uitdagingen die o.a. het gevolg zijn van versnelde economische herstructurering, de ontwikkeling van de kenniseconomie, een bevolking die aan het verouderen is, en toenemende immigratie.

Volgens het derde cohesieverslag moet het cohesiebeleid van de Europese Unie een oplossing voor die uitdagingen bieden door er de doelstellingen van de agenda van Lissabon en Göteborg voor duurzame ontwikkeling, volledige werkgelegenheid, hogere productiviteit, meer sociale samenhang en betere milieubescherming in op te nemen.

De nieuwe verordening van de Raad houdende algemene bepalingen voor het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds en het Cohesiefonds is één van de vijf voorstellen voor vijf nieuwe verordeningen voor de hervorming van het cohesiebeleid in de periode 2007-2013.

De algemene verordening legt de gemeenschappelijke regels, normen en principen vast die van toepassing zijn op het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling (EFRO), het Europees Sociaal Fonds (ESF) en het Cohesiefonds.

De hervorming die in overweging genomen wordt, wil het gebruik van de structuurfondsen vereenvoudigen. Ze voert een aantal vernieuwingen in, o.a. hergroepering van de programma's rond drie spilpunten: convergentie, regionale competitiviteit en werkgelegenheid, en territoriale samenwerking - naast andere ingrijpende veranderingen zoals financiering van de cohesieprogramma's voorzover mogelijk door één enkel fonds.

De verplichtingen van het EG-Verdrag voor gelijke kansen voor man en vrouw, die inachtneming van de dimensie gelijke kansen in alle beleidsvormen en programma's van de Gemeenschap en specifieke beleidsmaatregelen voor de vrouwen voorzien, zijn al overgenomen in de verordeningen op de structuurfondsen voor de periode 2000-2006.

De vroegere algemene verordening nr. 1260/1999 op de structuurfondsen had trouwens van gelijke kansen een centrale doelstelling van de gebruikmaking van de fondsen gemaakt.

Het is natuurlijk verheugend dat de fundamentele bepalingen voor gelijke kansen voor man en vrouw in de nieuwe reglementen op de structuurfondsen voor de periode 2007-2013 en de algemene verordening op de fondsen overgenomen worden, maar de principiële uitbanning van alle vormen van discriminatie, vooral discriminatie van gehandicapten, en de sociale integratie zijn niettemin in de algemene verordening niet als prioritaire doelstellingen van de Gemeenschap terug te vinden.

Onder de structuurfondsen blijft het Europees Sociaal Fonds een eersterangsrol vervullen in de verwezenlijking van de gelijke kansen. Maar die doelstelling moet wel tot de andere fondsen uitgebreid worden, want er blijven ongelijkheden bestaan in milieubescherming, vervoer, plattelandsontwikkeling, visvangst, enz.

Als rapporteur verontrust het me ook dat er gevraagd wordt om niet-gouvernementele organisaties en verenigingen die zich inzetten voor gelijke kansen van de lijst van partners van art. 10 te schrappen. Ik dring er niet alleen op aan om die instellingen en verenigingen te handhaven, maar ook om de lijst uit te breiden tot instellingen en verenigingen die zich inzetten voor sociale integratie en strijd tegen discriminatie.

Verder moet het ons verwonderen dat het voorstel van de Europese Commissie geen gewag maakt van het noodzakelijk evenwicht tussen mannen en vrouwen in de samenstelling van het opvolgingscomité, terwijl de algemene verordening 1260/1999 dat in haar art. 35 toch als belangrijke regel vastlegt.

De transparantie in het optreden van de fondsen is een fundamenteel principe waarvan de inachtneming van nabij in het oog gehouden moet worden. Het gaat om een wezenlijk element in het toezicht op de bestemming van de middelen en de controle of ze goed gebruikt worden uit het oogpunt van gelijke kansen voor man en vrouw en de strijd tegen discriminatie.

Bij de evaluatie van de gebruikmaking van de fondsen is het van essentieel belang om de vooruitgang in de bewustmaking van gelijke kansen voor man en vrouw, de strijd tegen discriminatie en de sociale integratie te vermelden, om te kunnen vaststellen welke vorderingen er nog te verwezenlijken blijven.

Verder wijzen we nog op het belang van uitsplitsing van statistieken en indicatoren volgens geslacht om de programmering te verbeteren en de beleidsvoering die met de fondsen gefinancierd wordt, beter te kunnen evalueren.

SUGGESTIES

De Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid verzoekt de ten principale bevoegde Commissie regionale ontwikkeling onderstaande suggesties in haar ontwerpresolutie op te nemen:

-          gezien het advies van de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid van 31 maart 2004 inzake het derde verslag over de economische en sociale samenhang,

-          onder verwijzing naar de resoluties van het Europees Parlement over gendergelijkheid in de Europese Unie, meer in het bijzonder de resolutie van 13 maart 2003[14]1 over de doelstellingen van de structuurfondsen wat betreft gelijke kansen voor vrouwen en mannen,

1.        verzet zich tegen elke afzwakking van het in het voorstel opgenomen partnerschapsbeginsel, en vraagt behoud van de lijst van instanties die in aanmerking komen, met inbegrip van instanties die zich inzetten voor gendergelijkheid;

2.        vraagt dat ook de instanties die zich inzetten voor sociale integratie en strijd tegen discriminatie opgenomen worden in de lijst van partners van het voorstel voor een verordening;

3.        stelt met nadruk dat de gendergelijkheid systematisch opgenomen en toegepast moet worden in alle stadia van de programmering en de aanwending van de fondsen, en bij de uitwerking van gerichte financieringsacties;

4.        vraagt dat het beginsel van uitroeiing van alle vormen van discriminatie, ook discriminatie op grond van geslacht, en sociale integratie, meer in het bijzonder die van benadeelde personen, als vaste regels gelden voor alle fondsen en voor de strategische beleidskeuzen van de Gemeenschap;

5.        vraagt dat doelstellingen als gendergelijkheid en strijd tegen discriminatie sterker gestimuleerd worden in de acties van de fondsen op het gebied van infrastructuur, onderzoek, vervoer, milieu, regionale en plaatselijke ontwikkeling, ontwikkeling van stad en platteland, landbouw en visvangst, en dat deze acties worden gecoördineerd met die van het EAFRD en het EFF;

6.        vraagt dat de middelen die uitgetrokken worden voor beleidsmaatregelen op het gebied van opleiding, met name in verband met economische veranderingen in bepaalde gebieden, de problematiek van de stedelijke omgeving of ontwikkelingen in de plattelandsomgeving, meer ten goede komen aan vrouwen en benadeelde personen;

7.        vraagt dat de beleidsvoering die door de fondsen gefinancierd wordt de uitwerking van maatregelen omvat om het hoofd te bieden aan de specifieke problemen van economische of sociale aard waar vrouwen in stadsgebieden mee te maken krijgen;

8.        vraagt dat eilanden, dun bevolkte gebieden en bergzones worden opgenomen in de thematische en territoriale prioriteiten van het strategische gedeelte van het nationale strategische referentiekader, en stelt ook een vermelding van de gebieden met een demografische handicap voor;

9.        vraagt dat het voorstel voorziet in een evenwichtige vertegenwoordiging van man en vrouw in de samenstelling van de toezichtcomités conform artikel 35 van verordening (EG) nr. 1260/1999 van 21 juni 1999 van de Raad houdende algemene bepalingen inzake de structuurfondsen[15]1;

10.      vraagt dat de evaluaties van de werking van de fondsen ook aanwijzingen over de vooruitgang wat betreft bevordering van gendergelijkheid en sociale integratie bevatten, en over de strijd tegen alle vormen van discriminatie;

11.      beklemtoont het belang van statistieken en kwalitatieve en kwantitatieve indicatoren die uitgesplitst zijn naar geslacht, om de programmering doeltreffender te maken, de beleidsvoering correct te kunnen evalueren en de verspreiding van succesvolle experimenten en acties voor meer gendergelijkheid, sociale integratie en strijd tegen alle vormen van discriminatie te vergemakkelijken;

12.      vraagt dat de doorzichtigheid van de acties van de fondsen gewaarborgd wordt, zodat er beter kan worden gecontroleerd waar de middelen naartoe gaan, vooral uit het oogpunt van de bevordering van de gendergelijkheid, de strijd tegen discriminatie en de sociale integratie, stelt streng toezicht op de eerbiediging van deze vereiste voor, en wenst vooral dat in geval van overtreding de nodige maatregelen worden getroffen;

13.      vraagt de ten principale bevoegde commissie te besluiten tot toepassing van artikel 75, lid 3 van het Reglement van het Europees Parlement en deze aanbevelingen in haar ontwerpresolutie op te nemen.

PROCEDURE

Titel

Voorstel voor een verordening van de Raad houdende algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds en het Cohesiefonds

Document- en procedurenummers

(COM(2004)04922004/0163(AVC))

Commissie ten principale

REGI

Medeadviserende commissie
  Datum bekendmaking

FEMM

Nauwere samenwerking

nee

Rapporteur voor advies
  Datum benoeming

Marie Panayotopoulos-Cassiotou17.3.2005

Behandeling in de Commissie

20.4.2005

26.4.2005

 

 

 

Datum goedkeuring amendementen

26.4.2005

Uitslag eindstemming

voor:

tegen:

onthoudingen:

met algemene stemmen

 

 

Bij de eindstemming aanwezige leden

Edit Bauer, Emine Bozkurt, Hiltrud Breyer, Edite Estrela, Ilda Figueiredo, Věra Flasarová, Nicole Fontaine, Lissy Gröner, Anneli Jäätteenmäki, Lívia Járóka, Piia-Noora Kauppi, Rodi Kratsa-Tsagaropoulou, Urszula Krupa, Siiri Oviir, Marie Panayotopoulos-Cassiotou, Christa Prets, Marie-Line Reynaud, Teresa Riera Madurell, Raül Romeva i Rueda, Amalia Sartori, Eva-Britt Svensson, Britta Thomsen, Anne Van Lancker, Corien Wortmann-Kool, Anna Záborská

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervangers

Zuzana Roithová, Marta Vincenzi

Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervangers (art. 178, lid 2)

Małgorzata Handzlik, Erna Hennicot-Schoepges

PROCEDURE

Titel

Voorstel voor een verordening van de Raad houdende algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds en het Cohesiefonds

Procedurenummer

COM(2004)0492 - 2004/0163(AVC)

Reglementsartikel(en)

Art. 161, eerste alinea, EG

Juridische rechtsgrondslag

Art. 75, lid 3

Commissie ten principale

        Datum bekendmaking toestemming

REGI
zie art. 75, lid 3

Medeadviserende commissie(s)
  Datum bekendmaking

BUDG

CONT

EMPL

ENVI

 

 

PECH

TRAN

FEMM

 

 

Geen advies
  Datum besluit

ECON27.8.2004

ITRE26.1.2004

 

 

 

Nauwere samenwerking

        Datum bekendmaking

 

 

In het verslag opgenomen ontwerpresolutie(s)

 

 

Rapporteur(s)
  Datum benoeming

Konstantinos Hatzidakis6.10.2004

 

Vervangen rapporteur

 

 

Behandeling in de commissie

6.10.2004

25.11.2004

19.1.2005

14.3.2005

21.4.2005

Datum goedkeuring

24.5.2005

Uitslag eindstemming

voor:

tegen:

onthoudingen:

44
3
3

Bij de eindstemming aanwezige leden

Alfonso Andria, Stavros Arnaoutakis, Elspeth Attwooll, Jean Marie Beaupuy, Rolf Berend, Adam Jerzy Bielan, Jana Bobošíková, Bernadette Bourzai, Bairbre de Brún, Giovanni Claudio Fava, Gerardo Galeote Quecedo, Iratxe García Pérez, Eugenijus Gentvilas, Lidia Joanna Geringer de Oedenberg, Ambroise Guellec, Pedro Guerreiro, Gábor Harangozó, Marian Harkin, Konstantinos Hatzidakis, Jim Higgins, Alain Hutchinson, Mieczysław Edmund Janowski, Gisela Kallenbach, Tunne Kelam, Miloš Koterec, Constanze Angela Krehl, Jamila Madeira, Sérgio Marques, Yiannakis Matsis, Miroslav Mikolášik, Francesco Musotto, Jan Olbrycht, István Pálfi, Markus Pieper, Francisca Pleguezuelos Aguilar, Elisabeth Schroedter, Alyn Smith, Grażyna Staniszewska, Catherine Stihler, Margie Sudre, Kyriacos Triantaphyllides, Oldřich Vlasák, Vladimír Železný

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervangers

Inés Ayala Sender, Simon Busuttil, Sylwester Chruszcz, Emanuel Jardim Fernandes, Ana Mato Adrover, Mirosław Mariusz Piotrowski, Manfred Weber

Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervangers (art. 178, lid 2)

 

Datum indiening – A6

7.6.2005

A6-0177/2005

  • [1]  Aangenomen teksten, P5_TA(2004)0368.
  • [2]  Verslag over het derde verslag over de economische en sociale cohesie (COM(2004)0107 - C5-0092/2004 - 2004/2005(INI)), Commissie regionaal beleid, vervoer en toerisme, Rapporteur: Konstantinos Hatzidakis, aangenomen tekst P5_TA-PROV(2004)0368.
  • [3]  Werkdocument over een voorstel voor een verordening van de Raad houdende algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds en het Cohesiefonds, ter vervanging van Verordening 1260/1999 (COM(2004)0492 def.), Commissie regionale ontwikkeling, Rapporteur: Konstantinos Hatzidakis, 16 december 2004.
  • [4]  Interimverslag over het voorstel voor een verordening van de Raad houdende algemene bepalingen inzake de Structuurfondsen (COM(98)0131 – C4-0285/98 – 98/0090(AVC), A4-0391/98, 4 november 1998.
  • [5]  Jaarverslag over het begrotingsjaar 2003 van de Rekenkamer, paragrafen 5.67-5.69.
  • [6]  Advies van de Europese Rekenkamer nr. 2/2004.
  • [7]  Nog niet in het PB gepubliceerd.
  • [8]  PB C 74 E van 24.3.2004, blz. 746.
  • [9]  Nog niet in het PB gepubliceerd.
  • [10]  COM(2004)0495
  • [11]  COM(2004)0492
  • [12]  COM(2004)0494
  • [13]  COM(2004)0496
  • [14] 1 PB C 61 E van 10.3.2004, blz. 370.
  • [15] 1 PB L 161 van 26.6.1999, blz. 1.