VERSLAG inzake de uitbuiting van kinderen in ontwikkelingslanden, met speciale aandacht voor kinderarbeid

15.6.2005 - (2005/2004(INI))

Commissie ontwikkelingssamenwerking
Rapporteur: Manolis Mavrommatis


Procedure : 2005/2004(INI)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus :  
A6-0185/2005
Ingediende teksten :
A6-0185/2005
Debatten :
Aangenomen teksten :

ONTWERPRESOLUTIE VAN HET EUROPEES PARLEMENT

inzake de uitbuiting van kinderen in ontwikkelingslanden, met speciale aandacht voor kinderarbeid

(2005/2004(INI))

Het Europees Parlement,

–   gelet op de artikelen 177, 178, 180 en 181 van het EG-Verdrag,

–   gelet op Titel III, de artikelen 316, 317 en 318 van het Verdrag tot vaststelling van een Grondwet voor Europa,

–   gezien het VN-Verdrag inzake de rechten van het kind[1] en met name artikel 32 daarvan,

–   gezien de facultatieve protocollen I en II van 2002 bij dat Verdrag over de verkoop van kinderen, kinderprostitutie en kinderpornografie, en over de deelname van kinderen aan gewapende conflicten,

–   gezien de IAO-Verdragen nr. 138 betreffende de toegestane minimumleeftijd voor tewerkstelling (1973) en nr. 182 betreffende het verbod van en onmiddellijke actie voor de eliminatie van de ergste vormen van kinderarbeid (1999),

–   gezien de ACS-EU-Partnerschapsovereenkomst ondertekend in Cotonou in Benin in juni 2000,

–   gezien de andere internationale instrumenten die tot doel hebben de bescherming van de rechten van het kind te verbeteren, zoals de Internationale overeenkomst inzake burgerlijke en politieke rechten van de VN[2], de Internationale Overeenkomst inzake economische, sociale en culturele rechten van de VN[3], het VN-Verdrag tegen marteling en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing[4], het VN-Verdrag betreffende de afschaffing van alle vormen van discriminatie van de vrouw[5] en het Verdrag van Ottawa (verbod op mijnen)[6],

–   gezien het Afrikaans Handvest inzake de Rechten en het Welzijn van het Kind, dat in juli 1999 in Naïrobi (Kenia) werd aangenomen,

–   gezien de millenniumontwikkelingsdoelstellingen, in het bijzonder doelstellingen 1 en 2, en de millenniumbijeenkomst op hoog niveau van de VN in september 2005 in New York,

–   onder verwijzing naar zijn eerdere resoluties en de resoluties van de Paritaire Parlementaire Vergadering ACS-EU[7],

–   gezien het Internationaal Programma voor de Eliminatie van Kinderarbeid (IPEC) dat in 1992 door de IAO werd voorgesteld en dat in 51 landen operationeel is,

–   gezien de verslagen en de andere activiteiten van de IAO en UNICEF inzake onderwijs[8],

–   gezien het Wereldonderwijsforum in Dakar (Senegal) in 2000 (de Top van Dakar), die het document "Onderwijs voor allen" heeft aangenomen,

–   gezien artikel 26 van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, waarin onderwijs als een fundamenteel mensenrecht wordt gedefinieerd,

–   gezien de bijzondere zitting van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties over kinderen, die in mei 2002 in New York plaatsvond, en haar conclusies "Een wereld geschikt voor kinderen",

–   gezien de EU-richtsnoeren over kinderen in gewapende conflicten[9],

–   gezien de Verklaring van Libreville over kinderhandel die in 2002 door 21 Afrikaanse landen werd aangenomen[10],

–   gezien de mededeling van de Commissie inzake de participatie van niet-overheidsactoren[11],

–   gezien de resolutie van de Raad over 'corporate social responsability' (de sociale verantwoordelijkheid van bedrijven)[12],

–   gezien de mededeling van de Commissie over de sociale verantwoordelijkheid van bedrijven: bijdrage van het bedrijfsleven aan duurzame ontwikkeling[13],

–   gezien de OESO-richtsnoeren voor multinationale ondernemingen[14],

–   gezien het verslag van de Hoge Commissaris voor mensenrechten van de VN over de verantwoordelijkheden van transnationale ondernemingen en gerelateerde ondernemingen in verband met de mensenrechten[15],

–   gezien de Driepartijenverklaring betreffende de beginselen in verband met multinationale ondernemingen en het sociaal beleid, aangenomen door de IAO in november 1977,

–   gezien het vijfde beginsel van de Global Compact van de VN, te weten "Business should uphold the effective abolition of child labour",

–   gezien het verslag van de Paritaire Parlementaire Vergadering ACS-EU over vooruitgang op het gebied van basisonderwijs voor iedereen en gelijkheid van mannen en vrouwen in de ACS-landen in het kader van de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling, dat in april 2005 in Bamako (Mali) werd goedgekeurd,

–   gelet op artikel 45 van zijn Reglement,

–   gezien het verslag van de Commissie ontwikkelingssamenwerking en het standpunt van de Commissie internationale handel (A6-0185/2005),

A. overwegende dat "kinderarbeid" elke vorm van werk is dat door kinderen van 5 tot 18 jaar wordt uitgevoerd en dat kan worden onderverdeeld in drie categorieën:

· werk dat bijzonder schadelijk is voor de lichamelijke of geestelijke gezondheid van de kinderen en dat onmiddellijk moet worden stopgezet; dit komt overeen met de IAO-conventie 182 inzake de ergste vormen van kinderarbeid;

· werk waar rechten worden geschonden maar waar het mogelijk is de schendingen te voorkomen door de werkomstandigheden te verbeteren of de kinderen te helpen betere alternatieven, bijvoorbeeld onderwijs, te vinden;

· werk waar de rechten niet worden geschonden en dat kan bijdragen tot het realiseren van rechten;

en overwegende dat onze inspanningen inzake kinderarbeid gericht moeten zijn op de eerste twee categorieën;

B.  overwegende dat er in de wereld 352 miljoen jongens en meisjes aan het werk zijn, waarvan er 179 miljoen het slachtoffer zijn van wat de IAO als de ergste vormen van kinderarbeid definieert,

C. overwegende dat de meerderheid van de kinderarbeiders in de landbouwsector werkt,

D. overwegende dat 5 miljoen kinderen op werkplaatsen in Oost-Europa en in het Middellandse-Zeegebied worden uitgebuit, en met name (kennelijk) in EU-lidstaten, hetgeen totaal ontoelaatbaar zou zijn,

E.  overwegende dat het Verdrag over de rechten van het kind in 1989 door alle verdragsluitende landen is bekrachtigd behalve door twee landen, namelijk de Verenigde Staten en Somalië,  

F.  overwegende dat armoede geen onoverkomelijke hinderpaal hoeft te zijn voor arme kinderen om te stoppen met werken en voltijds naar school te gaan wanneer passende maatregelen worden genomen: een eind maken aan kinderarbeid is geen voorwaarde voor het uitbannen van armoede,

G.  overwegende dat kinderarbeid de armoede bestendigt en ontwikkeling hindert doordat het de lonen drukt, volwassenen werkloos maakt en kinderen geen onderwijs krijgen,

H.  overwegende dat elk kind het recht heeft op registratie bij de geboorte en het rechtstreeks verband dat dit creëert met de tenuitvoerlegging van de relevante mensenrechtennormen die kinderen beschermen tegen uitbuiting via werk,

I.    overwegende dat het zorgen voor onderwijs voor iedereen een van de meest efficiënte strategieën is voor het doorbreken van de armoedecirkel en een kernelement is in duurzame menselijke ontwikkeling en in de inspanningen voor het realiseren van de doelstellingen inzake menselijke ontwikkeling die (zoals internationaal afgesproken) tegen 2015 moeten zijn verwezenlijkt,

J.    overwegende dat de Commissie en de Raad op 10 november 2000 een gezamenlijke mededeling hebben uitgebracht over het universele basisonderwijs en de erkenning van onderwijs als een prioriteit voor ontwikkeling; verder overwegende dat het Europees Parlement de relatie tussen onderwijs en het elimineren van kinderarbeid in tal van resoluties heeft onderkend,

K.  overwegende dat 121 miljoen kinderen (van wie 65 miljoen meisjes) nooit naar school zijn gegaan ook al heeft elk kind een onaantastbaar recht op onderwijs,

L.   overwegende dat kinderarbeid veel kinderen verhindert om naar school te gaan, wat als een luxe wordt beschouwd aangezien hun inkomen een essentiële aanvulling vormt om het gezin te helpen overleven en overwegende dat 120 miljoen van het totale aantal werkende kinderen voltijds werken, met als gevolg dat hun opleiding hetzij ontoereikend is, hetzij volledig wegvalt; overwegende dat in bepaalde gevallen in landen zoals India en China het onderwijs van de kinderen onderbroken wordt omdat de ouders naar het buitenland gaan om er te gaan werken en het kind niet alleen kunnen laten om zijn school af te maken,

M.  overwegende dat het recht van kinderen op onderwijs niet ter discussie kan worden gesteld en onderwijs en beroepsopleiding, in het bijzonder voor meisjes en vrouwen, van essentieel belang zijn bij de armoedebestrijding en nadruk leggend op de politieke verbintenis van de Commissie om de middelen voor onderwijs en opleiding in het kader van de ontwikkelingssamenwerking op te trekken,

N.  overwegende dat de Raad zich duidelijk heeft geëngageerd voor de millenniumontwikkelingsdoelstellingen, welke de uitbanning van armoede, onderwijs voor iedereen en het realiseren van de gelijkheid van man en vrouw inhouden,

O.   overwegende dat fabrikanten van sportartikelen er zich in 1978 toe hebben verbonden om zich aan de Code of Working Practice van de FIFA te houden, die kinderarbeid verbiedt voor de vervaardiging van producten waarvoor zij licenties uitreikt,

P.    overwegende dat ondernemingen, waaronder multinationals, in ethisch opzicht een maatschappelijke verantwoordelijkheid dragen om kinderarbeid te helpen elimineren uit alle stadia van vervaardiging en productie,

Q.   overwegende dat acties tegen kinderarbeid binnen één enkele sector zelden efficiënt zijn,

R.   overwegende dat kwalitatief slecht en/of irrelevant onderwijs kinderen kan afstoten en hen kwetsbaar maakt voor uitbuiting,

1.    roept alle landen op om het VN-verdrag over de rechten van het kind en de facultatieve protocollen ervan zo snel mogelijk te bekrachtigen en af te dwingen;

2.    dringt erop aan bij de twee EU-lidstaten die de IAO-Verdragen nr. 138 en nr. 182 nog niet hebben bekrachtigd, deze alsnog te bekrachtigen en uit te voeren, aangezien elke andere houding in strijd zou zijn met het Handvest van de fundamentele rechten;

3.    beveelt de Commissie aan om van de implementatie van de fundamentele arbeidsnormen een vast onderdeel te maken van bilateraal overleg op alle niveaus zowel met landen waar schendingen plaatsvinden als met landen die daar middels investeringen en handel bij betrokken zijn;

4.    is van oordeel dat de ratificatie en de tenuitvoerlegging van de IAO-Verdragen nrs. 138 en 182 deel uitmaken van de voorwaarden die de Commissie en de Raad moeten opleggen aan landen die kandidaat zijn voor toetreding tot de Europese Unie;

5.    beklemtoont dat de strijd om kinderuitbuiting en kinderarbeid te elimineren een politieke prioriteit voor de EU moet zijn en roept de Commissie op een speciale begrotingslijn te creëren die specifiek voor de bescherming van kinderrechten is bedoeld, in het kader van het Europees initiatief voor democratie en mensenrechten (EIDHR);

6.    spoort de Commissie aan kinderrechten, met inbegrip van de afschaffing van schadelijke kinderarbeid, volledig en op coherente wijze in haar acties op te nemen, vooral in de strategische documenten met landen en regio's en in nationale/regionale programma's, alsook in het proces van herziening van de Verklaring betreffende het ontwikkelingsbeleid, en haar aandacht op de essentiële rol van het onderwijs te richten;

7.    vraagt de Commissie ervoor te zorgen dat het handelsbeleid van de EU strookt met haar verbintenissen inzake de bescherming en bevordering van kinderrechten en grondig te onderzoeken of het mogelijk is een EU-systeem voor etikettering van in de EU ingevoerde goederen te introduceren ter verklaring dat zij zijn vervaardigd zonder gebruik van kinderarbeid in eender welk deel van de productie- en toeleveringsketen, en etiketten met de vermelding "zonder kinderarbeid gemaakt" op deze producten aan te brengen, terwijl erop wordt toegezien dat dit systeem in overeenstemming is met de internationale handelsvoorschriften van de WTO; vraagt dat de resultaten van dit onderzoek worden voorgelegd aan de Commissie internationale handel; vindt ondertussen dat producten uit ontwikkelingslanden moeten worden voorzien van een etiket met de vermelding "verantwoordelijk geteeld/vervaardigd zonder kinderarbeid";

8.    beveelt de Commissie aan in alle bilaterale handelsovereenkomsten en strategische partnerschappen een clausule op te nemen over implementatie van fundamentele arbeidsnormen, waaronder het uitbannen van kinderarbeid, met een speciale verwijzing naar de eerbiediging van de minimumleeftijd voor toelating tot arbeid;

9.    spoort de Commissie aan ervoor te zorgen dat het probleem van schadelijke kinderarbeid en de bescherming van kinderen tegen elke vorm van misbruik, uitbuiting of discriminatie cruciale onderwerpen wordt binnen de comités en subgroepen inzake mensenrechten die in het kader van de handels- en samenwerkingsakkoorden zijn opgericht;

10.  roept de Raad en de Commissie op om officiële geboorteregistratie in het beleid voor ontwikkelingssamenwerking op te nemen als een fundamenteel recht en een instrument ter bescherming van de rechten van het kind;

11. spoort de Commissie aan het onderwerp van de officiële geboorteregistratie aan te snijden in al haar toekomstige mededelingen in verband met het ontwikkelingsbeleid en richtlijnen voor te stellen om de verspreiding van deze praktijk te bevorderen;

12. verwelkomt de oprichting, binnen de Commissie, van een groep commissarissen voor fundamentele rechten en de aanstelling van een persoonlijke vertegenwoordiger inzake mensenrechten en roept hen op om de bescherming en de bevordering van kinderrechten en de eliminatie van kinderarbeid tot een van hun topprioriteiten te maken;

13. vraagt de Commissie een strategie te ontwikkelen voor de technische ondersteuning van de landen waar het ontbreken van een officiële registratie van kinderen een groot probleem is;

14. roept de Commissie op om een jaarlijkse mededeling over kinderrechten op te stellen en aldus een samenhangend kader te bieden voor de bescherming van kinderrechten en de eliminatie van schadelijke kinderarbeid;

15. is verheugd over de voltooiing van het Strategisch partnerschap voor ontwikkelingssamenwerking met de ILO, in het kader waarvan de afschaffing van kinderarbeid, met name van heel jonge kinderen, als hoogste prioriteit voor gezamenlijke acties wordt beschouwd en verzoekt de Commissie zo spoedig mogelijk over te gaan tot implementatie en regelmatig verslag uit te brengen aan het Europees Parlement; doet een oproep tot de Commissie om regelmatig aan het Parlement verslag uit te brengen over de vooruitgang in de domeinen die door deze samenwerking worden bestreken; roept de Commissie op om gelijkaardige samenwerkingsverbanden in het leven te roepen met andere relevante organisaties, zoals UNICEF;

16. doet een oproep aan de Raad en zijn voorzitterschap, als de stem van de EU, om de bevordering van kinderrechten en de eliminatie van kinderarbeid te bevorderen tijdens de millenniumbijeenkomst op hoog niveau in september 2005 in New York;

17.  doet een oproep aan de Commissie en de Paritaire Parlementaire Vergadering ACS-EU om tijdens de onderhandelingen over de herziening van ACS-EU-partnerschapsovereenkomst rekening te houden met het resultaat van de bijzondere zitting van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties over kinderen en roept alle lidstaten van die Overeenkomst en van de EU op om de verbintenissen die zij tijdens die zitting zijn aangegaan, na te komen;

18.  herinnert eraan dat de overeenkomst van Cotonou een specifieke bepaling bevat inzake handels- en arbeidsnormen die bevestigt dat de partijen zich verbinden tot het naleven van de fundamentele arbeidsnormen en met name de uitbanning van extreme vormen van kinderarbeid; vraagt de Commissie dat zij ervoor zorgt dat artikel 50 van de overeenkomst van Cotonou wordt uitgevoerd;

19.  is verheugd over de bepaling in de nieuwe SAP+ regeling die aanvullende preferenties biedt aan ontwikkelingslanden die sociale/ILO-normen ratificeren en implementeren en verzoekt de Commissie zorgvuldig toe te zien op de feitelijke implementatie ervan en jaarlijks verslag uit te brengen aan het Parlement;

20.  vraagt dat een positieve wisselwerking wordt bevorderd tussen de liberalisering van de internationale handel en de toepassing van de fundamentele arbeidsnormen; beveelt de Commissie aan voor de diverse componenten die verband houden met de invoering van maatregelen voor de liberalisering van de handel en de mogelijke resultaten van de GATS over de gelijke toegang tot sociale diensten en infrastructuur, een beoordeling van de effecten op korte en lange termijn uit te voeren;

Band tussen onderwijs, armoede en eliminatie van kinderarbeid

21.  herhaalt zijn standpunt dat er een zich wederzijds versterkende verhouding is tussen gebrek aan onderwijs en kinderarbeid en dat onderwijs een essentieel middel is voor het realiseren van doelstelling 2 van de millenniumontwikkelingsdoelstellingen tegen 2015;

22.  vraagt dat extra aandacht wordt besteed aan basisonderwijs voor meisjes, die meer hindernissen en obstakels ondervinden dan jongens (aangezien culturele factoren zoals vroeg huwen, discriminatie, hun sociale rol en rol in het gezin, enz. een rol spelen) om naar school te gaan, op de schoolbanken te blijven en hun studies af te ronden; verklaart bovendien dat meisjes die naar school zijn gegaan minder grote en meer gezonde gezinnen hebben en helpen de productiviteit te verhogen en armoede terug te dringen;

23.  roept de Commissie op om de positie van de EU, als de belangrijkste schenker van humanitaire hulp van internationale instellingen zoals de UNESCO, UNICEF, de Wereldbank en het IMF, te gebruiken om deze multilaterale donors aan te sporen druk uit te oefenen voor de uitstippeling van een beleid ter eliminatie van schadelijke kinderarbeid en voor de opstelling en uitvoering van onderwijsmaatregelen en

-­programma's die alle werkende kinderen en andere kinderen die niet naar school gaan integreren in een officieel voltijds onderwijs zonder discriminatie op grond van geslacht, handicap, ras of etnische afstamming, godsdienst of cultuur, tot de minimumleeftijd voor arbeid overeenkomstig de IAO-overeenkomst 138;

24.  dringt er bij de Commissie op aan dat zij druk uitoefent om te verzekeren dat de leeftijd waarop het verplicht onderwijs wordt afgerond en de minimumleeftijd voor arbeid in overeenstemming zijn met IAO-overeenkomst 138, waarin wordt bepaald dat de minimumleeftijd voor arbeid niet lager mag zijn dat de leeftijd waarop het verplicht onderwijs wordt afgerond en in elk geval niet lager mag zijn dan 15 jaar;

25. steunt de zes volgende door UNICEF voorgestelde maatregelen om een einde te maken aan kinderarbeid:

· onmiddellijke uitbanning van kinderarbeid voor gevaarlijk werk,

· de organisatie van gratis en verplicht onderwijs tot 16 jaar,

· uitbreiding van de wettelijke bescherming van kinderen,

· geboorteregistratie van alle kinderen zodat hun leeftijd kan worden vastgesteld zonder mogelijkheid tot fraude,

· de verzameling en adequate controle van gegevens, om precies te weten hoeveel kinderen arbeid verrichten,

· de opstelling van gedragscodes;

26.  betreurt het feit dat er na de Top van Dakar geen grote vooruitgang is geboekt in de aanpak van de crisis in het onderwijs en stelt vast dat 113 miljoen kinderen van leerplichtige leeftijd, waarvan twee derden meisjes zijn, op dit ogenblik zelfs van elementair onderwijs verstoken blijven;

27  meent dat geen enkel kind verstoken mag blijven van zijn fundamenteel recht op onderwijs omdat de ouders het niet kunnen betalen, en herhaalt zijn oproep aan alle regeringen om een duidelijk tijdschema vast te leggen voor een snelle afschaffing van direct en indirect schoolgeld voor basisonderwijs, en tegelijk de kwaliteit van het onderwijs hoog te houden of te verbeteren; onderstreept dat wanneer de kinderen en de gemeenschappen zelf bij de besluitvorming over scholen betrokken worden, het onderwijs beter kan worden afgestemd op de behoeften van de kinderen;

28. vindt dat informatie over bestaande onderwijs- en opleidingsprogramma's een sleutel is voor de succesvolle uitvoering van deze programma's en roept de Commissie op er extra op toe te zien dat vrouwen en kinderen voldoende informatie krijgen, aangezien onderwijs hen kan helpen zich te beschermen tegen eender welke vorm van uitbuiting;

29. roept de Commissie op om duidelijke doelstellingen te bepalen voor de bevordering van universeel basisonderwijs van de beste kwaliteit in de nationale indicatieve actieprogramma's, met bijzondere nadruk op toegang tot onderwijsprogramma's voor meisjes, kinderen in conflictgebieden en kinderen uit gemarginaliseerde en meer kwetsbare sociale groepen;

30. beveelt aan dat de Commissie steun verleent aan bewustmakingsprogramma's en programma's voor overgangsonderwijs met bijzondere nadruk op de doeltreffendheid van strategieën om werkende kinderen in het officiële dagonderwijs te krijgen, zoals brugscholen en -klassen, die kinderen die nooit naar school zijn gegaan, helpen om zich in de schoolomgeving te integreren met de hulp van gespecialiseerd onderwijspersoneel;

31. verzoekt de Europese Unie dat zij er bij de landen die al een wetgeving hebben die kinderarbeid verbiedt, op aandringt dat zij de kinderarbeid in hun land volledig elimineren en deze kinderen en ongeschoolde volwassenen terug naar de schoolbanken brengt binnen een gratieperiode van drie jaar;

32. vraagt de Europese Unie dat zij meer begrotingssteun uittrekt voor een groter aantal scholen en leraren in regio's die dit nodig hebben;

33. meent dat kinderarbeid het gevolg is van een onevenwichtige sociaal-economische ontwikkeling; beveelt aan dat de inspanningen om kinderarbeid te elimineren rekening houden met sociale omstandigheden en armoede in de ontwikkelingslanden en leiden tot het voorstellen van maatregelen die zijn bedoeld om het inkomen van de gezinnen te doen toenemen door bijvoorbeeld voor volwassen werknemers een minimumloon te garanderen aangezien kinderarbeid destructief is voor de lonen van volwassenen;

34. meent dat de eliminatie van armoede de enige manier is om de noodzakelijke voorwaarden te scheppen voor de uitroeiing van kinderuitbuiting en beklemtoont het belang dat het microkredietsysteem kan hebben om het gezinsinkomen te verhogen;

35. roept de Commissie op toezicht te houden op alle communautaire steun voor elementair onderwijs in welke mate deze bijdraagt tot de strijd tegen die vormen van kinderarbeid die de kinderen van de schoolbanken weghaalt, zonder dat dit evenwel een beperking legt op het zenden van humanitaire hulp, bestaande uit voedingsproducten en andere hulp voor de ontwikkeling van de infrastructuur van de regio's;

36. onderstreept dat voltijds onderwijs voor iedereen een onderwijssysteem vergt dat strategieën omvat om alle kinderen die werken (of die om een andere reden niet naar school gaan) voltijds in de schoolbanken te krijgen; vraagt de Europese Unie ervoor te zorgen dat alle door de Gemeenschap gefinancierde onderwijsprogramma's voorzien in omvattende strategieën, zoals maatschappelijke motivering en inhaalcursussen voor oudere leerlingen;

37. verwelkomt de activiteiten van het Internationaal Programma voor de Eliminatie van Kinderarbeid (IPEC) en steunt de prikkels die dit programma voorstelt om kinderen weer naar school te krijgen, zoals gratis maaltijden voor kinderen en andere hulp aan hun gezinnen;

38. steunt de werkzaamheden van de Internationale Arbeidsorganisatie (ILO) en haar samenwerking met de Wereldhandelsorganisatie, ook via een regelmatige dialoog en stelt voor deze uitwisseling verder te versterken;

Ergste vormen van kinderarbeid

39. spreekt zijn bezorgdheid uit over de ernstige schendingen van kinderrechten, zoals deze in het VN-Verdrag voor de rechten van het kind worden gedefinieerd, waaronder het recht op gezondheid, onderwijs en voeding en de bescherming tegen geweld, uitbuiting en mishandeling;

40. vraagt de Commissie steun te verlenen aan programma's ter bestrijding van minder courante vormen van kinderarbeid, zoals huishoudelijk werk, en de verkoop van kinderen ter afbetaling van schulden van het gezin (schuldslavernij);

41. verwelkomt het initiatief van de Commissie om een mededeling op te stellen inzake mensenhandel (2005);

42. herhaalt zijn voorstel om een bijzondere EU-vertegenwoordiger aan te stellen voor kinderen die het slachtoffer zijn van een gewapend conflict, oorlog, ontheemding, droogte, honger, natuurrampen of aids, of kinderen die het slachtoffer zijn van mensenhandel, en ervoor te zorgen dat er aan dergelijke situaties voldoende aandacht wordt besteed;

43. vraagt de steun van de Wereldhandelsorganisatie (WTO) in de vorm van een verbod op kinderarbeid in de handel en stelt voor dat producten die zonder kinderarbeid zijn vervaardigd als zodanig worden aangemerkt en geëtiketteerd om de consument bewust te maken van verantwoorde praktijken;

44. verzoekt de Commissie de Europese Unie en de ontwikkelingslanden te herinneren aan hun verplichtingen in het kader van de Conventie van Den Haag over internationale adoptie en er met name voor te zorgen dat alle landen die EU-hulp krijgen deze conventie hebben ondertekend en geratificeerd en deze landen te helpen om te voorkomen dat kinderen schade wordt toegebracht door ongepaste of ongewettigde procedures voor nationale of internationale adoptie;  

Verantwoordelijkheid van bedrijven

45. verwelkomt het initiatief van de Commissie voor het opstellen van een mededeling inzake de sociale verantwoordelijkheid van bedrijven die voor april 2005 was gepland;

46.  beveelt de Commissie aan te onderzoeken of er adequate wettelijke waarborgen en regelingen op EU-niveau gecreëerd moeten worden aan de hand waarvan EU-importeurs die goederen importeren waarvoor fundamentele ILO-conventies zijn geschonden, o.a. door gebruikmaking van kinderarbeid in de productieketen, vastgesteld en wettelijk vervolgd kunnen worden; vraagt dan ook aan de Commissie dat zij nagaat of er financiële stimulansen kunnen worden gecreëerd voor EU-importeurs die regelmatige en onafhankelijke controles uitvoeren op de vervaardiging van hun producten in alle derde landen die een deel vormen van de productieketen;

47.  roept de Commissie en de Raad op om initiatieven voor eerlijke handel te bevorderen, in het bijzonder in de nieuwe EU-lidstaten, en toezicht uit te oefenen op fabrikanten om ervoor te zorgen dat hun methodes beantwoorden aan de normen voor eerlijke handel;

48.  beveelt de Commissie aan na te gaan welke ondernemingen systematisch en voortdurend gebruik maken van kinderarbeid in een deel van de productie- en toeleveringsketen, en vraagt dat deze lijst ter beschikking wordt gesteld aan EU-importeurs;

49.  roept de lidstaten op om de consumenten beter bewust te maken van de sociale verantwoordelijkheid van bedrijven en om initiatieven te steunen ter bevordering van producten, voornamelijk landbouwproducten en producten die door de sportartikelenindustrie zijn vervaardigd, zonder dat er kinderarbeid aan te pas is gekomen;

50.  verzoekt de plaatselijke regeringen samen te werken met internationale organisaties om toe te zien op de industrie en de landbouw ter voorkoming van kinderarbeid en samen te werken voor de bouw en het onderhoud van adequate faciliteiten voor voltijds onderwijs met gekwalificeerd onderwijspersoneel en gratis vervoer en gratis maaltijden, zodat alle kinderen naar school kunnen gaan;

51.  vraagt de Commissie en de lidstaten dat zij meewerken aan de ontwikkeling van de VN-normen inzake de verantwoordelijkheid van transnationale bedrijven en andere zakelijke ondernemingen met betrekking tot de mensenrechten, zodat deze een effectief algemeen instrument worden tegen kinderarbeid en mogelijke schendingen van mensenrechten door ondernemingen;

52.  verzoekt de Commissie met klem de naleving van fundamentele arbeidsnormen als voorwaarde op te nemen in haar inkoop- en aanbestedingsbeleid; verzoekt de Commissie daartoe een beleid te ontwikkelen dat het ook voor de kleine producenten in ontwikkelingslanden mogelijk maakt aan deze normen te voldoen;

53.  roept de Raad op om de OESO-richtsnoeren voor multinationale ondernemingen en de Global Compact van de VN te steunen;

54.  beveelt de Commissie aan om de reikwijdte van de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen te verbreden van investeringen naar handel, het uitvoeringsinstrumentarium te versterken en met regeringen van ontwikkelingslanden afspraken te maken over de manier waarop ondernemingen kunnen bijdragen "aan de feitelijke afschaffing van kinderarbeid";

55.  moedigt transnationale ondernemingen aan om in al hun activiteiten en toeleveringsketens maatschappelijk verantwoord te ondernemen in samenwerking met alle relevante betrokkenen en daarover verantwoording af te leggen;

56.  beveelt de Commissie aan dat zij, indien de regeringen van de ontwikkelingslanden de OESO-richtsnoeren niet naleven, in de klacht inzake de niet-naleving ook de namen openbaar maakt van de ondernemingen en de multinationals die bij de productie van bekende producten gebruik maken van kinderarbeid;

57.  spoort de regeringen van de landen waar internationale ondernemingen gevestigd zijn, aan toe te zien op de implementatie van de OESO-richtsnoeren voor multinationale ondernemingen en geregeld rapporten te publiceren over de bijdrage van deze ondernemingen aan de effectieve afschaffing van kinderarbeid en de implementatie van de fundamentele ILO-arbeidsnormen;

58.  verwelkomt de ondertekening van het Protocol voor het telen en verwerken van cacaobonen en de daarvan afgeleide producten door internationale producenten uit de cacaosector en de resultaten van de tenuitvoerlegging van het plan om het gebruik van kinderen bij de productie (het stikken) van voetballen in Pakistan te beperken, en steunt alle andere gelijkaardige inspanningen;

59.  steunt de ontwikkeling van initiatieven in de particuliere sector om kinderarbeid af te schaffen, met inbegrip van gedragscodes, en spoort aan tot meer samenwerking, transparantie en samenhang tussen deze initiatieven, die gebaseerd zouden moeten zijn op de fundamentele ILO-arbeidsnormen, en waarop onafhankelijk toezicht zou moeten worden uitgeoefend;

60.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen van de lidstaten, de co-voorzitters van de Paritaire Parlementaire Vergadering ACS-EU en UNICEF en andere relevante instellingen van de VN.

  • [1]  Aangenomen in 1989 en in 1990 ten uitvoer gelegd.
  • [2]  Aangenomen in december 1966 en in maart 1976 ten uitvoer gelegd.
  • [3]  Aangenomen in december 1966 en in januari 1976 ten uitvoer gelegd.
  • [4]  Aangenomen in december 1984 en in juni 1987 ten uitvoer gelegd.
  • [5]  Aangenomen in december 1965 en in januari 1969 ten uitvoer gelegd.
  • [6]  Aangenomen in Ottawa in 1997.
  • [7]  Met name de resoluties van het EP van 3 juli 2003 inzake kinderhandel en kindsoldaten (PB C 74 van 24.3.2004, blz. 669), van 15 mei 2003 over de mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement inzake de rol van onderwijs en scholing in de armoedebestrijding in ontwikkelingslanden (PB C 67 van 17.3.2004, blz. 285), van 6 september 2001 inzake basisonderwijs voor kinderen in de ontwikkelingslanden in verband met de bijzondere zitting van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties over kinderen (2001/2030(INI)), de resolutie over het standpunt van de EU tijdens de speciale vergadering over kinderen van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (PB C 127 van 29.5.2003, blz. 691), van 13 juni 2002 over kinderarbeid bij de vervaardiging van sportartikelen (PB C 261 van 30.10.2003, blz. 395) en de resolutie van de Paritaire Parlementaire Vergadering ACS-EU over de rechten van kinderen en in het bijzonder kindsoldaten (PB C. 26 van 29.1.2004, blz. 17).
  • [8]  Met name de IAO-verslagen ‘A future without child labour' ('Een toekomst zonder kinderarbeid') (2002), ‘Combating Child Labour through Education' ('Kinderarbeid via het onderwijs bestrijden') (2003), ‘Investing in every child' ('Investeren in elk kind') (2004) en het UNICEF-rapport ‘Financing Education-Investments and Returns’ (2002) ('Onderwijsfinanciering - Investering en rendement')
  • [9]  10 december 2003, doc. 15634/03.
  • [10]  Aangenomen door de eerste Top van staats- en regeringsleiders van ACS-landen in Libreville, in Gabon op 7 november 1997.
  • [11]  PB C 76 van 25.3.2004, blz. 247.
  • [12]  (doc. 5049(03).
  • [13]  PB C 67 van 17.3.2004, blz. 28.
  • [14]  Jaarverslag over de richtsnoeren voor multinationale ondernemingen: editie 2000.
  • [15]  VN-document ECN 4/2005/91, maart 2005.

TOELICHTING

De uitbuiting van kinderen in ontwikkelingslanden, met speciale aandacht voor kinderarbeid

Inleiding

'Eén beeld, duizend woorden',

Chinees spreekwoord.

Een foto van een gewapend kind aan het front. Honderden jonge kinderen zitten in hokken op elkaar gepakt onafgebroken te werken in de strijd voor het bestaan; hun eigen bestaan en dat van hun zieke ouders. Duizenden jonge kinderen tussen 5 en 17 jaar gaan niet naar school, maar staan op het veld om de oogst binnen te halen. Miljoenen jonge kinderen over de hele wereld schreeuwen om onze aandacht, vragen of wij zorg, liefde en steun aan hen willen geven. We hebben de plicht hen te beschermen. We hebben de macht om hen te beschermen. De Europese Unie kan en mag niet onverschillig blijven voor de uitbuiting van kinderen in de ontwikkelingslanden. De internationale organisaties doen hun deel. De Europese burgers steunen deze inspanningen - want 246 miljoen kinderen op deze wereld richten zich met hoop in hun hart tot ons.

Achtergrond

De term 'kinderarbeid' betekent elke vorm van werk dat wordt uitgevoerd door kinderen van 5 tot 17 jaar, dat schade toebrengt aan hun lichamelijke en geestelijke gezondheid en dat hun sociale, morele en psychologische ontwikkeling in het gedrang brengt. Deze term betekent ook elke vorm van activiteit die kinderen weghoudt van de plek waar ze zouden moeten zijn, namelijk het klaslokaal. Bovendien is de minimumleeftijd om aan het werk te mogen gaan 14 jaar.

Ook het volgende wordt als een vorm van kinderarbeid beschouwd: kinderhandel, prostitutie, uitbuiting van kinderen die worden verkocht om de schulden van het gezin af te betalen (schuldslavernij), kinderen die worden binnengehouden om in het huishouden te werken en kinderen die gevaarlijke taken uitvoeren, bijvoorbeeld in mijnen of in de chemische industrie, en werk op de boerderij waarbij contact met pesticiden, insecticiden, enz. nodig is.

Momenteel zijn er over de hele wereld 246 miljoen kinderen aan het werk, een aantal dat ongeveer zoveel is als de helft van de bevolking van de Europese Unie. Volgens recente gegevens van de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO) werken 171 miljoen kinderen op plekken die voor hun lichamelijke en geestelijke gezondheid gevaarlijk zijn, zijn 5,7 miljoen kinderen slaven geworden om de gezinsschulden af te betalen, worden 1,8 miljoen kinderen door prostitutie- en pornografienetwerken uitgebuit, zijn 1,2 miljoen kinderen het slachtoffer van kinderhandel of zijn ze met geweld voor seksuele uitbuiting, dwangarbeid of werk geronseld; 600 000 kinderen zijn bij andere illegale activiteiten betrokken, terwijl ten minste 300 000 kinderen gedwongen als soldaten in legers over de hele wereld zijn gerekruteerd.

Van die kinderen zijn er 121 miljoen (waarvan 65 miljoen meisjes) nog nooit naar school gegaan en zijn er 73 miljoen jonger dan 10 jaar; ongeveer 179 miljoen kinderen zijn het slachtoffer van wat de IAO de ergste vormen van kinderarbeid noemt.

Verder is 70 % van de werkende kinderen in de landbouwsector 'actief', terwijl in de ontwikkelingslanden één derde van de boeren tussen 5 en 17 jaar oud is. De kinderen die in ontstellende omstandigheden op het veld werken, zijn vaak het slachtoffer van zowel economische als fysieke uitbuiting. In de commerciële landbouw, vooral bij de productie van cacao, thee, koffie, katoen en rubber, waar kinderarbeid veel voorkomt, is het bijzonder belangrijk om doeltreffende maatregelen te treffen om deze kinderarbeid te elimineren.

Kinderarbeid is geen verschijnsel dat zich uitsluitend in onderontwikkelde landen of ontwikkelingslanden voordoet. In Oost-Europa en het Middellandse-Zeegebied worden 5 miljoen kinderen op hun werkplaats uitgebuit.

Ondanks deze situatie is het niet verboden om kinderen jonger dan 17 te laten werken. Het kinderfonds van de Verenigde Naties, UNICEF, en tal van organisaties die zich met kinderen bezighouden, onderkennen dat het werk van kinderen een belangrijke hulp kan betekenen voor gezinnen die problemen hebben om te overleven. Bovendien is werk waar de kinderen geld verdienen dat ze zelf mogen uitgeven, werk dat ze uitvoeren in combinatie met hun studies op school, in veel gevallen gunstig voor hun intellectuele ontwikkeling en daarom ook aanvaardbaar. Helaas echter presteren, volgens de cijfers van de IAO, 120 miljoen van het totale aantal werkende kinderen gewone, en geen beperkte, werkuren, met als gevolg dat hun opleiding ontoereikend of zelfs niet-bestaande is.

Oorzaken

Kinderarbeid is een complex probleem. Er moeten sociaal-economische redenen worden bepaald om een doeltreffende oplossing te kunnen zoeken. Kinderarbeid is vooral het gevolg van armoede, van een gebrek aan gelijke kansen, een gebrek aan toegang tot onderwijs en de kloof tussen stedelijke en landelijke gebieden.

Volgens UNICEF is armoede de voornaamste oorzaak. Armoede en kinderarbeid zijn in een paradoxale relatie met elkaar verbonden. Op de Conferentie van Oslo over kinderarbeid werd er echter ook gemeld dat 'de uitbuiting van kinderen zowel een oorzaak als een gevolg van armoede is.' Enerzijds drijft armoede tal van gezinnen ertoe om hun kinderen aan het werk te zetten om te kunnen overleven. Anderzijds houdt de economische uitbuiting van kinderen de problemen van analfabetisme, sociale uitsluiting en ongelijkheid in stand en vertraagt zij de ontwikkeling.

Bovendien is gebrek aan onderwijs een belangrijke oorzaak van de economische uitbuiting van kinderen. In veel gevallen worden kinderen tot werken aangezet omdat er geen alternatieve activiteiten zijn. Het gebrek aan onderwijsvoorzieningen of de noodzaak om voor basisonderwijs schoolgeld te betalen, dat weliswaar niet hoog is maar dat door een gezin dat onder ontberingen lijdt als een luxe wordt beschouwd, houdt de kinderen weg van de plek waar ze aan het 'werk' zouden moeten zijn. Het feit dat onderwijs in veel ontwikkelingslanden geen alternatieve oplossing voor werken is, is vaak het gevolg van de onverantwoordelijke houding van regeringen die investeringen in andere domeinen veel belangrijker achten.

Kinderarbeid kan ook het gevolg zijn van de marginalisering van bepaalde sociale groepen, door een gebrek aan wetten die gelijke kansen in het onderwijs garanderen of door toedoen van historische of religieuze tradities. Discriminatie op basis van geslacht, nationaliteit, sociale klasse, godsdienst of zelfs gezondheid drijft kinderen uit deze sociale groepen naar de 'ergste vormen van arbeid'.

Een belangrijke hinderpaal voor de bestrijding van kinderarbeid is het niet registreren van de geboorte van kinderen[1]. De registratie van kinderen bij het bureau van de burgerlijke stand en, bij uitbreiding, de uitgifte van een geboorteakte zorgt ervoor dat zij in de toekomst het recht hebben om van de bescherming van de Staat te genieten, met inbegrip van het recht op vaccinatie, toegang tot medische zorgen en onderwijs.

Enkele redenen waarom pasgeboren baby's niet worden ingeschreven, zijn de relatief hoge kostprijs, onwetendheid dat deze procedure bestaat, de afstand ten opzichte van de steden waar de bureaus voor de burgerlijke stand zich bevinden of zelfs gebrek aan informatie over het belang van het verkrijgen van een geboorteakte. De officiële registratie van de geboorte van een kind is een fundamenteel instrument voor toezicht en preventie van ongecontroleerde kinderarbeid en alle vormen van uitbuiting. Er werd uitgerekend dat inschrijving bij de burgerlijke stand minder dan 1 dollar per persoon kost[2]. Niettemin blijft elk jaar één derde van de pasgeboren baby's (ongeveer 40 miljoen kinderen) van dit recht verstoken en lopen deze kinderen daarom het risico dat zij in de toekomst het slachtoffer van uitbuiting zullen worden.

Eliminatie van kinderarbeid en bevordering van onderwijs

Het is een feit dat armoede, gebrek aan onderwijs en kinderarbeid een vicieuze cirkel vormen. Waar de armoede groot is, moeten kinderen op jonge leeftijd gaan werken, en gaan ze dus niet naar school, terwijl ze door hun gebrek aan opleiding meer vatbaar voor uitbuiting worden en van een betere toekomst worden beroofd. De eliminatie van de economische uitbuiting van kinderen is daarom een fundamentele factor om doelstelling 1 van de millenniumontwikkelingsdoelstellingen (uitroeiing van armoede) en doelstelling 2 (verplicht en gratis basisonderwijs voor iedereen) te behalen.

In 1990 omvatten de besluiten van de Wereldtop over kinderen de doelstelling dat alle kinderen over de hele wereld tegen 2000 toegang tot onderwijs moesten hebben en dat ten minste 80 % van de kinderen de mogelijkheid moest hebben om het lager onderwijs af te maken. In 2000 nam de top van Dakar het document 'Onderwijs voor allen' aan waarbij 181 landen zich ertoe verbonden om kwaliteitsvol basisonderwijs te bieden aan alle kinderen, in het bijzonder meisjes. Niettemin zijn er momenteel 113 miljoen kinderen op leerplichtige leeftijd die nog nooit naar school zijn gegaan.

De afschaffing van schoolgeld en kosten voor het basisonderwijs, de oprichting van nieuwe scholen, en vergroting van het bewustzijn van kinderen en ouders dat alleen onderwijs hun een betere toekomst kan bieden, zou voor de kinderen en hun gezin een stimulans zijn om terug naar school te gaan.

De steun van de Europese Unie aan dit initiatief blijkt ook uit het belang dat de Raad aan de millenniumontwikkelingsdoelstellingen heeft gehecht[3]. Voorts werd dit initiatief door het Europees Parlement in twee resoluties erkend. De eerste betreft de noodzaak aan steun voor verplicht en gratis basisonderwijs dat voor iedereen toegankelijk is, en de tweede betreft kinderarbeid bij de vervaardiging van sportartikelen[4]. Deze initiatieven komen in de praktijk echter niet tot uiting met betrekking tot de EU-samenwerking met derde landen, die nog altijd een onderscheid tussen de uitbuiting van kinderen en het gebrek aan onderwijs blijft maken.

Wettelijk kader: instrumenten en internationale verbintenissen

In 1989 werd de bescherming van de rechten van het kind opgenomen in de eerste wereldwijd wettelijk bindende regel betreffende de rechten die elk kind zou moeten genieten, en die door bijna de gehele internationale gemeenschap werd aangenomen. Dit document was het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van het kind dat de minimumnormen en basisbeginselen vermeldde voor de bescherming van kinderen tegen diverse vormen van uitbuiting[5]. Zo schrijft artikel 32 meer bepaald voor dat elk kind recht heeft op bescherming tegen het verrichten van werk dat naar alle waarschijnlijkheid gevaarlijk is of de opvoeding van het kind zal hinderen, of schadelijk zal zijn voor de gezondheid of de lichamelijke, geestelijke, intellectuele, zedelijke of maatschappelijke ontwikkeling van het kind. Bovendien bevat het Verdrag maatregelen tegen het gebruik van kinderen in de drugshandel of de handel in andere illegale stoffen, tegen seksuele uitbuiting, tegen slavenhandel en tegen de deelname van kinderen aan gewapende conflicten. Het Verdrag dat door alle landen ter wereld werd bekrachtigd, behalve door de VS en Somalië, wordt aangevuld door twee facultatieve protocollen uit 2000 betreffende de betrokkenheid van kinderen in gewapende conflicten en de kinderhandel, kinderprostitutie en pornografie.

De problemen die door kinderarbeid worden veroorzaakt, worden ook in internationale arbeidsregels behandeld. Twee verdragen van de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO) zijn even belangrijk. Verdrag nr. 138 betreffende de toegestane minimumleeftijd voor tewerkstelling (1973)[6], namelijk 15 jaar (14 voor de ontwikkelingslanden), terwijl de minimumleeftijd voor gevaarlijk werk 18 jaar is. Verdrag 138 werd niet door de VS en drie lidstaten van de Europese Unie bekrachtigd. Verdrag nr. 182 (1999)[7] definieert de ergste vormen van kinderarbeid als i) alle vormen van slavernij of praktijken die lijken op slavernij, zoals schuldslavernij, lijfeigenschap en dwangarbeid of verplichte arbeid, met inbegrip van gedwongen of verplichte rekrutering van kinderen jonger dan 18 jaar voor het optreden in een gewapend conflict, ii) kinderprostitutie of -pornografie, iii) het gebruik van kinderen voor illegale activiteiten, zoals drugshandel en iv) elke vorm van arbeid die de lichamelijke of geestelijke gezondheid van kinderen kan schaden. Slechts één lidstaat van de Europese Unie heeft dit Verdrag niet bekrachtigd.

Op regionaal niveau is er aanzienlijke vooruitgang geboekt door de ondertekening van het Afrikaans Handvest inzake de Rechten en het Welzijn van het Kind door de Afrikaanse Unie in 1990[8]. Zo bepaalt artikel 22, lid 2 van het Handvest onder andere dat geen enkel kind jonger dan 18 jaar rechtstreeks aan vijandelijkheden mag deelnemen.

De ondertekening van diverse internationale verdragen en bijzondere protocollen is slechts het begin van de vorming van een belangrijk wettelijk kader voor de bescherming van kinderen op internationaal niveau. De bekrachtiging en tenuitvoerlegging ervan op nationaal niveau blijven helaas echter onvoldoende.

In 1992 stelde de IAO het Internationaal Programma voor de Eliminatie van Kinderarbeid[9] voor dat acties op diverse terreinen omvat zoals het druk uitoefenen op regeringen om wetten aan te nemen in verband met verplicht basisonderwijs. Het IPEC werkt met succes in 51 landen en heeft de mogelijkheid om zich te ontwikkelen als de financiering voor dit programma wordt opgetrokken.

In de Verenigde Naties bestaan er verschillende afdelingen en mechanismen die voor de bevordering van de mensenrechten verantwoordelijk zijn en die het fenomeen van de kinderarbeid behandelen. Een daarvan is de Hoge Commissaris voor de Mensenrechten van de VN. Dit bureau omvat twee categorieën die de bescherming van de mensenrechten bevorderen: de organen die door het Handvest van de mensenrechten zijn ingesteld en de organen die door de Verdragen zijn voorgeschreven. De Commissie voor de rechten van het kind[10], een orgaan van de tweede categorie, is een orgaan dat is samengesteld uit gespecialiseerd, onafhankelijk personeel dat toezicht houdt op de tenuitvoerlegging van het Verdrag en de twee facultatieve protocollen in de landen die deze hebben bekrachtigd. De landen zelf moeten ook regelmatig verslag uitbrengen aan de Commissie.

De Verenigde Naties werken samen met andere instellingen en diensten om de mensenrechten te bevorderen. UNICEF, dat een van deze instellingen is, levert een bijdrage via samenwerkingsprogramma's met nationale regeringen.

De rechten van het kind vormden ook het onderwerp van de bijzondere zitting van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties in mei 2002, met als doel een kader op te stellen voor de bevordering van de kinderrechten gedurende de volgende tien jaar. Kinderarbeid wordt in de eindtekst ‘Een wereld geschikt voor kinderen'[11] besproken, met name in de paragraaf met als titel 'Bescherming tegen misbruik, uitbuiting en geweld'. De Algemene Vergadering moedigt echter doeltreffende actie door de internationale gemeenschap aan voor de eliminatie van en het verbod op de ergste vormen van kinderarbeid, terwijl de tekst in verband met andere vormen van arbeid minder duidelijk is.

De rol van de EU bij de inspanningen om kinderarbeid te elimineren

De bevordering van de kinderrechten en, meer in het bijzonder, de inspanningen om kinderarbeid te elimineren, vormen niet het onderwerp van een eenvormige Europese strategie. Zelfs binnen het Europese ontwikkelingsbeleid neemt dit aspect van het beleid geen centrale plaats in. Bovendien verwijst de verordening van de Raad tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitvoering van acties op het gebied van de ontwikkelingssamenwerking die een bijdrage leveren tot de verwezenlijking van de algemene doelstelling van ontwikkeling en consolidatie van de democratie en de rechtsstaat, alsmede van de doelstelling van eerbiediging van de mensenrechten[12] nergens specifiek naar kinderrechten.

De mededeling van de Commissie over de rol van de Europese Unie bij de bevordering van de mensenrechten en de democratisering in derde landen[13] beklemtoont dat 'om de doeltreffendheid van het beleid te waarborgen, […] bij de uitstippeling van het beleid van de Unie op andere gebieden rekening [moet] worden gehouden met de eerbiediging van de mensenrechten en de democratie'. Dergelijke aanpak moedigt aan tot het zoeken naar oplossingen voor het probleem maar kan als lukraak worden bestempeld tenzij de aangewezen organen tussen de andere prioriteiten ook de spots op deze specifieke problemen richten[14].

Het Europees Parlement onderstreept dat risico in zijn resolutie inzake kinderhandel en kindsoldaten en in de resolutie van de Paritaire Parlementaire Vergadering ACS-EU over de rechten van kinderen en in het bijzonder kindsoldaten. Er bestaan twee benaderingen van het onderwerp. Enerzijds een horizontale benadering die de bescherming van de kinderrechten in alle beleidslijnen van de Europese Unie wil opnemen, en anderzijds een benadering met specifieke maatregelen die op de bevordering van de kinderrechten is gericht, met inbegrip van een speciaal daarvoor bedoelde begroting.

Verantwoordelijkheid van bedrijven

De mondialisering heeft de rol van multinationale ondernemingen veranderd. De consument is zich meer bewust, niet alleen van de kwaliteit en prijs van de producten, maar ook van de omstandigheden waarin deze worden vervaardigd. De sociale verantwoordelijkheid van multinationals staat daarom in het centrum van de belangstelling.

In 1997 werd een eerste poging ondernomen om het onderwerp vanuit deze hoek te benaderen met de Driepartijenverklaring betreffende de beginselen in verband met multinationale ondernemingen en het sociaal beleid, aangenomen door de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO) die onder andere naar de naleving van de toegestane minimumleeftijd voor tewerkstelling[15] en de eliminatie van de ergste vormen van arbeid[16] verwijst.

In 2000 legden de OESO-richtsnoeren voor multinationale ondernemingen op verschillende domeinen van de mensenrechten een aantal niet verplichte regels vast die beklemtoonden dat ondernemingen een bijdrage aan de afschaffing van kinderarbeid dienden te leveren[17].

Sinds 2000 wordt ditzelfde doel bovendien door de Verenigde Naties nagestreefd in de vorm van het vijfde beginsel van de Global Compact[18].

Het verslag van de Hoge Commissaris van de VN over de verantwoordelijkheden van transnationale ondernemingen in verband met de mensenrechten, dat in 2003 door de Subcommissie voor de bescherming en bevordering van de mensenrechten werd aangenomen, bevestigt en versterkt de beginselen die voor die datum in verband met kinderarbeid werden verdedigd[19].

A. Gedragscodes voor bedrijven

Naarmate er zich initiatieven tot bescherming van kinderrechten ontwikkelden, ontstonden er meer 'gedragscodes' voor bedrijven om deze te laten wennen aan het argument dat economisch succes hand in hand met de eerbiediging van de kinderrechten kan gaan.

Een positief voorbeeld in dit verband is de cacaosector. In 2000 richtten producenten, vakbonden en andere belanghebbenden in de cacaosector de internationale Global Industry Group (GIG) op. Op het einde van dat jaar ondertekenden zij een protocol in verband met gevallen van uitbuitende kinderarbeid op cacaoplantages in de West-Afrikaanse landen. Het doel van dit protocol bestond erin om tegen juli 2005 doeltreffende en gezaghebbende normen op te stellen voor de teelt van dit specifieke product. Het WACAP-programma[20], in het bredere kader van het IPEC-programma van de IAO, heeft tot doel de ergste vormen van kinderarbeid in de cacaosector en de commerciële landbouw te elimineren en alle kinderen die in gevaarlijke omstandigheden in de cacaosector werkzaam zijn eruit weg te halen. De eerste resultaten van het programma (30 juni 2004) melden dat 250 kinderen uit plantages in de West-Afrikaanse landen werden weggehaald om in september terug naar school te gaan.

Een andere positieve ontwikkeling vond plaats in Pakistan (waar 75 % van de wereldproductie van voetballen is geconcentreerd). De bevindingen van een gezamenlijke studie van de IAO, de Kamers van Koophandel en Nijverheid van Sialkot en de Amerikaanse Raad voor de voetbalindustrie waren bijzonder belangrijk in verband met de kinderen in dat gebied. De Kamers van Koophandel en Nijverheid in Sialkot en de IAO voerden een plan uit om de inzet van kinderen bij de productie (het stikken) van voetballen te beperken en voormalige, jongere arbeiders op te leiden zodat ze in de toekomst meer kans op werk hebben. Volgens ramingen voor de eerste twee jaar zijn de resultaten van dit plan bemoedigend en is het aantal fabrikanten dat eraan deelneemt gestegen[21].

B. Erkenning van de sociale verantwoordelijkheid van bedrijven (CSR)

In dit programma werd grote vooruitgang geboekt met de mededeling van de Commissie inzake de sociale verantwoordelijkheid van bedrijven[22]. CSR werd gedefinieerd als de vrijwillige integratie van sociale en ecologische overwegingen in de bedrijfsactiviteiten van ondernemingen. De idee is dat, als bedrijven erin slagen op een sociaal verantwoorde manier veranderingen te verwezenlijken, dit een positieve invloed op het macro-economische niveau zal hebben. In zijn resolutie over de mededeling van de Commissie over participatie van niet-overheidsactoren in het EG-ontwikkelingsbeleid[23] erkende het Parlement dat CSR een onderdeel van het ontwikkelingsbeleid van de EU is, wat buitengewoon belangrijk was omdat dit indirect een instrument vormt om kinderen tegen economische uitbuiting te beschermen.

Een ander aspect van het probleem is van economische aard. De garantie dat stoffen en producten op een verantwoorde en ethische wijze worden vervaardigd, is een manier om de consument beter bewust te maken van ethische overwegingen bij de aanschaf daarvan. De prijzen van de producten die door de handen van goedkope kinderarbeid worden gemaakt, zijn competitiever. Kinderen mogen niet op het altaar van ontwikkeling en concurrentievermogen worden geofferd. Bijgevolg zijn landen die niet in de kwaliteit van hun werknemers investeren, gedoemd om onderontwikkeld te blijven.

  • [1]  'Het kind wordt onmiddellijk na de geboorte ingeschreven en heeft vanaf de geboorte het recht op een naam, het recht een nationaliteit te verwerven en, voor zover mogelijk, het recht zijn of haar ouders te kennen en door hen te worden verzorgd’, artikel 7 van de het Verdrag inzake de rechten van het kind.
  • [2]  Volgens gegevens van UNICEF kost het in Bangladesh, waar er een wettelijke basis bestaat, 0,20 dollar per kind op een totaal van 5 miljoen kinderen.
  • [3]  Behalen van de millenniumontwikkelingsdoelstellingen als belangrijke doelstelling voor de 2559ste zitting van de Raad van de Europese Unie, Brussel 26 januari 2004, 5519/04 pers 26.
  • [4]  2001/2030(INI) en PB nr. 261 E van 30.10.2003, blz. 0587-0589.
  • [5]  Convention on the Rights of the Child, http://www.unicef.org/crc/crc.htm
  • [6]  Convention concerning Minimum Age for Admission to Employment, http://www.ilo.org/ilolex/cgi-lex/convde.pl?C138
  • [7]  Convention concerning the Prohibition and Immediate Action for the Elimination of the Worst Forms of Child Labour, http://www.ilo.org/ilolex/cgi-lex/convde.pl?C182
  • [8]  African Charter on the Rights and Welfare of the Child,
    http://www.africa-union.org/Official_documents/Treaties_Conventions_en
  • [9]  IPEC - Internationaal Programma voor de Eliminatie van Kinderarbeid
  • [10]  Commissie voor de rechten van het kind (CRC)
  • [11]  Einddocument van de bijzondere zitting van de Algemene Vergadering over kinderen van 10 mei 2002, A world fit for children, deel III / B / 3, artikelen 441-44, http://www.unicef.org/specialsession/wffc/index.html
  • [12]  Verordening (EG) nr. 975/1999, PB L 120 van 8.5.1999, blz. 0001-0007.
  • [13]  COM(2001)0252 def.
  • [14]  Mirjam Van Reisen, Invisible children, Towards integration of children’s rights in EU Member States’ development cooperation policies, 2002
  • [15]  Paragraaf 36, Tripartite Declaration of Principles concerning Multinational Enterprises and Social Policy, http://www.ilo.org/public/english/employment/multi/download/english.pdf.
  • [16]  Inleiding 190, ibid.
  • [17]  Hoofdstuk IV, paragraaf 1b), The OECD Guidelines for Multinational Enterprises, 2000, http://www.oecd.org/dataoecd/56/36/1922428.pdf
  • [18]  http://www.un.org/Depts/ptd/global.htm.
  • [19]  Hoofdstuk II, paragraaf 42, Report of the United Nations High Commissioner on Human Rights on the responsibilities of transnational corporations and related business enterprises with regard to human rights, E/CN. 4/2005/91, 15.2.2005.
  • [20]  West-Afrikaans programma voor commerciële landbouw ter bestrijding van gevaarlijke en uitbuitende kinderarbeid. Dit programma bestrijkt vijf landen in West-Afrika: Ghana, Kameroen, Ivoorkust, Guinee en Nigeria http://www.ilo.org/public/french/region/afpro/yaounde/mdtyaounde/download/wacapsye.pdf.
  • [21]  Bestrijding van kinderarbeid in de voetbalindustrie in Pakistan, From stitching to school
    http://www.ilo.org/public/english/standards/ipec/publ/download/2004_soccerball_en.pdf.
  • [22]  Mededeling van de Commissie inzake de sociale verantwoordelijkheid van bedrijven: een bijdrage van het bedrijfsleven aan duurzame ontwikkeling, COM(2002)0347 def.
  • [23]  Resolutie van het Europees Parlement over de mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement en het Economisch en Sociaal Comité - Participatie van niet-overheidsactoren in het EG-ontwikkelingsbeleid, A5-0249/2003.

ADVIES van de Commissie internationale handel (23.5.2005)

aan de Commissie ontwikkelingssamenwerking

inzake de uitbuiting van kinderen in ontwikkelingslanden, met speciale aandacht voor kinderarbeid
(2005/2004(INI))

Rapporteur voor advies: Sajjad Karim

SUGGESTIES

De Commissie internationale handel verzoekt de ten principale bevoegde Commissie ontwikkelingssamenwerking onderstaande suggesties in haar ontwerpresolutie op te nemen:

1.  beveelt de Commissie aan in alle bilaterale handelsovereenkomsten en strategische partnerschappen een clausule op te nemen over implementatie van fundamentele arbeidsnormen, waaronder het uitbannen van kinderarbeid, met een speciale verwijzing naar de eerbiediging van de minimumleeftijd voor toelating tot arbeid;

2.  steunt de werkzaamheden van de Internationale Arbeidsorganisatie (ILO) en haar samenwerking met de Wereldhandelsorganisatie, ook via een regelmatige dialoog en stelt voor deze uitwisseling verder te versterken;

3.  beveelt de Commissie aan om van de implementatie van de fundamentele arbeidsnormen een vast onderdeel te maken van bilateraal overleg op alle niveaus met zowel landen waar schendingen plaatsvinden als landen die daar middels investeringen en handel bij betrokken zijn;

4.  is verheugd over de voltooiing van het Strategisch partnerschap voor ontwikkelingssamenwerking met de ILO, in het kader waarvan de afschaffing van kinderarbeid, met name van heel jonge kinderen, als hoogste prioriteit voor gezamenlijke acties wordt beschouwd en verzoekt de Commissie zo spoedig mogelijk over te gaan tot implementatie en regelmatig verslag uit te brengen aan het Europees Parlement;

5.  beveelt de Commissie aan om de reikwijdte van de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen te verbreden van investeringen naar handel, het uitvoeringsinstrumentarium te versterken en met regeringen van ontwikkelingslanden afspraken te maken over de manier waarop ondernemingen kunnen bijdragen "aan de feitelijke afschaffing van kinderarbeid";

6.  beveelt de Commissie aan dat zij, indien de regeringen van de ontwikkelingslanden de OESO-richtsnoeren niet naleven, in de klacht inzake de niet-naleving ook de namen openbaar maakt van de ondernemingen en de multinationals die bij de productie van bekende producten gebruik maken van kinderarbeid;

7.  spoort de regeringen van de landen waar internationale ondernemingen gevestigd zijn, aan toe te zien op de implementatie van de OESO-richtsnoeren voor multinationale ondernemingen en geregeld rapporten te publiceren over de bijdrage van deze ondernemingen aan de effectieve afschaffing van kinderarbeid en de implementatie van de fundamentele ILO-arbeidsnormen;

8.  moedigt transnationale ondernemingen aan in hun activiteiten en toeleveringsketens verantwoorde praktijken toe te passen en te bevorderen en om als onderneming sociale verantwoording te nemen, die ontwikkeld zou moeten worden in samenwerking met alle relevante betrokkenen (regeringen, ondernemingen, vakbonden en NGO's); is zich echter bewust van de problemen en nadelen van dergelijke vrijwillige initiatieven; vraagt de Commissie dat zij nagaat of technische bijstand in verband met handel kan worden verstrekt aan ondernemingen en plaatselijke autoriteiten in derde landen;

9.  vraagt de Commissie en de lidstaten dat zij meewerken aan de ontwikkeling van de VN-normen inzake de verantwoordelijkheid van transnationale bedrijven en andere zakelijke ondernemingen met betrekking tot de mensenrechten, zodat deze een effectief algemeen instrument worden tegen kinderarbeid en mogelijke schendingen van mensenrechten door ondernemingen;

10. verzoekt de Commissie met klem de naleving van fundamentele arbeidsnormen als voorwaarde op te nemen voor haar inkoop- en aanbestedingsbeleid; verzoekt de Commissie daartoe een beleid te ontwikkelen dat het ook voor de kleine producenten in ontwikkelingslanden mogelijk maakt aan deze normen te voldoen;

11. steunt de ontwikkeling van initiatieven in de particuliere sector om kinderarbeid af te schaffen, met inbegrip van gedragscodes, en spoort aan tot meer samenwerking, transparantie en samenhang tussen deze initiatieven, die gebaseerd zouden moeten zijn op de fundamentele ILO-arbeidsnormen, en waarop onafhankelijk toezicht zou moeten worden uitgeoefend;

12. steunt de zes volgende door UNICEF voorgestelde maatregelen om een einde te maken aan kinderarbeid:

· onmiddellijke uitbanning van kinderarbeid voor gevaarlijk werk,

· organisatie van gratis en verplicht onderwijs tot 16 jaar,

· uitbreiding van de wettelijke bescherming van kinderen,

· geboorteregistratie van alle kinderen zodat hun leeftijd kan worden vastgesteld zonder mogelijkheid tot fraude,

· verzameling en adequate controle van gegevens, om precies te weten hoeveel kinderen arbeid verrichten,

· opstelling van gedragscodes;

13. is verheugd over de bepaling in de nieuwe SAP+ regeling die aanvullende preferenties biedt aan ontwikkelingslanden die sociale/ILO-normen ratificeren en implementeren en verzoekt de Commissie zorgvuldig toe te zien op de feitelijke implementatie ervan en jaarlijks verslag uit te brengen aan het Parlement;

14. beveelt de Commissie aan te onderzoeken of er adequate wettelijke waarborgen en regelingen op EU-niveau gecreëerd moeten worden aan de hand waarvan EU-importeurs die goederen importeren waarvoor fundamentele ILO-conventies zijn geschonden, o.a. door gebruikmaking van kinderarbeid in de productieketen, vastgesteld en wettelijk vervolgd kunnen worden; vraagt dan ook aan de Commissie dat zij nagaat of er financiële stimulansen kunnen worden gecreëerd voor EU-importeurs die regelmatige en onafhankelijke controles uitvoeren op de vervaardiging van hun producten in alle derde landen die een deel vormen van de productieketen;

15. herinnert eraan dat de overeenkomst van Cotonou een specifieke bepaling bevat inzake handels- en arbeidsnormen die bevestigt dat de partijen zich verbinden tot het naleven van de fundamentele arbeidsnormen en met name de uitbanning van extreme vormen van kinderarbeid; vraagt de Commissie dat zij ervoor zorgt dat artikel 50 van de overeenkomst van Cotonou wordt uitgevoerd;

16. vraagt dat een positieve wisselwerking wordt bevorderd tussen de liberalisering van de internationale handel en de toepassing van de fundamentele arbeidsnormen; beveelt de Commissie aan voor de diverse componenten die verband houden met de invoering van maatregelen voor de liberalisering van de handel en de mogelijke resultaten van de GATS over de gelijke toegang tot sociale diensten en infrastructuur, een beoordeling van de effecten op korte en lange termijn uit te voeren;

17. beveelt de Commissie aan na te gaan welke ondernemingen systematisch en voortdurend gebruik maken van kinderarbeid in een deel van de productie- en toeleveringsketen, en vraagt dat deze lijst ter beschikking wordt gesteld aan EU-importeurs;

18. beveelt de Commissie aan grondig te onderzoeken of het mogelijk is een EU-systeem voor etikettering van in de EU ingevoerde goederen te introduceren waarmee kan worden vastgesteld dat zij zijn vervaardigd zonder gebruik van kinderarbeid in een deel van de productie- en toeleveringsketen, en ervoor te zorgen dat dit systeem in overeenstemming is met de internationale handelsvoorschriften van de WTO; vraagt dat de resultaten van dit onderzoek worden voorgelegd aan de Commissie internationale handel.

PROCEDURE

Titel

De uitbuiting van kinderen in ontwikkelingslanden, met speciale aandacht voor kinderarbeid

Procedurenummer

2005/2004(INI)]

Commissie ten principale

DEVE

Medeadviserende commissie

Datum bekendmaking

INTA

24.2.2005

Nauwere samenwerking

 

Rapporteur voor advies
  Datum benoeming

Sajjad Karim

17.1.2005

Behandeling in de commissie

15.3.2005

18.4.2005

 

 

 

Datum goedkeuring suggesties

23.5.2005

Uitslag eindstemming

voor:

tegen:

onthoudingen:

19

0

0

Bij de eindstemming aanwezige leden

Daniel Caspary, Françoise Castex, Christofer Fjellner, Jacky Henin, Sajjad Karim, Caroline Lucas, Erika Mann, Helmuth Markov, Javier Moreno Sánchez, Georgios Papastamkos, Tokia Saïfi, Johan Van Hecke, Zbigniew Zaleski

Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervangers

Panagiotis Beglitis, Danutė Budreikaitė, Albert Deß, Elisa Ferreira, Maria Martens, Zuzana Roithová

Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervangers (art. 178, lid 2)