VERSLAG over het verzoek om verdediging van de immuniteit en de voorrechten van Umberto Bossi
22.6.2005 - (2004/2101(IMM))
Commissie juridische zaken
Rapporteur: Diana Wallis
1. ONTWERPBESLUIT VAN HET EUROPEES PARLEMENT
over het verzoek om verdediging van de immuniteit en de voorrechten van Umberto Bossi
Het Europees Parlement,
– gezien het op 7 mei 2004 door een advocaat namens de heer Umberto Bossi ingediende verzoek om verdediging van diens immuniteit in verband met een strafprocedure voor de Tribunale di Brescia, waarvan op 22 juli 2004 aan de plenaire vergadering mededeling werd gedaan,
– gelet op de artikelen 9 en 10 van het Protocol van 8 april 1965 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Gemeenschappen, en op artikel 6, lid 2 van de Akte van 20 september 1976 betreffende de verkiezing van de leden van het Europees Parlement door middel van rechtstreekse algemene verkiezingen,
– gelet op de arresten van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 12 mei 1964 en 10 juli 1986[1],
– gelet op artikel 6, lid 3 en artikel 7 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie juridische zaken (A6‑0210/2005),
A. overwegende dat Umberto Bossi lid is geweest van het Europees Parlement gedurende de vierde zittingsperiode (begin van mandaat op 19 juli 1994, geloofsbrieven geverifieerd op 15 november 1994, mandaat afgelopen op 19 juli 1994) en de vijfde zittingsperiode (begin van mandaat op 20 juli 1999, verificatie geloofsbrieven op 15 december 1999, afloop mandaat op 10 juni 2001 wegens onverenigbaarheid),
B. overwegende dat tegen leden van het Europees Parlement geen opsporing kan plaatsvinden, en zij niet kunnen worden aangehouden of vervolgd op grond van de mening of de stem, die zij in de uitoefening van hun ambt hebben uitgebracht[2],
1. besluit de immuniteit en de voorrechten van Umberto Bossi te verdedigen;
2. stelt overeenkomstig artikel 9 van het Protocol en gelet op de procedure in de betrokken lidstaat voor, te verklaren dat de betrokken procedure niet dient te worden voortgezet; verzoekt de betrokken rechterlijke instantie daaraan de passende consequenties te verbinden;
3. verzoekt zijn Voorzitter dit besluit en het verslag van de bevoegde commissie onverwijld aan de Tribunale di Brescia te doen toekomen.
2. ONTWERPBESLUIT VAN HET EUROPEES PARLEMENT
over het verzoek om verdediging van de immuniteit en de voorrechten van Umberto Bossi
Het Europees Parlement,
– gezien het op 7 mei 2004 door een advocaat namens de heer Umberto Bossi ingediende verzoek om verdediging van diens immuniteit in verband met een strafprocedure voor de Tribunale di Bergamo, waarvan op 22 juli 2004 aan de plenaire vergadering mededeling werd gedaan,
– gelet op de artikelen 9 en 10 van het Protocol van 8 april 1965 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Gemeenschappen, en op artikel 6, lid 2 van de Akte van 20 september 1976 betreffende de verkiezing van de leden van het Europees Parlement door middel van rechtstreekse algemene verkiezingen,
– gelet op de arresten van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 12 mei 1964 en 10 juli 1986[1],
– gelet op artikel 6, lid 3 en artikel 7 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie juridische zaken (A6‑0210/2005),
A. overwegende dat Umberto Bossi lid was van het Europees Parlement gedurende de vierde zittingsperiode (begin van mandaat op 19 juli 1994, geloofsbrieven geverifieerd op 15 november 1994, mandaat afgelopen op 19 juli 1994) en gedurende de vijfde zittingsperiode (begin van mandaat op 20 juli 1999, verificatie geloofsbrieven op 15 december 1999, afloop mandaat op 10 juni 2001 wegens onverenigbaarheid),
B. overwegende dat tegen leden van het Europees Parlement geen opsporing kan plaatsvinden, en zij niet kunnen worden aangehouden of vervolgd op grond van de mening of de stem, die zij in de uitoefening van hun ambt hebben uitgebracht[2],
1. besluit de immuniteit en de voorrechten van Umberto Bossi te verdedigen;
2. stelt overeenkomstig artikel 9 van het Protocol en gelet op de procedure in de betrokken lidstaat voor, te verklaren dat de betrokken procedure niet dient te worden voortgezet; verzoekt de betrokken rechterlijke instantie daaraan de passende consequenties te verbinden;
3. verzoekt zijn voorzitter dit besluit en het verslag van de bevoegde commissie onverwijld aan de Tribunale di Bergamo te doen toekomen.
3. ONTWERPBESLUIT VAN HET EUROPEES PARLEMENT
over het verzoek om verdediging van de immuniteit en de voorrechten van Umberto Bossi
Het Europees Parlement,
– gezien het op 7 mei 2004 door een advocaat namens de heer Umberto Bossi ingediende verzoek om verdediging van diens immuniteit in verband met een strafprocedure voor de Pretura circondariale di Milano, waarvan op 22 juli 2004 aan de plenaire vergadering mededeling werd gedaan,
– gelet op de artikelen 9 en 10 van het Protocol van 8 april 1965 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Gemeenschappen, en op artikel 6, lid 2 van de Akte van 20 september 1976 betreffende de verkiezing van de leden van het Europees Parlement door middel van rechtstreekse algemene verkiezingen,
– gelet op de arresten van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 12 mei 1964 en 10 juli 1986[1],
– gelet op artikel 6, lid 3 en artikel 7 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie juridische zaken (A6‑0210/2005),
A. overwegende dat Umberto Bossi lid was van het Europees Parlement gedurende de vierde zittingsperiode (begin van mandaat op 19 juli 1994, geloofsbrieven geverifieerd op 15 november 1994, mandaat afgelopen op 19 juli 1994) en de vijfde zittingsperiode (begin van mandaat op 20 juli 1999, verificatie geloofsbrieven op 15 december 1999, afloop mandaat op 10 juni 2001 wegens onverenigbaarheid),
B. overwegende dat de leden van het Europees Parlement in hun eigen staat een immuniteit tegen gerechtelijke vervolging genieten die gelijkwaardig is aan die welke een lid van het nationale parlement van die staat[2] geniet,
C. overwegende dat in de voor de Pretura circondariale di Milano behandelde zaak, Umberto Bossi zich schuldig had gemaakt aan geweldpleging en bedreiging van ambtenaren van de Italiaanse politie die op last van de openbare aanklager van Verona, huiszoeking verrichtten in het Milanese hoofdkwartier van de Lega Nord,
D. overwegende dat Umberto Bossi op dat moment lid was van het Italiaanse parlement en het Italiaanse Corte Constitutionale op 17 mei 2001 heeft beslist dat hij geen parlementaire immuniteit genoot, overwegende dat beledigingen en daden van wederspannigheid en geweld in geen geval handelingen zijn waarvoor parlementaire voorrechten kunnen gelden,
E. overwegende dat in een dergelijk geval alleen artikel 10 (a) van het Protocol toepassing kan vinden, maar dat leden van het Italiaans parlement in zulke omstandigheden geen parlementaire immuniteit blijken te genieten tegen gerechtelijke vervolging,
1. besluit de immuniteit en voorrechten van Umberto Bossi in verband met de strafprocedure voor de Pretura circondariale di Milano niet te verdedigen.
TOELICHTING
I. Ontvankelijkheid van de verzoeken
Het eerste mandaat van Umberto Bossi als lid van het Europees Parlement duurde van 19 juli 1994 tot 19 juli 1999. Zijn tweede mandaat duurde van 20 juli 1999 tot 10 juni 2001, de dag waarop hij minister werd (onverenigbaarheid in de zin van artikel 6, lid 1, eerste streepje van de Akte betreffende de verkiezing van de leden van het Europees Parlement door directe algemene verkiezingen[3]). Zijn derde mandaat begon op 20 juli 2004. De feiten met betrekking tot de voor de Tribunale di Brescia behandelde strafzaak hebben zich op 26 februari 1996 voorgedaan; de feiten in verband met de voor de Tribunale di Bergamo behandelde zaak op 4 augustus 1995 en de feiten in verband met de voor de Pretura circondariale di Milano behandelde zaak op 18 september 1996. De verzoeken zijn daarom ontvankelijk in de zin van artikel 6, lid 3 van het Reglement van het Europees Parlement, omdat Umberto Bossi ten tijde van de feiten lid was van het Europees Parlement.
II. Inhoud en strekking van de verzoeken
Overeenkomstig artikel 6 van het Reglement heeft de Voorzitter ter vergadering van 22 juli 2004 meegedeeld dat hij van een namens de heer Umberto Bossi optredende advocaat drie verzoeken had ontvangen om verdediging van diens parlementaire immuniteit in verband met procedures voor de Tribunale van Brescia, resp. Bergamo en de Pretura circondariale di Milano.
Overeenkomstig artikel 6, lid 3 heeft de Voorzitter alle verzoeken verwezen naar de Commissie juridische zaken als de bevoegde commissie.
II.1. TRIBUNALE DI BRESCIA
II.1.1. De feiten
Op de avond van 26 februari 1996 hield Umberto Bossi, leider van de Lega Lombarda, een politieke organisatie, en lid van de Italiaanse Kamer van Afgevaardigden, een bijeenkomst in Tradate, waarbij hij een aantal opmerkingen maakte over de rechterlijke macht of, preciezer gezegd, over een vertegenwoordiger daarvan, waarbij hij de volgende uitdrukkingen bezigde: "Die magistraat - ik zal zijn naam niet noemen - is een grote hufter (...) Er zijn van die magistraten die helemaal opgewonden raken als ze mensen in de gevangenis kunnen gooien. Ook in de provincie Varese is er zo een, een grote hufter. Jullie weten allemaal wie ik bedoel". De uitlatingen van de heer Bossi werden in de pers geciteerd, met name in de krant "Il Giorno" en "La Prealpina" van 6 maart 1996.
Op 28 maart 1996 deed de heer Agostino Abate, substituut-openbaar aanklager bij de Tribunale di Varese, aangifte wegens smaad op grond van de in bovengenoemde dagbladen verschenen rapportages.
Wegens de hierboven genoemde feiten werd de heer Bossi beschuldigd van smaad, met als verzwarende omstandigheden dat de uitlatingen in de pers waren gedaan en gericht tegen een ambtenaar in functie (artikel 595 (I) en (III) en artikel 61, lid 10 Wetboek van Strafrecht).
De Tribunale di Brescia verklaarde Umberto Bossi schuldig aan de hem ten laste gelegde smaad en veroordeelde hem tot een gevangenisstraf van een maand en tien dagen, met veroordeling in de kosten van de procedure en tot schadevergoeding aan de beledigde partij.
II.1.2. Toepasselijke bepalingen
Artikel 9 PPI luidt als volgt:
"Tegen de leden van het Europees Parlement kan geen opsporing plaatsvinden, noch kunnen zij worden aangehouden of vervolgd op grond van de mening of de stem, die zij in de uitoefening van hun ambt hebben uitgebracht".
Centraal staat hier dus de vraag of de uitlatingen van de heer Bossi die de aanleiding waren voor de strafprocedure, zijn uitgebracht in de uitoefening van zijn ambt als lid van het Europees Parlement. Het Parlement heeft steeds als grondbeginsel gehanteerd dat immuniteit in geen geval mag worden opgeheven in gevallen waarin de handelingen of uitlatingen waarvan een lid wordt beschuldigd, zijn verricht of uitgebracht in de uitoefening van zijn of haar politieke functie of rechtstreeks met die functie verband hielden. Het recht om zulke verklaringen uit te brengen is van elementair belang voor de rol van een door het volk gekozen parlementslid.
Overeenkomstig deze beginselen stelt de Commissie juridische zaken vast, dat de uitlatingen van de heer Bossi aan te merken zijn als uiting van een mening gedurende een uitwisseling van politieke standpunten.
II.1.3. Conclusie
Op basis van deze overwegingen en na beraadslaging over de redenen die voor of tegen opheffing van de immuniteit pleiten, beveelt de Commissie juridische zaken en interne markt overeenkomstig artikelen 7, lid 2 van het Reglement het Europees Parlement aan, de parlementaire immuniteit van de heer Umberto Bossi te verdedigen.
II.2. TRIBUNALE DI BERGAMO
II.2.1. De feiten
Op de avond van 4 augustus 1995 hield de heer Bossi twee toespraken in het openbaar, in aanwezigheid van enkele honderden omstandigheden, eerst in Brembate Sopra en vervolgens in Albano Sant'Alessandro, in het kader van verschillende Lega-feestelijkheden aldaar.
In de loop van de bijeenkomst in Brembate heeft de heer Bossi, na zijn mening te hebben uiteengezet over kwesties in de Italiaanse politiek van de laatste jaren en over het werk door de politieke partij die hijzelf vertegenwoordigt, zijn kritiek gericht op de "fascisten" met de woorden "Iedereen die in het parlement komt weet dat die politieke groep altijd te koop is geweest, dat zij als politieke kracht worden gebruikt door de rijke kliek rond Andreotti, dat wil zeggen het meest maffiose deel van de Christen-Democraten; dat het altijd dezelfde partij is die haar stemmen daaraan geeft, altijd in elkaars buurt, met elkaar voeling houdend, ik bedoel eigenlijk in duurzame relatie met de maffia, fascisme wil immers zeggen maffioso, is het niet?" (applaus). "Wij moeten ...wij moeten (...) zorgen dat we weten wie er voor de fascisten heeft gestemd, de AN interesseert dat niet etc., maar wij hebben te doen met fascisten. Zij zijn stuk voor stuk vijanden van Lega Nord, bedenk dat goed en prent ze stuk voor stuk in je hoofd. Dat zeg ik, dat doen we als zij stemmen komen ophalen, huis voor huis, want de fascisten hebben wij er na de oorlog uitgegooid." (applaus) "Vijanden van de Lega Nord zijn ze, we moten ze stuk voor stuk aanwijzen, huis voor huis, ze zullen niet ontsnappen, dat tuig". En ook, later in zijn betoog, "En nu moeten we opletten, onthoud hun gezicht, wijs ze aan: ik heb gehoord dat hij fascist stemt, neem ze te grazen, dat lelijke tuig. Het is nu het moment om ze te pakken te nemen. Ze zeggen dat ze naar Mantua willen komen, voor het jongerenfestival. Oh, de arme jongens, arme fascisten, Lombardije is een plaats van fatsoenlijke mensen, maar daag ons niet uit want we eten jullie rauw, fascisten, lelijke stinkende fascisten. Dus voor alle duidelijkheid, dit hebben we gezien, het regime is gevallen en drie dagen later ... ze kunnen zich beter werkelijk rustig houden, die fascisten, als ze geen problemen willen krijgen ... Als zij hier komen ... de fascisten moeten weten dat Napels de plaats is waar zij thuishoren. Laten ze zich niet vergissen, wij worden wilde beesten als er fascisten in de buurt zijn, wij worden wilde beesten!" (applaus) "Ook al camoufleren ze zich als Fini-aanhangers of hoe je ze ook wilt noemen, wij worden beesten, want wij hebben ze in de gaten, die maffiapartijen, ok?"
Volgens artikel 414 van het Italiaanse Wetboek van Strafrecht wordt degene die in het openbaar aanzet tot het begaan van een of meer delicten, alsmede degene die in het openbaar zijn instemming met en goedkeuring van een of meer delicten betuigt, gestraft met gevangenisstraf van ten minste een en ten hoogste vijf jaar.
Deze strafbare feiten zijn in het wetboek opgenomen onder de delicten tegen de openbare orde, zoals de verschillende vormen van samenspanning met het oog op het plegen van strafbare feiten, vernielingen zaakbeschadiging en aantasting van goederen voor openbaar gebruik.
In 1995 was de Bossi tevens lid van het Italiaanse parlement. De Kamer van Gedeputeerden heeft ter zitting van 20 januari 1998 zijn goedkeuring gehecht aan het verslag van de commissie voor machtiging tot gerechtelijke procedures, omdat hij van mening was dat de handelingen waarvan de heer Bossi werd beschuldigd, niet worden gedekt door parlementaire voorrechten in de zin van artikel 68 van de Constitutie.
II.2.2. Toepasselijke bepalingen
Artikel 9 van de PPI luidt als volgt:
"Tegen de leden van het Europees Parlement kan geen opsporing plaatsvinden, noch kunnen zij worden aangehouden of vervolgd op grond van de mening of de stem, die zij in de uitoefening van hun ambt hebben uitgebracht".
Centraal staat hier dus de vraag of de uitlatingen van de heer Bossi die de aanleiding waren voor de strafprocedure, zijn uitgebracht in de uitoefening van zijn ambt als lid van het Europees Parlement.
Het Parlement heeft steeds als grondbeginsel gehanteerd dat immuniteit in geen geval mag worden opgeheven in gevallen waarin de handelingen of uitlatingen waarvan een lid wordt beschuldigd, zijn verricht of uitgebracht in de uitoefening van zijn of haar politieke functie of rechtstreeks met die functie verband hielden. Het recht om zulke verklaringen uit te brengen is van elementair belang voor de rol van een door het volk gekozen parlementslid.
Overeenkomstig deze beginselen stelt de Commissie juridische zaken vast, dat de uitlatingen van de heer Bossi aan te merken zijn als uiting van een mening gedurende een uitwisseling van politieke standpunten.
II.2.3. Conclusie
Op basis van deze overwegingen en na beraadslaging over de redenen die voor of tegen opheffing van de immuniteit pleiten, beveelt de Commissie juridische zaken en interne markt overeenkomstig artikelen 7, lid 2 van het Reglement het Europees Parlement aan, de parlementaire immuniteit van de heer Umberto Bossi te verdedigen.
II.3. PRETURA CIRCONDARIALE DI MILANO
II.3.1. De feiten
De heer Bossi wordt beschuldigd van de strafbare feiten zoals omschreven in de artikelen 110, 337 en 339 van het Wetboek van Strafrecht, te weten geweldpleging en bedreiging, gepleegd tezamen en in vereniging met anderen, met wederzijdse morele steun, materiële bijstand, aanmoediging van elkaars criminele opzet, en verschaffing van de materiële voorwaarden voor het volbrengen van de strafbare handelingen, welke handelingen waren gericht tegen ambtenaren van de nationale politie de algemene onderzoeks- en de speciale operatie-afdeling (DIGOS) van Verona en Milaan, en de algemene misdaadpreventieafdeling van Milaan, die op 18 september 1996 huiszoeking verrichtten in het Milanese hoofdkwartier van de Lega Nord, op last van de openbare aanklager van Verona. Bij deze politieoperatie werden de ambtenaren geduwd, getrokken, geschopt en gestompt. Sommigen werden ook gewond.
In het bijzonder de heer Bossi heeft met geweld aan het uniform getrokken van een inspecteur, en diens jas daarbij gescheurd. Ook heeft hij tezamen met anderen de ambtenaren van de nationale politie gedurende de huiszoeking uitgejouwd, en hen uitgescholden voor "fascisten", "maffiosi", "Pinochet".
Indertijd was de heer Bossi lid van het Italiaans parlement. Na het aanvankelijke besluit van de Kamer van Afgevaardigden (van 16 maart 1999), dat de feiten in geding in de strafprocedure voor de Pretura circondariale di Milano werden gedekt door Italiaanse parlementaire immuniteit, heeft de Corte Constitutionale ter beslechting van een bevoegdheidsconflict tussen het parlement en de Corte di Appelo van Milaan, op grond van artikel 68, lid 1 van de Constitutie dat besluit vernietigd, overwegende dat beledigingen en gewelddadige handelingen in geen geval handelingen zijn waarop parlementaire voorrechten van toepassing kunnen zijn[4].
II.3.2. Toepasselijke bepalingen
Ingevolge het PPI zijn leden van het Parlement beschermd tegen elke vorm van vervolging wegens meningen die zij hebben uitgebracht in de uitoefening van hun ambt (artikel 9) en genieten zij immuniteit gedurende de zittingsperiode van het Europees Parlement onder de in artikel 10 omschreven voorwaarden.
In de onderhavige zaak kan alleen artikel 10 (a) toepassing vinden:
"Tijdens de zittingsduur van het Europees Parlement genieten de leden:
(a) op hun eigen grondgebied, de immuniteiten welke aan de leden van de volksvertegenwoordiging in hun land zijn verleend."
Artikel 10 verwijst naar nationaal recht en daarmee dus naar de nationale immuniteitregelingen in Italië. Artikel 68, lid 1, van de Italiaanse grondwet voorziet in de onschendbaarheid van leden van het parlement die geen verantwoording hoeven af te leggen voor de meningen en stemmen die zij uitbrengen in de uitoefening van hun functies. De onschendbaarheid is vastgelegd in het tweede en derde lid van artikel 68 van de grondwet.
In het onderhavige geval is het tweede lid van artikel 68 van toepassing:
"Zonder toestemming van de Kamer waartoe hij behoort, kan een lid van het parlement niet worden onderworpen aan fouillering of huiszoeking, en evenmin kan hij worden aangehouden of anderszins worden beroofd van zijn persoonlijke vrijheid, of in hechtenis worden gehouden, behalve voor de tenuitvoerlegging van een definitieve veroordeling, of indien op heterdaad betrapt bij het begaan van een misdrijf waarvoor arrestatie verplicht is".
De Commissie juridische zaken is van mening dat hieruit blijkt dat leden van het Italiaans parlement in dergelijke gevallen geen parlementaire immuniteit tegen gerechtelijke procedures genieten.
II.3.3. Conclusie
Op basis van deze overwegingen en na beraadslaging over de redenen die voor of tegen opheffing van de immuniteit pleiten, beveelt de Commissie juridische zaken en interne markt overeenkomstig artikelen 7, lid 2 van het Reglement het Europees Parlement aan, de parlementaire immuniteit van de heer Umberto Bossi niet te verdedigen.
1. PROCEDURE
Titel |
Verzoek om verdediging van de immuniteit en de voorrechten van Umberto Bossi | ||||||
Document- en procedurenummers |
|||||||
Verzoek om verdediging van de immuniteit |
| ||||||
Commissie ten principale |
JURI | ||||||
Reglementsartikel(en) |
Art. 6, lid 3 en art. 7 | ||||||
Rapporteur |
Diana Wallis | ||||||
Vervangen rapporteur |
| ||||||
Behandeling in de commissie |
21.9.2004 |
30.11.2004 |
20.1.2005 |
30.3.2005 |
21.6.2005 | ||
Datum goedkeuring |
21.6.2005 | ||||||
Uitslag eindstemming
|
voor: tegen: |
8 | |||||
Bij de eindstemming aanwezige leden |
Maria Berger, Bert Doorn, Monica Frassoni, Giuseppe Gargani, Kurt Lechner, Klaus-Heiner Lehne, Katalin Lévai, Antonio López-Istúriz White, Antonio Masip Hidalgo, Viktória Mohácsi, Francesco Enrico Speroni, Diana Wallis, Nicola Zingaretti, Jaroslav Zvěřina | ||||||
Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervangers |
Manuel Medina Ortega | ||||||
Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervangers (art. 178, par. 2) |
| ||||||
Datum indiening – A6 |
22.6.2005 |
A6-0210/2005 | |||||
2. PROCEDURE
Titel |
Verzoek om verdediging van de immuniteit en de voorrechten van Umberto Bossi | ||||||
Document- en procedurenummers |
|||||||
Verzoek om verdediging van de immuniteit |
| ||||||
Commissie ten principale |
JURI | ||||||
Reglementsartikel(en) |
Art. 6, lid 3 en art. 7 | ||||||
Rapporteur |
Diana Wallis | ||||||
Vervangen rapporteur |
| ||||||
Behandeling in de commissie |
21.9.2004 |
30.11.2004 |
20.1.2005 |
30.3.2005 |
21.6.2005 | ||
Datum goedkeuring |
21.6.2005 | ||||||
Uitslag eindstemming
|
voor: tegen: |
8 | |||||
Bij de eindstemming aanwezige leden |
Maria Berger, Bert Doorn, Monica Frassoni, Giuseppe Gargani, Kurt Lechner, Klaus-Heiner Lehne, Katalin Lévai, Antonio López-Istúriz White, Antonio Masip Hidalgo, Viktória Mohácsi, Francesco Enrico Speroni, Diana Wallis, Nicola Zingaretti, Jaroslav Zvěřina | ||||||
Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervangers |
Manuel Medina Ortega | ||||||
Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervangers (art. 178, par. 2) |
| ||||||
Datum indiening – A6 |
22.6.2005 |
A6-0210/2005 | |||||
3. PROCEDURE
Titel |
Verzoek om verdediging van de immuniteit en de voorrechten van Umberto Bossi | ||||||
Document- en procedurenummers |
|||||||
Verzoek om verdediging van de immuniteit |
| ||||||
Commissie ten principale |
JURI | ||||||
Reglementsartikel(en) |
Art. 6, lid 3 en art. 7 | ||||||
Rapporteur |
Diana Wallis | ||||||
Vervangen rapporteur |
| ||||||
Behandeling in de commissie |
21.9.2004 |
30.11.2004 |
20.1.2005 |
30.3.2005 |
21.6.2005 | ||
Datum goedkeuring |
21.6.2005 | ||||||
Uitslag eindstemming
|
voor: tegen: |
12 | |||||
Bij de eindstemming aanwezige leden |
Maria Berger, Bert Doorn, Monica Frassoni, Giuseppe Gargani, Kurt Lechner, Klaus-Heiner Lehne, Katalin Lévai, Antonio López-Istúriz White, Antonio Masip Hidalgo, Viktória Mohácsi, Francesco Enrico Speroni, Diana Wallis, Nicola Zingaretti, Jaroslav Zvěřina | ||||||
Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervangers |
Manuel Medina Ortega | ||||||
Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervangers (art. 178, par. 2) |
| ||||||
Datum indiening – A6 |
22.6.2005 |
A6-0210/2005 | |||||
- [1] Zie Jurisprudentie van het Hof 1964, blz. 407, zaak 101/63 (Wagner/Fohrmann en Krier) en Jur. 1986, blz. 2403, zaak 149/85 (Wybot/Faure).
- [2] Artikel 10 (a) van het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Gemeenschappen.
- [3] PB L 278, 8.10.1976, blz. 5-11.
- [4] Zie Corte Costitutionale, 9-17 mei 2001, n. 137.