VERSLAG over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot invoering van normen voor de humane vangst van bepaalde diersoorten met behulp van vallen

13.10.2005 - (COM(2004)0532 – C6-0100/2004 – 2004/0183(COD)) - ***I

Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid
Rapporteur: Karin Scheele

Procedure : 2004/0183(COD)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus :  
A6-0304/2005
Ingediende teksten :
A6-0304/2005
Aangenomen teksten :

ONTWERPWETGEVINGSRESOLUTIE VAN HET EUROPEES PARLEMENT

over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot invoering van normen voor de humane vangst van bepaalde diersoorten met behulp van vallen

(COM(2004)0532 – C6-0100/2004 – 2004/0183(COD))

(Medebeslissingsprocedure: eerste lezing)

Het Europees Parlement,

–   gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2004)0532)[1],

–   gelet op artikel 251, lid 2 en artikel 175, lid 1 van het EG-Verdrag, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C6-0100/2004),

-    gezien het advies van de Commissie juridische zaken over de voorgestelde rechtsgrondslag,

–   gelet op artikel 51 van zijn Reglement,

–   gezien het verslag van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid (A6-0304/2005),

1.  verwerpt het voorstel van de Commissie;

2.  verzoekt de Raad geen gemeenschappelijk standpunt vast te stellen en verzoekt de Commissie haar voorstel in te trekken;

3.  verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

  • [1]  Nog niet in het PB gepubliceerd.

TOELICHTING

Op zich is het streefdoel om op Europees niveau gemeenschappelijke vangstnormen in te voeren voor de jacht met behulp van vallen ten zeerste toe te juichen. Het voorstel van de Commissie vertoont echter zoveel lacunes dat het moeilijk is de tekst door middel van wijzigingen te verbeteren. Daarom stelt de rapporteur voor het Commissievoorstel te verwerpen.

1. Verwerping van het voorstel van de Commissie

Aangezien het voorstel van de Commissie onder het hoofdstuk milieubeleid van het EU-Verdrag valt, is de EU verplicht voor het wetgevingsvoorstel uit te gaan van de laatste stand van de wetenschappelijke kennis. Deze grondslag ontbreekt. Dergelijke onderzoeken hadden al voor de indiening van het voorstel uitgevoerd moeten worden.

2. Amendementen

Schrapping van het begrip "humaan"

Onder bepaalde voorwaarden kunnen vangmethoden en vallen noodzakelijk en in sommige omstandigheden gerechtvaardigd zijn. Dit is echter geen reden om ze als "humaan" te bestempelen.

In de leden 2 en 3 van artikel 5 stelt de Commissie voor dat levende vallen en letale vallen zelfs dan als "humane" vangmethoden kunnen worden aangemerkt wanneer 20% van de gevangen dieren de volgende indicatorverschijnselen vertoont: breuken, doorsnijding van pezen of gewrichtsbanden, ernstige beenvliesabrasie, ernstige externe en interne bloedingen, degeneratie van skeletale spieren, oogletsels, ruggenmergletsels, amputatie en dood. Wat letale vallen betreft, wordt in het voorstel een vangmethode nog als humaan aangemerkt wanneer de doodstrijd van bepaalde diersoorten tot 300 seconden duurt.

Het gebruik van de term "humaan" stoelt op artikel 3, lid 1, van Richtlijn 3254/91, die teruggaat op een resolutie van het Europees Parlement van 1989. In deze richtlijn wordt het gebruik van wildklemmen in de gehele Europese Unie per 1 januari 1995 verboden en wordt een invoerverbod uitgevaardigd voor huiden van dertien diersoorten uit landen waar deze vallen niet verboden zijn of die internationale overeenkomsten betreffende humane vangstnormen niet hebben omgezet.

In 1996 publiceerde een groep deskundigen van de Europese Commissie, waaraan ook Canadezen en Amerikanen deelnamen, een verslag waarin een aantal voorstellen ter verbetering van de vangmethoden werd geformuleerd.

De vallenzetters hebben dit verslag echter krachtdadig van de hand gewezen. Daarna werden de onderhandelingen op politiek niveau, dus zonder deskundigen, tussen de Europese Unie, de VS, Canada en Rusland voortgezet.

De overeenkomst die in 1996 tot stand kwam bevatte geen enkel van de door de Europese deskundigen ingediende verbeteringsvoorstellen. Ook vallen waarin gevangen dieren een doodstrijd van vijf minuten doorstaan, werden als humaan aangemerkt.

De overeenkomst inzake internationaal geldende humane vangstnormen, waar het Commissievoorstel op is gestoeld, kwam er alleen omdat de Europese Commissie een economische oorlog met de VS en Canada wilde vermijden[1].

De vangstnormen van de overeenkomst komen grosso modo overeen met de vangstmethoden die aangewend worden door de Amerikaanse, Canadese en Russische vallenzetters, methoden die ook als humaan worden aangemerkt.

Vermijden van dierproeven

Het wetenschappelijk beproeven van vallen moet geschieden overeenkomstig Richtlijn 86/609 inzake de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten betreffende de bescherming van dieren die voor experimentele en andere wetenschappelijke doeleinden worden gebruikt. Doordat in het voorstel het gebruik van dierproeven wordt voorgeschreven, valt het binnen de werkingssfeer van deze richtlijn.

Volgens de richtlijn zijn dierproeven niet toegelaten wanneer het gestelde doel ook verwezenlijkt kan worden door een wetenschappelijk bevredigend, aanvaardbaar en uitvoerbaar alternatief waar geen levende dieren bij te pas komen. Op geen enkele plaats wordt in het voorstel verwezen naar dergelijke alternatieve beproevingsmethoden. In geen enkele bepaling staat dat gebruik moet worden gemaakt van een eventueel beschikbaar alternatief.

Voorts omvat artikel 22, lid 1 en lid 3 van Richtlijn 86/609 bepalingen met het oog op het vermijden van onnodige herhalingen van proeven en het wederzijds erkennen van de bevindingen van proeven. Ook dat aspect ontbreekt in het voorstel.

Opleiding van vallenzetters

Artikel 8 van het voorstel voorziet weliswaar in een specifieke opleiding van vallenzetters maar gaat niet in detail. Europese gemeenschappelijke normen veronderstellen echter gemeenschappelijke criteria. Voorts hanteert het Commissievoorstel begrippen als "gelijkwaardige praktijkervaring, competentie en kennis" zonder deze echter nauwkeurig te onschrijven.

Afwijkingen

De afwijkingen die zijn geregeld in artikel 6 van het Commissievoorstel moeten streng en restrictief zijn en mogen het voorstel niet ondermijnen.

Bijlage I

De lijst van diersoorten stoelt op geen enkele wetenschappelijke grondslag. Daarom moet de Commissie eerst voor een wetenschappelijke grondslag zorgen en op basis daarvan een nieuwe bijlage I voorstellen.

  • [1]  Rusland was op dat moment nog geen lid van de wereldhandelsorganisatie.

ADVIES VAN DE COMMISSIE JURIDISCHE ZAKEN

Commissie juridische zaken

De voorzitter

Aan de heer Karl-Heinz Florenz, voorzitter

Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid

BRUSSEL

Onderwerp:     Rechtsgrondslag voor het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot invoering van normen voor de humane vangst van bepaalde diersoorten met behulp van vallen (COM(2004)0532 – C6-0100/2004 – 2004/0183(COD))[1]

Geachte heer Florenz,

Op de bijeenkomst van 6 oktober 2005 besloot de Commissie juridische zaken krachtens artikel 35, lid 3 van het Reglement op eigen initiatief te onderzoeken of de rechtsgrondslag voor het bovengenoemde voorstel van de Commissie juist en gepast was.

Dit onderwerp werd vervolgens op diezelfde bijeenkomst door de commissie behandeld, op basis van een mondelinge presentatie van haar rapporteur voor rechtsgrondslagen, de heer López Istúriz White.

Volgens het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen is de keuze van de rechtsgrondslag geen subjectieve aangelegenheid, maar "moet [die] worden gebaseerd op objectieve factoren die toegankelijk zijn voor rechterlijke controle[2]", zoals het doel en de inhoud van de betrokken maatregel[3]. Verder moet de hoofddoelstelling van een maatregel in dezen de doorslag geven[4].

Het lijdt geen twijfel dat de richtlijn overwegend - zelfs nagenoeg uitsluitend - betrekking heeft op het welzijn van bepaalde in het wild levende diersoorten. In dit verband kan erop worden gewezen dat de richtlijn volgens een opmerking in de preambule voorrang geeft aan Verordening (EEG) nr. 3254/91 van de Raad van 4 november 1991 houdende een verbod op het gebruik van de wildklem in de Gemeenschap en op het binnenbrengen in de Gemeenschap van pelzen en producten die zijn vervaardigd van bepaalde in het wild levende diersoorten uit landen waar gebruik wordt gemaakt van de wildklem of andere vangmethoden die niet stroken met de internationale normen voor humane vangst met behulp van vallen[5]. Die verordening is gebaseerd op de artikelen 133 en 175 van het EG-Verdrag, waaruit kan worden afgeleid dat de communautaire wetgever - in ieder geval in 1991 - vond dat het welzijn van in het wild levende dieren binnen het milieubeleid viel. De genoemde verordening is slechts eenmaal in rechte betwist, waarbij de rechtsgrondslag niet in twijfel werd getrokken[6].

Verder wordt in de derde overweging gesteld dat de internationaal overeengekomen normen voor humane vangst "een positief effect [zullen] hebben op het welzijn van de gevangen dieren en zo bijdragen tot de bescherming van wilde diersoorten op het grondgebied van de Gemeenschap en daarbuiten. Door de wilde dieren die in vallen worden gevangen ten behoeve van het wildbeheer en in het kader van de vangst van deze zoogdieren voor natuurbehouddoeleinden, een voldoende welzijnsniveau te garanderen, wordt een bijdrage geleverd aan het realiseren van de doelstellingen van het communautaire milieubeleid. Zodoende draagt de Gemeenschap in het bijzonder bij tot de voorzichtige, duurzame en rationele benutting van de natuurlijke rijkdommen en bevordert zij internationale maatregelen om wereldwijde milieuproblemen het hoofd te bieden."

Dit is een duidelijke verwijzing naar het milieubeleid, dat in artikel 3, lid l van het EG-Verdrag wordt genoemd als een van de activiteiten van de Gemeenschap ("een beleid op het gebied van het milieu").

Bovendien verwijst artikel 1 van de voorgestelde richtlijn naar "wildbeheer, bestrijding van plaagorganismen, de vangst van zoogdieren voor natuurbehoudsdoeleinden" en artikel 6 naar "aanvulling van de wildstand, herintroductie, fok of ... de bescherming van fauna en flora", wat eveneens aspecten zijn van een beleid op het gebied van het milieu.

Daarom ligt het zwaartepunt van de voorgestelde richtlijn in het milieubeleid, zodat artikel 175, lid 1 de enige passende rechtsgrondslag is; hierbij moet ook worden opgemerkt dat het de lidstaten op grond van artikel 176 vrijstaat strengere regels naast de voorgestelde richtlijn te stellen, mits die regels niet strijdig zijn met het Verdrag; dit is in overeenstemming met de doelstelling van de voorgestelde richtlijn.

Op haar bijeenkomst van 6 oktober 2005 heeft de Commissie juridische zaken derhalve bij eenparigheid van stemmen[7] besloten aan te bevelen dat u artikel 175, lid 1 van het EG-Verdrag handhaaft als enige rechtsgrondslag.

Hoogachtend,

Giuseppe Gargani

  • [1]  Nog niet verschenen in het PB.
  • [2]  Zaak 45/86 Commissie tegen Raad [1987] Jurispr. 1439, alinea 11.
  • [3]  Zaak C-300/89 Commissie tegen Raad [1991] Jurispr. I-287, alinea 10.
  • [4]  Zaak C-377/98 Nederland tegen Parlement en Raad [2001] Jurispr. I-7079, alinea 27, met citaat uit zaak C-155/91 Commissie tegen Raad [1993] Jurispr. I-939, alinea's 19-21.
  • [5]  PB L 308, 9.11.1991, blz. 1.
  • [6]  Beschikking van de voorzitter van het Gerecht van eerste aanleg van 12.2.1996 in zaak T-228/95 R Lehrfreund Ltd tegen Raad en Commissie [1996] ECR II-111.
  • [7]  Ter stemming aanwezig waren: Giuseppe Gargani (voorzitter), Antonio López-Istúriz White (rapporteur voor advies ), Maria Berger, Bert Doorn, Nicole Fontaine (namens Piia-Noora Kauppi), Jean-Paul Gauzès (namens Rainer Wieland), Kurt Lechner, Klaus-Heiner Lehne, Hans-Peter Mayer, Manuel Medina Ortega (namens Antonio Masip Hidalgo), Aloyzas Sakalas en Jaroslav Zvěřina.

PROCEDURE

Titel

Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot invoering van normen voor de humane vangst van bepaalde diersoorten met behulp van vallen

Document- en procedurenummers

COM(2004)0532 – C6-0100/2004 – 2004/0183(COD)

Rechtsgrondslag

art. 251, lid 2 en art. 175, lid 1 EG

Reglementsartikel(en)

art. 51

Datum indiening bij EP

30.7.2004

Commissie ten principale
  Datum bekendmaking

ENVI
15.9.2004

Medeadviserende commissie(s)
  Datum bekendmaking

 

 

 

 

 

 

Geen advies
  Datum besluit

 

 

 

 

 

Nauwere samenwerking
Datum bekendmaking

 

 

 

 

 

Rapporteur(s)
  Datum benoeming

Karin Scheele
27.9.2004

 

Vervangen rapporteur(s)

 

 

Vereenvoudigde procedure
  Datum besluit

 

Betwisting rechtsgrondslag
  Datum JURI-advies

JURI
6.10.2005

 

 

 

 

Wijziging financiële voorzieningen
  Datum BUDG-advies

 

 

 

 

 

Raadpleging Europees Economisch en Sociaal Comité
  Datum EP-besluit

 

Raadpleging Comité van de regio's
  Datum EP-besluit

 

Behandeling in de commissie

21.6.2005

13.7.2005

 

 

 

Datum goedkeuring

11.10.2005

Uitslag eindstemming

voor:

tegen:

onthoudingen:

47

3

2

Bij de eindstemming aanwezige leden

Adamos Adamou, Georgs Andrejevs, Irena Belohorská, Johannes Blokland, John Bowis, Frederika Brepoels, Dorette Corbey, Avril Doyle, Mojca Drčar Murko, Edite Estrela, Jillian Evans, Anne Ferreira, Karl-Heinz Florenz, Françoise Grossetête, Satu Hassi, Gyula Hegyi, Mary Honeyball, Marie Anne Isler Béguin, Caroline Jackson, Dan Jørgensen, Urszula Krupa, Peter Liese, Jules Maaten, Roberto Musacchio, Riitta Myller, Vittorio Prodi, Dagmar Roth-Behrendt, Guido Sacconi, Karin Scheele, Carl Schlyter, Horst Schnellhardt, Richard Seeber, Jonas Sjöstedt, María Sornosa Martínez, Antonios Trakatellis, Thomas Ulmer, Anja Weisgerber, Åsa Westlund

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervangers

María del Pilar Ayuso González, Bairbre de Brún, Milan Gaľa, Hélène Goudin, Ambroise Guellec, Jutta D. Haug, Erna Hennicot-Schoepges, Miroslav Mikolášik, Ria Oomen-Ruijten, Pál Schmitt, Robert Sturdy, Phillip Whitehead

Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervangers (art. 178, lid  2)

Véronique Mathieu, Eoin Ryan

Datum indiening– A6

13.10.2005

A6-0304/2005

Opmerkingen

...