VERSLAG over de sociale dimensie van de globalisering
18.10.2005 - (2005/2061(INI))
Commissie werkgelegenheid en sociale zaken
Rapporteur: Mihael Brejc
ONTWERPRESOLUTIE VAN HET EUROPEES PARLEMENT
over de sociale dimensie van de globalisering
Het Europees Parlement,
– gezien de mededeling van de Commissie onder de titel "De sociale dimensie van de globalisering – hoe de EU ertoe bijdraagt dat iedereen er voordeel van heeft"
– gezien het op 24 februari 2004 verschenen rapport van de Wereldcommissie voor de Sociale Dimensie van de Globalisering (WCSDG),
– gelet op artikel 45 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken en de adviezen van de Commissie buitenlandse zaken en de Commissie ontwikkelingssamenwerking (A6‑0308/2005),
A. overwegende dat, hoewel de globalisering veel positieve aspecten heeft en de wereldmarkteconomie dankzij de wetenschappelijke vooruitgang haar grote productiecapaciteit heeft bewezen, het globaliseringsproces zowel in als tussen landen grote economische en sociale onevenwichten creëert, hetgeen gezien de hoge werkloosheid en armoede waarmee talrijke maatschappelijke groepen in de hele wereld te kampen hebben, een groot sociaal probleem is,
B. overwegende dat de globalisering de kloof tussen arm en rijk vergroot; tevens overwegende dat de noodzaak bestaat om in alle lagen van de maatschappij en in alle leeftijdsgroepen zwaar in mensen te investeren, zodat de negatieve effecten kunnen worden tegengegaan,
C. overwegende dat de economie steeds meer wordt gemondialiseerd en gepoliticeerd, terwijl de regelgevende instellingen in ruime mate nationaal of regionaal blijven, en overwegende dat geen enkele bestaande instelling een democratische mogelijkheid tot toezicht op de wereldmarkten biedt of de fundamentele ongelijkheden tussen landen aanpakt,
1. is verheugd over de mededeling van de Commissie, die de mogelijkheid biedt om met het oog op de beleidsvorming van de EU een debat te lanceren over het rapport van de Wereldcommissie voor de Sociale Dimensie van de Globalisering, maar verwacht tegelijkertijd dat de Commissie met concretere voorstellen zal komen voor het interne en externe beleid van de EU op dit gebied;
2. is het eens met de WCSDG, die stelt dat globalisering een proces met een sterke sociale dimensie moet zijn op basis van universeel gedeelde waarden, eerbiediging van de mensenrechten en individuele waardigheid, dat eerlijk, inclusief en democratisch wordt geregeld, voor alle landen en mensen kansen en merkbare voordelen biedt en aan de millenniumontwikkelingsdoelstellingen (MDG's) is gekoppeld;
3. is van oordeel dat de EU een aanzienlijke bijdrage aan dit proces kan leveren, zowel via haar intern als extern beleid, via haar sociale model en haar ontwikkeling op internationaal niveau en via internationale samenwerking op basis van wederzijds respect, een constructieve dialoog en erkenning van onze gezamenlijke toekomst;
4. neemt nota van de in het verslag van de Wereldcommissie opgenomen verwijzing naar de ongelijke verdeling van de voor- en nadelen van de globalisering tussen alle landen van de wereld onderling en in deze landen zelf, en merkt op dat alleen in Azië deze situatie sinds de jaren negentig is verbeterd;
5. is van mening dat de globalisering niet alleen betekent dat de EU buiten Europa een grotere afzetmarkt heeft, maar ook dat met name derdewereldlanden de kans krijgen om ten bate van hun eigen groei-, werkgelegenheids- en sociale insluitingspeil een grotere afzet in de EU te verwezenlijken; erkent dat het gemeenschappelijk landbouwbeleid drastisch moet worden herzien teneinde dit aspect van de globalisering gestalte te geven en teneinde de campagne “Make Poverty History” haar vruchten te laten afwerpen;
6. verzoekt de Commissie en de Raad ervoor te zorgen dat het commercieel, het landbouw- en het buitenlands beleid van de EU op het ontwikkelingsbeleid (artikel 178 van het Verdrag) en op de millenniumontwikkelingsdoelstellingen zijn afgestemd;
7. verzoekt de Europese Unie concrete maatregelen te treffen voor de armoedebestrijding door een coherenter beleid te voeren op het vlak van landbouw en handel, in combinatie met schuldkwijtschelding en hulp;
8. benadrukt dat er een sterk onderling verband bestaat tussen armoede en milieuschade: milieuproblemen, zoals een teruglopende biodiversiteit of klimaatveranderingen, treffen vaak de armste bevolkingsgroepen en verergeren de armoede; vervolgens leidt deze armoede tot nog meer milieuschade omdat er geen alternatief is voor de roofbouw op de natuurlijke rijkdommen; de sociale dimensie van de globalisering moet dan ook samen met de milieudimensie worden bekeken;
9. is verheugd over het tussentijds verslag over de herziening van de Lissabon-strategie en benadrukt dat de herziene Lissabon-strategie een nuttig instrument kan zijn om veel uitdagingen van de globalisering het hoofd te bieden; herhaalt zijn steun voor de Lissabon-strategie waarin de onderlinge afhankelijkheid van de economische, sociale en milieudimensies wordt benadrukt; beschouwt het scheppen van meer en betere banen als een essentiële randvoorwaarde voor de mondiale ontwikkeling van een sociaal rechtvaardige wereld; wijst erop dat sommige aspecten van goede praktijken in de lidstaten als model kunnen dienen voor andere delen in de wereld; wijst er evenwel op dat dit enkel kan wanneer de lidstaten erin slagen de nodige structurele hervormingen door te voeren door wederzijds hun economische ontwikkeling, de werkgelegenheid en het sociaal beleid te versterken en aan te passen; benadrukt dat er nood is aan efficiënt bestuur om deze hervormingen te bereiken en verzoekt de lidstaten en hun regeringen met klem hun verantwoordelijkheid op te nemen om van de herziene Lissabon-strategie een succes te maken; benadrukt voorts de noodzaak tot samenwerking tussen de lidstaten teneinde de investeringen in personele middelen, onderzoek en innovatie naar een hoger plan te brengen; is van mening dat de doelstellingen van de Lissabon-strategie een minimum vormen waartoe de lidstaten zich in ieder geval moeten verplichten;
10. verwelkomt dat de Commissie onderkent dat het concurrentievermogen in de EU alleen op peil kan blijven als er grootschalig in menselijk kapitaal wordt geïnvesteerd, waarbij alle leeftijden aan bod komen, zodat het sociaal welzijn van iedereen verzekerd is; verwacht derhalve concrete maatregelen en voorstellen voor de verwezenlijking van dergelijke investeringen en roept de EU op zich primair te richten op een betere ontwikkeling van kwalificaties op alle niveaus, maar met name voor ongeschoolden, zodat de beroepsbevolking de uit de globalisering voortvloeiende kansen kan benutten en zodat bedrijven die een actief scholingsbeleid voor hun werknemers voeren, kunnen worden ondersteund;
11. benadrukt dat doeltreffende arbeidsmarktregels en socialezekerheidsstelsels niet door alleen de regering kunnen worden gerealiseerd; daarbij moeten de sociale partners worden betrokken, die immers de mogelijkheid hebben aan het besluitvormingsproces op nationaal en Europees niveau deel te nemen; is van mening dat de mogelijkheden en het vermogen van werkgevers- en werknemersorganisaties om een constructieve sociale dialoog aan te gaan, verder moeten worden uitgebouwd, omdat dit van essentieel belang is om de mogelijk negatieve sociale gevolgen van herstructureringen zoveel mogelijk in te perken en aan te pakken. Dit is tevens een randvoorwaarde, wil de EU op de negatieve gevolgen en positieve kansen van de globalisering kunnen anticiperen;
12. benadrukt het belang van eerbiediging en naleving van de Universele Verklaring van de rechten van de mens; wijst op de onderlinge afhankelijkheid en ondeelbaarheid van alle mensenrechten, waaronder die rechten betreffende de economie, het sociale leven en het milieu, en op het belang van de fundamentele arbeidsnormen (CLS) van de IAO betreffende de bestrijding van discriminatie op het werk en van dwangarbeid, de vrijheid van vereniging, het recht op collectieve onderhandeling en de afschaffing van kinderarbeid; wijst erop dat op dit moment niet voldoende de hand wordt gehouden aan de beginselen van de Universele Verklaring en de CLS;
13. wijst op het standpunt van de WCSDG dat met betrekking tot de CLS de realiteit vaak niet overeenstemt met beslissingen en politieke praktijken; verzoekt de Raad, de Commissie en de lidstaten alles in het werk te stellen om de CLS zowel in hun intern als extern beleid te bevorderen en ervoor te zorgen dat geen enkel aspect van dit intern of extern beleid de toepassing van deze normen belemmert; wijst op de kans voor de EU om de CLS te bevorderen via bilaterale en regionale overeenkomsten, ontwikkeling en externe samenwerking, handelsbeleid dat markttoegang voor ontwikkelingslanden mogelijk maakt, bevordering van privé-initiatieven voor sociale ontwikkeling en bevordering van goed bestuur op wereldvlak;
14. vraagt dat voor sociale rechten en dialoog, eerbiediging van de mensenrechten, de heerschappij van het recht, de bescherming van de rechten van het kind en vooral van het recht op onderwijs meer plaats wordt ingeruimd in de verschillende externe programma's van de EU opdat er in de ontwikkelingslanden voorrang zou worden gegeven aan democratisering en de invoering van de rechtsstaat, omdat beide noodzakelijk zijn voor een duurzame ontwikkeling (cf. Top van Johannesburg in 2002);
15. verzoekt de Commissie met klem er via bilaterale overeenkomsten voor te zorgen dat ten minste de IAO-normen worden nageleefd, zodat onmenselijke arbeidsomstandigheden en misbruik van vrouwen en kinderen in de betrokken landen worden voorkomen;
16. is verheugd over het voorstel van de Commissie dat bilaterale betrekkingen positieve stimuli kunnen bevatten voor producten die aan bepaalde sociale normen voldoen; is verheugd over het voorstel van de Commissie voor "gezamenlijke bilaterale waarnemingscentra" voor de behandeling van en het toezicht op de sociale dimensie van de globalisering in bilaterale overeenkomsten; verzoekt de Commissie te komen met een voorstel over sociale keurmerken; meent ook dat de Unie haar bilaterale betrekkingen moet gebruiken om de aanbevelingen van de WCSDG te promoten, zodat banen die naar offshoregebieden of buiten de EU worden overgeheveld, niet terechtkomen bij sweatshops in de derde wereld, maar er integendeel kwalitatief hoogstaande banen worden gecreëerd waardoor mede de levensomstandigheden van arbeiders en hun families in de betrokken landen verbeteren;
17. verzoekt de Commissie in deze context al haar bestaande bilaterale overeenkomsten te herzien, met name alle economische en visserijpartnerschapsovereenkomsten, teneinde ervoor te zorgen dat deze volledig stroken met de MDG's en het beginsel van duurzame ontwikkeling;
18. is verheugd over het voorstel van de Commissie, dat de Commissie, de Raad en de lidstaten de IAO de status van waarnemer proberen te geven in de WTO om de kwaliteit van de interinstitutionele dialoog te verbeteren; wijst erop dat het Parlement in zijn resolutie van 4 juli 2002[1] de instellingen en de lidstaten reeds heeft opgeroepen dit te proberen te bereiken en verzoekt hen nu vorderingen te maken op dit gebied; verzoekt de Commissie, de Raad en de lidstaten voorts ernaar te streven dat de IAO-normen voor alle WTO-leden bindend worden;
19. is van oordeel dat behoorlijk werk overeenkomstig de agenda inzake behoorlijk werk van de IAO een prioritaire kwestie moet zijn op nationaal, EU- en wereldvlak; en benadrukt dat de garantie van behoorlijk werk -met inbegrip van arbeidsrechten, sociale bescherming en gelijkheid tussen mannen en vrouwen- onontbeerlijk is om armoede werkelijk uit te bannen; onderstreept evenwel dat dit doel niet is opgenomen in het buitenlands beleid van de EU, noch in het financieel, monetair en internationaal handelsbeleid van de Unie;
20. meent dat de EU als wereldspeler het voortouw moet nemen bij het uitdragen van de agenda "Behoorlijk werk voor allen en een behoorlijk pensioen voor allen"; benadrukt dat een zeker minimum aan normen inzake arbeidsrechten en sociale bescherming moet worden vastgesteld en aangehouden als sociaal-economisch uitgangspunt waarmee alle landen ter wereld op de lange termijn duurzame welvaart kunnen bereiken, en onderstreept dat werk, werkgelegenheid en "behoorlijk werk" idealiter zo spoedig mogelijk als de centrale punten van een negende millenniumdoelstelling zouden moeten worden goedgekeurd;
21. is het eens met de WCSDG dat de millenniumontwikkelingsdoelstellingen een eerste stap zijn om een sociaal-economische basis voor de wereldeconomie te leggen, en met de Commissie dat de coherentie van het EU-beleid op dit gebied moet worden vergroot; verwacht dat de Commissie concrete voorstellen zal doen over hoe dit moet worden verwezenlijkt; onderstreept dat het weinig nut heeft het sociale acquis van de EU te verlagen teneinde het internationale concurrentievermogen te behouden, maar dat het beter zou zijn de productiviteit en het onderwijs te verbeteren zodat in de EU een hoger inkomensniveau behouden blijft;
22. wijst erop dat regionaal niveau het geschikte niveau is om sociale modellen te verbeteren en de uitdagingen van de globalisering aan te pakken; wijst erop dat de solidariteit die bestaat tussen de lidstaten van de EU en de nauwere betrekkingen tussen de EU en de aangrenzende landen in het kader van het Europees nabuurschapsbeleid als voorbeeld kunnen dienen voor andere delen in de wereld; gelooft dat de partnerschappen van de EU een sociale pijler (voor onder meer arbeidsnormen) moeten omvatten;
23. verwacht dat de Commissie EU-fondsen zal aanwenden om negatieve resultaten te neutraliseren, alsmede om de kwetsbaardere regio’s en industriële sectoren en de zwakkere groepen van de arbeidsbevolking nieuwe perspectieven te bieden; verwacht dat de Commissie adequate maatregelen zal nemen om te voorkomen dat bedrijven hun activiteiten alleen naar elders verplaatsen om structurele of andere fondsen te krijgen en eist dat er stelselmatig op wordt toegezien, dat langetermijndoelstellingen bij de verdeling van dergelijke fondsen worden gehaald;
24. onderstreept het belang van eerlijke handel bij het streven naar uitbanning van de armoede in landelijke gebieden en dringt er bij de Commissie op aan haar belofte om de eerlijkehandelsproducenten en hun distributeurs in de EU-landen meer technische en financiële steun te bieden, concrete invulling te geven;
25. benadrukt dat de ontwikkelings- en minst ontwikkelde landen voortdurend onder de aandacht van de WTO moeten staan zodat steeds rekening wordt gehouden met hun relatief zwakke positie in het internationale handelssysteem;
26. benadrukt dat de sociale dimensie van de globalisering om een herziening van het WTO-stelsel vraagt; benadrukt voorts dat WTO-overeenkomsten in het licht van hun economische, sociale en ecologische impact moeten worden geëvalueerd en dat de criteria van "noodzakelijkheid" in de overeenkomsten betreffende technische handelsbelemmeringen en in andere overeenkomsten moeten worden vervangen door criteria van "duurzaamheid";
27. benadrukt dat een zinvolle vorm van democratisch toezicht op de WTO moet worden gevonden, dat wil zeggen dat gekozen vertegenwoordigers en parlementen een daadwerkelijke wetgevende controle kunnen uitoefenen;
28. benadrukt het belang van de beleidssamenhang en is het met de Commissie eens dat de EU ernaar moet streven consistenter op te treden in de Verenigde Naties, de IAO, Bretton Woods en andere internatíonale instellingen; vraagt de Commissie ook om ernaar te streven dat andere IAO-lidstaten komen tot de nodige beleidssamenhang bij andere internationale organisaties, met name de WTO; is van mening dat de universeel erkende minimale arbeidsnormen voor deze organisaties prioritair moeten worden; is van oordeel dat de invloed van de EU om een ontwikkelingsmodel te bevorderen dat de sociale dimensie, in het bijzonder de CLS, volledig integreert, zal vergroten door een uniforme aanwezigheid in de multilateraal bestuurde instellingen;
29. beklemtoont dat om sociale vooruitgang in de derde wereld te ondersteunen, een sterkere VN onontbeerlijk is; moedigt de lidstaten daarom aan de huidige voorbereidingen voor hervorming van de VN te ondersteunen; benadrukt dat er een vernieuwde en versterkte Economische en Sociale Raad van de VN (ECOSOC) – idealiter gerestructureerd tot een Raad voor menselijke ontwikkeling, met de bevoegdheid om de werkzaamheden van het IMF, de Wereldbank, de WTO en de ILO enerzijds en van het VN-ontwikkelingsprogramma (UNDP) en het VN-milieuprogramma (UNEP) anderzijds te coördineren – de beleidssamenhang moet verzekeren die nodig is om de millenniumontwikkelingsdoelstellingen te halen en, meer in het algemeen, de globalisering als hefboom te laten werken voor sociale vooruitgang;
30. is het eens met de WCSDG dat het parlementair toezicht op het multilateraal stelsel geleidelijk moet worden uitgebreid; is verheugd over het voorstel tot oprichting van een parlementaire groep voor coherentie en consistentie tussen het economisch, sociaal en ecologisch beleid op wereldvlak, die geïntegreerd toezicht van de belangrijkste internationale organisaties moet ontwikkelen; beschouwt dit als een kans voor het Europees Parlement om betrokken te worden bij de parlementaire groep en bij te dragen aan het maximaliseren van de voordelen van de globalisering voor alle sociale groepen;
31. is het met de Commissie eens dat de particuliere sector en particuliere initiatieven, de oprichting en mobilisatie van belangengroepen en globale maatregelen van de diverse sociale instellingen (bijvoorbeeld NGO’s) een belangrijke bijdrage kunnen leveren aan de bevordering van goed sociaal bestuur; is verheugd over de steun van de Commissie aan de OESO-richtsnoeren voor multinationale ondernemingen, die bakens uitzetten voor verantwoord ondernemen; steunt het voorstel van de Commissie om de richtsnoeren uitgebreider toe te passen door er in bilaterale overeenkomsten naar te verwijzen; is het eens met de Commissie dat de richtsnoeren strikter en consistenter moeten worden toegepast; verzoekt de Commissie te blijven sensibiliseren voor goede praktijken en voor bestaande instrumenten zoals de OESO-richtsnoeren;
32. is van mening dat kleine en middelgrote ondernemingen niet van actieve deelname aan de geglobaliseerde economie mogen worden uitgesloten en spoort de Commissie dan ook aan om maatregelen ter bevordering van de netwerkactiviteiten van dergelijke ondernemingen te treffen; verzoekt daarnaast om de nodige wijzigingen van de statuten van Europese bedrijven en coöperaties zodat dit type ondernemingen ten volle aan de geglobaliseerde economie kan deelnemen;
33.wijst erop dat de WCSDG aanbeveelt dat de IAO een wereldmultistakeholderforum over maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO) bijeenroept; wijst erop dat de WCSDG erkent dat er scepsis bestaat over de reële impact van MVO-regelingen; suggereert dat de Commissie verdere sensibiliseringsacties onderneemt om MVO in het bedrijfsleven te bevorderen;
34. merkt op dat de inspanningen van de Commissie om multinationals op hun sociale verantwoordelijkheid te wijzen tot nu toe weinig effect hebben gehad; verzoekt de Commissie dan ook voorstellen te doen omtrent de wijze waarop het verplichte karakter van de sociale verantwoordelijkheid van het bedrijfsleven (Corporate Social Responsibility, CSR) kan worden versterkt, en kan worden voorkomen dat bedrijven die dit aspect zelf links laten liggen, wel meeprofiteren van de inspanningen van andere bedrijven;
35. wijst op de noodzaak om een migratiebeleid te formuleren dat gebaseerd is op het Internationaal Verdrag inzake de bescherming van de rechten van alle migrerende werknemers en hun gezinsleden, zodat enerzijds aan de behoeften van de arbeidsmarkt wordt tegemoetgekomen, terwijl anderzijds de rechten van migrerende werknemers en hun gezinsleden afdoende worden beschermd;
36. merkt op dat migratie bij het debat over de globalisering een belangrijk, maar tevens gevoelig punt is dat pas adequaat kan worden aangepakt als alle lidstaten het eens zijn geworden over een gemeenschappelijke erkennings- en integratieprocedure;
37. wijst op de noodzaak ervoor te zorgen dat de mensen beter worden voorgelicht over zowel de voordelen als de uitdagingen van de globalisering en benadrukt het belang van het onderwijs en de media terzake; meent dat het democratisch tekort als gevolg van de globalisering de angst voor globalisering vergroot en dat een sociale dialoog de mogelijkheden tot democratische deelname van burgers kan verbeteren;
38. dringt er bij de Raad en de Commissie op aan om ter bevordering van al deze processen de nodige middelen en investeringen aan te wenden;
18. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de regeringen en parlementen van de lidstaten en van de toetredings- en kandidaatlanden.
- [1] PB C 271 E, 12.11.2003, blz. 598.
TOELICHTING
Achtergrond
De mededeling van de Commissie COM(2004)0383 beschrijft in het kort de bestaande acties die de Unie heeft ondernomen op het gebied van de sociale dimensie van de globalisering en doet voorstellen voor een aantal veranderingen. Zij wil een eerste bijdrage leveren aan het debat, dat op gang is gebracht door de publicatie van het rapport van de Wereldcommissie voor de Sociale Dimensie van de Globalisering (WCSDG). De WCSDG werd in het leven geroepen door de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO) en heeft op 24 februari 2004 een gezaghebbend rapport uitgebracht waarin de sociale gevolgen van de globalisering worden geanalyseerd.
Het rapport van de WCSDG stuurt een kritische maar positieve boodschap om het huidige globaliseringspad te veranderen. Het rapport gaat ervan uit dat de wereldmarkteconomie haar grote productiecapaciteit heeft bewezen en dat deze, indien ze verstandig wordt beheerd, kan leiden tot een ongekende materiële vooruitgang, productievere en betere jobs voor iedereen kan creëren en in aanzienlijke mate kan bijdragen tot terugdringing van de armoede in de wereld. Het beweert evenwel dat het huidige globaliseringsproces zowel in als tussen landen onevenwichtigheden creëert en dat de globalisering in de ogen van de grote meerderheid van mannen en vrouwen niet tegemoetkomt aan hun elementaire en gewettigde hoop op behoorlijke jobs en een betere toekomst voor hun kinderen. Ook wijst het erop dat zelfs in economisch succesvolle landen, bepaalde werknemers en gemeenschappen een omgekeerde invloed ondervinden van de globalisering.
De mededeling van de Commissie behandelt de bijdrage die de EU zowel via haar extern als intern beleid kan leveren door het globaliseringsproces vorm te geven en het voor iedereen eerlijker te maken. Het behandelt het economisch en sociaal model van de EU, haar bilaterale en regionale betrekkingen (inclusief het nabuurschapsbeleid, mensenrechten en migratie), ontwikkeling en externe samenwerking, het handelsbeleid, de bevordering van initiatieven voor sociale ontwikkeling en governance op wereldvlak.
De sociale dimensie van de globalisering is een zeer ruim thema. Dit verslag concentreert zich bijgevolg op de elementen die volgens de rapporteur het relevantst zijn voor de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken.
Op EU-niveau te ondernemen acties
(i) Intern beleid
Het EU-model heeft altijd de nadruk gelegd op een sterke sociale dimensie in de economische integratie, wat terug te vinden is in de Lissabon-agenda die de staatshoofden en regeringsleiders in 2000 hebben goedgekeurd. Hoewel wordt aangenomen dat het Europees sociaal model niet in alle details naar andere delen van de wereld kan worden gekopieerd, kunnen bepaalde aspecten van goede praktijken evenwel in andere delen van de wereld worden overgenomen. Om dit mogelijk te maken, moeten de lidstaten er echter voor zorgen dat de herziene Lissabon-agenda een succes wordt en moeten zij hun verantwoordelijkheid nemen om de noodzakelijke hervormingen in de praktijk toe te passen.
(ii) Extern beleid
De WCSDG meldt dat ofschoon de internationale gemeenschap in het algemeen de waarde van fundamentele arbeidsnormen (CLS) aanvaardt, de realiteit op de werkvloer vaak niet overeenstemt met de toezeggingen die op het hoogste politieke niveau zijn gedaan. Er heerst nog alom discriminatie en er vinden flagrante schendingen van de arbeids- en vakbondsrechten plaats. De rapporteur verzoekt de Commissie, de Raad en de lidstaten in hun intern en extern beleid fundamentele arbeidsnormen te bevorderen en ervoor te zorgen dat geen enkel aspect van hun intern of extern beleid de toepassing van deze rechten belemmert.
Het Parlement heeft de Commissie, de Raad en de lidstaten reeds verzocht ernaar te streven de IAO de status van waarnemer te geven in de Wereldhandelsorganisatie (WTO)[1]. De rapporteur is verheugd over het voorstel van de Commissie terzake, maar verzoekt de instellingen nu vorderingen te maken op dit gebied.
Hoewel het terugdringen van de werkloosheid een belangrijk doel is in tal van landen, volstaat dit op zich echter niet. Heel wat mensen hebben immers een voltijdse, maar onaanvaardbare baan. Werkgelegenheid moet vrij kunnen worden gekozen en een inkomen bieden dat volstaat om aan economische basisbehoeften te voldoen. Rechten en vertegenwoordiging moeten worden geëerbiedigd, er moet elementaire zekerheid zijn op basis van een of ander socialezekerheidsstelsel en er moeten adequate arbeidsomstandigheden worden gewaarborgd. Deze belangrijke elementen van de VN-agenda voor "behoorlijk werk" moeten op alle niveaus een prioriteit zijn.
De rapporteur benadrukt het belang van beleidssamenhang bij de internationale instellingen.
Ondernemingen geven de arbeidswereld vorm en beïnvloeden de sociale en economische omgeving waarin mensen leven. De rapporteur steunt daarom de bevordering van maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO) en verzoekt de Commissie te sensibiliseren voor bestaande goede praktijken en instrumenten zoals de OESO-richtsnoeren. Ook is het nodig dat de Commissie het bedrijfsleven blijft sensibiliseren voor de economische argumenten van MVO.
De mensen zijn zich over het algemeen niet volledig bewust van de gevolgen van de globalisering. Daarom benadrukt de rapporteur het grote belang van onderwijs en media om het publiek goed voor te lichten over deze processen.
De rapporteur is verheugd over het voorstel tot oprichting van een parlementaire groep voor multilateraal toezicht op de coherentie en consistentie tussen het economisch, sociaal en milieubeleid op wereldvlak. Dit kan voor het Europees Parlement een echte kans zijn om een actieve rol te spelen bij het uitstippelen van de toekomstige ontwikkeling van de globalisering en bij de positieve aanwending van haar potentieel.
4.10.2005
ADVIES VAN DE COMMISSIE BUITENLANDSE ZAKEN
aan de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken
inzake de sociale dimensie van de globalisering
(2005/2061(INI))
Rapporteur voor advies: Poul Nyrup Rasmussen
SUGGESTIES
De Commissie buitenlandse zaken verzoekt de ten principale bevoegde Commissie werkgelegenheid en sociale zaken de volgende suggesties in haar ontwerpresolutie op te nemen:
1. verwelkomt nadrukkelijk het verslag van de Wereldcommissie inzake de sociale dimensie van de globalisering (WCSDG) en steunt haar conclusies; erkent het belang van concurrentievermogen bij het veiligstellen van banen en benadrukt dat behoorlijk werk garanderen -met inbegrip van arbeidsrechten, sociale bescherming en gelijkheid tussen mannen en vrouwen- onontbeerlijk is om armoede werkelijk uit te bannen; onderstreept evenwel dat dit doel niet is opgenomen in het buitenlands beleid van de EU, noch in het financieel, monetair en internationaal handelsbeleid van de Unie; meent dan ook dat ‘Behoorlijk werk voor allen’ en "Een behoorlijk pensioen voor allen" een gezamenlijk streven moet zijn in het binnen- en buitenlands beleid van de Unie;
2. meent dat de EU als wereldspeler het voortouw moet nemen bij het uitdragen van de agenda "Behoorlijk werk voor allen en een behoorlijk pensioen voor allen"; benadrukt dat een zeker minimum aan normen inzake arbeidsrechten en sociale bescherming moet worden vastgesteld en aangehouden als sociaal-economisch uitgangspunt waarmee alle landen ter wereld op de lange termijn duurzame welvaart kunnen bereiken, en onderstreept dat werk, werkgelegenheid en "behoorlijk werk" idealiter zo spoedig mogelijk als de centrale punten van een negende millenniumdoelstelling zouden moeten worden goedgekeurd;
3. benadrukt dat de centrale arbeidsnormen (core labour standards) van de Internationale Arbeidsorganisatie (ILO) onontbeerlijk zijn en dringt erop aan dat de EU gebruikmaakt van haar uitgebreide bilaterale betrekkingen om deze te bevorderen; meent dat de eerbiediging en tenuitvoerlegging van de centrale arbeidsnormen van de ILO een absolute vereiste voor het WTO-lidmaatschap dient te zijn en dat de ILO in de WTO de status van waarnemer zou moeten hebben; meent ook dat de Unie haar bilaterale betrekkingen moet gebruiken om de aanbevelingen van de WCSDG te promoten, bijvoorbeeld door erop te letten dat werk dat door de EU is uitbesteed of buiten de EU wordt verricht, niet terechtkomt in sweatshops in de derde wereld, maar dat er kwalitatief hoogstaande banen worden gecreëerd waarmee de levensomstandigheden van arbeiders en hun families in de betrokken landen verbeteren; onderstreept bovendien dat volkeren, maatschappijen en naties alleen de vruchten van de globalisering kunnen plukken bij goed politiek bestuur, een gezonde en doeltreffend opererende staat, een sterk maatschappelijk middenveld, fundamentele democratische vrijheden en een vruchtbare sociale dialoog, en dat de Unie deze factoren in haar bilaterale betrekkingen een hoge prioriteit moet geven;
4. onderstreept dat het van essentieel belang is dat de EU, de lidstaten en alle internationale instellingen die zich met economisch beleid en ontwikkeling bezighouden – zoals het IMF, de Wereldbank, de WTO, de ILO en het VN-ontwikkelingsprogramma (UNDP) – hun beleid op elkaar afstemmen om te garanderen dat er vorderingen worden gemaakt in de ontwikkelingslanden zodat iedereen waar ook ter wereld van de globalisering kan profiteren; benadrukt dat deze organisaties om efficiënt te zijn dezelfde doelstellingen moeten nastreven; verwelkomt derhalve de concrete voorstellen van de WCSDG om een meer samenhangend beleid na te streven; verwelkomt ook de ambitie van de Commissie om grotere samenhang tussen de internationale financiële instellingen te waarborgen en om binnen deze instellingen met één stem te spreken; benadrukt dat de EU een veel sterkere wereldspeler zal zijn als zij eensgezind met de multilaterale instellingen optreedt;
5. beklemtoont dat om sociale vooruitgang in de derde wereld te ondersteunen, een sterkere VN onontbeerlijk is voor een dergelijk systeem; moedigt de lidstaten daarom aan de huidige voorbereidingen voor hervorming van de VN te ondersteunen; benadrukt dat er een vernieuwde en versterkte ECOSOC – die idealiter als een Raad voor menselijke ontwikkeling fungeert met de bevoegdheid om de werkzaamheden van het IMF, de Wereldbank, de WTO en de ILO enerzijds en van het VN-ontwikkelingsprogramma (UNDP) en het VN-milieuprogramma (UNEP) anderzijds te coördineren – nodig is om voor het coherente beleid te zorgen dat vereist is om de millenniumontwikkelingsdoelstellingen te halen en, meer in het algemeen, om de globalisering als instrument voor sociale vooruitgang te gebruiken.
PROCEDURE
Titel |
De sociale dimensie van de globalisering | |||||
Procedurenummer |
||||||
Commissie ten principale |
EMPL | |||||
Medeadviserende commissie Datum bekendmaking |
AFET | |||||
Nauwere samenwerking |
| |||||
Rapporteur voor advies |
Poul Nyrup Rasmussen | |||||
Behandeling in de commissie |
14.9.2005 |
4.10.2005 |
|
|
| |
Datum goedkeuring suggesties |
4.10.2005 | |||||
Uitslag eindstemming |
voor: tegen: onthoudingen: |
39 | ||||
Bij de eindstemming aanwezige leden |
Panagiotis Beglitis, Bastiaan Belder, Monika Beňová, Elmar Brok, Philip Claeys, Simon Coveney, Anna Elzbieta Fotyga, Jas Gawronski, Ana Maria Gomes, Alfred Gomolka, Richard Howitt, Jana Hybášková, Anna Ibrisagic, Toomas Hendrik Ilves, Ioannis Kasoulides, Helmut Kuhne, Joost Lagendijk, Vytautas Landsbergis, Francisco José Millán Mon, Annemie Neyts-Uyttebroeck, Justas Vincas Paleckis, Tobias Pflüger, João de Deus Pinheiro, Bernd Posselt, Raül Romeva i Rueda, Libor Rouček, José Ignacio Salafranca Sánchez-Neyra, Gitte Seeberg, Marek Maciej Siwiec, István Szent-Iványi, Paavo Väyrynen, Inese Vaidere, Ari Vatanen, Jan Marinus Wiersma, Karl von Wogau, Luis Yañez-Barnuevo García, Josef Zieleniec | |||||
Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervangers |
Árpád Duka-Zólyomi, Jaromír Kohlíček, Rihards Pīks, Aloyzas Sakalas, Inger Segelström, Csaba Sándor Tabajdi | |||||
Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervangers (art. 178, lid 2) |
| |||||
2.9.2005
ADVIES VAN DE COMMISSIE ONTWIKKELINGSSAMENWERKING
aan de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken
inzake de sociale dimensie van de globalisering
(2005/2061(INI))
Rapporteur voor advies: Marie-Hélène Aubert
SUGGESTIES
De Commissie ontwikkelingssamenwerking verzoekt de ten principale bevoegde Commissie werkgelegenheid en sociale zaken onderstaande suggesties in haar ontwerpresolutie op te nemen:
1. is van mening dat kleine en middelgrote ondernemingen niet van actieve deelname aan de geglobaliseerde economie mogen worden uitgesloten en spoort de Commissie dan ook aan om maatregelen ter bevordering van de netwerkactiviteiten van dergelijke ondernemingen te treffen; verzoekt daarnaast om de nodige wijzigingen van de statuten van Europese bedrijven en coöperaties zodat dit type ondernemingen ten volle aan de geglobaliseerde economie kan deelnemen;
2. vraagt dat voor sociale rechten en dialoog, eerbiediging van de mensenrechten, de heerschappij van het recht, de bescherming van de rechten van het kind en vooral van het recht op onderwijs meer plaats wordt ingeruimd in de verschillende externe programma's van de EU opdat er in de ontwikkelingslanden voorrang zou worden gegeven aan democratisering en de invoering van de rechtsstaat, omdat beide noodzakelijk zijn voor een duurzame ontwikkeling (cf. Top van Johannesburg in 2002);
3. verzoekt de Europese Unie concrete maatregelen te treffen voor de armoedebestrijding door een coherenter beleid te voeren op het vlak van landbouw en handel, in combinatie met schuldkwijtschelding en hulp;
4. maakt zich zorgen over de zogeheten brain drain uit ontwikkelingslanden, vooral van mensen in de gezondheidszorg; doet een beroep op enerzijds de lidstaten om een ethisch wervingsbeleid te hanteren en anderzijds de Commissie om de huidige situatie in kaart te brengen zodat mechanismen voor de optimale werkwijze kunnen worden gerealiseerd;
5. stelt vast dat landbouw de hoeksteen blijft van de economie in de meeste landen van het zuidelijk halfrond, dat kleinschalige en familiebedrijven in de landbouw door de landbouwindustrie naar de marge worden gedrongen, dat grootschalige voedselcoöperaties de gehele markt in toenemende mate beheersen, dat de meerderheid van de bevolking in die landen nog altijd op het platteland leeft, dat daarom deze landen door middel van de bijzondere en gedifferentieerde behandeling voor de ontwikkelingslanden waar nodig uitgezonderd moeten kunnen worden van de liberalisering van de handel in landbouwproducten en dat zij optimaal profiteren van de afschaffing van de Europese exportsubsidies;
6. onderstreept het belang van eerlijke handel bij het streven naar uitbanning van de armoede in landelijke gebieden en dringt er bij de Commissie op aan haar belofte om de eerlijkehandelsproducenten en hun distributeurs in de EU-landen meer technische en financiële steun te bieden, concrete invulling te geven;
7. meent dat de sociale en ecologische verantwoordelijkheid van multinationals duidelijk moet worden vastgelegd, vooral voor ondernemingen die natuurlijke rijkdommen exploiteren en verhandelen of de olievoorraden en mijnrijkdommen ontginnen en dat de inspanningen van de EU op dat vlak moeten worden versterkt; is de mening toegedaan dat de follow-up van het werk van het Multi-Stakeholder Forum on Corporate Social Responsibility (CSR) (over de sociale verantwoordelijkheid van bedrijven) al te lang op zich heeft laten wachten en verzoekt de Commissie dringend haar Mededeling in het begin van dit najaar te publiceren;
8. onderstreept dat het huidige economisch model sterk gekoppeld is aan de olievoorraden, onderstreept dat zulke afhankelijkheid nefaste gevolgen kan hebben, niet alleen op de prijzenevolutie door een tekort aan energiebronnen, maar vooral op de conflicten en de politieke onstabiliteit van de producerende landen in het Zuiden, die zeer zware sociale gevolgen hebben.
PROCEDURE
Titel |
De sociale dimensie van de globalisering | ||||||||||
Procedurenummer |
|||||||||||
Reglementsartikel(en) |
Art. 45 | ||||||||||
Commissie ten principale Datum bekendmaking toestemming |
EMPL | ||||||||||
Medeadviserende commissie(s) |
AFET |
DEVE |
INTA |
|
| ||||||
Geen advies |
INTA |
|
|
|
| ||||||
Nauwere samenwerking Datum bekendmaking |
|
| |||||||||
In het verslag opgenomen ontwerpresolutie(s) |
|
| |||||||||
Rapporteur(s) |
Mihael Brejc |
| |||||||||
Vervangen rapporteur |
|
| |||||||||
Behandeling in de commissie |
11.7.2005 |
5.10.2005 |
|
|
| ||||||
Datum goedkeuring |
5.10.2005 | ||||||||||
Uitslag eindstemming |
voor: |
28 | |||||||||
Bij de eindstemming aanwezige leden |
Jan Andersson, Jean-Luc Bennahmias, Emine Bozkurt, Alejandro Cercas, Ole Christensen, Derek Roland Clark, Luigi Cocilovo, Jean Louis Cottigny, Proinsias De Rossa, Richard Falbr, Jan Jerzy Kułakowski, Sepp Kusstatscher, Raymond Langendries, Bernard Lehideux, Elizabeth Lynne, Thomas Mann, Ana Mato Adrover, Maria Matsouka, Ria Oomen-Ruijten, Pier Antonio Panzeri, José Albino Silva Peneda, Kathy Sinnott, Jean Spautz, Anne Van Lancker, Gabriele Zimmer | ||||||||||
Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervangers |
Edit Bauer, Mihael Brejc, Udo Bullmann, Françoise Castex, Lasse Lehtinen, Leopold Józef Rutowicz, Elisabeth Schroedter, Marc Tarabella, Patrizia Toia | ||||||||||
Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervangers (art. 178, lid 2) |
| ||||||||||
Datum indiening – A6 |
18.10.2005 |
A6-0308/2005 | |||||||||
- [1] PB C 271 E van 12.11.2003, blz. 598.