VERSLAG over een mogelijke inbreuk op het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Gemeenschappen door een lidstaat
24.10.2005 - (2005/2187(INI))
Commissie juridische zaken
Rapporteur: Giuseppe Gargani
ONTWERPRESOLUTIE VAN HET EUROPEES PARLEMENT
over een mogelijke inbreuk op het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Gemeenschappen door een lidstaat
Het Europees Parlement,
– gezien artikel 10 van het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Gemeenschappen van 8 april 1965, alsmede artikel 6, lid 2 van de Akte betreffende de verkiezing van de vertegenwoordigers in het Europees Parlement door middel van rechtstreekse algemene verkiezingen van 20 september 1976,
– gezien de arresten van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 12 mei 1964 en 10 juli 1986[1],
– gezien de door Jean-Charles Marchiani ingediende verzoeken om verdediging van zijn immuniteit ten overstaan van de Franse rechterlijke instanties,
– onder verwijzing naar zijn resolutie van 5 juli 2005[2], waarin het besloten heeft de immuniteit van Jean-Charles Marchiani te verdedigen,
– gelet op artikel 121, lid 2 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie juridische zaken (A6‑0316/2005),
A. overwegende dat het Franse Hof van Cassatie in zijn arrest nr. 1784 van 16 maart 2005 overwoog dat op grond van geen enkele wets- of verdragsbepaling, noch enig constitutioneel beginsel, kan worden geconcludeerd dat artikel 100-7, eerste alinea van het Franse Wetboek van Strafvordering van toepassing is op leden van het Europees Parlement, en artikel 10 van bovengenoemd Protocol dan ook niet heeft toegepast, waardoor een Europees afgevaardigde van Franse nationaliteit de bescherming onthouden bleef van artikel 100-7, eerste alinea van het Franse Wetboek van Strafvordering die nationale parlementsleden wel genieten,
B. overwegende dat het Europees Parlement in bovengenoemde resolutie van 5 juli 2005 verzocht heeft om vernietiging of herroeping van bovenvermeld arrest van 16 maart 2005, en in ieder geval om stopzetting van alle eventuele feitelijke en juridische gevolgen daarvan,
C. overwegende dat de minister van Justitie van de Franse Republiek als reactie op mededelingen van het Europees Parlement waarin werd gewezen op bovengenoemde resolutie van 5 juli 2005 verklaard heeft dat het arrest van het Hof van Cassatie kracht van gewijsde heeft, en dat dan ook geen enkel rechtsmiddel meer bestaat om het te doen vernietigen of herroepen, zoals in de resolutie wordt gevraagd,
D. overwegende dat het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Gemeenschappen deel uitmaakt van het primaire Gemeenschapsrecht,
E. overwegende dat de weigering van de bevoegde Franse rechtbank artikel 100-7, eerste alinea van het Franse Wetboek van Strafvordering toe te passen op een lid van het Europees Parlement van Franse nationaliteit een inbreuk vormt op het primaire Gemeenschapsrecht,
F. overwegende dat uit de jurisprudentie van het Hof van Justitie resulteert dat lidstaten verantwoordelijk kunnen worden gesteld voor een besluit van een nationale rechterlijke instantie[3],
G. overwegende dat het de taak is van de Commissie, als hoedster van het EG-Verdrag, de procedure waarin in artikel 226 van dit Verdrag is voorzien, in te leiden,
1. besluit de Commissie te verzoeken de procedure waarin in artikel 226 van het EG-Verdrag is voorzien tegen de Franse Republiek in te leiden wegens inbreuk op het primaire Gemeenschapsrecht;
2. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie onverwijld te doen toekomen aan de Commissie en de bevoegde autoriteiten van de Franse Republiek.
PROCEDURE
Titel |
Een mogelijke inbreuk op het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Gemeenschappen door een lidstaat | ||||||||||
Procedurenummer |
|||||||||||
Reglementsartikel(en) |
Art. 121, lid 2 | ||||||||||
Commissie ten principale Datum bekendmaking toestemming |
JURI | ||||||||||
Medeadviserende commissie(s) |
|
|
|
|
| ||||||
Geen advies |
|
|
|
|
| ||||||
Nauwere samenwerking Datum bekendmaking |
|
| |||||||||
In het verslag opgenomen ontwerpresolutie(s) |
|
| |||||||||
Rapporteur(s) |
Giuseppe Gargani |
| |||||||||
Vervangen rapporteur |
|
| |||||||||
Behandeling in de commissie |
24.10.2005 |
|
|
|
| ||||||
Datum goedkeuring |
24.10.2005 | ||||||||||
Uitslag eindstemming |
voor: |
17 | |||||||||
Bij de eindstemming aanwezige leden |
Maria Berger, Bert Doorn, Monica Frassoni, Kurt Lechner, Klaus-Heiner Lehne, Antonio López-Istúriz White, Antonio Masip Hidalgo, Hans-Peter Mayer, Francesco Enrico Speroni, Diana Wallis, Rainer Wieland, Jaroslav Zvěřina | ||||||||||
Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervangers |
Jean-Paul Gauzès, Othmar Karas, Eva Lichtenberger, Manuel Medina Ortega, Marie Panayotopoulos-Cassiotou | ||||||||||
Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervangers (art. 178, lid 2) |
| ||||||||||
Datum indiening – A6 |
24.10.2005 |
A6-0316/2005 | |||||||||
- [1] Zaak 101/63, Wagner/Fohrmann en Krier, Jurisprudentie 1964, blz. 383, en zaak 149/85, Wybot/Faure e.a., Jurisprudentie 1986, blz. 2391.
- [2] Op die datum aangenomen teksten, P6_TA(2005)0269.
- [3] Zaak C-224/01 Köbler, Jurisprudentie 2003, blz. I-10239.