VERSLAG over het jaarlijks verslag van de Raad aan het Europees Parlement over de voornaamste aspecten en fundamentele keuzen van het GBVB, met inbegrip van de financiële gevolgen ervan voor de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen - 2004

1.12.2005 - (2005/2134(INI))

Commissie buitenlandse zaken
Rapporteur: Elmar Brok


Procedure : 2005/2134(INI)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus :  
A6-0389/2005
Ingediende teksten :
A6-0389/2005
Aangenomen teksten :

ONTWERPRESOLUTIE VAN HET EUROPEES PARLEMENT

over het jaarlijks verslag van de Raad aan het Europees Parlement over de voornaamste aspecten en fundamentele keuzen van het GBVB, met inbegrip van de financiële gevolgen ervan voor de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen - 2004

(2005/2134(INI))

Het Europees Parlement,,

–   gezien het jaarlijks verslag van de Raad (7961/2005 PESC 272 FIN 117 PE 70),

–   gezien het op 29 oktober 2004 in Rome ondertekende Verdrag tot vaststelling van een Grondwet voor Europa,

–   gezien de op 12 december 2003 door de Europese Raad vastgestelde Europese veiligheidsstrategie,

–   gezien het Interinstitutioneel Akkoord van 6 mei 1999 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie over de begrotingsdiscipline en de verbetering van de begrotingsprocedure[1], en met name paragraaf 40 daarvan,

–   gelet op artikel 21 van het EU-Verdrag,

–   gezien de conclusies van het voorzitterschap van de Europese Raad van Brussel van 16 en 17 juni 2005, met name de verklaring over de ratificatie van het Verdrag tot vaststelling van een Grondwet voor Europa,

–   onder verwijzing naar zijn resolutie van 12 januari 2005 over het Verdrag tot vaststelling van een Grondwet voor Europa[2],

–   onder verwijzing naar zijn resolutie van 14 april 2005 over de vooruitgang die is geboekt bij de tenuitvoerlegging van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid (2003)[3],

–   onder verwijzing naar zijn resolutie van 14 april 2005 over de Europese veiligheidsstrategie[4],

–   onder verwijzing naar zijn resolutie van 9 juni 2005 over de hervorming van de Verenigde Naties[5],

–   onder verwijzing naar zijn resolutie van 6 juli 2005 over de Wereldwijde oproep voor een actie tegen de armoede: laat armoede tot het verleden behoren[6],

–   onder verwijzing naar zijn resolutie van 26 mei 2005 over de betrekkingen tussen de Europese Unie en Rusland[7],

–   onder verwijzing naar zijn resolutie van 9 juni 2005 over de transatlantische betrekkingen[8] en de acht gezamenlijke verklaringen naar aanleiding van de ontmoeting EU/VS van 20 juni 2005 in Washington DC,

–   onder verwijzing naar zijn resolutie van 23 oktober 2003 over vrede en waardigheid in het Midden-Oosten[9],

–   onder verwijzing naar zijn resolutie van 27 januari 2005 over de situatie in het Midden-Oosten[10],

–   onder verwijzing naar zijn resolutie van 6 juli 2005 over de Europese Unie en Irak - een raamwerk voor engagement[11],

–   onder verwijzing naar zijn resolutie van 28 april 2005 over het Jaarverslag over de mensenrechten in de wereld in 2004 en het mensenrechtenbeleid van de Europese Unie[12],

–   gelet op artikel 112, lid 1 van zijn Reglement,

–   gezien het verslag van de Commissie buitenlandse zaken (A5-0389/2005),

A. overwegende dat de Raad nog steeds de strategie volgt om het Parlement a posteriori een louter indicatieve lijst van GBVB-activiteiten over het voorbije jaar te doen toekomen, in plaats van het Parlement vooraf te raadplegen, zoals bepaald in artikel 21 van het Verdrag betreffende de Europese Unie en in het Interinstitutioneel Akkoord van 6 mei 1999,

B.  overwegende dat het Parlement de Raad bij herhaling heeft gevraagd deze praktijk om te buigen in een echte raadpleging van het Parlement, teneinde te waarborgen dat de standpunten van het Parlement daadwerkelijk van invloed zijn op de voor het volgende jaar te maken keuzen,

C. overwegende dat de door de Europese Raad van Brussel van 16 en 17 juni 2005 besloten bedenktijd inzake het ratificatieproces van het Grondwettelijk Verdrag voortaan hand in hand dient te gaan met een optimale tenuitvoerlegging van de bestaande Verdragen, teneinde tot een GBVB te komen dat is opgewassen tegen de mondiale verantwoordelijkheden, bedreigingen en uitdagingen in de wereld van vandaag,

D. overwegende dat het Parlement bij herhaling zijn standpunt kenbaar heeft gemaakt dat de betrekkingen van de Unie met elk van de derde landen en regio’s zich op een gepast niveau moeten bevinden, waarbij de belangen van de Unie en de mate van affiniteit van elk van de derde landen en regio’s met het Europese model en de Europese normen in aanmerking moeten worden genomen, alsmede het feit dat de Unie een van de grote geopolitieke actoren op het wereldtoneel aan het worden is en daarom sterke en betrouwbare politieke en economische partners nodig heeft,

E.  overwegende dat het ontwikkelen en consolideren van de democratie, de rechtsstaat en de eerbiediging van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden behoort tot de algemene doelstellingen van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid van de EU,

F.  overwegende dat het GBVB en EVDB, om geloofwaardig te zijn, moeten worden voorzien van begrotingsmiddelen die passen bij de ambities, en betreurende dat de momenteel aan deze twee beleidsgebieden toegekende geldelijke middelen nog altijd ontoereikend zijn; voorts betreurende dat de financiering van de militaire operaties van de Europese Unie zich nog al te vaak onttrekt aan de democratische controle,

1.  neemt nota van het uitvoerige jaarlijkse verslag over de voornaamste aspecten en fundamentele keuzen van het GBVB voor 2004 dat de Raad medio april 2005 heeft voorgelegd; is van mening daardoor goed te zijn geïnformeerd over de gebeurtenissen van 2004; herhaalt echter zijn wens volledig betrokken te worden bij toekomstige aspecten en keuzen, en wijst nogmaals op zijn in de bestaande verdragen vastgestelde recht, hierover jaarlijks "ex ante" te worden geraadpleegd;

2.  verzoekt zijn Commissie juridische zaken derhalve te onderzoeken of het opportuun is om zich tot het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen te wenden inzake de praktijk dat de Raad het Parlement slechts ter informatie een indicatieve lijst van GBVB-activiteiten over het voorbije jaar doet toekomen, in plaats van het Parlement aan het begin van elk jaar daadwerkelijk over de voornaamste aspecten en fundamentele keuzen voor dat jaar te raadplegen en vervolgens aan het Parlement te rapporteren of, en zo ja, op welke wijze, de inbreng van het Parlement in aanmerking werd genomen, zoals bepaald in artikel 21 van het EU-Verdrag en het Interinstitutioneel Akkoord van 6 mei 1999;

3.  roept de Raad dringend op een veel meer open, transparant en tot verantwoording verplichtend gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid te bevorderen, door op zich te nemen voor de Commissie buitenlandse zaken van het Europees Parlement te verschijnen om verslag uit te brengen van iedere Raad algemene zaken en externe betrekkingen en van iedere topconferentie op hoog niveau met belangrijke internationale partners;

Het effect van de bedenktijd inzake het ratificatieproces van het Grondwettelijk Verdrag op de voornaamste aspecten en fundamentele keuzen van het GBVB voor 2006

4.  herinnert aan de stappen die reeds zijn genomen ter voorbereiding van de toepassing van sommige bepalingen van het Grondwettelijk Verdrag ten aanzien van het GBVB/EVDB, zoals de oprichting van het Europees Defensieagentschap, de ontwikkeling van het "Battlegroup"-concept, de instelling van een veel geavanceerder nabuurschapsbeleid van de EU, alsmede de toepassing van de solidariteitsclausule bij de bestrijding van terroristische bedreigingen of aanslagen;

5.  roept, in het kader van de bestaande verdragen, de Raad en de Hoge vertegenwoordiger/secretaris-generaal van de Raad andermaal op om actief deel te nemen aan een jaarlijks debat met het Europees Parlement en de nationale parlementen over de voornaamste aspecten en fundamentele keuzen van het GBVB voor het volgende jaar en over de Europese veiligheidsstrategie;

6.  is van opvatting dat de door de Europese Raad van Brussel van 16 en 17 juni 2005 besloten bedenktijd inzake het ratificatieproces van het Grondwettelijk Verdrag een uitstekende gelegenheid vormt om nader af te bakenen en te onderzoeken welke tekortkomingen op het gebied van het GBVB/EVDB er eventueel bestaan en hoe deze op gepaste wijze kunnen worden aangepakt, vooralsnog door zo goed mogelijk gebruik te maken van de bestaande verdragen en later, wanneer het zover is, door toepassing van de nieuwe grondwettelijke bepalingen;

7.  betreurt in dit verband de opstelling van bepaalde lidstaten die, ondanks de goedkeuring van de Grondwet door de Europese Raad, op belangrijke punten van het buitenlands beleid gebruik hebben gemaakt van hun vetorecht, zulks om binnenlands-politieke redenen; wijst erop dat het GBVB niet mag worden gereduceerd tot een aanhangsel van het buitenlands beleid van de afzonderlijke lidstaten, en nodigt daarom alle lidstaten uit constructief en in de geest van de Grondwet te handelen, om de EU in staat te stellen een effectieve rol op het wereldtoneel te spelen;

Specifieke voorstellen betreffende enkele thematische aspecten voor 2006

8.  uit zijn voldoening over de aanpak van de Raad, de voornaamste ontwikkelingen op het gebied van het GBVB en het EVDB te rangschikken onder de thematische aspecten die zijn opgenomen in de Europese veiligheidsstrategie welke is goedgekeurd door de Europees Raad op 12 december 2003;

9.  verzoekt de Europese veiligheidsstrategie te actualiseren, met handhaving van haar tweeledige, civiel-militaire aanpak en haar fundamentele concepten van preventief engagement en effectief multilateralisme, in overeenstemming met de op de VN-topconferentie van september 2005 vastgelegde "verantwoordelijkheid te beschermen" ("responsibility to protect"); beveelt aan er bij die actualisering speciaal op te letten dat de toenemende afhankelijkheid van de Unie van energie- en andere strategische leveringen van landen en regio's die steeds onstabieler worden, wordt aangepakt, waarbij de nadruk moet liggen op mogelijke toekomstige scenario's en op de kwestie van de toegang tot en de ontwikkeling van alternatieve bronnen; is van opvatting dat voortaan ook de klimaatverandering en de uitbreiding van de armoede in de wereld dienen te worden beschouwd als grote bedreigingen voor de veiligheid van de Unie, die doortastende acties, concrete afspraken en een strikt tijdschema vereisen; wenst dat er een strategie ter evaluatie van de veiligheid van de Europese energievoorziening wordt ontwikkeld; is echter van mening dat de proliferatie van massavernietigingswapens moet worden gezien als de gevaarlijkste bedreiging voor de internationale veiligheid;

10. beschouwt derhalve binnenlandse defensie als een cruciaal onderdeel van de Europese veiligheidsstrategie, omdat deze betrekking heeft op de buitengrenzen en de essentiële infrastructuur;

11. herhaalt in dit verband zijn opvatting dat veiligheid een omvattend collectief concept is, dat niet kan worden toegesneden op de belangen en behoeften van één enkel land, maar in een multilateraal kader moet worden nagestreefd;

12. benadrukt de belangrijke rol van de NAVO in het Europees buitenlands en veiligheidsbeleid;

13. onderstreept het cruciale belang dat de Europese Unie heeft bij een versterking van global governance, van de internationale instellingen en de waarde van het internationale recht; is van mening dat één van de centrale doelstellingen van het GBVB moet liggen in het betrekken van China en India, als opkomende mogendheden, alsmede van Rusland bij de verantwoordelijkheid voor global governance en voor het oplossen van de diverse mondiale problemen; benadrukt dat de trans-Atlantische partners gezamenlijk een onmisbare rol te vervullen hebben in dit verband;

14. veroordeelt ten zeerste de grootscheepse terreuraanslagen in Londen van 7 juli 2005; betuigt zijn solidariteit met de Britse bevolking en uit in het bijzonder zijn medeleven met de slachtoffers van deze gruwelijke aanslagen en hun nabestaanden;

15. herhaalt nogmaals dat de strijd tegen het terrorisme moet worden beschouwd als een van de prioriteiten van de Unie en een kernpunt van haar extern beleid, maar herinnert daarnaast aan het belang van eerbiediging van de mensenrechten en de burgerlijke vrijheden; is van mening dat de scheidslijn tussen interne en externe veiligheid als steeds vloeiender moet worden beschouwd; hamert erop dat de Unie deze interne en externe prioriteit in al haar betrekkingen met derde landen volstrekt duidelijk moet maken; hamert er eveneens op dat meer moet worden ondernomen om de internationale samenwerking in de strijd tegen het terrorisme te versterken; roept de Raad er andermaal toe op de Commissie buitenlandse zaken en de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken volledig te informeren en te raadplegen inzake de EU-lijst van terroristische organisaties;

16. benadrukt dat het dringend noodzakelijk is de verbreiding van de armoede in de wereld een halt toe te roepen en stigmatisering, discriminatie en ernstige ziekten te bestrijden, en bevestigt andermaal het belang dat de Unie haar verbintenissen ter verwezenlijking van de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling handhaaft;

17. onderkent het doorslaggevende belang van het optreden van de Unie bij conflictpreventie en vredesinitiatieven en benadrukt andermaal zijn gehechtheid aan de bestrijding van straffeloosheid voor de plegers van oorlogsmisdaden, misdaden tegen de menselijkheid en andere ernstige schendingen van de mensenrechten, mede door uitbreiding van de taken van het Internationaal Strafhof;

18. hamert erop dat het noodzakelijk is de tenuitvoerlegging van de Europese strategie inzake massavernietigingswapens op internationaal niveau op samenhangende wijze te blijven bevorderen, sterker de nadruk te leggen op ontwapeningsinitiatieven en vraagstukken van non-proliferatie, de multilaterale verdragen die aan de regeling voor non-proliferatie ten grondslag liggen te versterken en de nodige financiële middelen ter beschikking te stellen om de EU-strategie inzake massavernietigingswapens ten uitvoer te kunnen leggen; betreurt het onvermogen van de grote landen en hun regeringen om in het kader van de Verenigde Naties tot een nieuwe en alomvattende overeenkomst te komen over de ondertekening van een verdrag inzake de non-proliferatie van kernwapens;

19. is van oordeel dat aan de migratieproblematiek, met inbegrip van de bestrijding van illegale immigratie, een voorname plaats moet worden toegekend in het externe optreden van de Unie, zowel in haar betrekkingen met de herkomstlanden als met de doorreislanden; wenst dat de Raad en de Commissie het Parlement geregeld informeren omtrent dit onderwerp, via de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken en de Commissie buitenlandse zaken;

20. is van mening dat binnenlandse defensie een voornamere plaats binnen het Europese strategische denken verdient, en dat de bescherming van de buitengrenzen van de Unie hiervan een belangrijk onderdeel moet zijn; is van mening dat een gezamenlijk beheer van de buitengrenzen een essentieel onderdeel zou moeten worden van het Europese nabuurschapsbeleid; is van oordeel dat de Unie gezamenlijke apparatuur zou moeten aanschaffen voor de bescherming van haar buitengrenzen;

21. pleit ervoor rekening te houden met de bezorgdheid van bepaalde lidstaten met betrekking tot hun energievoorziening, aangezien energievoorziening als politiek instrument kan worden gebruikt;

Prioriteiten van het Parlement in de verschillende geografische gebieden voor 2006

22. is van opvatting dat de opeenvolgende uitbreidingen van de Unie, zoals door de Europese Raad van 16 en 17 december 2004 besloten, bovenaan de politieke agenda van de Unie voor 2006 moeten blijven staan, samen met de ontwikkeling van een echt Europees nabuurschapsbeleid, met inbegrip van een specifiek hiervoor ontworpen constructie, zoals een Europese Economische en Politieke Ruimte voor Europese landen;

23. steunt het standpunt van de Raad dat voor een Unie die naar een mondiale rol streeft, de toekomstige prioriteiten van het GBVB duidelijk genoeg zijn, en dat met name het Middellandse-Zeegebied, het transatlantisch partnerschap, het Midden-Oosten, de Balkan, Oost-Europa, conflictsituaties, bevordering van vrede, veiligheid in al haar facetten, de aanhoudende strijd tegen het terrorisme, ontwapening en non-proliferatie van kernwapens centraal moeten staan in het GBVB voor 2006;

24. verzoekt het voorzitterschap van de Raad het Parlement op de hoogte te houden van de herziening van het mandaat en de planning voor de EUFOR-missie in Bosnië en Herzegovina en van de ontwikkelingen met betrekking tot het "Battlegroup"-initiatief; is van opvatting dat de samenwerking met zowel de NAVO als de Verenigde Naties ingrijpend dient te worden verbeterd, waarbij dient te worden voortgebouwd op de ervaringen opgedaan in recente civiele en militaire operaties van de EU; is van oordeel dat de EU bereid moet zijn de politiemissie in Kosovo op zich te nemen;

25. verzoekt de Raad een actieve rol te spelen om te bereiken dat, op basis van het internationaal recht en de relevante resoluties van de VN-Veiligheidsraad, een constructieve oplossing wordt gevonden voor de toekomstige status van Kosovo, met eerbiediging van de territoriale integriteit en met passende inachtneming van de rechten van de minderheden, een oplossing die het bredere beleid van de Unie ten aanzien van de Balkan niet in gevaar brengt en die bijdraagt tot consolidering van de vrede, stabiliteit en veiligheid in de regio; verzoekt de Raad, de Commissie en de lidstaten een gemeenschappelijke strategie te formuleren, actief deel te nemen aan onderhandelingen en contactgroepen en nauw samen te werken met de Verenigde Naties; verwelkomt de geboekte vooruitgang in de betrekkingen met Servië en Montenegro, die heeft geleid tot het openen van onderhandelingen over een stabilisatie- en associatieovereenkomst;

26. roept de Raad dringend op om, ondanks de huidige interne crisis rond de ratificatie van de Grondwet, de hoogste prioriteit te geven aan het EU-perspectief voor de Balkan; is van mening dat de toekomstige toetreding van de westelijke Balkanlanden een nieuwe stap zal zijn op de weg naar de hereniging van Europa;

27. verzoekt de Raad en de Commissie hun inspanningen tot afronding van de onderhandelingen over totstandbrenging van stabilisatie- en associatieovereenkomsten met de landen van de westelijke Balkan te intensiveren, en bevestigt andermaal zijn steun voor het Europese perspectief voor de landen van de westelijke Balkan, in overeenstemming met de Agenda van Thessaloniki;

28. herhaalt dat de ontwikkeling van Afrika, op grond van het fundamentele beginsel van solidariteit, een prioriteit dient te vormen voor het externe beleid van de Unie en dat de Unie derhalve een leidende rol moet spelen bij het voorzien in de enorme behoeften van Afrika, met het uiteindelijke doel in deze regio vrede, stabiliteit, welvaart, goed bestuur (met name door de bestrijding van corruptie) en eerbiediging van de mensenrechten te bevorderen; pleit in dit verband voor een versterking van de politieke dialoog; is verheugd over het initiatief van de Commissie voor de ontwikkeling van een gemeenschappelijke strategie voor Afrika die verder gaat dan het traditionele ontwikkelingsbeleid en de economische en sociale wederopbouw van de landen van het Afrikaanse continent nastreeft; verwacht van de Afrikaanse regeringen dat ze hun toezeggingen inzake democratie, rechtsstatelijkheid en eerbiediging van de mensenrechten ook nakomen;

29. benadrukt dat conflictpreventie en -beheer, vredeshandhaving, operationele steun en versterking van de plaatselijke capaciteiten, in overeenstemming met het beginsel van 'African ownership', van het allergrootste belang zijn, terwijl honger en armoede, economische ongelijkheid en politieke onrechtvaardigheid, verheviging van conflicten als gevolg van geweld, gewelddadige verdrijvingen, epidemieën, gebrek aan middelen en de talrijke ecologische risico's de meest acute problemen voor de Afrikaanse bevolking blijven; is zeer bezorgd over het feit dat de internationale gemeenschap niet in staat is tot een adequate respons op de massale oorlogsmisdaden en schendingen van de mensenrechten in Darfur, die als genocide kunnen worden beschouwd;

30. roept de Raad en de Commissie op om samen met het Parlement aan het einde van 2005 een algehele evaluatie van de EU-Toppen met India, China (september 2005), Rusland (oktober 2005), Oekraïne en Canada (november 2005) uit te voeren, lettend op het feit dat de idee van "strategische partnerschappen" erop moet zijn gebaseerd gemeenschappelijke waarden te delen en te bevorderen, en is van mening dat het Parlement in elk geval volledig dient te worden betrokken bij het proces;

31. benadrukt dat het huidige partnerschap met Rusland eerder pragmatisch dan strategisch van aard is, omdat het de weerslag is van de gemeenschappelijke economische belangen, zonder dat er enige vooruitgang is geboekt op het punt van de mensenrechten en de rechtsstaat; verwacht in dit kader wel concrete resultaten van het onlangs ingestelde bilaterale mensenrechtenoverleg; is van opvatting dat een echt partnerschap kan leiden tot een rechtvaardige oplossing in der minne voor de kwestie van de grensovereenkomsten met sommige buurlanden en een echt vredesproces in Tsjetsjenië op gang kan brengen, waarbij alle democratische elementen van de maatschappij betrokken worden, zodat een vreedzame oplossing voor het conflict in deze regio kan worden gevonden; verzoekt de overeenkomst tussen de EU en Rusland betreffende de vier gemeenschappelijke ruimten onverwijld ten uitvoer te leggen; steunt de gemeenschappelijke activiteiten van de beide partners met betrekking tot het crisisbeheer;

32. pleit voor ontwapening in de regio Kaliningrad;

33. is van mening dat het door de Europese Unie gevoerde beleid inzake Wit-Rusland slechts geringe effecten heeft gehad en stelt derhalve voor nieuwe maatregelen te ontwikkelen om de contacten met de bevolking van Wit-Rusland te verbeteren en deze in staat te stellen de voordelen van de democratie te genieten;

34. onderstreept dat het noodzakelijk is de betrekkingen met China dusdanig verder te ontwikkelen dat er niet alleen op het gebied van handel en economie, maar ook op het terrein van mensenrechten en democratie vooruitgang wordt geboekt; dringt er in dit verband opnieuw op aan een bindende gedragscode van de EU inzake wapenuitvoer in te voeren en roept de Raad op het wapenembargo niet op te heffen voordat grotere vooruitgang is geboekt in China op het gebied van de mensenrechten en de controle op de wapenuitvoer, alsook wat betreft de betrekkingen tussen China en Taiwan; steunt het voorstel van het Britse voorzitterschap van de Raad om een nauwere samenwerking tussen de EU en China te bewerkstelligen op het vlak van de zekerheid van de energievoorziening en de aanpak van de klimaatverandering; benadrukt de noodzaak van een nauwere samenwerking in het kader van de WTO om te komen tot oplossingen voor de ernstige bilaterale handelsproblemen en tot naleving door China van de internationale normen van die organisatie;

35. nodigt de Raad uit zich in het kader van het Kwartet in te spannen om de onderhandelingen tussen de Israëli's en de Palestijnen nieuw leven in te blazen, en is van oordeel dat er een omvattende strategie moet worden opgesteld voor de versterking van vrede, veiligheid en democratie in het Midden-Oosten als geheel;

36. benadrukt de noodzaak om het proces van Barcelona een nieuwe impuls te geven, ter stimulering van een evenwichtige economische, sociale en democratische ontwikkeling van de betrokken landen;

37. is van mening dat dialogen over de mensenrechten, gelet op de desbetreffende richtsnoeren van de EU, alleen dan een aanvaardbaar alternatief zijn wanneer er in het partnerland voldoende bereidheid bestaat om de mensenrechtensituatie in de praktijk te verbeteren; verzoekt daarom de Raad de resultaten van deze dialogen geregeld te evalueren om te bepalen in hoeverre de verwachtingen bewaarheid zijn geworden; herhaalt zijn wens nauwer bij dit proces betrokken te worden;

38. is van opvatting dat de Unie haar uiterste best moet doen om, samen met de Iraakse autoriteiten, de Verenigde Naties en andere relevante regionale actoren, bij te dragen tot het constitutionele proces in Irak en om de voor 15 december 2005 geplande algemene verkiezingen voor te bereiden; verwelkomt de gezamenlijke actie in het kader van het GBVB inzake de geïntegreerde rechtsstaatmissie van de Europese Unie voor Irak, en verzoekt verdere acties uit de communautaire begroting te financieren; steunt de opening van een delegatie van de Commissie in Bagdad in de komende maanden;

39. is van opvatting dat de bevordering van nationale solidariteit, stabiliteit, vrede en democratie, alsmede van een economische ontwikkeling die niet langer afhankelijk is van de opiumproductie, ook in de komende jaren voorop moet staan bij het beleid van de Unie ten aanzien van Afghanistan; steunt de uitbreiding van ISAF, onder het commando van de NAVO, teneinde de rol van het nieuw gekozen nationale parlement te versterken, maar onderstreept dat de prioriteit op dit moment ligt bij de bestrijding van terrorisme en bij de waarborging van de veiligheid van de grenzen, en dringt er in dat kader op aan dat deze missie onder een duidelijk mandaat van de VN wordt gesteld; is van mening dat de door de Verenigde Staten uitgevoerde operatie "Enduring Freedom" niet moet worden gecombineerd met de wederopbouwmissie van ISAF; acht het noodzakelijk dat de Europese Unie bijzondere steun verleent aan de ontwikkeling van sterke nationale instellingen, alsmede aan de economische, sociale en culturele ontwikkeling van het land, de ontwapening van particuliere milities en de bestrijding van de drugsteelt en -handel;

40. herinnert eraan dat het er sinds jaar en dag voor pleit onderhandelingen te voeren met Iran die ertoe moeten leiden dat het land een actieve partner in de regio wordt, die de mensenrechten eerbiedigt; herhaalt zijn verzoek aan Iran alle nodige stappen te nemen om het vertrouwen van de internationale gemeenschap te herstellen, overeenkomstig de voorstellen van het Parlement in paragraaf 46 van zijn resolutie van 17 november 2005[13]; steunt nadrukkelijk het standpunt van het IAEA dat in dit stadium een grondige verificatie door het Agentschap, in combinatie met een actieve dialoog tussen alle betrokken partijen, de beste manier is om vooruitgang te boeken; onderstreept de noodzaak dat de Europese Unie en de Verenigde Staten in deze kwestie nauw samenwerken en een coherent beleid voeren ten opzichte van de regio als geheel, een beleid dat zich zowel op het Iraakse volk en regime moet richten als op het uiteindelijke doel, zijnde de democratisering van het land; hoopt dat de onderhandelingen tussen de troika van de EU en Iran zo spoedig mogelijk kunnen worden hervat en dat daarbij ook het Russische voorstel aan bod zal komen om de activiteiten van Iran op het gebied van uraniumverrijking over te brengen naar Rusland; beveelt aan dat deze zaken regelmatig opnieuw worden bekeken, zulks in nauw overleg met andere internationale actoren, zoals China, Rusland en de ontwikkelingslanden;

41. onderstreept dat het voor beide partners een beslissende uitdaging is om de komende vierde EU-LAC-top in Wenen in mei 2006 tot een succes te maken en dat deze top ook een goede gelegenheid biedt om hun strategische overeenkomst te verdiepen, teneinde het enorme potentieel ervan optimaal te kunnen benutten; is van opvatting dat zorgvuldig dient te worden vermeden in het jaar van de top negatieve financiële signalen te doen uitgaan;

42. betreurt dat de Raad en de Commissie dikwijls geen rekening hebben gehouden met zijn resoluties en verslagen betreffende de verschillende geografische gebieden in de belangensfeer van de Unie; benadrukt dat deze waardevolle bijdragen bevatten tot het debat over de vraag hoe het beleid van de Unie ten aanzien van die geografische gebieden zich dient te ontwikkelen; pleit ervoor dat de mensenrechten- en democratieclausule voortaan wordt opgenomen in alle nieuw te sluiten overeenkomsten van de Europese Unie met derde landen, en is van oordeel dat er een grotere betrokkenheid van het Europees Parlement nodig is bij het opstellen van de onderhandelingsmandaten voor die overeenkomsten;

Financiering van het GBVB

43. is in afwachting van de ratificatie van het Grondwettelijk Verdrag van opvatting dat het Interinstitutioneel Akkoord van 6 mei 1999 zo spoedig mogelijk dient te worden herzien, om het aan te passen aan de nieuwe politieke, institutionele en financiële situatie van de Unie;

44. is van mening dat de structuur van het herziene Interinstitutionele Akkoord rekening zou moeten houden met de door de Unie uit hoofde van de Europese veiligheidsstrategie te ondernemen acties en met de daartoe in de financiële vooruitzichten opgenomen budgettaire compromissen;

45. pleit ervoor dat het herziene Interinstitutionele Akkoord een stap voorwaarts doet en bepaalt dat de gemeenschappelijke kosten van militaire operaties in het kader van het EVDB uit de communautaire begroting moeten worden gefinancierd, waardoor de bestaande praktijk van subsidiaire budgetten en opstartfinanciering door de afzonderlijke lidstaten kan worden afgeschaft;

46. suggereert dat het herziene Interinstitutionele Akkoord ook dient vast te stellen dat in het geval van eventuele toekomstige EVDB-operaties de gezamenlijke kosten van zulke operaties, in tegenstelling tot de bestaande regels, zoals het beginsel dat elke lidstaat zijn eigen kosten draagt, of ad hoc-regelingen zoals het zogenoemde "ATHENA-mechanisme", uit de Gemeenschapsbegroting worden gefinancierd;

*

* *

47. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, de aan de parlementen van de lidstaten, de secretaris-generaal van de VN, de secretaris-generaal van de NAVO en de voorzitter van de Parlementaire Vergadering van de Raad van Europa.

TOELICHTING

Prejudiciële vraag: beroep tegen de praktijk van de Raad bij het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen

Op 25 april 2005 heeft de Raad zijn jaarlijks verslag aangenomen over de voornaamste aspecten en fundamentele keuzen van het GBVB, met inbegrip van de financiële gevolgen voor de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen voor het jaar 2004. Dit verslag werd het Parlement twee dagen later voorgelegd. Zoals vermeld in paragraaf 1 van het begeleidende schrijven van het secretariaat van de Raad aan het Coreper van 15 april 2005, bepaalt het Interinstitutioneel Akkoord van 6 mei 1999 het volgende: “Het voorzitterschap van de Raad raadpleegt het Europees Parlement elk jaar over een door de Raad opgesteld document inzake de voornaamste aspecten en fundamentele keuzen van het GBVB, met inbegrip van de financiële gevolgen voor de begroting van de Gemeenschappen.” In hetzelfde schrijven wordt echter erkend dat de inhoud van het document van de Raad beperkt is tot een beschrijving van de GBVB-activiteiten en een aanvulling vormt op het hoofdstuk over de externe betrekkingen van het jaarlijks verslag over de vorderingen van de Europese Unie, uitgebracht aan het Europees Parlement op grond van artikel 4 van het Verdrag betreffende de Europese Unie.

Het Parlement heeft er bij herhaling om verzocht op gepaste wijze vooraf te worden geraadpleegd in plaats van achteraf op de hoogte te worden gehouden aan de hand van een uitvoerige lijst van gebeurtenissen in het verleden. Om deze reden heeft het Parlement in paragraaf 1 van zijn verslag 2003 uitdrukkelijk verklaard dat het “weliswaar [is] ingenomen met de manier waarop de Hoge Vertegenwoordiger/Secretaris-generaal van de Raad het Parlement daadwerkelijk volledig op de hoogte heeft gehouden van de ontwikkelingen met betrekking tot de voornaamste GBVB-kwesties, doch volstrekt afwijzend [staat] tegenover de door de Raad gevolgde strategie om het Parlement a posteriori een louter indicatieve lijst van GBVB-activiteiten over het voorbije jaar te doen toekomen, en deze wijze van ‘voorafgaande raadpleging van het Europees Parlement’ als een praktijk [beschouwt] die duidelijk in strijd is met artikel 21 van het Verdrag betreffende de Europese Unie en met het Interinstitutioneel Akkoord van 6 mei 1999”. Het Parlement verzocht de Raad in plaats daarvan “[...] zijn huidige werkwijze te staken en deze om te buigen tot een behandeling a priori, waarbij het Parlement aan het begin van elk jaar wordt geraadpleegd over de voornaamste aspecten en fundamentele keuzen die de Raad voor dat jaar zowel met betrekking tot algemene als tot horizontale kwesties op de agenda heeft staan, alsook over de prioriteiten die voor de diverse geografische gebieden zijn gepland; verzoekt de Raad tevens in een volgend stadium verslag uit te brengen over de vraag of en, zo ja, op welke wijze rekening is gehouden met de inbreng van het Parlement”.

In zijn verslag voor 2004 heeft de Raad dit herhaalde verzoek naast zich neergelegd. De rapporteur is van oordeel dat het tijd is deze praktijk langs juridische weg aan te vechten. Daarom stelt hij voor, het verzoek tot de Commissie juridische zaken te richten om te onderzoeken of het gepast is om zich tot het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen te wenden inzake de praktijk dat de Raad het Parlement slechts ter informatie een indicatieve lijst van GBVB-activiteiten over het voorbije jaar doet toekomen in plaats van het Parlement aan het begin van elk jaar daadwerkelijk over de voornaamste aspecten en fundamentele keuzen voor dat jaar te raadplegen en vervolgens aan het Parlement verslag uit te brengen of,en zo ja, op welke wijze de inbreng van het Parlement in aanmerking werd genomen overeenkomstig artikel 21 van het EU-Verdrag en het Interinstitutioneel Akkoord van 6 mei 1999.

Het effect van de bedenktijd inzake het ratificatieproces van het Grondwettelijk Verdrag op de voornaamste aspecten en fundamentele keuzen van het GBVB voor 2006

In zijn verslag over 2003 heeft het Parlement zich niet beziggehouden met een onderzoek naar gebeurtenissen in het verleden, maar voorstellen ingediend betreffende de voornaamste aspecten en fundamentele keuzen van het GBVB voor 2005 na ondertekening van het Grondwettelijk Verdrag. Daarin werd een aantal verbeteringen onderstreept dat uit het Grondwettelijk Verdrag voortvloeit op het gebied van het GBVB en het EVDB,en werd in algemene termen verzocht, op enkele van deze verbeteringen reeds voor de ratificatie van het Grondwettelijk Verdrag vooruit te lopen. De situatie is echter diepgaand gewijzigd vanwege de onzekerheid die thans bestaat bij het doorlopen van het ratificatieproces. De rapporteur is echter optimistisch voorzover hij de mening is toegedaan dat de bedenktijd inzake het door de Europese Raad van Brussel van 16 en 17 juni 2005 besloten ratificatieproces van het Grondwettelijk Verdrag een uitstekende gelegenheid vormt om nader af te bakenen en te onderzoeken welke tekortkomingen op het gebied van het GBVB/EVDB er eventueel bestaan, en hij stelt voor deze tekortkomingen op gepaste wijze aan te pakken, vooralsnog door zo goed mogelijk gebruik te maken van de bestaande verdragen en vervolgens, wanneer het zover is, overeenkomstig de nieuwe grondwettelijke bepalingen. Inmiddels is de bedenktijd niet alleen voor de Europese instellingen en de lidstaten van het grootste belang, maar ook voor de Europese burgers die zich bezorgd afvragen of aan hun verontrusting en hun zorgen gehoor wordt gegeven. De rapporteur beveelt wat dit betreft aan dat het Parlement het initiatief neemt een groot debat te voeren, in eerste instantie met de nationale parlementen, maar ook met andere geïnteresseerde actoren. Daartoe zal op 4 en 5 oktober een eerste discussie plaatsvinden tijdens de vergadering van de Commissie buitenlandse zaken met vertegenwoordigers van de commissies buitenlandse zaken en de commissies defensie van de nationale parlementen. Bij deze gelegenheid zal een specifiek ontwerpadvies worden verspreid en bediscussieerd. Het bevat verschillende voorstellen met betrekking tot de huidige impasse van het ratificatieproces van het Grondwettelijk Verdrag alsmede een groot aantal voorstellen om tussentijds zo goed mogelijk gebruik te maken van de bestaande verdragen. Daarnaast worden er voorstellen gedaan wat betreft de toekomst van de voorgestelde nieuwe Europese Dienst voor externe acties. Natuurlijk zal de rol die het Europees Parlement en de nationale parlementen tijdens de bedenkperiode kunnen spelen, het onderwerp van uitvoerige discussies vormen die mogelijkerwijs tot aanvullende zinvolle aanbevelingen kunnen leiden.

Enkele thematische aspecten voor 2006

De rapporteur steunt de aanpak van de Raad, de voornaamste ontwikkelingen op het gebied van het GBVB en het EVDB onder de thematische aspecten en volgens de risico-evaluaties te rangschikken zoals deze zijn opgenomen in de Europese veiligheidsstrategie, goedgekeurd door de Europese Raad op 12 december 2003. Hij stelt echter voor, de veiligheidsstrategie te actualiseren en er speciaal op te letten dat de toenemende afhankelijkheid van de Unie van energie- en andere strategische leveringen van onder steeds grotere instabiliteit lijdende landen en regio’s wordt aangepakt. De recente stijging van de olieprijzen en de grote afhankelijkheid van de Europese landen van buitenlandse olie-en gasmarkten maken duidelijk dat er een kwetsbaarheid bestaat die men zich steeds voor ogen moet houden en die op gecoördineerde wijze moet worden aangepakt. Daarnaast is de rapporteur van mening dat voortaan ook de klimaatverandering en de verspreiding van armoede in de wereld dienen te worden beschouwd als grote bedreigingen voor de veiligheid van de Unie, die doortastende acties, doelgericht politiek overleg en een strikt tijdschema vereisen. Vanzelfsprekend moet de herziene veiligheidsstrategie haar tweeledige, civiel-militaire aanpak en haar hoofdelementen van preventief engagement en doeltreffend multilateralisme behouden. De grootscheepse terroristische aanslagen in Londen van 7 juli 2005 tonen aan dat de Unie een hoge prioriteit moet blijven toekennen aan de strijd tegen het terrorisme en dat deze een kernpunt van haar extern beleid dient te zijn. Om het risico tegen te gaan dat terroristische groeperingen massavernietigingswapens in handen krijgen moeten bovendien de inspanningen ten behoeve van ontwapeningsinitiatieven en non-proliferatie worden voortgezet. Dit ontwerpverslag gaat niet gedetailleerd in op deze aangelegenheden, aangezien het Parlement zich daarover reeds uitvoerig buigt.

Prioriteiten in de verschillende geografische gebieden voor 2006

Ook al mag er onzekerheid bestaan over het karakter van de Europese Unie, het is duidelijk dat zij steeds in steeds grotere mate een globale rol speelt. Er moet op worden gewezen dat volgens de meest recente Eurobarometer in alle lidstaten een meerderheid van de bevolking voor een grotere rol van de Europese Unie in de externe betrekkingen is en dat de nieuwe bepalingen van de Grondwet op dit gebied tijdens het ratificatieproces niet in twijfel werden getrokken. Het probleem bestaat er veeleer in, de gebieden aan te wijzen waaraan prioriteit dient te worden verleend, omdat zij meer met de wensen en zorgen van de Europese burgers te maken hebben en met hun verwachtingen ten aanzien van de rol van de Unie op het vlak van de internationale betrekkingen. Volgens de rapporteur zal een van die gebieden de ontwikkeling van een echt Europees nabuurschapsbeleid zijn, met inbegrip van een Europese Economische Ruimte voor Europese landen. Andere prioriteitsgebieden moeten de menselijke veiligheid en voornoemde strijd tegen het terrorisme zijn, alsmede de bijdrage van de Unie tot meer rechtvaardigheid en een betere economische en duurzame ontwikkeling in een geglobaliseerde wereld. Daarnaast steunt de rapporteur het standpunt van de Raad dat voor een Unie die naar een mondiale rol streeft, de toekomstige prioriteiten van het GBVB duidelijk genoeg omschreven zijn, en dat met name het Nabije en Midden-Oosten, de Balkan, Oost-Europa en zijn conflictsituaties alsmede de transatlantische betrekkingen, de aanhoudende strijd tegen het terrorisme en de non-proliferatie van kernwapens centraal moeten staan in het GBVB voor 2006.

Voorts doet de rapporteur specifieke voorstellen over de grootste uitdagingen voor het GBVB voor 2006, voor zover deze te voorzien zijn, zoals de toekomstige status van Kosovo; de rol die Afrika in het externe beleid van de Unie zou moeten spelen; de strategische partnerschappen met Rusland en met China, met inbegrip van de aanbeveling het wapenembargo niet op te heffen voordat grotere vooruitgang is geboekt op het gebied van de mensenrechten; de rol die de Unie in Afghanistan en Iran dient te blijven spelen; en de steeds complexere kwestie van Irans nucleaire plannen en de eventuele behandeling van deze kwestie in de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties.

Financiering van het GBVB voor 2006

Sinds jaren is het gemis aan een constructieve politieke dialoog tussen de Raad en het Parlement over de middelen en prioriteiten van het extern beleid overduidelijk. Zo bevat bijvoorbeeld de ontwerpbegroting van de Raad voor het financiële jaar 2006 na de eerste lezing een lineaire verlaging van de vastleggingen met 0,39% ten opzichte van het VOB; de vermindering van de uitgaven in rubriek 4 (extern beleid) beloopt echter 3,16% van de door de Commissie voorgestelde toewijzingen. De Commissie buitenlandse zaken acht dit volstrekt onaanvaardbaar, aangezien het extern beleid van de Unie, met inbegrip van het pretoetredingsbeleid, ongekende resultaten tot stand heeft gebracht en ook in de toekomst in staat moet zijn de stimulansen en bijstand te bieden die onontbeerlijk zijn, wil zij aan haar prioriteiten kunnen voldoen. Bovendien mag de reactie op onvoorziene rampen (zoals de recente tsunami) of langdurige crises (zoals in Irak) niet ten koste gaan van de communautaire bijstand aan andere regio’s van even groot strategisch belang. Derhalve heeft deze commissie onlangs voorgesteld ofwel de financiële vooruitzichten te herzien of anders in sterkere mate een beroep te doen op het flexibiliteitsinstrument teneinde nieuwe operaties te kunnen financieren zonder de bestaande te ondermijnen.

Met bijzondere verwijzing naar de begroting van het GBVB is het duidelijk geworden dat het Parlement vooraf geen informatie over de GBVB-uitgaven krijgt die gedetailleerd genoeg is om de efficiëntie of doelmatigheid van zulke uitgaven te kunnen controleren. De GBVB-begroting wordt momenteel hoofdzakelijk voor vier gebieden gebruikt: civiele operaties voor crisibeheer; programma’s voor de non-proliferatie van massavernietigingswapens; de speciale vertegenwoordigers van de Europese Unie; en programma’s ter vermindering van handvuurwapens en lichte wapens. De plotselinge groei van het aantal speciale vertegenwoordigers van de EU, met name sinds 2004, is er evenwel een goed voorbeeld voor dat de Raad duidelijke, op objectieve en verifieerbare criteria gebaseerde richtsnoeren moet aannemen, voordat dat er nieuwe ambten worden gecreëerd. Voorts valt op dat sommige operaties van het GBVB/EVDB uit uiteenlopende bronnen worden gefinancierd en dat civiele en militaire onderdelen van civiel crisisbeheer in toenemende mate onderling met elkaar verbonden raken.

De rapporteur stelt derhalve een herziening van het Interinstitutioneel Akkoord van 6 mei 1999 voor om het aan de nieuwe politieke, institutionele en financiële situatie van de Unie aan te passen en de bovengenoemde tekortkomingen te verhelpen. Een dusdanig herzien Interinstitutioneel Akkoord zou over een structuur beschikken die beter is afgestemd op de Europese veiligheidsstrategie, wat voor een verbetering van de kwaliteit van de informatie over de GBVB-uitgaven zou zorgen, met name wat betreft de onder de afzonderlijke posten gefinancierde acties, de uitvoeringspercentages daarvan, kredietoverschrijvingen tussen begrotingsposten en de redenen voor die overschrijvingen. Ten slotte beveelt de rapporteur in het bijzonder aan dat het herziene Interinstitutionele Akkoord een stap vooruit vormt en dient vast te stellen dat de gemeenschappelijke kosten voor militaire operaties in het kader van het EVDB door de communautaire begroting zouden moeten worden gedragen, en zodoende de bestaande praktijk van subsidiaire budgetten en opstartfinanciering van de afzonderlijke lidstaten te wijzigen.

PROCEDURE

Titel

Jaarlijks verslag van de Raad aan het Europees Parlement over de voornaamste aspecten en fundamentele keuzen van het GBVB, met inbegrip van de financiële gevolgen ervan voor de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen - 2004

Document- en procedurenummers

2005/2134(INI)

Reglementsartikel(en)

art. 112, lid 1

Commissie ten principale

        Datum bekendmaking

AFET
22.6.2005

Medeadviserende commissie(s)       Datum bekendmaking

 

 

 

 

 

Geen advies
  Datum besluit

 

 

 

 

 

Nauwere samenwerking

        Datum bekendmaking

 

 

In het verslag opgenomen ontwerpresolutie(s)

 

 

Rapporteur(s)
  Datum benoeming

Elmar Brok

28.6.2005

 

Vervangen rapporteur

 

 

Behandeling in de commissie

4.10.2005

28.11.2005

 

 

 

Datum goedkeuring

29.11.2005

Uitslag eindstemming

voor:

tegen:

onthoudingen:

53

6

0

Bij de eindstemming aanwezige leden

Panagiotis Beglitis, Monika Beňová, André Brie, Elmar Brok, Simon Coveney, Véronique De Keyser, Giorgos Dimitrakopoulos, Camiel Eurlings, Jas Gawronski, Ana Maria Gomes, Alfred Gomolka, Klaus Hänsch, Richard Howitt, Jana Hybášková, Anna Ibrisagic, Toomas Hendrik Ilves, Jelko Kacin, Georgios Karatzaferis, Helmut Kuhne, Joost Lagendijk, Vytautas Landsbergis, Edward McMillan-Scott, Cecilia Malmström, Francisco José Millán Mon, Pasqualina Napoletano, Annemie Neyts-Uyttebroeck, Baroness Nicholson of Winterbourne, Cem Özdemir, Justas Vincas Paleckis, João de Deus Pinheiro, Mirosław Mariusz Piotrowski, Poul Nyrup Rasmussen, Michel Rocard, Libor Rouček, José Ignacio Salafranca Sánchez-Neyra, Jacek Emil Saryusz-Wolski, Marek Maciej Siwiec, István Szent-Iványi, Konrad Szymański, Charles Tannock, Paavo Väyrynen, Inese Vaidere, Geoffrey Van Orden, Luis Yañez-Barnuevo García, Josef Zieleniec

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervangers

Irena Belohorská, Proinsias De Rossa, Alexandra Dobolyi, Árpád Duka-Zólyomi, Glyn Ford, Milan Horáček, Marie Anne Isler Béguin, Tunne Kelam, Jaromír Kohlíček, Eija-Riitta Korhola, Yiannakis Matsis, Janusz Onyszkiewicz, Doris Pack, Csaba Sándor Tabajdi

Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervangers (art. 178, lid 2)

Panayiotis Demetriou, Tadeusz Zwiefka

Datum indiening – A6

1.12.2005

A6‑0389/2005