VERSLAG over de gelijkheid van vrouwen en mannen in de Europese Unie

20.12.2005 - (2004/2159(INI))

Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid
Rapporteur: Edite Estrela


Procedure : 2004/2159(INI)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus :  
A6-0401/2005
Ingediende teksten :
A6-0401/2005
Aangenomen teksten :

ONTWERPRESOLUTIE VAN HET EUROPEES PARLEMENT

over de gelijkheid van vrouwen en mannen in de Europese Unie

(2004/2159(INI))

Het Europees Parlement,

–     gezien het verslag van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's over de gelijkheid van vrouwen en mannen - 2005 (COM(2005)0044),

–     gezien de communautaire strategie inzake de gelijkheid van vrouwen en mannen (2001-2005) (COM(2000)0335) en de jaarverslagen van de Commissie voor 2000, 2001, 2002 en 2004 (COM(2001)0179, COM(2002)0258, COM(2003)0098 en COM(2004)0115),

–     gelet op artikel 2, artikel 3, lid 2, en artikel 141 van het EG-Verdrag,

–     gelet op artikel 23 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie[1],

–     gelet op de artikelen I-2 en I-3 van het Verdrag tot vaststelling van een Grondwet voor Europa[2],

–     gelet op artikel 45 van zijn Reglement,

–     gezien het verslag van de Commissie rechten van de vrouw en gelijke kansen (A6‑0401/2005),

A.  overwegende dat de gelijkheid van vrouwen en mannen moet worden gewaarborgd op alle gebieden, zoals wordt bepaald door artikel 3, lid 2 van het EG-verdrag en artikel 23 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie,

B.   overwegende dat de gelijkheid van vrouwen en mannen een multidimensionele aanpak vergt met behulp van een uitgebreid scala aan maatregelen op alle gebieden, met name onderwijs, beroep en carrière, ondernemerschap, gelijke beloning voor gelijk of gelijkwaardig werk, een betere verzoening van gezins- en beroepsleven, evenals een evenwichtige deelname van vrouwen en mannen aan de politieke en economische besluitvorming,

C.  overwegende dat in de lidstaten een tendens bestaat de pensioenen die uit solidariteit of van staatswege worden gefinancierd, te vervangen door of aan te vullen met particuliere verzekeringen; overwegende dat de kans groot is dat het bestaan van hogere premies of lagere uitkeringen op basis van geslacht in arbeidsgebonden socialezekerheidsstelsels tegen artikel 141 van het EG-Verdrag indruist,

D.  overwegende dat vrouwen in de gehele Unie ondervertegenwoordigd zijn in de politieke besluitvormingsorganen en dat in een aantal lidstaten, met name toetredende en kandidaatlanden, het percentage vrouwelijke parlementsleden lager is dan het wereldwijde gemiddelde van 15,6%,

E.   overwegende dat met het oog op de volledige en gelijkwaardige deelname van mannen en vrouwen aan de arbeidsmarkt toegankelijke zorgvoorzieningen voor kinderen, bejaarden en andere hulpbehoevenden essentieel zijn,

F.   overwegende dat de Europese Raad van Lissabon van maart 2000 heeft beklemtoond dat het noodzakelijk is om tegen 2010 niet alleen meer banen te creëren (van 54 tot 60%), maar ook banen van betere kwaliteit voor vrouwen,

G.  overwegende dat de Europese Raad van maart 2004 heeft erkend dat het beleid inzake gendergelijkheid een instrument is van zowel sociale cohesie als van economische groei,

H.  overwegende dat armoede en sociale uitsluiting factoren zijn die de economische ontwikkeling en sociale cohesie binnen de Europese Unie negatief beïnvloeden en dat vooral oudere vrouwen, vrouwelijke immigranten en alleenstaande moeders meer risico lopen hiervan het slachtoffer te worden,

I.    overwegende dat er naast de inspanningen voor de pijler gelijkheid van de Europese werkgelegenheidsstrategie met het oog op een verzoening van gezins- en beroepsleven ook actie moet worden ondernomen om de loonkloof tussen mannen en vrouwen weg te werken, alsook op het gebied van de bescherming van de gezondheid en de preventie en diagnose van typische vrouwenziekten,

J.    overwegende dat er altijd al sprake is geweest van een scheiding tussen vrouwen en mannen, zowel horizontaal als verticaal, met als gevolg dat vrouwen ondervertegenwoordigd zijn in de besluitvorming en oververtegenwoordigd in lagelonenberoepen,

K.  overwegende dat het noodzakelijk is de gelijkheid tussen vrouwen en mannen krachtiger te bevorderen in de overige drie pijlers van de Europese werkgelegenheidsstrategie, namelijk inzetbaarheid, ondernemerschap en aanpassingsvermogen,

L.   overwegende dat de structuurfondsen en andere financiële instrumenten een belangrijke katalysator vormen voor het communautaire en nationale beleid ten gunste van de gelijkheid van vrouwen en mannen en dat gendermainstreaming gericht is op het uit de weg ruimen van structurele ongelijkheden in de organisatie van beroeps- en gezinsleven, die verhinderen dat tal van vrouwen aan de arbeidsmarkt, de beroepsopleiding en het levenslang leren, alsook aan het openbare leven deelnemen,

M.  overwegende dat – in het kader van de uitvoering van de Europese werkgelegenheidsstrategie en met het oog op de vaststelling van een beleid voor meer werkgelegenheid en verbetering van de kwaliteit van het werk – het ondernemerschap bij vrouwen moet worden ondersteund met behulp van specifieke maatregelen door te voorzien in een doelgerichte opleiding en een betere toegang tot krediet, waaronder microkrediet,

N.  overwegende dat het tweede jaarverslag over de gelijkheid van vrouwen en mannen, waarom de regerings- en staatshoofden tijdens de Europese Raad van maart 2003 hebben verzocht, het eerste verslag is dat betrekking heeft op de uitgebreide EU van 25 lidstaten, met uitzondering van de toetredende of kandidaatlanden zoals Roemenië, Bulgarije, Turkije en Kroatië,

O.  overwegende dat het verslag van de Commissie van beschrijvende aard is en betrekking heeft op de belangrijkste ontwikkelingen van de wetgeving in de lidstaten maar geen melding maakt van tekortkomingen bij de omzetting noch van overtredingen van het Gemeenschapsrecht door de lidstaten en evenmin de bestaande toestand analyseert en beoordeelt,

P.   overwegende dat het verslag van de Commissie aantoont dat de ongelijkheid van vrouwen en mannen op het vlak van werkgelegenheid en onderwijs in de Europese Unie verminderd is, maar dat het verschil in beloning van vrouwen en mannen vrijwel ongewijzigd is gebleven, en dat hieruit duidelijk blijkt dat er nauwelijks vooruitgang is geboekt bij de verwezenlijking van het beginsel van gelijke beloning voor gelijk werk dat dertig jaar geleden is geïntroduceerd in Richtlijn 75/117/EG van de Raad van 10 februari 1975 betreffende het nader tot elkaar brengen van de wetgevingen der lidstaten inzake de toepassing van het beginsel van gelijke beloning voor mannelijke en vrouwelijke werknemers[3]; overwegende dat in de EU-15 deze loonkloof stabiel blijft op ongeveer 16%, terwijl het geschatte cijfer voor de EU-25, wanneer rekening wordt gehouden met de loonkloof in de nieuwe lidstaten, iets lager ligt, namelijk 15%,

Q.  overwegende dat vrouwen in het onderwijs weliswaar beter presteren dan mannen, maar dat zij nog steeds de laatsten zijn die werk vinden, en dat de arbeidsparticipatie van vrouwen tussen de 15 en 24 jaar niet is toegenomen,

R.   overwegende dat het voor organisaties die op het gebied van gendergelijkheid werkzaam zijn, van toenemend belang is enerzijds dat het beleid van de Unie voor de gelijkheid van vrouwen en mannen goed zichtbaar is en op effectievere wijze bij het publiek in alle lidstaten bekendheid wordt gegeven, bijvoorbeeld door de NGO's hiervoor in te zetten, en anderzijds dat er maatregelen zijn die de toegankelijkheid van de desbetreffende gemeenschapsprogramma's vergemakkelijken,

S.   overwegende dat de oprichting van een Europees Instituut voor gendergelijkheid zal bijdragen aan de verzameling en bundeling van gegevens, aan de ontwikkeling van methodologische instrumenten en aan de verspreiding en uitwisseling van optimale werkwijzen met het oog op een verbeterde bevordering van het beginsel van gendergelijkheid,

T.   overwegende dat de Commissie heeft beslist dat het jaar 2007 het "Europees Jaar van gelijke kansen voor iedereen" wordt,

1.   verwelkomt het feit dat de Europese Raad in het voorjaar van 2000 heeft erkend dat het beleid inzake gendergelijkheid een instrument is van zowel sociale cohesie als van economische groei;

2.   is verheugd over het feit dat erkend is hoe belangrijk het is de gendergerelateerde loonkloof te dichten en de verzoening van beroeps- en gezinsleven voor zowel vrouwen als mannen te vergemakkelijken;

3.   acht het van wezenlijk belang dat de Commissie het Parlement op de hoogte houdt van de vooruitgang die op dit gebied in de diverse lidstaten wordt geboekt, met name wat de tenuitvoerlegging van het Actieplatform van Peking betreft, en dat zij regelmatig statistieken over alle lidstaten publiceert;

4.   onderstreept dat gendergelijkheid en een doeltreffende "gender mainstreaming" politiek engagement op het hoogste niveau vereisen;

5.   roept alle politieke partijen (nationaal en Europees) op hun partijstructuur en -procedures te bekijken en alle obstakels die de participatie van vrouwen direct of indirect in de weg staan, weg te nemen, en de nodige strategieën te volgen teneinde in gekozen vertegenwoordigingen een betere verdeling tussen vrouwen en mannen te bewerkstelligen;

6.   wijst op artikel 3, lid 2 van het EG-Verdrag, dat bepaalt dat de Gemeenschap ernaar moet streven bij elk optreden de ongelijkheden tussen mannen en vrouwen op te heffen en de gelijkheid van mannen en vrouwen te bevorderen;

7.   is van oordeel dat de wetgeving betreffende de gelijke behandeling van mannen en vrouwen ook sociale bescherming moet omvatten, waaronder gezondheidszorg en onderwijs;

8.   verwelkomt de oprichting van het Europees Instituut voor gendergelijkheid en spreekt de hoop uit dat dit instituut over de nodige autonomie en middelen zal beschikken om zijn taken naar behoren uit te voeren;

9.   dringt er bij de Commissie op aan de structuurfondsen aan te wenden om de gelijkheid tussen mannen en vrouwen te bevorderen zodat deze dimensie in operationele programma's wordt opgenomen;

10. spreekt zijn bezorgdheid uit over de vrouwenhandel die tot doel heeft vrouwen seksueel uit te buiten, en over de toename van het huiselijk geweld, en dringt er bij de Commissie op aan hiertegen de nodige stappen te ondernemen;

11. roept de lidstaten en de Commissie op ervoor te zorgen dat vrouwen op het gebied van pensioenen niet worden gediscrimineerd en dat de pensioenen niet de heersende patronen bevestigen waarbij vrouwen op het gebied van uitkeringen en premies al achtergesteld zijn;

12. verzoekt de lidstaten, toetredende en kandidaat-landen cijfers over de loonkloof tussen mannen en vrouwen in alle beroepsgroepen te verschaffen en sterkere en ruimere maatregelen te nemen om de communautaire wetgeving die erop gericht is de loonkloof tussen mannen en vrouwen weg te werken, ten uitvoer te leggen en de scheiding tussen mannen en vrouwen op de arbeidsmarkt op te heffen zodat er meer vrouwen zijn die een op hun kwalificaties afgestemde functie bekleden,

13. benadrukt dat de scheiding van mannen en vrouwen op de arbeidsmarkt moet worden vermeden en roept de lidstaten op jonge vrouwen in het kader van hun onderwijsstelsel aan te moedigen een niet-traditionele studierichting te kiezen;

14. roept de lidstaten met klem op de nodige maatregelen te nemen ter ondersteuning van de verzoening van het beroeps- en privé-leven van werkende vrouwen, bijvoorbeeld door in zorgvoorzieningen voor kinderen en andere hulpbehoevenden te voorzien en meer flexibele arbeidsomstandigheden mogelijk te maken;

15. onderstreept opnieuw hoe belangrijk het is dat de Commissie controleert in hoeverre de lidstaten het communautaire acquis inzake de gelijkheid van vrouwen en mannen naleven op alle beleidsterreinen van de Unie en in het bijzonder op het gebied van werk, maar ook de toegang tot en het leveren van goederen en diensten; roept de Commissie dan ook op een studie te laten uitvoeren naar de manier waarop de lidstaten de communautaire wetgeving ten uitvoer leggen en de nodige actie te ondernemen wanneer het acquis inzake gelijkheid niet wordt omgezet of nageleefd door de lidstaten;

16. wijst met nadruk op het feit dat het Europees beleid inzake de gelijkheid van vrouwen en mannen transparant en zichtbaar moet blijven zodat alle betrokken partijen, waaronder de sociale partners, tot participatie worden aangemoedigd;

17. is van mening dat de lidstaten doeltreffende maatregelen ter bestrijding van armoede en in het bijzonder van armoede onder vrouwen moeten voorstaan, zodat hun economische en sociale bestaan geleidelijk aan zeker wordt gesteld;

18. herinnert eraan dat het Europees beleid inzake de gelijkheid van vrouwen en mannen, in het kader van het Europees Jaar van gelijke kansen voor iedereen in 2007, opnieuw als prioriteit moet worden aangemerkt, alsmede als stroomlijningsbeleid met een meervoudige relevantie en dat minder bevoorrechte groepen speciale aandacht verdienen;

19. wijst de lidstaten op de verplichtingen die zij in 2002 tijdens de Europese Raad in Barcelona zijn aangegaan, te weten om alle obstakels die een gelijkwaardige deelname van vrouwen en mannen aan de arbeidsmarkt in de weg staan, weg te nemen en om tegen 2010 te voorzien in opvang voor 90% van de kinderen tussen de drie jaar en de schoolplichtige leeftijd in en voor ten minste 33% van de kinderen onder de drie jaar; roept de lidstaten op soortgelijke doelen voor de zorg voor bejaarde en zieke familieleden na te streven;

20. moedigt de lidstaten aan toegankelijke en betaalbare zorgvoorzieningen voor kinderen en andere hulpbehoevenden in te richten;

21. beklemtoont de noodzaak tot bevordering van de sociale integratie van vrouwelijke migranten aangezien zij vaak dubbel gediscrimineerd worden vanwege hun geslacht én vanwege hun nationaliteit/religie, door hun toegang tot het onderwijs te vergemakkelijken, hun zakelijke activiteiten te ondersteunen en hen op te nemen in de Europese sociaalfondsprogramma's en het programma Equal dat beoogt de sociale positie van migranten te verbeteren;

22. dringt er bij de Commissie op aan statistieken aan te leggen over de beschikbaarheid en de toegankelijkheid van opvangvoorzieningen voor kinderen, bejaarden en hulpbehoevenden, en te inventariseren hoe bestaande instrumenten ter bevordering van de daadwerkelijke gelijkheid tussen mannen en vrouwen op alle vlakken van het dagelijks leven worden ingezet en hoe deze werken;

23. dringt aan op een betere coördinatie tussen het beleid inzake "mainstreaming" en de strategie van Lissabon om het genderperspectief in de uitvoering van de ambitieuze doelstellingen van Lissabon beter in de verf te zetten;

24. benadrukt de noodzaak tot samenwerking met de sociale partners teneinde de rol van vrouwen op de werkvloer te versterken, met name de rol van vrouwenorganisaties bij de bevordering van de deelname van vrouwen aan het sociale en politieke leven;

25. roept de Commissie en de lidstaten op de vertegenwoordiging van vrouwen in besluitvormingsorganen te bevorderen aangezien dit een essentiële voorwaarde is voor de doeltreffende integratie van het beginsel van gendergelijkheid in alle beleidsgebieden;

26. verzoekt de Commissie in haar jaarverslagen voortaan feiten en statistieken betreffende de gelijkheid van vrouwen en mannen in de toetredende en kandidaatlanden op te nemen;

27. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de regeringen van de lidstaten.

  • [1]  PB C 364 van 18.12.2000, blz. 1.
  • [2]  PB C 310 van 16.12.2004, blz. 1.
  • [3]  PB L 45 van 19.2.1975, blz 19.

PROCEDURE

Titel

Gelijkheid van vrouwen en mannen in de Europese Unie

Procedurenummer

2004/2159(INI)

Reglementsartikel(en)

art. 45

Commissie ten principale

        Datum bekendmaking toestemming

FEMM
18.11.2004

Medeadviserende commissie(s)
  Datum bekendmaking

 

 

 

 

 

Geen advies
  Datum besluit

 

 

 

 

 

Nauwere samenwerking

        Datum bekendmaking

 

 

In het verslag opgenomen ontwerpresolutie(s)

 

 

Rapporteur(s)
  Datum benoeming

Edite Estrela
26.5.2005

 

Vervangen rapporteur

-

 

Behandeling in de commissie

14.9.2005

24.11.2005

 

 

 

Datum goedkeuring

24.11.2005

Uitslag eindstemming

voor:

tegen:

onthoudingen:

23

0

0

Bij de eindstemming aanwezige leden

Emine Bozkurt, Edite Estrela, Nicole Fontaine, Věra Flasarová, Claire Gibault, Lissy Gröner, Zita Gurmai, Lívia Járóka, Rodi Kratsa-Tsagaropoulou, Marie Panayotopoulos-Cassiotou, Christa Prets, Raül Romeva i Rueda, Eva-Britt Svensson, Anna Záborská

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervangers

Jillian Evans, Lidia Joanna Geringer de Oedenberg, Anna Hedh, Mary Honeyball, Elisabeth Jeggle, Christa Klaß, Zita Pleštinská

Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervangers (art. 178, lid 2)

Mieczysław Edmund Janowski, Miroslav Mikolášik, Kathy Sinnott

Datum indiening – A6

20.12.2005

A6‑0401/2005