VERSLAG over bedrijfsverplaatsingen in het kader van de regionale ontwikkeling
30.1.2006 - (2004/2254(INI))
Commissie regionale ontwikkeling
Rapporteur: Alain Hutchinson
ONTWERPRESOLUTIE VAN HET EUROPEES PARLEMENT
over bedrijfsverplaatsingen in het kader van de regionale ontwikkeling
Het Europees Parlement,
– gezien het Handvest van de sociale grondrechten van de werkenden van 1989 en het bijbehorende actieprogramma,
– gelet op Richtlijn 94/45/EG van de Raad van 22 september 1994 inzake de instelling van een Europese ondernemingsraad of van een procedure in ondernemingen of concerns met een communautaire dimensie ter informatie en raadpleging van de werknemers [1],
– gelet op Richtlijn 98/59/EG van de Raad van 20 juli 1998 betreffende de aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten inzake collectief ontslag[2],
– gelet op Richtlijn 2001/23/EG van de Raad van 12 maart 2001 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende het behoud van de rechten van de werknemers bij overgang van ondernemingen, vestigingen of onderdelen van ondernemingen of vestigingen[3],
– gezien Richtlijn 2002/14/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2002 tot vaststelling van een algemeen kader betreffende de informatie en de raadpleging van de werknemers in de Europese Gemeenschap[4],
– gezien de mededeling van de Commissie - Richtsnoeren inzake regionale steunmaatregelen[5],
– gezien de mededeling van de Commissie - Herziening van de richtsnoeren inzake regionale steunmaatregelen voor de periode na 1 januari 2007 [6],
– gelet op Verordening (EG) nr. 2204/2002 van de Commissie van 12 december 2002 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op werkgelegenheidssteun[7],
– onder verwijzing naar zijn resolutie van 22 april 2004 over de mededeling van de Commissie over het Derde verslag over de economische en sociale cohesie[8],
– onder verwijzing naar zijn resolutie van 6 juli 2005 over het voorstel voor een verordening van de Raad houdende algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds en het Cohesiefonds[9],
– onder verwijzing naar zijn resolutie van 13 maart 2003 over de sluiting van bedrijven na toekenning van financiële steun door de EU[10],
– gelet op de artikelen 87, lid 3, 136 en 158 van het EG-Verdrag,
– gelet op artikel 45 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie regionale ontwikkeling en het advies van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken (A6-0013/2006),
A. overwegende dat het beleid voor regionale ontwikkeling tot doel heeft de ontwikkeling van de regio's van de Europese Unie te bevorderen; dat het hiertoe nodig is te zorgen voor coherentie tussen het beleid voor regionale ontwikkeling en het concurrentiebeleid, hetgeen betekent dat de overheidssteun geen stimulans mag zijn voor de verplaatsing van economische activiteiten,
B. overwegende dat het cohesiebeleid een instrument van de Europese Unie is dat haar in staat stelt de armste regio's hun achterstand te laten inhalen en dat het essentieel is in deze regio's bedrijven te ondersteunen en te investeren in infrastructuurprojecten; overwegende dat overheidssteun een juridisch instrument is om dat doel te bereiken,
C. overwegende dat veel bedrijven om allerlei redenen ervoor kiezen hun activiteiten te verplaatsen en dat sommige van die redenen op generlei wijze verband houden met hun productiviteit, efficiëntie of economische leefbaarheid; overwegende dat deze verplaatsingen toch kunnen leiden tot het verlies van grote aantallen banen en tot economische problemen waarvan de gevolgen voor de regionale ontwikkeling des te groter zijn gezien de geringe werkgelegenheid in de desbetreffende regio,
D. overwegende dat de hiervoor beschreven situatie inhoudt dat dringend een regelgevend juridisch kader voor de hele Gemeenschap moet worden aangenomen om controlesystemen op te zetten waarmee de economische en sociale kosten van elke verplaatsing kunnen worden vastgesteld; dat het Europees Parlement in zijn resolutie van 6 juli 2005 over het voorstel voor een richtlijn van de Raad houdende algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds en het Cohesiefonds[11] heeft verzocht om aanneming van alle nodige wettelijke maatregelen om te verzekeren dat ondernemingen die communautaire financiering ontvangen niet tot verplaatsing overgaan gedurende een lange vooraf vastgestelde periode en om een verbod in te voeren op cofinanciering van operaties die uitlopen op het verlies van grote aantallen banen of op de sluiting van fabrieken op hun bestaande vestigingsplaats; dat het Parlement in zijn resolutie van 15 december 2005 over de betekenis van rechtstreekse overheidssteun als instrument van regionale ontwikkeling[12] heeft verklaard dat communautaire steun voor verplaatsingen van bedrijven geen Europese toegevoegde waarde biedt en dus moet worden vermeden,
E. overwegende dat de globalisering, de technologische vooruitgang en de beperking van hindernissen aan de grens van bepaalde landen de internationale uitwisselingen vergemakkelijken en kansen bieden aan de Europese Unie in een geglobaliseerde wereld, maar tegelijkertijd ook de risico's van bedrijfsverplaatsingen doen toenemen,
F. overwegende dat de overheidssteun moet bijdragen aan het scheppen van duurzame werkgelegenheid,
G. overwegende dat noch het communautaire statistisch apparaat noch dat van de lidstaten van de Unie momenteel in staat is volledige en precieze gegevens te verstrekken over de omvang van de verplaatsingen van bedrijfsactiviteiten in en buiten de Unie, vooral als het erom gaat de verplaatsingen en de gevolgen daarvan voor de werkgelegenheid van het land van oorsprong en het land van bestemming te becijferen; dat het Europese statistische apparaat derhalve moet worden verbeterd,
H. overwegende dat overheidssteun nodig kan zijn als noodmaatregel in omstandigheden waarin herstructurering of bedrijfsverplaatsing zou leiden tot groot verlies van banen op een bepaalde plaats;
1. wijst erop dat het verschijnsel van de bedrijfsoverplaatsingen in diverse lidstaten van de Europese Unie ernstige gevolgen heeft;
2. wenst dat de doelstelling van economische, sociale en territoriale cohesie en de strategische doelstellingen van volledige werkgelegenheid in combinatie met rechten en sociale vooruitgang, zoals bepaald in artikel I-3, lid 3 van de ontwerpgrondwet, worden geëerbiedigd en uitgevoerd, en verlangt dat praktijken zoals vanuit het oogpunt van economische leefbaarheid ongerechtvaardigde bedrijfsverplaatsingen of verplaatsingen die leiden tot het verlies van grote aantallen banen, niet financieel door de EU worden gesteund;
3. wijst erop dat de structuur- en cohesiefondsen het doel van cohesie moeten dienen, d.w.z. coherentie en solidariteit tussen de lidstaten moeten stimuleren, en dat de meeste inspanningen prioritair op de economisch achtergebleven regio’s moeten worden gericht;
4. is van mening dat verplaatsing van bedrijfsactiviteit niet alleen voorkomt bij zogeheten traditionele en arbeidsintensieve ondernemingen zoals textiel en kleding, schoeisel, bedrading en hout, maar ook in zeer kapitaalintensieve sectoren zoals staal, machinebouw, scheepsbouw, luchtvaart en elektronische apparatuur, alsmede in andere belangrijke delen van de dienstensector, zoals computerprogrammatuur, financiële diensten, informatie en logistiek;
5. beveelt de Commissie aan aandachtig toe te zien op het huidige proces van sluiting en verplaatsing van bedrijven en te verlangen dat toegekende steun wordt terugbetaald wanneer er oneigenlijk gebruik van is gemaakt;
6. onderstreept dat de Commissie en de lidstaten zowel op communautair als nationaal niveau maatregelen moeten treffen om de eventuele negatieve gevolgen van verplaatsingen voor de economische ontwikkeling, alsmede de sociale drama's tengevolge van het direct of indirect verlies van banen in de regio's van de Europese Unie waar bedrijven vertrekken en waarvan de omschakelingsmogelijkheden gering of nihil zijn, te voorkomen;
7. verzoekt de Commissie alle nodige maatregelen te nemen om te voorkomen dat het Europese regionale beleid de verplaatsing van bedrijven, en het daaruit voortvloeiende verlies van banen, aanmoedigt;
8. steunt het voorstel van de Commissie in het kader van de hervorming van de structuurfondsen, dat beoogt sancties op te leggen aan bedrijven die, nadat ze van de Europese Unie financiële steun hebben ontvangen, binnen een termijn van zeven jaar na de toekenning van de steun hun activiteiten verplaatsen, als een eerste voor de economische, sociale en territoriale cohesie in de EU onontbeerlijke maatregel;
9. wenst ook dat bedrijven die overheidssteun hebben ontvangen - in het bijzonder wanneer zij niet aan alle verplichtingen voor deze steun hebben voldaan - of de bedrijven die het personeel in hun aanvankelijke vestigingsplaats hebben ontslagen zonder de nationale of internationale wetten na te leven en vervolgens hun activiteiten binnen de Europese Unie hebben verplaatst, geen recht hebben op overheidssteun voor hun nieuwe vestigingsplaats en dat ze bovendien in de toekomst, gedurende minstens zeven jaar na de bedrijfsverplaatsing, worden uitgesloten van toekenning van structuurfondsen of overheidssteun;
10. is van mening dat ook ten aanzien van zogeheten omgekeerde verblijfsverplaatsingen, met name die welke leiden tot een verslechtering van de werkgelegenheid zonder verplaatsing van de bedrijfsactiviteit, maatregelen moeten worden getroffen;
11. acht het noodzakelijk dat bij afwezigheid van een betere coördinatie van de nationale sociale systemen voor de verschillende beleidslijnen van de Unie een aantal gecoördineerde maatregelen worden genomen; roept bijgevolg op tot snelle invoering - op EU-niveau en in samenwerking met alle lidstaten - van een Europese strategie ter voorkoming, begeleiding en follow-up van bedrijfsverplaatsingen in de Unie maar ook daarbuiten;
12. verzoekt de Commissie hiertoe aan de Europese waarnemingspost in Dublin de bestudering, evaluatie (met inbegrip van een vaststelling van het aantal gecreëerde en verloren banen met inachtneming van het kwalitatieve aspect) en follow-up op te dragen van het verschijnsel bedrijfsverplaatsingen, teneinde een objectief oordeel te kunnen vellen over de gevolgen ervan op economisch en sociaal gebied en voor het cohesiebeleid, de ruimtelijke ordening en de regionale ontwikkeling, de resultaten daarvan voor te leggen en concrete voorstellen te doen aan het Parlement in de vorm van periodieke verslagen;
13. onderstreept het belang van de resolutie van het Europees Parlement van 13 maart 2003 over bedrijven die sluiten nadat zij subsidies van de Europese Unie hebben ontvangen; verzoekt de Commissie de Europese Waarnemingspost voor veranderingen te verzoeken bijzondere aandacht te besteden aan de studie van de bedrijfsverplaatsingen;
14. verzoekt de Commissie maatregelen te nemen ter aanpassing van de nieuwe richtsnoeren voor regionale steunmaatregelen teneinde terugbetaling te verkrijgen van de steun aan bedrijven die niet voldoen aan de voorwaarden die aan deze steun verbonden zijn en die hun activiteiten binnen of, vooral, buiten de EU verplaatsen;
15. verzoekt de Commissie om in de nieuwe richtsnoeren inzake overheidssteun voor regionale doeleinden een systeem op te nemen dat de toekenning van overheidssteun mogelijk maakt, als noodmaatregel, in geval van een groot verlies van banen, ook als de betrokken regio of plaats normaal niet in aanmerking zou komen voor dergelijke steun;
16. herhaalt zijn oproep dat de wetgeving inzake staatssteun coherent dient te zijn en dat al te grote verschillen in bijstand tussen aan elkaar grenzende regio's moeten worden vermeden;
17. verzoekt de Commissie de toekenning van steun ten laste van de begroting van de Unie of van lidstaten afhankelijk te maken van exacte toezeggingen op het vlak van werkgelegenheid en lokale ontwikkeling waaraan de betrokken leiding van de onderneming en de lokale, regionale en nationale overheden zich gebonden weten;
18. vestigt de aandacht van de Commissie op het belang om deze steun te koppelen aan stevige waarborgen voor de werkgelegenheid op de lange termijn en voor de regionale groei;
19. verzoekt de Commissie de geldende bepalingen inzake de restitutie van subsidies door bedrijven die hun verplichtingen betreffende de investeringen waarvoor ze overheidssteun hebben gekregen, niet nakomen, efficiënt ten uitvoer te leggen en een verslag in te dienen over de toepassing van de huidige bepalingen;
20. verzoekt de Commissie en de lidstaten tevens een lijst op te stellen van de bedrijven die in strijd handelen met de regels op het gebied van de overheidssteun of communautaire middelen en die hun activiteiten binnen of buiten de EU verplaatsen zonder te voldoen aan de verplichting van duurzaamheid van de operaties als vervat in de desbetreffende regelingen;
21. verzoekt de Commissie een Europese gedragscode op te stellen om te vermijden dat bedrijven of hun productie-eenheden naar een andere regio of een ander land van de EU worden verplaatst met als enige doel Europese financiële steun te krijgen;
22. dringt er bij de Commissie op aan ernaar te streven sociale bepalingen in internationale verdragen op te nemen, en wel op basis van de vijf prioritair beschouwde IAO-conventies, namelijk die welke het recht van organisatie, het recht van vergadering, het verbod op kinderarbeid en dwangarbeid, alsmede het verbod op discriminatie betreffen; verlangt dat de tenuitvoerlegging van deze sociale bepalingen wordt geflankeerd door positieve maatregelen en prikkels voor landen en bedrijven die zich aan deze conventies houden; dringt er bij de Commissie en de Raad op aan zich ervoor in te zetten dat deze materie weer op de agenda wordt geplaatst van de ministeriële WTO-conferentie en dat er een comité voor handel en mensenrechten wordt opgericht dat zich met name bezighoudt met de mensenrechten op de werkvloer;
23. is ervan overtuigd dat grotere transparantie met betrekking tot alle plaatsen waar goederen worden geproduceerd, zowel geheel als gedeeltelijk of in licentie, en de geldende arbeidsnormen, die zouden moeten worden vastgelegd in een 'codex arbeidsnormen' en een 'codex fair trade', het koopgedrag van consument kan beïnvloeden; houdt vol dat alle vormen van productie in licentie moeten vallen onder een van de bovengenoemde codexen en verzoekt de Commissie het voortouw te nemen bij de opstelling van een dergelijke codex die de IAO-normen zou moeten omvatten, met inbegrip van de minimale voorwaarden voor werknemersvertegenwoordiging in gevallen waarin goederen geheel of gedeeltelijk of in licentie worden geproduceerd in niet-lidstaten;
24. wenst dat de bedrijven die overheidssteun genieten, worden aangemoedigd om in overleg met de werknemersorganisaties en de regionale en plaatselijke overheden een verantwoorde handelswijze te ontwikkelen die strookt met de uitvoering van het cohesiebeleid en die streeft naar een evenwichtige regionale ontwikkeling;
25. verzoekt de Commissie en de lidstaten zich, in samenwerking met de betrokken plaatselijke en regionale autoriteiten, te buigen over een efficiënte en doelgerichte aanwending van de Europese Fondsen, die gericht moet zijn op beroepsopleiding en de omscholing van werknemers in regio's die door herstructureringen of bedrijfsverplaatsingen worden getroffen, in het bijzonder van de werknemers die rechtstreeks of onrechtstreeks door het verlies van hun baan zijn getroffen als gevolg van de verplaatsing van hun voormalige werkgever;
26. onderstreept de noodzaak om acties van de structuurfondsen te concentreren en sterker te oriënteren op het scheppen van banen en duurzame economische ontwikkeling, oprichting van nieuwe bedrijven die werkgelegenheid creëren, levenslang leren en verbetering van de productiviteit; ondersteunt in dit verband het voorstel van de Commissie voor de oprichting van een globalisatiefonds om economische en sociale schokken ten gevolge van herstructureringen en verplaatsingen te voorkomen en aan te pakken, waarbij het wenst dat dit fonds voldoende middelen krijgt om de taken die eraan worden toevertrouwd te kunnen uitvoeren;
27. is van mening dat op het gebruik van communautaire middelen, en met name subsidies voor de industrie en steun uit het Europees Sociaal Fonds, specifieke regels moeten worden toegepast met betrekking tot innovatie, lokale ontwikkeling, werkgelegenheid, alsmede de toezegging van de gesubsidieerde bedrijven om langdurig op het grondgebied van de Europese Unie te produceren; wenst met name dat de regels inzake het gebruik van de Structuurfondsen worden nageleefd en aangescherpt;
28. dringt aan op bescherming van de rechten van de getroffen werknemers en op garanties voor de verstrekking van volledige informatie aan de werknemers;
29. is van mening dat de gevolgen van vele bedrijfsverplaatsingen moeten stimuleren tot het voeren van een open en constructieve discussie over de vorming van een echte Europese sociale ruimte en meent dat de sociale dialoog een uiterst belangrijke rol kan spelen bij de voorkoming van verplaatsingen en het omgaan met de gevolgen;
30. verzoekt de Commissie in overeenstemming met haar voorstel inzake de hervorming van de structuurfondsen een wetstekst voor te bereiden met de bedoeling sancties op te leggen aan bedrijven die overheidssteun hebben ontvangen en hun activiteiten in hun geheel of gedeeltelijk naar buiten de Europese Unie verplaatsen;
31. wenst dat alle belangstellende partijen het recht krijgen te weten of een bedrijf steun heeft ontvangen;
32. wenst dat in het bijzonder rekening wordt gehouden met de problemen in grensgebieden waar sprake is van grote verschillen in subsidies;
33. beveelt zijn terzake bevoegde commissies aan om het gevolg dat de Commissie aan onderhavige resolutie geeft, aandachtig te bestuderen;
34. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, alsmede aan de nationale parlementen van de lidstaten.
- [1] PB L 254 van 30.9.1994, blz. 64.
- [2] PB L 225 van 12.8.1998, blz. 16.
- [3] PB L 82 van 22.3.2001, blz. 16.
- [4] PB L 80 van 23.2.2002, blz. 29.
- [5] PB C 74 van 10.3.1998, blz. 9.
- [6] PB C 110 van 8.5.2003, blz. 24.
- [7] PB L 337 van 13.12.2002, blz. 3.
- [8] PB C 104 E van 30.4.2004, blz. 1000.
- [9] Aangenomen teksten van 6.7.2005, P6_TA(2005)0277.
- [10] PB C 61 E van 10.3.2004, blz. 425.
- [11] P6_TA(2005)0277.
- [12] P6_TA(2005)0527.
TOELICHTING
Momenteel wordt het fenomeen van bedrijfsverplaatsing meestal pas behandeld naar aanleiding van een specifieke gebeurtenis die de publieke opinie beroert. De omvang van dit fenomeen en de impact ervan op de werkgelegenheid en de economische ontwikkeling moeten het onderwerp zijn van een ruimere discussie op basis van becijferde en geverifieerde gegevens die ons in staat stellen een doordachte reactie uit te werken.
De oprichting van de EMU, de uitbreiding van de Europese Unie en de intensivering van de internationale uitwisselingen baren terecht zorgen betreffende de verplaatsingen van activiteiten die ze kunnen veroorzaken, zowel binnen als buiten de Unie en de eurozone. Binnen de eurozone, en in mindere mate binnen de Unie, maken de aanpassingen van de wisselkoersen het niet langer mogelijk tijdelijk de mededingings- en productiviteitsverschillen te corrigeren, waardoor het verschil in productiekosten een nog grotere rol speelt in de beslissing inzake vestiging en verplaatsing. Recente voorbeelden van bedrijfsverplaatsingen of druk op de lonen en de arbeidsduur die worden verondersteld een verplaatsing te vermijden, hebben de publieke opinie en nog meer de betrokken werknemers beroerd. Voor deze laatsten betekenen bedrijfsverplaatsingen meestal verlies van banen of slechtere arbeids- en loonvoorwaarden. In de mate waarin bedrijfssluitingen na een verplaatsing een sociale kostprijs voor de lidstaten vormen in termen van werkloosheidsuitkeringen en kosten voor heroriëntatie van het personeel, is het gerechtvaardigd zich vragen te stellen bij de impact die de Europese structuurfondsen zouden kunnen hebben op de beslissingen inzake verplaatsing.
Verplaatsingen van bedrijven zijn op macro-economisch vlak niet gemakkelijk te identificeren. Opdat er sprake is van verplaatsing in de zin waarin men het meestal begrijpt, moet er met name tegelijkertijd, of minstens binnen een relatief korte tijdspanne, sprake zijn van:
· sluiting van een productievestiging, van een afdeling van een bedrijf;
· overbrenging van de productie naar een andere vestiging van hetzelfde bedrijf, in een andere economische entiteit (regio, land van eenzelfde economische zone, van een andere economische zone). Deze overbrenging kan naar bestaande installaties gebeuren of aanleiding geven tot nieuwe investeringen, met eventueel de oprichting van nieuwe productievestigingen.
Statistisch gezien is het moeilijk na te gaan welke sluitingsprocedures gepaard gaan met een overbrenging van de productie naar een andere vestiging van hetzelfde bedrijf. Momenteel beschikken we namelijk niet over een statistisch instrument op Gemeenschapsniveau of op het niveau van de landen van de Unie dat ons betrouwbare gegevens over de omvang en de gevolgen van de verplaatsingen van activiteiten binnen of buiten de Unie kan verschaffen.
We kunnen evenwel een beroep doen op meerdere studies die door Professor Robert PLASMAN aan de leden van de Commissie zijn overgemaakt en die ons een eerste blik gunnen op de specifieke regionale en sectorale kenmerken, de omvang en de gevolgen van de bedrijfsverplaatsingen op de economische ontwikkeling en sociale cohesie van de betrokken regio's.
In een recente studie over de verplaatsing van industriële activiteiten hebben Patrick AUBERT en Patrick SILLARD het aantal betrokken arbeidsplaatsen gemeten[1]. In de periode 1995-2001 zouden in Frankrijk ongeveer 95 000 banen in de industrie zijn verdwenen en naar het buitenland verplaatst, hetzij gemiddeld 13 500 per jaar, waarvan een kleine helft naar opkomende landen. De lageloonlanden zouden iets minder dan de helft van de bestemmingen voor bedrijfsverplaatsingen vertegenwoordigen. Van deze landen zou China de belangrijkste bestemming zijn, ver voor Oost-Europa, Noord-Afrika, Zuid-Amerika en de andere Aziatische landen.
Dankzij deze verschillende werken kunnen we vaststellen dat de verplaatsing van de werkgelegenheid over de regio's heen met name afhangt van de kwalificatie van de arbeiders, de intensiteit van O&O en de productiekosten.
De problematiek van de bedrijfsverplaatsingen is enigszins verschillend naarmate ze binnen de Europese Unie of erbuiten plaatsvindt.
Binnen de Unie moeten we vaststellen dat het vrij verkeer van personen, goederen en kapitalen in het Verdrag van de Europese Gemeenschap is opgenomen en dat het bijgevolg moeilijk is een absoluut verbod uit te spreken omtrent de keuze van oprichting van de zetel van de activiteiten, temeer daar een dergelijk verbod een verstarring zou veroorzaken die negatief is voor de Europese economie.
We moeten ons evenwel vragen stellen bij de opportuniteit om een nieuw economisch beleid uit te werken dat met name zou worden gebruikt om de economische, sociale en territoriale cohesie te versterken. In dit opzicht dient ook te worden opgemerkt dat artikel 1-3 van de ontwerp-Grondwet de volledige werkgelegenheid en de sociale vooruitgang als belangrijkste doelstellingen van de Unie bestempelt.
Er zou bijgevolg een kader voor het beginsel van vrij verkeer moeten kunnen worden ingevoerd in de mate waarin dit past in het cohesiebeleid, dat de prioritaire as is van het beleid van de Unie.
Het doel van het cohesiebeleid berust met name op een harmonieuze en solidaire ontwikkeling van alle Europese regio's. Het is bijgevolg strijdig met deze doelstelling om de vertraging van de economische en sociale ontwikkeling van bepaalde regio's goed te maken door methodes te gebruiken die leiden tot een gebrekkige ontwikkeling in andere Europese regio's, wat gebeurt in het geval van bedrijfsverplaatsingen.
In dit opzicht vormt de hervorming van de structuurfondsen een niet te missen gelegenheid om de gepaste juridische maatregelen te treffen die het de Unie mogelijk moeten maken te vermijden dat de programma's die gezamenlijk door de structuur- en cohesiefondsen worden gefinancierd, maatregelen stimuleren die bijdragen aan directe of omgekeerde bedrijfsverplaatsingen.
De lidstaten en de Commissie moeten het recht op financiële steun ontzeggen aan een bedrijf dat het voorwerp is of was van een restitutieprocedure na de verplaatsing van een productieactiviteit binnen een lidstaat of naar een andere lidstaat of niet-lidstaat, evenals aan bedrijven die ermee dreigen hun activiteiten te verplaatsen om hun werknemers een verlenging van de arbeidstijd tegen hetzelfde loon te doen aanvaarden met als doel aanzienlijk op de loonkosten te besparen.
Overigens zouden de bedrijven die hun zetel in een lidstaat hebben en hun activiteiten naar een andere lidstaat verplaatsen, geen recht meer mogen hebben op de fondsen. Een gelijkaardige bepaling die verbiedt dat deze bedrijven nationale steun krijgen, zou deel moeten uitmaken van de nieuwe richtsnoeren van regionale steunmaatregelen.
Uit bepaalde studies blijkt duidelijk dat veel verplaatsingen van bedrijven plaatsvinden met het oog op een vermindering van de arbeids- en productiekosten (lonen, sociale lasten, directe en indirecte belastingen). Een van de mogelijkheden zou erin bestaan zich te richten op een betere harmonisatie van de systemen van de lidstaten op fiscaal en sociaal vlak. Bij afwezigheid van een betere harmonisatie van de nationale systemen op fiscaal en sociaal vlak moet de Europese Unie in samenwerking met alle lidstaten een Europese strategie ter bestrijding van bedrijfsverplaatsingen uitwerken.
Momenteel beschikken we niet over een voldoende gedetailleerd statistisch hulpmiddel dat ons in staat stelt een nauwkeurige diagnose te stellen en een gepast antwoord te geven. Het wordt hoog tijd dat we deze leemte invullen door de studie, de evaluatie, de follow-up en de concrete voorstellen toe te vertrouwen aan een Europese Waarnemingspost van bedrijfsverplaatsingen die eventueel zou kunnen worden opgericht binnen de diensten van de Commissie, bij EUROSTAT of bij de Waarnemingspost van Dublin. Een van de eerste opdrachten van deze Waarnemingspost zou erin bestaan de reële en becijferde impact van de toekenning van Europese steun op de bedrijfsverplaatsingen te meten, evenals het effect en het belang van de verplaatsing van banen als gevolg van bedrijfsverplaatsingen en, in voorkomend geval, de meest betrokken sectoren en beleidslijnen die het mogelijk maken de negatieve effecten van de verplaatsing te neutraliseren, vast te stellen. Er moet bovendien een regelmatige en strikte controle van de toestand van de verschillende industriële sectoren worden georganiseerd zodat men kan anticiperen op herstructureringen en tijdig omschakelingsprogramma's kan invoeren, door alle betrokken spelers samen te brengen.
Wanneer er uit hoofde van de structuurfondsen steun wordt toegekend, moet de Commissie er overigens op toezien dat de toekenning van deze steun gepaard gaat met waarborgen inzake werkgelegenheid op lange termijn, die kunnen worden geconcretiseerd door de sluiting van overeenkomsten op lange termijn op het vlak van werkgelegenheid en lokale ontwikkeling, die door de verantwoordelijken van het betrokken bedrijf zouden worden ondertekend. Om bovendien het toekomstige risico van een eventuele verplaatsing te kunnen evalueren, zou het nuttig zijn het begunstigde bedrijf te vragen een vragenlijst met betrekking tot dit risico in te vullen.
In dezelfde geest moeten we de bepalingen inzake voorlichting en raadpleging van de werknemers en inzake Europese bedrijfsraden versterken om ervoor te zorgen dat de bedrijven niet kunnen gaan waar ze willen en een spoor van vernieling achterlaten bij de bevolking en de werknemers.
De bedrijven moeten verplicht worden een sociaal plan op te stellen in overleg met de vakbonden en de autoriteit die belast is met de arbeidsmarkt, eventuele subsidies die ze voor hun huidige vestiging hebben gekregen,terug te betalen en een gedragscode te aanvaarden die ze moeten respecteren, waar ter wereld ze zich ook vestigen. Deze gedragscode zou de goede Europese praktijken moeten bevatten en de onderhandelingen met de vakbonden zouden steeds de basis hiervan moeten zijn. De bedrijven zouden niet langer alleen de lokale wetten moeten aanvaarden.
Europa moet erop toezien dat de bedrijven die overheidssteun genieten, de werknemersorganisaties en de plaatselijke autoriteiten via de invoering van een echt burgerlijk bedrijfsbeheer dat met de uitvoering van het Europese beleid voor sociale, economische en territoriale cohesie strookt, worden samengebracht.
De rol van de sociale partners en de lokale autoriteiten is in dit opzicht essentieel om beter te kunnen inspelen op de eventuele wijziging van de bedrijfsstructuur. De kwaliteit van de samenwerking tussen deze centrale spelers van het Europese economische leven is onontbeerlijk voor de oprichting van een echt Europees partnerschap voor werkgelegenheid waarbinnen bedrijven en werknemers moeten kunnen samenwerken om de bestaande arbeids- en werkgelegenheidsvoorwaarden te behouden en tegelijk de productiviteit te verbeteren.
Bepaalde bedrijven verkrijgen een vermindering van de arbeidskosten, met name via een verlaging van het loon van hun werknemers, door ermee te dreigen hun activiteiten te verplaatsen. Deze druk op een verlaging van de lonen is evenwel geen efficiënte remedie op lange termijn tegen potentiële bedrijfsverplaatsingen. Als we toegaven dat dit wel zo was, dan zouden we verplicht zijn het Chinese of Indische "sociale model" in te voeren.
Als we ons Europees sociaal model willen blijven behouden, moeten we proberen de Europese economie opnieuw op gang te brengen door andere manieren te vinden dan de verlaging van de lonen. Om de concurrentiepositie van de bedrijven te verbeteren en de werkgelegenheid op kwantitatief en kwalitatief vlak te verbeteren, moeten we het gebruik van de structuurfondsen beter richten op het scheppen van banen, de oprichting van nieuwe bedrijven die werkgelegenheid creëren, het levenslang leren en de verbetering van de productiviteit. De activiteiten van het Europees Sociaal Fonds moeten gericht zijn op beroepsopleiding en de omscholing van werknemers in regio's die door herstructureringen of bedrijfsverplaatsingen worden getroffen.
Als de Unie een concurrerende Europese economie wil ontwikkelen en elke actieve burger de kans wil bieden kwalitatieve arbeid te verrichten, moeten de Europese investeringen in onderzoek, ontwikkeling, onderwijs en opleiding worden verhoogd en moeten er nieuwe technologieën worden ontwikkeld.
Europa moet de moed hebben om de toekomstige politieke beslissingen in dit opzicht te nemen.
- [1] Patrick AUBERT en Patrick SILLARD, "Délocalisations et réductions d’effectifs dans l’industrie française", (april 2005), INSEE.
ADVIES van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken (20.6.2005)
aan de Commissie regionale ontwikkeling
inzake overplaatsing van bedrijfsactiviteit in de context van de regionale ontwikkeling
(2004/2254(INI)
Rapporteur voor advies: Ilda Figueiredo
SUGGESTIES
De Commissie werkgelegenheid en sociale zaken verzoekt de ten principale bevoegde Commissie regionale ontwikkeling onderstaande suggesties in haar ontwerpresolutie op te nemen:
1. wijst erop dat het verschijnsel van de bedrijfsoverplaatsingen ernstige gevolgen heeft in diverse lidstaten van de Europese Unie;
2. is van mening dat overplaatsing van bedrijfsactiviteit niet alleen voorkomt bij de traditionele en arbeidsintensieve ondernemingen zoals textiel en kleding, schoeisel, bedrading en hout, maar ook in zeer kapitaalintensieve sectoren zoals staal, machinebouw, scheepsbouw, luchtvaart en elektronische apparatuur, ja zelfs belangrijke delen van de dienstensector, zoals computerprogrammatuur, financiële diensten, informatie en logistiek;
3. dringt er bij de Commissie op aan ernaar te streven sociale bepalingen in internationale verdragen op te nemen, en wel op basis van de vijf prioritair beschouwde IAO-conventies, namelijk het recht van organisatie, het recht van vergadering, het verbod op kinderarbeid en dwangarbeid, alsmede het verbod op discriminatie; dringt erop aan op de tenuitvoerlegging van deze sociale bepalingen te flankeren met positieve maatregelen en prikkels voor landen en bedrijven om zich eraan te houden; dringt er bij de Commissie en de Raad op aan zich ervoor in te zetten dat deze materie in het kader van de ministeriële WTO-conferentie weer op de agenda wordt geplaatst en dat er een comité voor handel en mensenrechten wordt opgericht dat zich met name bezighoudt met de mensenrechten op de werkvloer;
4. is ervan overtuigd dat grotere transparantie met betrekking tot alle plaatsen waar goederen worden geproduceerd, zowel geheel als gedeeltelijk of in licentie, en de geldende arbeidsnormen, die zouden moeten vastgelegd in een 'codex arbeidsnormen' en een 'codex fair trade', het koopgedrag van consumenten kunnen beïnvloeden; houdt vol dat alle vormen van productie in licentie moeten vallen onder een bovengenoemde codex en verzoekt de Commissie het voortouw te nemen bij de opstelling van een dergelijke codex die de IAO-normen zou moeten omvatten, met inbegrip van de minimale voorwaarden voor werknemersvertegenwoordiging in gevallen waarin goederen geheel of gedeeltelijk of in licentie worden geproduceerd in niet-lidstaten;
5. is van mening dat het gebruik van communautaire middelen, en met name subsidies voor de industrie en steun uit het Europees Sociaal Fonds, afhankelijk moet worden gemaakt van specifieke regels inzake innovatie, lokale ontwikkeling, werkgelegenheid en productieafspraken op het grondgebied van de gesubsidieerde bedrijven voor de lange termijn; dringt er met name op aan dat de regels inzake het gebruik van de Structuurfondsen worden nageleefd en aangescherpt;
6. dringt aan op bescherming van de rechten van de getroffen werknemers en op garanties voor de verstrekking van volledige informatie aan de werknemers;
7. onderstreept het belang van de resolutie van het Europees Parlement van 13 maart 2003 over bedrijven die sluiten nadat zij subsidies van de Europese Unie hebben ontvangen; verzoekt de Commissie de Europese Waarnemingspost voor veranderingen te verzoeken bijzondere aandacht te besteden aan de studie van de bedrijfsverplaatsingen;
8. beveelt de Commissie aan ernstig en aandachtig toe te zien op het huidige proces van sluiting en overplaatsing van bedrijven en verlangt dat toegekende steun wordt teruggegevorderd wanneer er oneigenlijk gebruik van is gemaakt.
PROCEDURE
Titel |
Overplaatsing van bedrijfsactiviteit in de context van de regionale ontwikkeling | |||||
Procedurenummer |
||||||
Commissie ten principale |
REGI | |||||
Medeadviserende commissie Datum bekendmaking |
EMPL 28.4.2005 | |||||
Rapporteur voor advies |
Ilda Figueiredo 31.3.2005 | |||||
Behandeling in de commissie |
24.5.2005 |
14.6.2005 |
|
|
| |
Datum goedkeuring suggesties |
15.6.2005 | |||||
Uitslag eindstemming |
voor: tegen: onthoudingen: |
30 1 1 | ||||
Bij de eindstemming aanwezige leden |
Jan Andersson, Philip Bushill-Matthews, Alejandro Cercas, Ole Christensen, Derek Roland Clark, Luigi Cocilovo, Richard Falbr, Carlo Fatuzzo, Ilda Figueiredo, Stephen Hughes, Karin Jöns, Jan Jerzy Kułakowski, Sepp Kusstatscher, Jean Lambert, Raymond Langendries, Bernard Lehideux, Elizabeth Lynne, Mary Lou McDonald, Thomas Mann, Mario Mantovani, Ana Mato Adrover, Ria Oomen-Ruijten, Marie Panayotopoulos-Cassiotou, Jacek Protasiewicz, José Albino Silva Peneda, Anne Van Lancker, Gabriele Zimmer | |||||
Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervangers |
Edit Bauer, Mihael Brejc, Dieter-Lebrecht Koch, Elisabeth Schroedter, Marc Tarabella, Patrizia Toia, Anja Weisgerber, Tadeusz Zwiefka | |||||
Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervangers (art. 178, lid 2) |
| |||||
PROCEDURE
Titel |
Bedrijfsverplaatsingen in het kader van de regionale ontwikkeling | ||||||||||
Procedurenummer |
|||||||||||
Reglementsartikel(en) |
art. 45 | ||||||||||
Commissie ten principale Datum bekendmaking toestemming |
REGI 13.1.2005 | ||||||||||
Medeadviserende commissie(s) |
EMPL |
|
|
|
| ||||||
Geen advies |
|
|
|
|
| ||||||
Nauwere samenwerking Datum bekendmaking |
|
| |||||||||
In het verslag opgenomen ontwerpresolutie(s) |
|
| |||||||||
Rapporteur(s) |
Alain Hutchinson |
| |||||||||
Vervangen rapporteur |
|
| |||||||||
Behandeling in de commissie |
30.3.2005 |
20.4.2005 |
12.9.2005 |
|
| ||||||
Datum goedkeuring |
24.1.2006 | ||||||||||
Uitslag eindstemming |
+: -: 0: |
41 5 2 | |||||||||
Bij de eindstemming aanwezige leden |
Alfonso Andria, Stavros Arnaoutakis, Elspeth Attwooll, Jean Marie Beaupuy, Rolf Berend, Jana Bobošíková, Graham Booth, Bernadette Bourzai, Giovanni Claudio Fava, Hanna Foltyn-Kubicka, Iratxe García Pérez, Eugenijus Gentvilas, Lidia Joanna Geringer de Oedenberg, Ambroise Guellec, Zita Gurmai, Gábor Harangozó, Marian Harkin, Konstantinos Hatzidakis, Jim Higgins, Alain Hutchinson, Carlos José Iturgaiz Angulo, Mieczysław Edmund Janowski, Gisela Kallenbach, Tunne Kelam, Miloš Koterec, Constanze Angela Krehl, Jamila Madeira, Yiannakis Matsis, Miroslav Mikolášik, Francesco Musotto, Jan Olbrycht, Markus Pieper, Francisca Pleguezuelos Aguilar, Alyn Smith, Grażyna Staniszewska, Margie Sudre, Kyriacos Triantaphyllides, Oldřich Vlasák, Vladimír Železný | ||||||||||
Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervangers |
Simon Busuttil, Ole Christensen, Den Dover, Jillian Evans, Emanuel Jardim Fernandes, Mirosław Mariusz Piotrowski, László Surján, Manfred Weber | ||||||||||
Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervangers (art. 178, lid 2) |
Adamos Adamou | ||||||||||
Datum indiening – A6 |
30.1.2006 |
A6‑0013/2006 | |||||||||
Opmerkingen |
... |
| |||||||||