VERSLAG  over de tenuitvoerlegging van de bosbouwstrategie van de EU

31.1.2006 - (2005/2054(INI))

Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling
Rapporteur: Heinz Kindermann


Procedure : 2005/2054(INI)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus :  
A6-0015/2006
Ingediende teksten :
A6-0015/2006
Aangenomen teksten :

ONTWERPRESOLUTIE VAN HET EUROPEES PARLEMENT

over de tenuitvoerlegging van de bosbouwstrategie van de EU

(2005/2054(INI))

Het Europees Parlement,

–    gezien zijn resolutie van 30 januari 1997 over de bosbouwstrategie van de Europese Unie[1],

–    gezien de mededeling van de Commissie van 18 november 1998 over een bosbouwstrategie voor de Europese Unie (COM(1998)0649,

–    gezien de resolutie van de Raad van 15 december 1998 over een bosbouwstrategie voor de Europese Unie[2],

–    gezien het speciaal verslag nr. 14/2000 van de Europese Rekenkamer over de maatregelen voor een milieuvriendelijker gemeenschappelijk landbouwbeleid[3],

–    gezien de mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement "Verslag over de tenuitvoerlegging van de bosbouwstrategie van de EU" (COM(2005)0084) en het bijgevoegde werkdocument van de Commissiediensten over maatregelen en activiteiten die van 1999 tot 2004 in het kader van de EU-bosbouwstrategie zijn uitgevoerd,

–    gezien het speciaal verslag nr. 9/2004 van de Europese Rekenkamer over bosbouwmaatregelen in het kader van het plattelandsontwikkelingsbeleid[4],

–    gezien de conclusies van de Raad Landbouw en Visserij van 30 mei 2005 betreffende "Bosbouw – EU-actieplan",

–    gezien de in opdracht van de bevoegde commissie door het Franse Office National des Forêts opgestelde studie van 21 juni 2005 over "Vooruitzichten voor de Europese bosbouwstrategie",

–    gezien het ontwerpadvies van het Comité van de regio's van 12 september 2005 met de titel " Verslag over de tenuitvoerlegging van de bosbouwstrategie van de EU",

–    gezien het voorontwerp voor advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 4 augustus 2005 over de "Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement – Verslag over de tenuitvoerlegging van de bosbouwstrategie van de EU",

–    gelet op artikel 45 van zijn Reglement,

–    gezien het verslag van de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling alsmede het advies van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid (A6-0015/2006),

Algemene overwegingen

A.       overwegende dat aan de grondbeginselen van de EU-bosbouwstrategie, dat wil zeggen duurzaam bosbeheer en het behoud en de versterking van de multifunctionele rol van de bossen met inbegrip van het behoud van de biodiversiteit en van de daar in het wild levende dieren op basis van het subsidiariteitsbeginsel, door de uitwerking van het door de Commissie voorgestelde "EU-actieplan voor duurzaam bosbeheer" geen afbreuk wordt gedaan; in de overweging dat het bij de EU-bosbouwstrategie om een dynamisch proces gaat dat de integratie van nieuwe elementen toelaat; overwegende dat het EU-actieplan als aanvullend instrument moet worden beschouwd dat door een betere afstemming van doelstellingen en maatregelen tussen de verschillende beleidslijnen tot stand kan komen,

B.        wijst erop dat de bosbouw, indien deze in overeenstemming wordt gebracht met belangrijke milieuvereisten als het behoud van de beschermende functies en de biodiversiteit van bossen en met de ontwikkeling van de plattelandsregio’s, een bijzonder duidelijke bijdrage levert tot het bereiken van verschillende doelstellingen van de strategieën van Lissabon en Göteborg;

C.       overwegende dat weliswaar noch het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap noch het ontwerpverdrag tot vaststelling van een Grondwet voor Europa in een rechtsgrondslag voor een gemeenschappelijk bosbouwbeleid voorziet, maar dat de invloed van uiteenlopende communautaire beleidsmaatregelen op de bossen sedertdien voortdurend is toegenomen,

D.       overwegende dat de lidstaten ten dele zeer verschillende definities van het bos hanteren, waardoor een evaluatie van de gemeenschappelijke maatregelen op bosbouwgebied slechts in beperkte mate mogelijk is,

E.        stelt vast dat er bij alle besluiten over de Europese bossen van moet worden uitgegaan dat deze zeer verschillend van aard zijn en met zeer uiteenlopende ecologische uitdagingen worden geconfronteerd;

Strategie-element 1: Actieve participatie in internationale processen inzake de bosbouwsector

F.        overwegende dat de lidstaten aan het verzoek van de Raad inzake de Europese bosbouwstrategie hebben beantwoord door actief deel te nemen aan alle internationale processen met betrekking tot de bosbouwsector,

G.       benadrukt het belang van bosecosystemen voor het behoud van de biodiversiteit in overeenstemming met de uit internationale overeenkomsten voortvloeiende verplichtingen; merkt op dat het bij deze verplichtingen onder andere gaat om het Verdrag inzake biologische diversiteit (Rio 1992) en om de doelstelling de achteruitgang van het aantal dier- en plantensoorten tegen 2010 te stoppen (EU-bijeenkomst in Göteborg 2001; Johannesburg 2002); merkt op dat het voor een succesvolle naleving van deze verplichtingen van het grootste belang is voldoende gebieden als natuurreservaten aan te wijzen en de bosbouwmethoden, samen met de ruimtelijke ordening, beter af te stemmen op de biologische voorwaarden;

Strategie-element 2: Omzetting van de internationale verplichtingen door nationale bosbouwprogramma's

H.       overwegende dat de nationale en subnationale bosbouwprogramma's het centrale instrument voor het bereiken van de doelstellingen van de EU-bosbouwstrategie vormen en voor overeenstemming en samenhang tussen de nationale beleidsvoorwaarden en internationale verplichtingen moeten zorgen,

Strategie-element 3: Verbetering van de coördinatie, communicatie en coöperatie op alle beleidsgebieden die raakvlakken hebben met de bosbouwsector

I.         overwegende dat er niets is veranderd aan de reeds in 1998 beklemtoonde fundamentele noodzaak om de coördinatie, communicatie en coöperatie op alle beleidsgebieden van de Gemeenschap die betrekking hebben op de bosbouwsector (landbouw, milieu, energie, onderzoek, industrie, interne markt, handel en ontwikkelingssamenwerking) zowel binnen de Commissie als tussen de Commissie en de lidstaten en tussen de lidstaten onderling te verbeteren,

Strategie-element 4: Bevordering van duurzaam bosbeheer in het kader van het beleid tot behoud en ontwikkeling van het platteland

J.         overwegende dat het beleid inzake plattelandsontwikkeling op Gemeenschapsniveau het hoofdinstrument voor de tenuitvoerlegging van de bosbouwstrategie vormt, wat eveneens tot uitdrukking komt in het feit dat tussen 2000 en 2006 in het kader van het plattelandsbeleid 4,8 miljard euro voor bosbouwmaatregelen ter beschikking werden gesteld, waarvan de ene helft voor de bebossing van landbouwgrond en de andere helft voor overige bosbouwmaatregelen werd gebruikt,

Strategie-element 5: Bescherming van de bossen in Europa

K.       overwegende dat de bosbouw economisch, ecologisch, sociaal en cultureel duurzaam moet worden bedreven en dat bosbescherming, bosschade-inventarisatie, het herstel van beschadigde bossen alsmede de waarborging van de milieuprestaties, bovenal de regulering van de waterkringloop, essentiële onderdelen van duurzame bosbouw zijn; in overweging van het feit dat een centrale doelstelling met betrekking tot bossen in het behoud van hun gezondheid en levensvatbaarheid bestaat, door ze voor bosbranden en luchtvervuiling, maar ook voor een belasting van bodem en water en andere door ziekten, plaagorganismen of erosie veroorzaakte schade te beschermen,

L.        in de hoop dat de biodiversiteit in de bosgebieden kan worden behouden, en erop aandringend dat de wildpopulaties, waarvoor bossen de natuurlijke biotoop vormen, met het oog op het duurzaam behoud van de soorten worden beheerd en gebruikt, waarbij dient te worden gelet op een evenwicht tussen bosbestand en wildpopulaties,

M.       niettemin overwegende dat de maatregelen ten behoeve van de plattelandsontwikkeling niet voldoende zijn voor een doeltreffende preventie en bestrijding van bosbranden, die de hoofdoorzaak voor de teloorgang van de bossen in de Europese Unie zijn en een van de redenen vormen waarom er in vele Europese regio's sprake is van versnelde verwoestijning; betreurt eveneens het gebrek aan coördinatie tussen de programma's die op regionaal en nationaal niveau worden uitgevoerd; is van mening dat het noodzakelijk is de coördinatie van die programma's te versterken door een stelsel van strategische communautaire richtsnoeren te formuleren opdat de preventiemaatregelen die door de verschillende nationale en/of lokale overheden worden getroffen op elkaar aansluiten; verzoekt de Commissie iedere regio aan te bevelen een alomvattende strategie voor de bosbrandbestrijding op te stellen en met de lidstaten samen te werken; is van mening dat een dergelijke strategie zich eveneens moet uitstrekken tot de verhouding tussen de landbouw en het bosmilieu, de specifieke risico's van het gebied en de preventieve maatregelen die tegen deze risico's worden genomen,

N.       vestigt de aandacht op regio’s die herhaaldelijk door grote bosbranden zijn getroffen, en betuigt zijn solidariteit met deze regio’s; hecht evenwel belang aan de vaststelling dat zowel de problemen in verband met bosbranden als ook de voorwaarden voor de bestrijding daarvan in de afzonderlijke lidstaten zeer van elkaar verschillen; wijst erop dat de ervaring leert dat lokale betrokkenheid en inspanningen evenals een ontwikkeling weg van brandgevaarlijke monoculturen in de bosbouw, met name wat betreft eucalyptus, doorslaggevend zijn voor een doeltreffende preventie en bestrijding van bosbranden;

O.       merkt op dat het nieuwe financiële instrument voor het milieu (LIFE+) van cruciaal belang is voor de bescherming van alle Europese bossen door middel van maatregelen ter controle op en voorkoming van de factoren die tot een achteruitgang van de bossen bijdragen, met inbegrip van bosbranden,

Strategie-element 6: Bescherming van tropische bossen

P.        overwegende dat de illegale kap van tropisch hout ernstige ecologische, economische en sociale schade aanricht, niet alleen in de landen van oorsprong, maar ook in de landen in de gematigde klimaatzones, aangezien daardoor aanzienlijke verstoringen op de markt voor houtproducten ontstaan,

Q.       verwelkomt het actieplan FLEGT (Wetshandhaving, bestuur en handel in de bosbouw) van de Commissie, dat in het leven werd geroepen om het probleem van de illegale houtkap tegen te gaan; wijst erop dat de illegale houtkap enerzijds aanzienlijke ecologische en maatschappelijke problemen tot gevolg heeft en een verstoring van de handel in houtproducten veroorzaakt en economische schade aan het bosbedrijf berokkent; stelt vast dat een succesvolle bestrijding van de handel met illegaal gekapt hout in belangrijke mate afhangt van de uitbanning van de aan dit probleem ten grondslag liggende factoren, zoals onduidelijkheid over eigendom, corruptie en armoede; acht het bovendien van belang dat gevoelige sancties en straffen worden opgelegd aan mensen en bedrijven die met illegaal gekapt hout handelen;

R.        merkt op dat een groot deel van het in de Europese Unie geïmporteerde hout in de vorm van bewerkte producten aankomt, waarvan een deel uit illegaal gekapt hout is vervaardigd; verzoekt de Commissie, teneinde het verbod op de invoer van dergelijke illegale bosbouwproducten te vergemakkelijken, te overwegen om de douanewet van de Gemeenschap en de oorsprongsregels voor niet-preferentiële goederen met betrekking tot hout te wijzigen zodat het laatste land waar de bewerking van de uit natuurlijke hulpbronnen vervaardigde producten plaatsvindt, verplicht wordt de legale oorsprong van de grondstoffen aan te tonen;

Strategie-element 7: Beperking van de klimaatverandering en bijdrage tot een duurzame energievoorziening

S.        overwegende dat, gezien het feit dat koolstof wordt opgeslagen in biomassa en bodem, de bossen een belangrijke functie als koolstofputten in de koolstofcyclus vervullen; overwegende dat, door de regeneratie van bossen te verzekeren en hun productiviteit te behouden en door intensiever gebruik te maken van koolstofneutrale bosbouwproducten, de koolstofcyclus wordt gewaarborgd en verbreed; overwegende dat bossen hernieuwbare en koolstofneutrale energie leveren en bijdragen aan een duurzame energiemix van de Europese Unie en dat bossen en bosbouwproducten aldus bijdragen aan het vertragen van de opwarming van de aarde en het broeikaseffect en aan het behalen van de milieudoelstellingen van de Europese Unie (zoals het Protocol van Kyoto),

T.        overwegende dat een groter gebruik van hernieuwbare energiebronnen op basis van bosbouwproducten er tevens toe zal bijdragen het energietekort in de Europese Unie te reduceren en de teelt van energieplanten als vervangingsmiddel of alternatief te intensiveren in gebieden die door overproductie worden gekenmerkt of door bepaalde GLB-hervormingen worden getroffen,

Strategie-element 8: Bevordering van concurrentievermogen, werkgelegenheid en inkomens in de op bosbouw gebaseerde sector

U.       overwegende dat de bosbouw- en de houtsector in het gemeenschappelijk economisch ontwikkelingsbeleid tot nu toe niet duidelijk genoeg naar voren zijn gekomen, maar altijd nog als bijzaak worden beschouwd, hoewel deze branche velen werkgelegenheid biedt, een aanzienlijke omzet maakt en een positief effect op de levensvatbaarheid van het platteland heeft,

V.       overwegende dat de bossen niet alleen in ecologisch opzicht van zeer grote betekenis voor de levenskwaliteit zijn, maar ook economisch gezien belangrijke bosbouwproducten opleveren,

W.      overwegende dat de Commissie de multifunctionaliteit van de bossen weliswaar erkent, maar dat deze functie veelal niet overeenkomstig haar potentieel voor de economie van de betreffende gebieden en het inkomen van de plaatselijke bevolking wordt gewaardeerd,

X.       is van mening dat goede voorwaarden voor de bosbouw nodig zijn, evenals een sterk bewustzijn voor de diverse oogmerken van het bosbeheer, opdat de Unie de verschillende doelstellingen van haar milieubeleid kan bereiken;

Strategie-element 9: Bevordering van onderzoeks- en ontwikkelingsactiviteiten met betrekking tot de bosbouw

Y.       overwegende dat de bosbouw alleen dan aan de eisen met betrekking tot mededinging en duurzame ontwikkeling kan voldoen wanneer deze sector in staat is nieuwe en innovatieve concepten en technologieën te ontwikkelen en wordt behoed voor onevenredige voorwaarden, voortkomend uit algemene verplichtingen, die de economische winstgevendheid beperken,

Z.        beklemtoont het belang van breed onderzoek op het gebied van hout voor het bereiken van de doelstellingen van de Europese Unie met betrekking tot het concurrentievermogen en het milieu; merkt op dat hout een grondstof is met vele eigenschappen, zoals chemicaliën, waarvan tot op heden nog geen nuttig gebruik wordt gemaakt, en dat gepaste middelen dienen te worden geïnvesteerd in onderzoek naar en in de ontwikkeling van markttoepassingen voor deze eigenschappen; stelt vast dat een sterker gebruik van hout, bijvoorbeeld in de bouw-, de papier- en de energiesector, ertoe kan bijdragen het gebruik van niet-hernieuwbare natuurlijke hulpbronnen te verminderen,

AA.     roept ertoe op nieuwe methoden die gebruik maken van satellieten en andere geavanceerde technologieën voor het voorkomen en blussen van bosbranden te ontwikkelen en te onderzoeken, en deze niet alleen in bossen in te zetten, maar ook ter bescherming van de burgerbevolking;

Strategie-element 10: Bevordering van duurzaam bosbeheer door onderwijs- en opleidingsprogramma's

AB.     overwegende dat de op de bosbouw gebaseerde sector in de Europese onderwijs- en opleidingsprogramma's tot nog toe nauwelijks in aanmerking wordt genomen,

Strategie-element 11: Bevordering van duurzaam bosbeheer door informatie- en communicatiestrategieën

AC.     overwegende dat de mogelijkheden van de Europese Unie om duurzaam bosbeheer via informatie- en communicatiestrategieën te ondersteunen in het kader van de EU-bosbouwstrategie tot nu toe veel te weinig zijn benut,

Algemene opmerkingen

1.        steunt de Commissie in haar opvatting dat de verdere ontwikkeling van het Gemeenschapsbeleid door de besluiten van de top van Lissabon (2000) en Göteborg (2001) en door het zesde milieuactieprogramma (2002) en de GLB-hervorming (2003) alsmede door de uitbreiding (2004) tot een sterkere integratie en samenwerking tussen de lidstaten op het terrein van de Europese bosbouwstrategie in het algemene kader van het Europees beleid zou moeten leiden; ondersteunt derhalve het initiatief van de Commissie tot het opstellen van een "EU-actieplan voor duurzaam bosbeheer", dat een looptijd van vijf jaar zou moeten hebben; benadrukt dat dit in nauw overleg met de lidstaten en de regio's en met raadpleging van de betrokken belangenorganisaties dient te worden ontwikkeld; stelt vast dat de EU-bosbouwstrategie als referentiekader voor bosgerichte beleidsmaatregelen, -initiatieven en -acties een bepalende invloed heeft gehad op de manier waarop de dag van vandaag over de bosproblematiek wordt nagedacht; is van mening dat wegens de veranderende beleidscontext in de toekomst een meer gestructureerde en proactieve benadering van het beheer van de bossen van de Unie noodzakelijk is;

2.        is van oordeel dat de Commissie en de Raad op grond van de veelvuldige uitwerkingen van de sectoriële beleidsmaatregelen van de Gemeenschap op de bossen en op grond van de strategieën van Lissabon en Göteborg de mogelijkheden dienen te laten onderzoeken om voor bossen een specifieke rechtsgrondslag in de verdragen van de Europese Unie of in een toekomstig ontwerpverdrag tot vaststelling van een Grondwet voor Europa te scheppen; roept ertoe op om het subsidiariteitsbeginsel bij alle bosgerichte besluiten in bijzondere mate in acht te nemen zolang het de Europese Unie aan een eigen rechtsgrondslag, specifiek voor bossen, ontbreekt;

3.        roept de lidstaten en de Commissie op naar een gemeenschappelijk begrip en een uniforme uitleg van de term "bos" te streven, opdat de beoordeling van communautaire maatregelen met betrekking tot de bossen in de toekomst beter dan tot dusverre mogelijk wordt;

Strategie-element 1: Actieve participatie in internationale processen inzake de bosbouwsector

4.        is derhalve ingenomen met het feit dat de lidstaten en de Commissie in een dynamische dialoog in het kader van de ministeriële conferentie over de bescherming van de bossen in Europa (MCPFE) tot een gemeenschappelijke visie inzake duurzaam bosbeheer zijn gekomen, en pleit ervoor hiermee sterker rekening te houden in het politieke besluitvormingsproces;

5.        verwelkomt de actieve deelname van de lidstaten aan alle internationale processen met betrekking tot de bosbouwsector en wijst erop dat op de Wereldtop over ontwikkeling van Johannesburg in 2002 benadrukt werd dat duurzame bosbouw een instrument is voor het verwerkelijken van de overige millenniumdoelstellingen, en onderstreept bovendien het feit dat de regeringen van de betrokken landen zich hebben verplicht tot een bindend actieplan met talrijke bosgerichte besluiten;

6.        roept de Commissie en de lidstaten op om ter gelegenheid van de zesde zitting van het Bossenforum van de Verenigde Naties (UNFF) in februari 2006 de conclusies van de Raad van 26 april 2005 om te zetten volgens welke een wettelijk bindend instrument het beste middel is voor een duurzaam bosbeheer in ecologisch en sociaal opzicht;

7.        onderstreept dat de Europese Unie in het kader van het internationaal en gemeenschappelijk milieubeleid een samenhangende benadering dient te volgen waarbij de multifunctionele rol van de bossen in aanmerking wordt genomen en wordt geëerbiedigd; benadrukt dat daarbij een brede participatie van de betrokkenen en een transparant voorlichtingsbeleid moeten worden gewaarborgd;

Strategie-element 2: Omzetting van de internationale verplichtingen door nationale bosbouwprogramma's

8.        verzoekt de Commissie en de lidstaten de in de MCPFE ontwikkelde benadering als algemeen instrument voor de nationale bosbouwprogramma's ten uitvoer te leggen en daarbij criteria te formuleren teneinde de omzetting van de doelstelling te kunnen evalueren;

Strategie-element 3: Verbetering van de coördinatie, communicatie en coöperatie op alle beleidsgebieden die raakvlakken hebben met de bosbouwsector

9.        acht ondanks de door de oprichting van een Interdienstengroep (Inter-Service Group on Forestry) van de Commissie geboekte vorderingen een verdere verbetering van de coördinatie tussen de verschillende met bosbouwkwesties belaste directoraten-generaal noodzakelijk; stelt voor om naast de bestaande horizontale integratie van de met bosbouwvraagstukken belaste Commissiediensten de mogelijkheid van een verticale integratie dwars door alle niveaus van de Commissiediensten heen en met een verankering in het Secretariaat-generaal te onderzoeken; stelt met het oog hierop voor om binnen het Secretariaat-generaal van de Commissie een eenheid aan te wijzen die zich aan de coördinatie van het bosbeleid wijdt;

10.      stelt voor het Permanent Comité voor de bosbouw te versterken door een uitbreiding en verduidelijking van zijn bevoegdheden, bijvoorbeeld in het kader van de opstelling en evaluatie van de actieplannen en de evaluatie van de nationale bosprogramma's;

Strategie-element 4: Bevordering van duurzaam bosbeheer in het kader van het beleid tot behoud en ontwikkeling van het platteland

11.      is voorts van mening dat voor de bosbouwmaatregelen in het kader van Verordening (EG) nr. 1257/1999 van de Raad van 17 mei 1999 inzake steun voor plattelandsontwikkeling, die door de lidstaten dienen te worden omgezet en door de Europese Unie worden gecofinancierd, doeltreffende controlesystemen moeten worden gecreëerd, waarbij de aanbevelingen van de Rekenkamer inzake de uitvoering van bosbouwstrategie dienen te worden geïmplementeerd;

12.      roept de Commissie en de lidstaten op bij het opstellen van de plattelandsontwikkelingsprogramma's sterker rekening te houden met de doelstellingen en maatregelen van de EU-bosbouwstrategie en het EU-actieplan voor duurzaam bosbeheer;

Strategie-element 5: Bescherming van de bossen in Europa

13.      roept de Commissie en de lidstaten op om in het EU-actieplan voor duurzaam bosbeheer doeltreffende maatregelen ter preventie en bestrijding van rampen (bosbranden, stormen, insecten en droogte) op te nemen; herinnert de lidstaten eraan om de in de programma's voor plattelandsontwikkeling voorziene maatregelen ter voorkoming van bosbranden ten uitvoer te leggen;

14.      onderstreept dat het EU-actieplan voor duurzaam bosbeheer in de zin van de multifunctionaliteit van de bossen sterker rekening moet houden met de bescherming van bodem, water en lucht alsmede van de biodiversiteit en kenmerkende boslandschappen;

15.      is van oordeel dat er in berggebieden naar moet worden gestreefd de afbakening tussen bos en weiland te bevorderen en – alleen al uit veiligheidsoverwegingen – het gebruik van wegen en paden verplicht te stellen, aangezien de ontbrekende afbakening van bos en weiland en overmatige betreding ernstige erosieschade veroorzaken;

16.      roept ertoe op een aanbeveling aan de lidstaten uit te werken waarmee een geïntegreerde aanpak voor de bosbrandpreventie wordt geïnitieerd, bijvoorbeeld door maatregelen als het inzamelen en het gebruik van overtollige bosbiomassa, een tijdelijk verbod op het gebruik van verbrande arealen voor andere doeleinden teneinde speculaties in verband met bosbranden te voorkomen, of de oprichting van een speciaal bureau voor de vervolging van milieudelicten;

17.      verlangt dat de lidstaten en de Europese regio's met het oog op de nieuwe financiële periode hun maatregelen ter bestrijding en preventie van bosbranden onderzoeken teneinde de bestaande maatregelen, die vaak ontoereikend zijn toegepast, te actualiseren en van meer dynamiek te voorzien;

18.      onderstreept dat herbebossing van groot belang is voor de bestrijding van verwoestijning en droogte; onderstreept dat de herbebossing met inheemse soorten het behoud van de biodiversiteit ten goede komt, het bosbrandgevaar reduceert en bijdraagt tot de bescherming van het Natura 2000-netwerk en tot het scheppen van corridors tussen de daartoe behorende gebieden, waardoor de verdere verspreiding van planten- en diersoorten mogelijk wordt gemaakt;

Strategie-element 6: Bescherming van tropische bossen

19.      ondersteunt de lopende initiatieven in het kader van het bovengenoemde FLEGT-actieplan ter bestrijding van illegale houtkap en ter waarborging van de naleving van de internationale overeenkomsten;

Strategie-element 7: Beperking van de klimaatverandering en bijdrage tot een duurzame energievoorziening

20.      acht het van cruciaal belang dat de rol van bossen en bosbouwproducten bij de beperking van de klimaatverandering wordt erkend en dat de Europese Unie onderzoeksactiviteiten, campagnes ter verbetering van het imago van hout en kennisuitwisseling op dit gebied bevordert; roept de Commissie en de lidstaten op in het kader van de EU-bosbouwstrategie concepten te onderzoeken waardoor de bijdrage van de bosbouwsector tot de bestrijding van klimaatverandering kan worden geoptimaliseerd, daarbij rekening houdend met het concurrentievermogen van de sector;

21.      roept de Europese Unie met klem op het gebruik van hout als hernieuwbare grondstof en het gebruik van milieuvriendelijke producten van de bosbouwindustrie te bevorderen;

22.      roept ertoe op biomassa, met name indien deze uit hout bestaat, volledig in de beleidsmaatregelen ter ontwikkeling van hernieuwbare energiebronnen (warmtekrachtkoppeling, biobrandstoffen) te integreren; verzoekt de lidstaten te onderzoeken welke mogelijkheden er zijn om belastingvoordelen te verlenen voor verwarmingsdiensten op basis van hout;

Strategie-element 8: Bevordering van concurrentievermogen, werkgelegenheid en inkomens in de op bosbouw gebaseerde sector

23.      onderstreept de conclusies van de analyse van de Commissie over het concurrentievermogen in de bosbouw in de Europese Unie die inhouden dat een coördinatie van het bosbouwbeleid met de overige handels- en productieketen op het gebied van hout en papier moet worden gestimuleerd; verwelkomt het feit dat er op nationaal en communautair niveau prikkels worden geboden om fusies van kleinere bosbouwbedrijven te bevorderen; wijst er voorts op dat met name de boseigenaren bij de ontwikkeling van het eigen duurzaam bosbeheer gebaat zouden zijn met de versterking van de organisaties van de particuliere bosbouw;

24.      roept de Commissie op de inspanningen van de lidstaten ten behoeve van de mobilisering van de houtvoorraden in de bossen en ter overwinning van de structurele nadelen van kleine bosbouwbedrijven bij het gebruik en de commercialisering van hun bosbouwproducten te ondersteunen, teneinde de zelfvoorziening van de Gemeenschap in hout en houtproducten duurzaam te waarborgen; wijst erop dat daartoe met name bepaalde obstakels voor de toepassing van hout moeten worden weggenomen en moet worden gekeken naar de bepalingen en normen in verband met onderzoeks- en ontwikkelingsactiviteiten betreffende innovatieve toepassingen van hout en naar maatregelen ter verhoging van het kwalificatieprofiel; onderstreept de tot dusverre slechts ten dele benutte inkomstenbronnen van andere bosproducten dan hout, zoals kurk, paddestoelen en bessen of het verlenen van diensten op het terrein van onder meer natuurtoerisme en jacht, waarbij de jacht in de zin van artikel 33, streepjes 4, 5, 7, 9, 10 en 11 van Verordening (EG) nr. 1257/1999 in het kader van de inkomensdiversificatie in sommige lidstaten een niet onbelangrijke rol speelt;

25.      roept de Commissie en de lidstaten op om in het EU-actieplan voor duurzaam bosbeheer doeltreffende maatregelen ter preventie en bestrijding van rampen (bosbranden, stormen, insecten) op te nemen; herinnert de lidstaten eraan om de in de programma's voor plattelandsontwikkeling voorziene maatregelen ter voorkoming van bosbranden ten uitvoer te leggen, en acht het van cruciaal belang dat het EU-actieplan voor duurzaam bosbeheer zich over de gehele handels- en productieketen uitstrekt, van bos, via hout tot aan de producten van de bosbouwindustrie;

26.      roept de Commissie op rekening te houden met het economische potentieel van de inheemse soorten van de verschillende regio's voor de herbebossing en met het potentieel van natuurlijke bossen en alle producten en milieuprestaties die deze het platteland te bieden hebben; acht het hiertoe noodzakelijk maatregelen ter ondersteuning van de producenten te onderzoeken;

27.      verzoekt de Commissie het nodige onderzoek uit te voeren om vast te stellen in hoeverre de lidstaten fiscale maatregelen kunnen treffen waardoor producenten die minder nadelige effecten voor het milieu veroorzaken, in het genot van belastingvoordelen komen; is van oordeel dat deze producenten in de vorm van de tenuitvoerlegging van maatregelen ter voorkoming van bosbranden en verwoestijning, de herbebossing met inheemse soorten, de bevordering van de biodiversiteit, het duurzaam beheer van natuurlijke bossen en de bevordering van milieuprestaties door onder meer de bescherming van de waterkringloop en de bestrijding van erosie, een positieve bijdrage aan de samenleving leveren waarvoor zij een gepaste vergoeding dienen te krijgen;

28.      is van oordeel dat het verlenen van ondersteuning, met name ter bevordering van maatregelen op het gebied van milieubehoud en plattelandsontwikkeling, niet afhankelijk gemaakt mag worden van de eigendomsvorm van de betreffende bossen en dat alle bossen gelijk behandeld dienen te worden;

Strategie-element 9: Bevordering van onderzoeks- en ontwikkelingsactiviteiten met betrekking tot de bosbouw

29.      verzoekt om een sterkere bevordering van onderzoek en ontwikkeling op bosbouwgebied en een sterkere erkenning van de multifunctionaliteit van de bossen met name ten aanzien van de duurzame ontwikkeling van de biodiversiteit door centrale onderzoekprojecten van de bosbouwsector op te nemen in het zevende kaderprogramma voor onderzoek van de Europese Unie dan wel in de overeenkomstige programma's van de lidstaten en door het reeds gestarte technologieplatform bos-hout-papier te ondersteunen;

Strategie-element 10: Bevordering van duurzaam bosbeheer door onderwijs- en opleidingsprogramma's

30.      roept met name de lidstaten op ervoor te zorgen dat er sterker gebruik wordt gemaakt van de door de Europese Unie aangeboden onderwijs- en opleidingsprogramma's (Leonardo, Erasmus, enz.) in de op de bosbouw gebaseerde sector;

31.      onderstreept dat de ondersteuning van de boseigenaren wat betreft scholing, opbouw van capaciteiten, informatieactiviteiten en adviesdiensten een voorwaarde vormt voor de duurzame ondersteuning van de bossen in de context van de plattelandsontwikkeling;

Strategie-element 11: Bevordering van duurzaam bosbeheer door informatie- en communicatiestrategieën

32.      verwelkomt de inspanningen van de Europese bosbouwbedrijven die erop gericht zijn de consument vooral door gecertificeerde houtproducten meer zekerheid te bieden wat betreft duurzame bosbouw die rekening houdt met de multifunctionaliteit van de bossen; acht de certificeringsstelsels FSC en PEFC allebei even geschikt voor dit doel; verzoekt erom de wederzijdse erkenning van deze systemen te bevorderen;

33.      verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

TOELICHTING

Op 10 maart 2005 heeft de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement een mededeling over de tenuitvoerlegging van de EU-bosbouwstrategie in de periode 1999-2004 voorgelegd. Daarmee beantwoordde zij aan het verzoek van de Raad[5] van 15 december 1998. In haar mededeling stelt de Commissie voor een EU-actieplan voor duurzaam bosbeheer uit te werken. Het Europees Parlement wil met het onderhavige initiatiefverslag een voortzetting en verdieping van het proces ondersteunen dat het in 1997 op gang heeft gebracht.

Met het aanbreken van het nieuwe millennium heeft de Europese Unie zich ambitieuze doelen gesteld. Met de topconferenties van Göteborg en Lissabon heeft de Gemeenschap de meetlat wat betreft de ontwikkeling van haar economieën behoorlijk hoog gelegd. Welke bijdrage kunnen de bossen van Europa, mensen die een belang hebben bij het bos, en de op bosbouw gebaseerde industrie daartoe leveren op het vlak van concurrentievermogen, dynamische kennismaatschappij respectievelijk duurzame ontwikkeling? Is het wel zinvol dat de Europese Commissie nog een strategie afkondigt en nog een actieplan opstelt? En dit bovendien op een beleidsgebied waar zij volgens de Verdragen niets meer te zoeken heeft; er is geen en er was nooit een gemeenschappelijk Europees bosbouwbeleid. Wel is er naast concrete maatregelen ter bescherming van de bossen een reeks van "bosgerichte maatregelen", die in de loop der decennia in uiteenlopende beleidsterreinen van de Unie werden geconcipieerd en die het bos en zijn eigenaars betreffen. Een gemeenschappelijk bosbouwbeleid in de zin van het gemeenschappelijk landbouwbeleid bestaat niet en is geenszins voorzien. Waarom dus een EU-bosbouwstrategie, waarom een EU-actieplan voor duurzaam bosbeheer?

Om deze terechte vragen te kunnen beantwoorden wordt hieronder het belang van de op bosbouw gebaseerde sector in territoriaal, ecologisch en economisch opzicht en met het oog op de werkgelegenheid geschetst. Politieke initiatieven, vooral in de Europese Unie, zijn vaak alleen vanuit hun historische context te begrijpen. Daarom wordt in een tweede deel gepoogd de belangrijkste ontwikkelingen in de geschiedenis van het bosbouwbeleid in de Europese Unie te schetsen. In een derde deel wordt een mogelijke structurering van de elementen voorgesteld die in de EU-bosbouwstrategie besloten liggen – volgens deze structuur is ook de resolutie in het onderhavige verslag opgebouwd.

De rol van de bosbouwsector in de EU

In de EU zijn vandaag de dag 148 miljoen hectare met bossen begroeid, 85 % daarvan wordt geëxploiteerd. Anders dan in menige tropische regio in de wereld groeit het bosoppervlak in Europa jaarlijks met ongeveer 450 000 hectare. De bossen van de Europese Unie zijn gekenmerkt door een grote ecologische verscheidenheid. Europa kan terugkijken op een lange traditie wat betreft duurzaam bosbeheer. Het begrip duurzaamheid, dat in 1987 door het rapport-Brundtland zijn intrede in de algemene politieke discussie deed, heeft zijn oorsprong in het Europese bosbeheer. De bosbouw levert een belangrijke bijdrage tot de bescherming van de biodiversiteit in Europa.

Circa 60 % van de bossen in de EU bevinden zich in het bezit van rond de 15 miljoen particuliere boseigenaars. Hun bedrijven hebben een gemiddelde omvang van 13 hectare, de meeste particuliere bossen hebben echter een oppervlak kleiner dan 3 hectare. Door de jongste uitbreiding van de EU is het percentage staatsbossen aanzienlijk gestegen. De handels- en productieketen bos-hout-papier (op bosbouw gebaseerde sector) biedt werkgelegenheid aan rond 3,5 miljoen mensen, wat neerkomt op ongeveer 4,3 % van de werknemers in de primaire sector en 3,7 % van de secundaire sector. Zodoende levert zij een belangrijke bijdrage tot de sociale cohesie en de verbetering van de levenskwaliteit, met name in plattelandsgebieden.

Historische achtergrond

Rechtsgrondslagen

Na de oprichting van de Europese Economische Gemeenschap (EEG) in 1957 werd er zeer intensief over gediscussieerd hout eventueel in de zogenoemde "lijst van bijlage II" bij het EEG-Verdrag op te nemen. De gereserveerde houding die toentertijd – net als tegenwoordig – in de bosbouwsector ten aanzien van ingrepen door de overheid heerste, heeft ertoe geleid dat hout niet als marktordeningsproduct werd opgenomen. Tot op heden is er geen specifieke rechtsgrondslag voor een gemeenschappelijk bosbouwbeleid. Alle maatregelen die door de EU met betrekking tot de bosbouwsector zijn getroffen, stoelen derhalve op rechtsgrondslagen van het landbouwbeleid, het milieubeleid, het regionaal beleid of het handelsbeleid.

Ontwikkeling van het Europees bosbouwbeleid

Onsystematische eerste stappen (van 1964 tot 1985)

In de periode van 1964 tot 1978 heeft de Gemeenschap een reeks maatregelen ter ontwikkeling van de bosbouwsector genomen. In de mededeling van de Commissie over de bosbouwpolitiek van de staten uit 1964 wordt het voorstel gedaan een gezamenlijk bosbouwbeleid uit te werken. In dit document heeft de Commissie voor het eerst het onderscheid tussen gemeenschappelijk en gecoördineerd beleid geformuleerd.

In 1974 kwam de Commissie met voorstellen voor een "Richtlijn betreffende de bosbouw" die in de oprichting van een permanent comité voor de bosbouw voorzag. In de Raad van Ministers bestond evenwel geen meerderheid voor de voorstellingen van de Commissie. Ook een in 1983 voorgelegde ontwerpresolutie over de "Doelstellingen en richtsnoeren van het Gemeenschapsbeleid voor de houtsector" werd afgewezen.

De wetgevende activiteiten van de Commissie beperkten zich wat de bosbouwsector betreft in deze periode bijvoorbeeld tot maatregelen ten behoeve van harmonisatie van de nationale rechtsvoorschriften (1966), een poging tot de normering van ruw hout (1971) of de versterking van de bescherming van planten (1977).

Voorzichtige krachtenbundeling (1986-1992)

Het in 1986 voorgestelde bosbouwmemorandum vormt een mijlpaal op weg naar een doelgericht, systematisch bosbouwbeleid van de Gemeenschap. De Commissie omlijnde de doelstellingen en beginselen van het Europees bosbouwbeleid en beperkte haar voorstellen voor op dit gebied te nemen maatregelen op Gemeenschapsniveau vooreerst tot de coördinatie. Als concrete maatregel werd de verordening betreffende de bescherming van de bossen in de Gemeenschap tegen luchtverontreiniging goedgekeurd.

Een verdere duidelijke stap in de richting van een sterker engagement van de Gemeenschap op het gebied van de bosbouw was het in 1989 door de Raad aangenomen actieprogramma voor bosbouw. De meeste elementen daarvan waren sterk aan de landbouw gerelateerd, maar er waren ook enkele maatregelen die geheel en al op de bosbouw waren gericht. De belangrijkste componenten van dit programma zijn: de oprichting van een Permanent Comité voor de bosbouw, de bevordering van de bebossing van landbouwgronden, het kurkprogramma, het programma ter bescherming van de bossen tegen luchtverontreiniging en het Europees informatie- en communicatiesysteem voor de bosbouw. Dit eerste actieprogramma bosbouw werd in 1992 aangevuld door een verordening betreffende de bescherming van de bossen in de Gemeenschap tegen brand en in 1994 door de verordening betreffende de instandhouding van de genetische hulpbronnen voor de bosbouw. Andere besluiten voor flankerende maatregelen bij de GLB-hervorming van 1992 waren erop gericht de bosbouwactiviteiten van de landbouwbedrijven te ondersteunen.

Het ontstaan van de EU-bosbouwstrategie (1992-1998)

Uiteindelijk gaf het Europees Parlement de aanzet tot een heroriëntering met betrekking tot het gevoerde bosbouwbeleid. In 1992 publiceerde het een handboek over het gemeenschappelijk bosbouwbeleid en gaf in 1993 onder de titel "Eurofor" de opdracht voor een uitvoerige studie over de bosbouwsector in Europa en de wereld. In het eerste initiatiefverslag in de geschiedenis van het Europees Parlement drong rapporteur Thomas in 1997 aan op een strategische versterking van het bosbouwbeleid van de Europese Unie. De daarop voorgelegde mededeling[6] van de Commissie en de einde 1998 gepubliceerde resolutie[7] van de Raad mondden uit in de te beoordelen "bosbouwstrategie voor de Europese Unie".

Tenuitvoerlegging van de EU-bosbouwstrategie (1999-2005)

De mededeling van de Commissie van 10 maart 2005 weerspiegelt de processen en ervaringen uit de eerste fase van omzetting van deze EU-bosbouwstrategie. Een concluderende beoordeling is nog niet goed mogelijk. Strategieën hebben de eigenschap dat zij zonder formulering van concrete doelen met een bijbehorend pakket maatregelen moeilijk te evalueren zijn. Van des te groter belang is daarom het voorstel van de Commissie om door middel van een gestructureerde dialoog met de lidstaten en de belanghebbenden tot een coherente benadering te komen.

Strategie-elementen van een EU-actieplan voor duurzaam bosbeheer

De Raad Landbouw heeft de Commissie op 30 mei 2005 verzocht in nauwe samenwerking een EU-actieplan voor duurzaam bosbeheer uit te werken en voor medio 2006 aan de Raad voor te leggen. Zowel de algemene heroriëntering van het Gemeenschapsbeleid door de besluiten van Lissabon in 2000 en Göteborg in 2001 alsook hervormingen van communautaire beleidsgebieden die raakvlakken hebben met de bosbouw (het zesde milieuactieporgramma en de GLB-hervorming), en niet in de laatste plaats de uitbreiding van de Europese Unie, moeten leiden tot een coherent en doelgerichte aanpak bij de verwezenlijking van de EU-bosbouwstrategie. Derhalve steunt de rapporteur het voorstel van de Commissie om een EU-actieplan voor duurzaam bosbeheer uit te werken. Teneinde het actuele werkproces te ondersteunen, presenteert het Europees Parlement hierbij zijn suggesties die volgens het volgende schema zijn onderverdeeld:

Strategie-element 1:     actieve participatie in internationale processen inzake de bosbouwsector

Strategie-element 2:     omzetting van de internationale verplichtingen door nationale bosbouwprogramma's

Strategie-element 3:     verbetering van de coördinatie, communicatie en coöperatie op alle beleidsgebieden die raakvlakken hebben met de bosbouwsector

Strategie-element 4:     bevordering van duurzaam bosbeheer in het kader van het beleid tot behoud en ontwikkeling van het platteland

Strategie-element 5:     bescherming van de bossen in Europa

Strategie-element 6:     bescherming van tropische bossen

Strategie-element 7:     beperking van de klimaatverandering en bijdrage tot een duurzame energievoorziening

Strategie-element 8:     bevordering van concurrentievermogen, werkgelegenheid en inkomens in de op bosbouw gebaseerde sector

Strategie-element 9:     bevordering van onderzoeks- en ontwikkelingsactiviteiten met betrekking tot de bosbouw

Strategie-element 10:   bevordering van duurzaam bosbeheer door onderwijs- en opleidingsprogramma's

Strategie-element 11:   bevordering van duurzaam bosbeheer door informatie- en communicatiestrategieën

Conclusies

Welke bijdrage kan de bosbouwsector tot de verwezenlijking van de doelstellingen van Lissabon en Göteborg leveren? De bosbouwsector heeft een groot potentieel; thans wordt van slechts rond 60 % van de jaarlijkse groei van de Europese bossen gebruik gemaakt. De houtindustrie in Europa is goed opgewassen tegen de globale concurrentie, terwijl de handels- en productieketen met betrekking tot bos-hout-papier een belangrijke pijler voor de werkgelegenheid op het platteland vormt.

Degenen die bij de verdere uitwerking en omzetting van de EU-bosbouwstrategie en het EU-actieplan voor duurzaam bosbeheer zijn betrokken, dienen wel voor ogen te houden dat een maatregel alleen dan op Gemeenschapsniveau moet worden uitgevoerd wanneer deze daar ook een zichtbare toegevoegde waarde met zich meebrengt. Doen zij dit, bestaat voor alle betrokkenen een gerede kans dat zij vooruitgang zullen weten te boeken. De vrees dat de Unie haar bosbouwbeleid zonder officiële opdracht en zonder overeenkomstige rechtsgrondslag voert, lijkt ongegrond. Voor de rapporteur staat vanwege de open, dynamische structuur van de beschreven maatregelen veel sterker op de voorgrond dat alle betrokken de kans krijgen een eigen inbreng in het Europees beleid te hebben. De op de bosbouw gebaseerde sector is zeker in staat een bijdrage tot het bereiken van de doelstellingen van Lissabon en Göteborg te leveren.

24.11.2005

ADVIES

van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en milieuzaken

aan de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling

inzake de tenuitvoerlegging van de bosbouwstrategie van de EU

(2005/2054(INI))

Rapporteur voor advies: Christofer Fjellner

PA_NonLeg

SUGGESTIES

De Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid verzoekt de ten principale bevoegde Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling onderstaande suggesties in haar ontwerpresolutie op te nemen:

1.  neemt nota van het voorstel van de Commissie een actieplan voor een duurzame bosbouw op te stellen en benadrukt dat de bevoegdheid van de EU op het gebied van het bosbouwbeleid zeer beperkt is en dat ook zal blijven; stelt vast dat er bij alle besluiten over de Europese bossen van moet worden uitgegaan dat deze zeer verschillend van aard zijn en met zeer uiteenlopende ecologische uitdagingen worden geconfronteerd; is derhalve van mening dat het EU-actieplan voor duurzame bosbouw in overeenstemming moet zijn met de internationale verplichtingen van de EU en haar lidstaten en daarnaast in sterke mate rekening moet houden met het subsidiariteitsbeginsel en moet voortbouwen op de nationale bosbouwprogramma’s. De bosbouwsector zal niet verder bijdragen tot de vernietiging en fragmentatie van habitats en de doelstelling van de EU om de aantasting van de biodiversiteit tegen het jaar 2010 stop te zetten, niet verder in de weg staan;

2.  benadrukt dat de EU geen gemeenschappelijk bosbouwbeleid dient te ontwikkelen;

3.  wijst met nadruk op de multifunctionaliteit van de bossen; wijst erop dat de bosbouw, indien deze in overeenstemming wordt gebracht met belangrijke milieuvereisten als het behoud van de beschermende functies en de biodiversiteit van bossen en met de ontwikkeling van de plattelandsregio’s, een bijzonder duidelijke bijdrage levert tot het bereiken van verschillende doelstellingen van de strategieën van Lissabon en Göteborg; is derhalve van mening dat goede voorwaarden voor de bosbouw nodig zijn, evenals een sterk bewustzijn voor de diverse oogmerken van het bosbeheer, opdat de Unie de verschillende doelstellingen van haar milieubeleid kan bereiken;

4.  stelt vast dat de Europese Unie thans reeds vele politieke beslissingen neemt die een rechtstreeks of onrechtstreeks effect hebben op de Europese bossen en de bosbouw, dat echter de coördinatie tussen de verschillende beleidsgebieden betreffende de bossen door de Commissie zeer te wensen overlaat; stelt vast dat door deze omstandigheid grote nadelen zijn ontstaan wat betreft de verenigbaarheid van verschillende doelstellingen van het milieubeleid en de voorwaarden voor de bosbouw, en dat het daarom tot de belangrijkste taken van de Commissie behoort, het geldende beleid met betrekking tot de bossen te coördineren en in de toekomst evaluaties van tevoren uit te voeren opdat er bijtijds op kan worden gelet, welk effect bepaalde politieke besluiten op de Europese bossen en de bosbouw hebben; is derhalve van mening dat de rol van het Permanent Comité voor de bosbouw moet worden versterkt en dat het met de tenuitvoerlegging van het voorgestelde actieplan dient te worden belast. Merkt op dat Natura 2000, het EU-netwerk voor het behoud van de biodiversiteit en de bescherming van dier- en plantensoorten, een belangrijk element van de groene infrastructuur van de EU vormt;

5.  verwelkomt het FLEGT-actieplan van de Commissie, dat in het leven werd geroepen om het probleem van de illegale houtkap tegen te gaan; wijst erop dat de illegale houtkap enerzijds aanzienlijke ecologische en maatschappelijke problemen tot gevolg heeft en een verstoring van de handel in houtproducten veroorzaakt en economische schade aan het bosbedrijf berokkent; stelt vast dat een succesvolle bestrijding van de handel met illegaal gekapt hout in belangrijke mate afhangt van de uitbanning van de aan dit probleem ten grondslag liggende factoren, zoals onduidelijkheid over eigendom, corruptie en armoede; acht het bovendien van belang dat gevoelige sancties en straffen worden opgelegd aan mensen en bedrijven die met illegaal gekapt hout handelen;

6.  benadrukt het belang van bosecosystemen voor het behoud van de biodiversiteit in overeenstemming met de uit internationale overeenkomsten voortvloeiende verplichtingen; merkt op dat het bij deze verplichtingen onder andere gaat om het Verdrag inzake biologische diversiteit (Rio 1992) en om de doelstelling de achteruitgang van het aantal dier- en plantensoorten tegen 2010 te stoppen (EU-bijeenkomst in Göteborg 2001; Johannesburg 2002); merkt op dat het voor een succesvolle naleving van deze verplichtingen van het grootste belang is voldoende gebieden als natuurreservaten aan te wijzen en de bosbouwmethoden, samen met de ruimtelijke ordening, beter af te stemmen op de biologische voorwaarden;

7.  merkt op dat een groot deel van het in de EU geïmporteerde hout in de vorm van bewerkte producten aankomt, waarvan een deel uit illegaal gekapt hout is vervaardigd; verzoekt de Commissie, teneinde het verbod op de invoer van dergelijke illegale bosbouwproducten te vergemakkelijken, te overwegen om de douanewet van de Gemeenschap en de oorsprongsregels voor niet-preferentiële goederen met betrekking tot hout te wijzigen zodat het laatste land waar de bewerking van de uit natuurlijke hulpbronnen vervaardigde producten plaatsvindt, verplicht wordt de legale oorsprong van de grondstoffen aan te tonen;

8.  benadrukt dat hout als grondstof unieke eigenschappen bezit op grond waarvan het een echt hernieuwbare en regeneratieve hulpbron is; stelt vast dat een sterker gebruik van hout, bijvoorbeeld in de bouw-, de papier- en de energiesector, ertoe kan bijdragen het gebruik van niet-hernieuwbare natuurlijke hulpbronnen te verminderen en de koolstofcyclus uit te breiden, en dat daarom het duurzaam gebruik van hout onder inachtneming van de biodiversiteit en de sociale gerechtigheid kan bijdragen tot de mogelijkheden van de EU, haar verplichtingen in het kader van het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering en het Protocol van Kyoto na te komen;

9.  beklemtoont het belang van breed onderzoek op het gebied van hout voor het bereiken van de doelstellingen van de Europese Unie met betrekking tot het concurrentievermogen en het milieu; merkt op dat hout een grondstof is met vele eigenschappen, zoals chemicaliën, waarvan tot op heden nog geen nuttig gebruik wordt gemaakt, en dat gepaste middelen dienen te worden geïnvesteerd in onderzoek naar en in de ontwikkeling van markttoepassingen voor deze eigenschappen;

10. vestigt de aandacht op regio’s die herhaaldelijk door grote bosbranden zijn getroffen, en betuigt zijn solidariteit met deze regio’s; hecht evenwel belang aan de vaststelling dat zowel de problemen in verband met bosbranden als ook de voorwaarden voor de bestrijding daarvan in de afzonderlijke lidstaten zeer van elkaar verschillen; wijst erop dat de ervaring leert dat lokale betrokkenheid en inspanningen evenals een ontwikkeling weg van brandgevaarlijke monoculturen in de bosbouw, met name wat betreft eucalyptus, doorslaggevend zijn voor een doeltreffende preventie en bestrijding van bosbranden;

11. wijst erop dat het grootste deel van de financiële middelen voor de bosbrandpreventie via het regionale ontwikkelingsbeleid wordt toegewezen; betreurt het gebrek aan coördinatie tussen de programma's die op regionaal en nationaal niveau worden uitgevoerd; is van mening dat het noodzakelijk is de coördinatie van die programma's te versterken door een stelsel van strategische communautaire richtsnoeren te formuleren opdat de preventiemaatregelen die door de verschillende nationale en/of lokale overheden worden getroffen op elkaar aansluiten;

12. verzoekt de Commissie iedere regio aan te bevelen een alomvattende strategie voor de bosbrandbestrijding op te stellen en met de lidstaten samen te werken; is van mening dat een dergelijke strategie zich eveneens moet uitstrekken tot de verhouding tussen de landbouw en het bosmilieu, de specifieke risico's van het gebied en de preventieve maatregelen die tegen deze risico's worden genomen;

13. roept ertoe op nieuwe methoden die gebruik maken van satellieten en andere geavanceerde technologieën voor het voorkomen en blussen van bosbranden te ontwikkelen en te onderzoeken, en deze niet alleen in bossen in te zetten, maar ook ter bescherming van de burgerbevolking;

14. beklemtoont de belangrijke rol van Natura 2000, dat als EU-netwerk zorgt voor de bescherming van de biodiversiteit en het behoud van dier- en plantensoorten; acht het voor het succes van Natura 2000 en andere inspanningen ten behoeve van de biodiversiteit noodzakelijk dat de eigenaars er zelf op toezien wat voor het behoud van hun bossen is vereist;

15. benadrukt dat het belangrijk is een balans te vinden tussen de economische, sociale en ecologische aspecten van de verschillende functies van de bossen en merkt op dat wanbestuur in de bosbouwsector tot sociale conflicten met bosafhankelijke bevolkingsgroepen heeft geleid, met name met de Lapse gemeenschap; benadrukt derhalve de noodzaak alle belanghebbenden, met inbegrip van de lokale bevolking bij het bosbeheer te betrekken; is voorts van oordeel dat er dringende maatregelen nodig zijn om de op gewoonterechten gebaseerde landrechten en de levenwijzen van bosafhankelijke bevolkingsgroepen in Europa te beschermen;

16. merkt op dat het nieuwe financiële instrument voor het milieu (LIFE+) van cruciaal belang is voor de bescherming van alle Europese bossen door middel van maatregelen ter controle op en voorkoming van de factoren die tot een achteruitgang van de bossen bijdragen, met inbegrip van bosbranden.

PROCEDURE

Titel

Tenuitvoerlegging van de bosbouwstrategie van de EU

Procedurenummer

2005/2054(INI)

Commissie ten principale

AGRI

Advies uitgebracht door

Datum bekendmaking

ENVI12.5.2005

Nauwere samenwerking – datum bekendmaking

 

Rapporteur voor advies
  Datum benoeming

Christofer Fjellner24.5.2005

Vervangen rapporteur voor advies

 

Behandeling in de commissie

3.10.2005

22.11.2005

 

 

 

Datum goedkeuring

22.11.2005

Uitslag eindstemming

+:

-:

0:

39

0

1

Bij de eindstemming aanwezige leden

Adamos Adamou, Georgs Andrejevs, Hiltrud Breyer, Dorette Corbey, Chris Davies, Avril Doyle, Mojca Drčar Murko, Edite Estrela, Matthias Groote, Françoise Grossetête, Cristina Gutiérrez-Cortines, Satu Hassi, Mary Honeyball, Dan Jørgensen, Christa Klaß, Eija-Riitta Korhola, Urszula Krupa, Peter Liese, Roberto Musacchio, Riitta Myller, Péter Olajos, Vittorio Prodi, Frédérique Ries, Guido Sacconi, Carl Schlyter, Richard Seeber, Jonas Sjöstedt, Bogusław Sonik, María Sornosa Martínez, Thomas Ulmer, Anja Weisgerber, Åsa Westlund

Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervanger(s)

David Casa, Christofer Fjellner, Milan Gaľa, Dariusz Maciej Grabowski, Karsten Friedrich Hoppenstedt, Anne Laperrouze, Robert Sturdy, Andres Tarand.

Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervanger(s) (art. 178, lid 2)

 

 

PROCEDURE

Titel

Tenuitvoerlegging van de bosbouwstrategie van de EU

Procedurenummer

2005/2054(INI)

Reglementsartikel(en)

art. 45

Commissie ten principale

        Datum bekendmaking toestemming

AGRI

12.5.2005

Medeadviserende commissie(s)
  Datum bekendmaking

ENVI12.5.2005

 

 

 

 

Geen advies
  Datum besluit

 

 

 

 

 

Nauwere samenwerking

        Datum bekendmaking

 

 

In het verslag opgenomen ontwerpresolutie(s)

 

 

Rapporteur(s)
  Datum benoeming

Heinz Kindermann16.3.2005

 

Vervangen rapporteur

 

 

Behandeling in de commissie

15.6.2005

13.7.2005

22.11.2005

 

 

Datum goedkeuring

26.1.2006

Uitslag eindstemming

voor:

tegen:

onthoudingen:

29

4

0

Bij de eindstemming aanwezige leden

Peter Baco, Thijs Berman, Giuseppe Castiglione, Albert Deß, Gintaras Didžiokas, Michl Ebner, Carmen Fraga Estévez, Duarte Freitas, Jean-Claude Fruteau, Ioannis Gklavakis, Bogdan Golik, Friedrich-Wilhelm Graefe zu Baringdorf, María Esther Herranz García, Elisabeth Jeggle, Heinz Kindermann, Stéphane Le Foll, Jean-Claude Martinez, Mairead McGuinness, Neil Parish, María Isabel Salinas García, Agnes Schierhuber, Willem Schuth, Czesław Adam Siekierski, Marc Tarabella, Witold Tomczak, Kyösti Virrankoski, Bernard Piotr Wojciechowski, Andrzej Tomasz Zapałowski

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervangers

Wiesław Stefan Kuc, Véronique Mathieu, Markus Pieper, Zdzisław Zbigniew Podkański, Karin Resetarits

Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervangers (art. 178, lid 2)

--

Datum indiening – A6

31.1.2006

A6-0015/2006

  • [1]  PB C 55 van 24.2.1997, blz. 12.
  • [2]  PB C 56 van 26.2.1999, blz. 1.
  • [3]  PB C 353 van 8.12.2000, blz. 1.
  • [4]  PB C 67 van 18.3.2005, blz. 1.
  • [5]  Resolutie van de Raad van 15 december 1998 (1999/C56/01), PB van 26.2.1999.
  • [6]  Mededeling aan de Raad en het Europees Parlement over een bosbouwstrategie voor de Europese Unie, COM(1998)0649 van 18.11.1998.
  • [7]  Resolutie van de Raad van 15 december 1998 (1999/C56/01, PB van 26.2.1999).