VERSLAG over de strategische hervorming van het Internationaal Monetair Fonds
1.2.2006 - (2005/2121(INI))
Commissie economische en monetaire zaken
Rapporteur: Benoît Hamon
ONTWERPRESOLUTIE VAN HET EUROPEES PARLEMENT
over de strategische hervorming van het Internationaal Monetair Fonds
Het Europees Parlement,
– gelet op artikel 111, lid 4 van het EG-verdrag, betreffende de vertegenwoordiging en het standpunt van de Gemeenschap in internationale fora in verband met de Economische en Monetaire Unie,
– gezien het voorstel van de Commissie van 9 november 1998 voor een besluit van de Raad betreffende de vertegenwoordiging en de bepaling van het standpunt van de Gemeenschap in internationale fora in het kader van de Economische en Monetaire Unie (COM(1998)0637),
– gezien de conclusies van het voorzitterschap van de Europese Raad van Wenen van 11 en 12 december 1998,
– onder verwijzing naar zijn resolutie van 23 oktober 2001 over het internationaal monetair stelsel - Hoe kan men het beter laten functioneren en toekomstige crises vermijden?[1],
– onder verwijzing naar zijn resolutie van 3 juli 2003[2] over de internationale rol van de eurozone en gezien de in de komende jaren te verwachten ontwikkelingen,
– gezien het verslag van de algemeen directeur van het Internationaal Monetair Fonds van 15 september 2005 over de strategie van het Fonds op middellange termijn[3],
– gezien de besluiten van de bijeenkomst van de ministers van Financiën van de G8 van 11 juni 2005 over de kwijtschelding van de schulden van de arme landen,
– gelet op artikel 178 van het Verdrag over de samenhang tussen het beleid van de Unie dat gevolgen kan hebben voor de ontwikkelingslanden en de doelstellingen van ontwikkelingssamenwerking,
– gezien de conclusies van het voorzitterschap van de Europese Raad van Brussel van 16 en 17 juni 2005,
– gezien het verslag voor 2006 van de Wereldbank over de ontwikkeling in de wereld,
– gezien de mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de regio's getiteld "Voorstel voor een gezamenlijke verklaring van de Raad, het Europees Parlement en de Commissie – het ontwikkelingsbeleid van de Europese Unie “De Europese consensus" (COM(2005)0311),
– gezien de millenniumverklaring van de Verenigde Naties van 8 september 2000 waarin de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling worden gedefinieerd als criteria die door de internationale gemeenschap als geheel zijn vastgesteld teneinde de armoede in de wereld uit te bannen,
– onder verwijzing naar zijn resolutie van 12 april 2005 over de rol van de Europese Unie bij het bereiken van de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling[4],
– onder verwijzing naar zijn resolutie van 6 juli 2005 “Wereldwijde Oproep voor een actie tegen de armoede: laat armoede tot het verleden behoren”[5],
– onder verwijzing naar zijn resolutie van 17 november 2005 over het voorstel voor een gezamenlijke verklaring van de Raad, het Europees Parlement en de Commissie over het ontwikkelingsbeleid van de Europese Unie “De Europese consensus”[6],
– gelet op artikel 45 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie economische en monetaire zaken en de adviezen van de Commissie ontwikkelingssamenwerking en de Commissie internationale handel (A6‑0022/2006),
A. overwegende dat de instellingen van Bretton Woods sinds hun oprichting een ontwikkeling hebben doorgemaakt en in het besef van hun strategische taak voor het bevorderen van groei, ontwikkeling en financiële stabiliteit; overwegende dat het noodzakelijk is een stabiel en solidair internationaal monetair en financieel stelsel te bevorderen,
B. overwegende dat het gewicht van de verschillende lidstaten zoals dat tot uiting komt in hun stemrechten of hun quota niet goed overeenkomt met hun relatieve gewicht en dat de rol van de Europese Unie niet in verhouding staat tot haar gewicht in de mondiale economie en in de internationale handel, ondanks de hoogte van haar bijdrage aan het kapitaal van de instellingen van Bretton Woods,
C. overwegende dat in de hiervoor genoemde conclusies van het voorzitterschap van de Europese Raad van Wenen van 11 en 12 december 1998 onder de titel "Rol van Europa op het wereldtoneel – Spreken met één stem" wordt benadrukt dat het IMF de "hoeksteen van het internationale monetaire en financiële stelsel is" en wordt onderstreept dat "het van wezenlijk belang [is] dat de Gemeenschap haar rol bij de internationale samenwerking op het gebied van het monetair en economisch beleid in gremia als de G7 en het Internationaal Monetair Fonds ten volle vervult" en voorziet dat enerzijds "de ECB [Europese Centrale Bank] als voor het monetair beleid bevoegde communautaire instantie, in het College van bewindvoerders van het IMF een waarnemersstatus [dient] te krijgen" en anderzijds "de opvattingen van de Europese Gemeenschap/ EMU over andere kwesties die voor de EMU van bijzonder belang zijn, in het College van bewindvoerders van het IMF naar voren gebracht [zouden] moeten worden door het lid van het Bureau van de bewindvoerder van de lidstaat die het voorzitterschap van de Euro-11 bekleedt, bijgestaan door een vertegenwoordiger van de Commissie", overwegende dat in artikel 1 van het hierboven genoemde voorstel van de Commissie van 9 november 1998 wordt voorgesteld dat 'in het kader van de Economische en Monetaire Unie de Gemeenschap in internationale fora [zal] worden vertegenwoordigd door de Raad tezamen met de Commissie en door de Europese Centrale Bank',
D. overwegende dat het gebrek aan coördinatie van de Europese Unie en de landen van de Eurozone, in combinatie met een over verschillende niveaus versnipperde vertegenwoordiging, betekent dat de lidstaten geen invloed kunnen uitoefenen op de besluiten van het IMF die in overeenstemming is met hun economische gewicht,
E. overwegende dat het IMF verantwoordelijk is jegens zijn aandeelhouders (te weten de nationale overheden), en dat die aandeelhouders op hun beurt verantwoording verschuldigd zijn aan hun electoraat,
F. overwegende dat het door het IMF gevoerde stabiliseringsbeleid niet altijd het beoogde resultaat heeft gehad en dat een te bruuske stabilisering van economieën kan leiden tot schadelijke sociale veranderingen; overwegende dat de ingestelde aanpassingsprogramma’s de steun moeten hebben van alle nationale actoren en dat de follow-up ervan moet worden onderworpen aan een transparante democratische controle,
G. overwegende dat het steeds grotere aantal voorwaarden dat wordt verbonden aan de steunmaatregelen en de maatregelen voor schuldenreductie moeilijk te verenigen is met de gedachte dat de nationale overheden zelf hun verantwoordelijkheid moeten nemen; overwegende dat die voorwaarden de afgelopen jaren sterk in aantal zijn toegenomen en dat aan de multilaterale leningen die aan de landen bezuiden de Sahara worden verstrekt, gemiddeld niet minder dan 114 voorwaarden zijn verbonden, waarvan bijna drie kwart op het gebied van goed bestuur,
H. overwegende dat het IMF inmiddels een belangrijke rol vervult in de ontwikkelingslanden en dat het zich hieraan heeft moeten aanpassen; desondanks overwegende dat ten behoeve van de bevordering van de ontwikkeling van de armste landen nieuwe hulpmiddelen moeten worden ingezet voor een effectieve vermindering van de totale schuld en moet worden gezocht naar innovatieve middelen voor de financiering van de ontwikkeling en de strijd tegen de armoede in het kader van de millenniumdoelstellingen; overwegende dat deze actie pleit voor een duidelijke en efficiëntere verdeling van de rollen tussen het IMF, de Wereldbank en de instellingen van de Verenigde Naties en een grote mate van coördinatie en samenwerking,
I. overwegende dat in de hiervoor genoemde conclusies van het voorzitterschap van de Europese Raad van Brussel van 16 en 17 juni 2005 duidelijk wordt onderstreept hoe belangrijk het is “[dat de Europese Unie] met de doelstellingen op het gebied van ontwikkelingssamenwerking rekening [blijft] houden in alle beleidslijnen die zij uitvoert en die gevolgen kunnen hebben voor de ontwikkelingslanden” en “dat in de verschillende beleidstakken en in de internationale samenwerking rekening wordt gehouden met de sociale dimensie van de mondialisering”,
1. is van mening dat het IMF als instelling nog steeds een belangrijke rol speelt bij het bevorderen van een evenwichtige mondiale economische groei en van stabiliteit van de wisselkoersen, bij het faciliteren van de internationale handel en het vermogen van lidstaten om zich aan te passen aan de mondiale markt en bij het helpen van lidstaten die problemen ondervinden met hun betalingsbalans;
2. is ingenomen met de strategische hervorming die bij het IMF gaande is; pleit voor een heroriëntatie van het IMF-beleid op zijn kerntaak van stabilisatie van de mondiale wisselkoersschommelingen en zijn functie als kredietvangnet voor landen met ernstige problemen met de betalingsbalans;
3. stelt vast dat de taken van het IMF zich sinds zijn oprichting zeer sterk hebben ontwikkeld, zonder dat het bestuur van het Fonds substantieel is hervormd; vestigt er de aandacht op dat ondanks de opeenvolgende herzieningen van de quota en van het systeem voor de uniforme toewijzing van een pakket basisstemrechten, de verdeling van het kapitaal en van de stemrechten in de loop van de jaren geen gelijke tred heeft gehouden met andere ontwikkelingen; dringt er derhalve bij het IMF op aan om, in het belang van zijn eigen legitimiteit, na te denken over het verdelen van de quota en de stemrechten binnen de eigen bestuursorganen op een wijze die deze een duidelijker afspiegeling doet zijn van de internationale economische situatie en die een beter geëigende weging mogelijk maakt van de ontwikkelingslanden en opkomende economieën;
4. wijst erop dat de ondervertegenwoordiging van de ontwikkelingslanden binnen het IMF in verhouding tot het deel van de wereldbevolking dat zij vertegenwoordigen, vooral te wijten is aan het gebrek aan stemmen in de bestuursraad (de Afrikaanse landen, die 25% van de bevolking van alle aangesloten landen uitmaken, hebben slechts 4% van de stemmen) en aan een tekort aan gekwalificeerde mensen, technische en institutionele capaciteiten om op doeltreffende wijze in de beraadslagingen en de besluitvorming te kunnen participeren;
5. roept derhalve op tot een wijziging van de stemprocedure door: een verhoging van aantal en gewicht van de (thans minder dan 3% van de stemmen uitmakende) basisstemmen, die ooit zijn ingevoerd om een grotere gelijkheid onder de leden, een beter evenwicht in de besluitvorming en daarmee een grotere legitimiteit van het IMF te waarborgen; roept verder op tot de ontwikkeling van een mechanisme waardoor de ontwikkelingslanden in staat kunnen worden gesteld hun aandeel in het Fonds te verhogen, bijvoorbeeld door middel van de oprichting van een trustfonds om fondsaandelen voor de armste landen te financieren;
6. stelt vast dat het IMF er ook toe over is gegaan aanbevelingen te doen op gebieden buiten het oorspronkelijk macro-economische terrein, op terreinen die verbonden zijn met het structurele beleid, middels aanbevelingen waarvan de tekst direct of indirect van invloed is op de uitvoering van beleidsmaatregelen inzake sociale bescherming, het recht op werk, gezondheid, het milieu en onderwijs; wijst erop dat deze ontwikkeling de aandacht vestigt op de scheidslijn tussen de bevoegdheden van de diverse VN-organisaties en die van de Wereldbank;
7. is van mening dat het IMF gezien zijn prerogatieven meer verscheidenheid moet brengen in de herkomst van zijn personeel, en daarbij tegelijkertijd oog moet houden voor handhaving van kwaliteit, zodat het een doorslaggevende bijdrage kan leveren aan de verwezenlijking van de millenniumdoelstellingen;
8. constateert dat financiële crises moeilijk te voorkomen zijn doordat de kapitaalmarkten steeds verder worden opengesteld en de kapitaalbewegingen worden geliberaliseerd; onderstreept derhalve dat het IMF een systematisch toezicht op alle lidstaten moet houden;
9. is van mening dat de voortdurende mondiale onevenwichtigheden in handel en wisselkoersen een argument zijn vóór een krachtiger toezichthoudende rol voor het IMF, iets dat zowel voor het voorspellen van mondiale financiële instabiliteit als het voorkomen daarvan van belang is, alsook voor het geven van adviezen aan afzonderlijke landen over beleidsmaatregelen betreffende financiële stabiliteit, economische groei, wisselkoersen en de vorming van monetaire reserves; is van mening dat het IMF alleen dan systematisch toezicht kan houden en advies kan geven over wenselijke maatregelen ter voorkoming van financiële crises, wanneer de lidstaten volledige en regelmatige openheid geven over hun statistieken in verband met bijvoorbeeld hun monetaire reserves en de geldhoeveelheid in circulatie;
10. is van mening dat de doelstelling van financiële stabiliteit die onderdeel is van de taakstelling van het IMF, wordt bemoeilijkt door het gebrek aan wereldwijde en transparante aandacht voor het proces van standaardisatie waardoor de financiële markten rechtstreeks worden geraakt, alsmede voor de tenuitvoerlegging van die taakstelling op wederkerige basis of voor de interpretatie ervan;
11. verzoekt de bevoegde Europese instellingen, met name de Raad en de Commissie, met het oog op het parallellisme met de WTO, de nodige maatregelen te nemen om te waarborgen dat de eurozone of zo mogelijk de Europese Gemeenschap als één blok is vertegenwoordigd en stemt en om als overgangsmaatregel dit doel zo spoedig mogelijk te realiseren; verzoekt de lidstaten hun krachten te bundelen via een constructie die vergelijkbaar is met hetgeen in het ondernemingsrecht een "aandeelhouderspact" wordt genoemd zodat wordt gewaarborgd dat zij één onderhandelingsblok vormen;
12. neemt nota van de rol van het IMF bij de integratie van landen met een laag inkomen in de wereldeconomie en benadrukt de verwevenheid van de internationale handel, problemen met de betalingsbalans, nationaal ontwikkelingsbeleid, regelingen betreffende de arbeidsmarkt en volksgezondheidsdiensten ten behoeve van armoedebestrijding; ziet een overheersende rol weggelegd voor het IMF bij het faciliteren van nationale ontwikkelingsstrategieën ten behoeve van de arme bevolkingsgroepen, via het verstrekken van leningen die een grotere flexibiliteit openlaten voor het monetair beleid en het deviezenbeleid van landen met een laag inkomen;
13. verzoekt de Commissie en de Raad samen met het Parlement de mogelijkheid te onderzoeken om gebruik te maken van de Lamfalussy-procedure om te bepalen welke standpunten worden ingenomen door de organen die de Unie mogen vertegenwoordigen in de diverse internationale instellingen die bevoegd zijn voor de financiële sector;
14. stelt vast dat de aanpassingmaatregelen van het IMF de verspreiding en herhaling van crises soms niet hebben weten te voorkomen; betreurt in dit verband het mislukken van de inspanningen gericht op het bevorderen van economisch verstandig beleid dat crises voorkomt; brengt in herinnering dat inflatie in de meeste ontwikkelingslanden niet het enige economische probleem is en dat IMF-beleid zou moeten worden gericht op de doelstellingen macro-economische stabiliteit en duurzame groei; stelt voor om in het kader van verbeterde samenwerking met de gespecialiseerde instellingen van de Verenigde Naties ook de conditionaliteit te definiëren en tussen internationale donoren voor coördinatie te zorgen;
15. stelt vast dat voor een duurzame groei het bestaan van een gegarandeerd macro-economisch beleid cruciaal is; onderschrijft in zoverre dat macro-economische stabiliteit niet onverenigbaar is met een eerlijke verdeling van de groei;
16. erkent dat de voorwaarden die het IMF oplegt in sommige gevallen te rigide zijn geweest en niet altijd toegesneden op de specifieke lokale omstandigheden; beklemtoont evenwel het belang van verstandig gebruik van leningen, met oog voor de positie van de democratisch gekozen instellingen van het ontvangende land;
17. erkent dat voortdurend gewerkt wordt aan herziening van de voorwaarden die de IMF aan zijn leningen aan landen met een laag inkomen verbindt; beveelt aan mij de herziening vooral oog te hebben voor armoedevermindering als doelstelling voor alle leningen van het IMF aan landen met een laag inkomen;
18. beklemtoont dat het beginsel van partnerlandeigendom centraal moet staan in de ontwikkelingssamenwerking; dringt er derhalve bij het IMF op aan zich bij de beoordeling van de leningsvoorwaarden volledig rekenschap te geven van de prioriteit die gegeven moet worden aan het uitroeien van armoede, en het halen van de MOD's op geen enkele wijze te bemoeilijken;
19. pleit voor een geleidelijke, ononderbroken en stabiele liberalisering van het financiële stelsel van de ontwikkelingslanden, aangepast aan en rekening houdend met hun institutionele capaciteiten, teneinde te komen tot effectieve regulering en beheer van kapitaalbewegingen;
20. onderschrijft het standpunt dat het IMF zich sterker moet concentreren op de analyse van de ontwikkelingen op de financiële markten en de kapitaalmarkten en de gevolgen daarvan voor zowel de nationale als de mondiale financiële stabiliteit;
21. is ervan overtuigd dat ontwikkelingslanden niet gedwongen moet worden hun markten volledig en zonder beperkingen open te stellen voor buitenlandse importen en dat zij voor bepaalde sectoren voor een beperkte periode beschermende maatregelen moeten kunnen nemen om een geleidelijke ontwikkeling mogelijk te maken; dringt er bij de Europese leden van de bestuursraad van het IMF op aan te waarborgen dat de voorwaarden die wel blijven bestaan landen met een laag inkomen er niet toe dwingen om hun markten buiten het kader van de WTO-onderhandelingen unilateraal open te stellen, of een beperking vormen van hun vrijheid om in het kader van WTO-onderhandelingen op hun eigen voorwaarden te onderhandelen over de mate van marktopening waar zij zich op willen vastleggen; roept het IMF ook op om bij de toepassing van handelsgerelateerde voorwaarden een passende mate van flexibiliteit te hanteren om ontwikkelingslanden in staat te stellen zelf te bepalen in hoeverre zij hun markten willen openstellen;
22. vraagt het IMF verder te werken aan de verbetering van de transparantie en een institutionele structuur op te bouwen die in overeenstemming is met zijn taakstelling en de veranderde omstandigheden van het internationaal financieel beleid;
23. wijst op de rol van het IMF bij de onderlinge afstemming van het Europese en nationale ontwikkelingsbeleid in de strijd tegen de armoede door middel van een allesomvattende aanpak die berust op de gedachte dat het handelsbeleid en het monetaire beleid geen doel op zich zijn, doch slechts een instrument in de strijd tegen de armoede;
24. roept de lidstaten van de EU op om het bestaande kiesstelsel dusdanig te benutten dat gewaarborgd is dat de kiesgroepen waarvan zij deel uitmaken krachtige ondersteuning verlenen aan een op ontwikkelingssamenwerking gerichte agenda die gebaseerd is op het bereiken van de millenniumontwikkelingsdoelstellingen (MOD's) tegen 2015, en dat hun kiesgroepen speciale aandacht besteden aan technische en institutionele handicaps van de ontwikkelingslanden in hun kiesgroep en de nodige technische bijstand verlenen om deze moeilijkheden te overwinnen;
25. roept op tot een betere coördinatie van en meer coherentie tussen het beleid van het IMF, de Wereldbank, de WTO, de Europese Centrale Bank en verschillende andere internationale organen en de Europese Unie, in het bijzonder voor wat betreft de instrumenten die de verschillende markten met elkaar verbinden, zoals het geïntegreerde kader, het mechanisme voor handelsintegratie, het instrument ter bestrijding van armoede en bevordering van groei, alsmede de beleidsondersteunende instrumenten (Policy Support Instruments - PSI) die onlangs zijn aangenomen om ervoor te zorgen dat het beleid van openstelling van de markten positieve gevolgen heeft voor wat betreft terugdringing van de armoede; verzoekt om meer samenhang tussen de IMF-programma's en de millenniumontwikkelingdoelstellingen; onderstreept in dit verband de ambivalente positie van het IMF dat weliswaar slechts is belast met een zeer specifiek aspect van het overheidsoptreden, maar wel een voortrekkersrol, zo niet de hoofdrol speelt bij de uitvoering van de strategieën van alle spelers; acht het daarom absoluut noodzakelijk dat een structuur wordt opgezet voor de coördinatie en zelfs de planning van deze strategieën waarbij alle internationale belanghebbenden worden betrokken;
26. is vast van mening dat de transparantie van het IMF en van de toewijzing van zijn middelen moet worden vergroot door middel van een grotere parlementaire controle door de lidstaten van het IMF;
27. is verheugd over de nadruk die het IMF legt op verbetering van het niveau van het onderwijs en de gezondheid in de ontwikkelingslanden; benadrukt dat verhoging van de publieke uitgaven, in combinatie met verbetering van het bestuur, bestrijding van corruptie en efficiënt gebruik van middelen, de beste manier is voor het terugdringen van ongelijke toegang tot goederen en fundamentele rechten zoals gezondheidszorg en onderwijs;
28. stelt met klem dat internationale financiële stabiliteit uitsluitend kan worden bevorderd wanneer de hervorming van het IMF hand in hand gaat met een duurzaam begrotingsbeleid en een evenwichtige betalingsbalans in iedere lidstaat;
29. stelt vast dat er een schril contrast bestaat tussen enerzijds de omvang van de drukmiddelen ten aanzien van ontwikkelingslanden of landen in een overgangsfase en anderzijds het onvermogen van het IMF om werkelijk invloed uit te oefenen op het beleid van de geïndustrialiseerde landen, waarvan het begrotingsbeleid en de betalingsbalans ten dele niet voldoen aan de door het IMF gestelde criteria en daardoor de internationale financiële stabiliteit kunnen ondermijnen;
30. is ingenomen met het besluit van het IMF en de Wereldbank om het experiment met het PPTE-initatief (ten behoeve van arme landen met een zeer zware schuldenlast) voort te zetten; constateert dat de PPTE-programma's diverse gevolgen hebben gehad en wijst op de historische ervaringen met schuldhervorming en kwijtschelding van schulden; stelt voor dat het IMF een beleid ontwikkelt om nieuwe schuldcrises in de toekomst te voorkomen;
31. neemt nota van het nieuwe kader voor draaglijkheid van de schuld van het IMF en de Wereldbank voor landen met een laag inkomen (LIC's); verwelkomt het feit dat in het nieuwe kader de schulden meer in het middelpunt worden geplaatst van de besluitvorming van de internationale financiële instellingen; betreurt echter dat het voorstel als geheel bij lange na geen oplossing is voor het probleem van echte duurzaamheid op lange termijn, waar het gaat om het scheppen van de voorwaarden waarmee landen met een laag inkomen de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling kunnen bereiken;
32. verwelkomt het programma van de armoedebestrijdings- en groeifaciliteit (PRGF) van het IMF in algemene zin, maar is bezorgd dat het IMF in het PRGF nog steeds van hetzelfde rigide economisch model zal uitgaan en geen rekening zal houden met andere macro-economische kaders; vreest derhalve dat de veelgeprezen nadruk op de armoede in het PRGF in de praktijk slecht uit de verf zal komen;
33. steunt de oproep van de secretaris-generaal van de VN op de Topconferentie over ontwikkelingsfinanciering van 2005 om draaglijke schuld te herdefiniëren als het schuldniveau dat een land nog in staat stelt de MOD's voor 2015 te halen zonder verdere stijging van de schuldquotes, waartoe de eisen inzake schuldverlichting en te verlenen ontwikkelingsfinanciering beter op elkaar moeten aansluiten; betreurt daarom het feit dat het IMF in het nieuwe, in april 2005 goedgekeurde regelkader inzake draaglijke schuld in lage-inkomenslanden draaglijke schuld nog steeds hoofdzakelijk in termen van de verhouding tussen export en schulden definieert (die een onbetrouwbare basis vormt voor voorspellingen inzake draaglijke schuld in het geval van landen die zeer kwetsbaar zijn voor economische schokken en voor sterke fluctuaties van de exportinkomsten), en betreurt tevens dat het regelkader geen realistische kwetsbaarheidsbeoordeling bevat, noch een systematische analyse die een koppeling bewerkstelligt tussen de voordelen van het schuldverlichtingsinitiatief voor arme landen met een grote schuldenlast (het HIPC-initiatief) en de voor het bereiken van de MOD's benodigde extra middelen;
34. verwelkomt de initiatieven van zowel de instellingen van Bretton Woods als de internationale instanties die erop zijn gericht innovatieve financieringsmechanismen te vinden om de ontwikkeling te bevorderen en de millenniumdoelstellingen te bereiken, in het bijzonder ten aanzien van de armoedebestrijding; verwelkomt de inspanningen van de multilaterale instellingen om hun bijdrage te leveren aan de financiering van de vermindering van de schulden in de context van de overeenkomst van de G8;
35. roept op tot een betere samenwerking tussen het IMF, het Europees Parlement en de nationale parlementen, met name in de ontwikkelingslanden, ter verbetering van de transparantie, de democratische verantwoording en de legitimiteit van het IMF en zijn beleid;
36. onderstreept het belang van regelmatig contact tussen de leden van de raad van bestuur van het IMF en de nationale vertegenwoordiging van hun land van herkomst;
37. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan het IMF, de organisaties van de Verenigde Naties, de ECB en de bewindvoerders van het IMF uit de EU-lidstaten.
TOELICHTING
I. Inleiding – De transformatie van het IMF
In de statuten van het Internationaal Monetair Fonds (IMF), dat in 1944 is opgericht bij de overeenkomsten van Bretton Woods, worden met name de volgende doelstellingen genoemd:
- de internationale monetaire stabiliteit bevorderen;
- bijdragen aan de uitbreiding van de internationale handel en vervolgens ook aan het tot stand brengen en handhaven van hoge niveaus van werkgelegenheid en reële inkomens;
- de stabiliteit van de wisselkoersen bevorderen en devaluaties om concurrentieoverwegingen voorkomen;
- gebrek aan evenwichtigheden van de betalingsbalansen voorkomen en corrigeren.
Om deze doelstellingen te bereiken:
- houdt het IMF toezicht op de ontwikkelingen van het economische en financieel beleid van de lidstaten en geeft het adviezen op het gebied van economisch beleid;
- geeft het leningen aan de lidstaten met betalingsbalansproblemen en stimuleert het beleid dat is gericht op aanpassing en hervorming waarmee het meent dat de onderliggende problemen kunnen worden gecorrigeerd;
- biedt het regeringen en centrale banken technische bijstand op haar deskundigheidsgebieden;
Dit is een uiterst ambitieus programma en het is duidelijk dat het IMF met een zeer omvangrijke taak is belast. Het IMF is door zijn rol van geldschieter in laatste instantie en vooral door de voorwaarden die aan zijn leningen worden verbonden, een belangrijke factor geworden in het economische, financiële en sociale beleid van de armste landen van onze planeet.
De ontwikkelde landen blijven deel uitmaken van het systeem van multilateraal toezicht van artikel IV en kunnen bovendien in het geval van een grote financiële crisis de hulp van het IMF nodig hebben.
Op dit moment wordt het IMF geconfronteerd met een legitimiteitscrisis die te maken heeft met twee omstandigheden. De eerste betreft de aard en de steeds grotere reikwijdte van de aanbevelingen die het doet en het structurele aanpassingbeleid dat het voert via de voorwaarden die het verbindt aan zijn leningen. De tweede betreft de verdeling van de stemrechten binnen het IMF, de ondervertegenwoordiging van opkomende landen en de marginale invloed van de ontwikkelingslanden. De legitimiteitscrisis richt zich dus tegelijkertijd op het functioneren van de instelling en op de inhoud en de impact van haar beleid.
Was het systeem van Bretton Woods oorspronkelijk bedoeld om de groei te bevorderen door de internationale handel te liberaliseren en de mondiale financiële stabiliteit te waarborgen door vaste wisselkoersen en beperkte en gecontroleerde kapitaalstromen, die situatie is volledig veranderd met de overeenkomst van 1972. Vaste wisselkoersen zijn vervangen door zwevende koersen, er is een toenemende mate van financiële deregulering en privatisering gekomen, om te beginnen in de OESO-landen en vervolgens ook elders door de druk van het IMF, via zijn leningsvoorwaarden en zijn adviezen. De grensoverschrijdende kapitaalstromen en ook de financiële speculatie zijn explosief toegenomen met als gevolg een sterke stijging van het aantal financiële crises. Dit alles is in strijd met de oorspronkelijke rol van het IMF van handhaver van de internationale financiële stabiliteit. Het lijkt dus essentieel om het IMF te stimuleren zich weer te richten op de preventie van en het toezicht op financiële crises.
Bovendien heeft het IMF zich, door de beginselen van de consensus van Washington systematisch toe te passen op alle lidstaten (29 in 1944, inmiddels 184), buiten het strikte terrein van de macro-economie begeven en heeft het nu belangstelling voor alle onderdelen van overheidsbeleid, waaronder dat op het gebied van onderwijs, volksgezondheid, sociale zekerheid en arbeidsmarktregulering, omdat deze beleidsonderdelen van invloed zijn op het evenwicht van de begrotingen en ook een macro-economische impact hebben.
Er zijn echter gespecialiseerde internationale organisaties als de IAO, de WHO, het UNDP, UNCTAD, de Wereldbank en vele andere die over een veel grotere deskundigheid beschikken op de gebieden waarop de IMF zich begeeft. Het beleid dat de landen met schulden bij het IMF voeren, ligt uiteindelijk dichter bij de aanbevelingen van het Fonds dan bij die van de gespecialiseerde instellingen, omdat het IMF, door de mogelijkheid een lening te verstrekken of te weigeren, maar ook door de invloed die zijn besluiten hebben op de gehele gemeenschap van donoren en leningverstrekkers, over een machtig beleidsinstrument beschikt dat de andere internationale organisaties ontberen. Dat potentiële conflict tussen de normen van de verschillende internationale organisaties is een bron van onsamenhangendheid en gebrek aan evenwichtig. Er ontstaat hierdoor een hiërarchie in de internationale normen waarin de aanbevelingen van het IMF bovenaan staan in de regelgeving en de programma’s van alle internationale en multilaterale instellingen. Nu er wordt nagedacht over de hervorming van het bestuur in mondiale organisaties moeten we ons afvragen in hoeverre die de facto hiërarchie legitiem is en bevorderen dat IMF zijn optreden weer gaat concentreren op zijn werkelijke gebied van deskundigheid en dat de andere gespecialiseerde internationale organisaties weer de leiding nemen op hun eigen terrein.
II Het bestuur van het IMF
Het IMF kent geen intern systeem van democratische parlementaire controle en valt buiten het bestuurssysteem van de Verenigde Naties, dat een weliswaar niet volmaakte, maar wel unieke vorm van mondiale democratie is.
De discussies ter voorbereiding van de besluiten van het IMF blijven dus beperkt tot een beperkte kring experts, die met name afkomstig zijn uit de IMF-gelederen zelf, uit de diverse Ministeries van Financiën en uit de centrale banken, en die vaak een vergelijkbare opleiding en ervaring hebben.
Daar komt nog bij dat het besluitvormingsstelsel van het IMF in wezen is gebaseerd op het beginsel “een dollar, een stem”, zodat de stemrechten vooral bij de rijkste landen liggen, met de VS op de eerste plaats.
Deze situatie vraagt om hervorming op een groot aantal punten.
In de eerste plaats is het belangrijk dat de herkomst, de opleiding en de deskundigheid van de stafmedewerkers van het IMF diverser wordt zodat er een beter begrip mogelijk is van de complexiteit van lokale situaties en van de uitdagingen.
In de tweede plaats moet het IMF aanzienlijk transparanter worden en tot een sterkere dialoog met de NGO’s en de burgermaatschappij komen.
Ten derde moet het IMF andersoortige betrekkingen aangaan met parlementaire vergaderingen; deze moeten meer worden gekenmerkt door openheid, dialoog en transparantie. Daaraan is vooral dringend behoefte in de schuldenlanden, want er moet worden voorkomen dat door de uiterst belangrijke onderhandelingen van deze landen met het IMF de democratische parlementaire debatten worden gemarginaliseerd, zowel uit respect voor de democratische instellingen als om te bereiken dat deze landen echt achter de stabilisatie‑ en ontwikkelingsprogramma’s staan – de enige manier om te waarborgen dat deze op de langere termijn worden verwezenlijkt.
Tot slot moet worden vastgesteld dat de huidige verdeling van de quota en de stemrechten ondanks de opeenvolgende hervormingen aanvechtbaar is. Met name de recent geïndustrialiseerde landen, in het bijzonder in Azië, voelen zich onvoldoende vertegenwoordigd door een verdeling die niet langer in overeenstemming is met de werkelijke economische verhoudingen in de wereld. Wat betreft de – veelal Afrikaanse – schuldenlanden, hun standpunt wordt nauwelijks gehoord binnen de organen van het IMF, terwijl zij de eerste belanghebbenden zijn van de besluiten die daar worden genomen.
III De Europese dimensie
Met 17,11% van de stemmen hebben de Verenigde Staten de grootste macht binnen het IMF. Ze hebben een vetorecht omdat voor de belangrijkste besluiten een speciale meerderheid van 85 % noodzakelijk is.
Als de Europese Unie van 25 lidstaten als lid van het IMF werd beschouwd, zou zij met 31,92 % van de stemmen de VS overtreffen, net als de VS over een vetorecht beschikken en op grond van de statuten van het IMF zelfs een verplaatsing van de zetel van het IMF naar Europa kunnen eisen.
De werkelijke Europese invloed in de debatten van het IMF is volledig in tegenstelling met deze rekenkundige verhoudingen. Doordat de EU is verdeeld over verschillende kiesgroepen en wordt buitengesloten door andere overlegplatforms (met name de G7), is het voor haar moeilijk een werkelijk gemeenschappelijk of gecoördineerd standpunt te laten horen binnen het IMF, ondanks de voortschrijdende economische, monetaire en politieke integratie van de EU.
Een samenhangende en hoorbare Europese stem binnen het IMF is echter onontbeerlijk, zowel voor een werkelijk Europees beleid voor ontwikkelingssamenwerking als om invloed uit te oefenen op de ontwikkeling van het internationale monetaire en financiële stelsel.
In de geest van de conclusies van de Europese Raad van Wenen uit 1998 moet er een geleidelijk proces van versterking van de Europese coördinatie binnen het IMF in gang worden gezet om op termijn te komen tot één vertegenwoordiging, met inachtneming van de prerogatieven van de communautaire instellingen, in het bijzonder de rol van de Commissie en de democratische controle van het Europees Parlement.
Voor de onmiddellijke toekomst heeft het Europees Parlement de verantwoordelijkheid zijn activiteiten op het gebied van de controle op het beleid van de internationale financiële instellingen te versterken. In dat kader kunnen initiatieven worden genomen als de vorming van een ad-hocwerkgroep en het regelmatig uitnodigen van vertegenwoordigers van deze instellingen en vertegenwoordigers van het EU-standpunt voor de parlementaire debatten.
IV De millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling
De millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling brengen verplichtingen met zich mee voor de gehele internatonale gemeenschap en dus ook voor het IMF. Daarom moet het IMF de reeds aangevangen werkzaamheden met de strategiedocumenten inzake armoedebestrijding voortzetten en terugdringing van armoede en ontwikkeling tot de zwaartepunten van haar optreden maken.
Dit vereist een ingrijpende verandering van het optreden van het IMF ten aanzien van de schuldenlanden. In de eerste plaats moeten de landen zelf achter hun strategie voor ontwikkeling en vermindering van de armoede staan, met andere woorden, ze moeten zelf aan de basis staan van de formulering en de uitvoering van die strategie. In dat kader moet het IMF aanzienlijk minder voorwaarden opleggen. Het is belangrijk eraan te herinneren dat de werkelijke garantie van goed overheidsbestuur, een centraal thema in de voorwaarden, wordt gevormd door het goed functioneren van de democratische instellingen en dat de strijd tegen corruptie niet systematisch betekent dat overheidsmiddelen moeten worden beperkt en dat het werkterrein van de overheid moet worden ingekrompen.
De verhoudingen tussen het IMF, de andere gespecialiseerde internationale organisaties en alle donoren moeten helderder worden, zodat zij alle op samenhangende wijze in dezelfde richting werken, namelijk aan het bereiken van de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling.
Tot slot moet de macro-economische aanpak van het IMF op het vlak van ontwikkelingsstrategieën flexibeler en minder dogmatisch worden. De overheidsuitgaven aan met name gezondheidszorg en onderwijs moeten niet uitsluitend worden geïnterpreteerd als kostenposten op de begroting die per se moeten worden teruggedrongen, maar integendeel worden beschouwd als werkelijke investeringen in de ontwikkeling van de mensen en van de economie van de landen. De openstelling voor de internationale handel moet niet langer worden geëist als een absolute voorwaarde vooraf, en het moet mogelijk zijn rekening te houden met andere factoren, zoals de vaak op korte termijn onmisbare inkomsten uit douaneheffingen en de noodzaak om tijdelijk een bepaalde jonge bedrijfstak te beschermen voor de harde internationale concurrentie. Bij de verwezenlijking van de doelstelling van liberalisering van de financiële sector moet rekening worden gehouden met de capaciteit om het passende regelgevingskader en systeem voor bedrijfseconomisch toezicht tot stand te brengen.
V. De internationale monetaire en financiële stabiliteit
Overeenkomstig zijn statutaire doelstellingen is het IMF in de allereerste plaats belast met het in stand houden van de mondiale monetaire en financiële stabiliteit. De vraag kan worden gesteld of deze in onze tijd voornamelijk wordt bedreigd door het risico van betalingsbalanscrises van de arme landen en de opkomende economieën of dat de eerste bron van instabiliteit meer is gelegen bij de grote ontwikkelde economieën en het gebrek aan evenwicht in die landen, met name het dubbele tekort van de VS.
Het oplossen van dit gebrek aan evenwicht is dus een werkterrein dat voorrang verdient voor de internationale gemeenschap en voor het IMF. Ondanks verklaringen en aanbevelingen zijn we echter nog heel ver van het doel verwijderd. Een werkelijk mondiaal beheer van de financiële en monetaire stabiliteit in termen van stabiele wisselkoersen, gecontroleerde kapitaalstromen en de preventie van grote financiële crises is nog altijd niet tot stand gebracht.
27.1.2006
ADVIESVAN DE COMMISSIE INTERNATIONALE HANDEL
aan de Commissie economische en monetaire zaken
inzake de strategische herziening van het Internationale Monetaire Fonds
(2005/2121(INI))
Rapporteur voor advies: Jean-Louis Bourlanges
SUGGESTIES
De Commissie internationale handel verzoekt de ten principale bevoegde Commissie economische en monetaire zaken onderstaande suggesties in haar ontwerpresolutie op te nemen:
1. oordeelt positief over de lopende strategische herziening van het Internationale Monetaire Fonds; is voorstander van heroriëntatie van het beleid van het IMF waarbij het accent wordt gelegd op zijn kerntaak om de mondiale wisselkoersschommelingen te stabiliseren en als kredietverschaffer in laatste instantie te fungeren voor landen die ernstige problemen met hun betalingsbalans hebben;
2. verzoekt de bevoegde Europese instellingen, met name de Raad en de Commissie, met het oog op het parallellisme met de WTO, de nodige maatregelen te nemen om te waarborgen dat de Eurozone of zo mogelijk de Europese Gemeenschap als één blok is vertegenwoordigd en stemt en om als overgangsmaatregel dit doel zo spoedig mogelijk te realiseren; verzoekt de lidstaten hun krachten te bundelen via een constructie die vergelijkbaar is met hetgeen in het ondernemingsrecht een "aandeelhouderspact" wordt genoemd zodat wordt gewaarborgd dat zij één onderhandelingsblok vormen;
3. oordeelt positief over de rol van het Internationale Monetaire Fonds in de integratie van landen met een gering inkomen in de mondiale economie en benadrukt de onderlinge verwevenheid tussen internationale handel, betalingsbalansproblemen en nationaal ontwikkelingsbeleid, regulering van de arbeidsmarkt en maatregelen op het gebied van de volksgezondheid, die gericht zijn op terugdringing van de armoede ;
4. waardeert de lopende herziening van de voorwaarden van het IMF voor leningen aan landen met een gering inkomen; beveelt aan dat bij de herziening in de eerste plaats wordt verwezen naar armoedebestrijding als doelstelling van alle leningen van het IMF aan landen met een gering inkomen; dringt er bij de Europese leden van de raad van bestuur van het IMF op aan om ervoor te zorgen dat de landen met een gering inkomen door bijkomende voorwaarden niet worden aangezet tot eenzijdige openstelling van hun markten buiten het kader van de WTO-onderhandelingen om of dat zij niet worden beperkt in hun vrijheid om in het kader van de WTO-onderhandelingen op hun eigen voorwaarden te onderhandelen over de mate van marktopening waartoe zij bereid zijn zich te verbinden;
5. verzoekt het IMF eveneens te zorgen voor voldoende flexibiliteit bij de uitwerking van de aan de buitenlandse handel gerelateerde voorwaarden die de begunstigde landen in staat stellen zelf de mate van openstelling van hun markt te bepalen;
6. wijst op de rol van het IMF bij de onderlinge afstemming van het Europese en nationale ontwikkelingsbeleid in de strijd tegen de armoede door middel van een allesomvattende aanpak die berust op de gedachte dat het handelsbeleid en het monetaire beleid geen doel op zich zijn, doch slechts een instrument in de strijd tegen de armoede;
7. roept op tot een betere coördinatie van en meer coherentie tussen het beleid van het IMF, de Wereldbank, de WTO, de Europese Centrale Bank en verschillende andere internationale organen en de Europese Unie, in het bijzonder voor wat betreft de instrumenten die de verschillende markten met elkaar verbinden, zoals het geïntegreerde kader, het mechanisme voor handelsintegratie, het instrument ter bestrijding van armoede en bevordering van groei, alsmede de beleidsondersteunende instrumenten (Policy Support Instruments - PSI) die onlangs zijn aangenomen om ervoor te zorgen dat het beleid van openstelling van de markten positieve gevolgen heeft voor wat betreft terugdringing van de armoede; verzoekt om meer samenhang tussen de IMF-programma's en de millenniumontwikkelingdoelstellingen; onderstreept in dit verband de ambivalente positie van het IMF dat weliswaar slechts is belast met een zeer specifiek aspect van het overheidsoptreden, maar wel een voortrekkersrol, zo niet de hoofdrol speelt bij de uitvoering van de strategieën van alle spelers; acht het daarom absoluut noodzakelijk dat een structuur wordt opgezet voor de coördinatie en zelfs de planning van deze strategieën waarbij alle internationale belanghebbenden worden betrokken;
8. roept op tot een betere samenwerking tussen het IMF, het Europees Parlement en de nationale parlementen, met name in de ontwikkelingslanden, ter verbetering van de transparantie, de democratische verantwoording en de legitimiteit van het IMF en zijn beleid;
9. verzoekt de Raad de nodige maatregelen te nemen met het oog op meer gerechtigheid wat betreft het gewicht van de stemmen, met name een beter evenwicht qua stemrechten tussen rijke en arme landen en een zodanige aanpassing van de stemrechten van opkomende landen dat de huidige economische betrekkingen in de wereld eerlijker worden weerspiegeld;
10. dringt erop aan corruptiebestrijding in alle beleidsvormen van het IMF op te nemen om de doeltreffendheid te bevorderen.
PROCEDURE
Titel |
De strategische herziening van het Internationale Monetaire Fonds |
||||||
Procedurenummer |
|||||||
Commissie ten principale |
ECON |
||||||
Advies uitgebracht door Datum bekendmaking |
INTA DEVE AFET 4.7.2005 4.7.2005 4.7.2005 |
||||||
Versterkte samenwerking |
– |
||||||
Rapporteur: |
Jean-Louis Bourlanges |
||||||
Datum benoeming |
12.7.2005 |
||||||
Behandeling in de commissie |
24.11..2005 |
|
|
|
|
||
Datum goedgekeurde suggesties |
25.1.2006 |
||||||
Uitslag eindstemming |
voor: |
28 |
|||||
|
tegen: |
0 |
|||||
|
onthoudingen: |
0 |
|||||
Bij de eindstemming aanwezige leden |
Jean-Pierre Audy, Enrique Barón Crespo, Jean-Louis Bourlanges, Daniel Caspary, Christofer Fjellner, Béla Glattfelder, Jacky Henin, Syed Kamall, Sajjad Karim, Caroline Lucas, Erika Mann, Helmuth Markov, David Martin, Javier Moreno Sánchez, Georgios Papastamkos, Godelieve Quisthoudt-Rowohl, Bogusław Rogalski, Tokia Saïfi, Robert Sturdy, Johan Van Hecke, Daniel Varela Suanzes-Carpegna, Zbigniew Zaleski |
||||||
Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervangers |
Margrietus van den Berg, Elisa Ferreira, Robert Goebbels, Antolín Sánchez Presedo, Frithjof Schmidt |
||||||
Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervanger (overeenkomstig artikel 178, lid 2) |
Seán Ó Neachtain |
||||||
26.1.2006
ADVIESVAN DE COMMISSIE ONTWIKKELINGSSAMENWERKING
aan de Commissie economische en monetaire zaken
over de strategische hervorming van het Internationaal Monetair Fonds
(2005/2121(INI))
Rapporteur voor advies: Anders Wijkman
SUGGESTIES
De Commissie ontwikkelingssamenwerking verzoekt de ten principale bevoegde Commissie economische en monetaire zaken onderstaande suggesties in haar ontwerpresolutie op te nemen:
1. is ingenomen met de strategische hervorming die bij het IMF gaande is; pleit voor een heroriëntatie van het IMF-beleid op zijn kerntaak van stabilisatie van de mondiale wisselkoersschommelingen en zijn functie als kredietvangnet voor landen met ernstige problemen met de betalingsbalans;
2. wijst erop dat de ondervertegenwoordiging van de ontwikkelingslanden binnen het IMF in verhouding tot het deel van de wereldbevolking dat zij vertegenwoordigen, vooral te wijten is aan het gebrek aan stemmen in de bestuursraad (de Afrikaanse landen, die 25% van de bevolking van alle aangesloten landen uitmaken, hebben slechts 4% van de stemmen) en aan een tekort aan technische en institutionele capaciteiten om op doeltreffende wijze in de beraadslagingen en de besluitvorming te kunnen participeren;
3. roept derhalve op tot een wijziging van de stemprocedure door:
- een verhoging van aantal en gewicht van de (thans minder dan 3% van de stemmen uitmakende) basisstemmen, die ooit zijn ingevoerd om een grotere gelijkheid onder de leden, een beter evenwicht in de besluitvorming en daarmee een grotere legitimiteit van het IMF te waarborgen,
- de ontwikkeling van een mechanisme waardoor de ontwikkelingslanden in staat kunnen worden gesteld hun aandeel in het Fonds te verhogen, bijvoorbeeld door middel van de oprichting van een trustfonds om fondsaandelen voor de armste landen te financieren;
4. roept de lidstaten van de EU op om het bestaande kiesstelsel dusdanig te benutten dat gewaarborgd is dat de kiesgroepen waarvan zij deel uitmaken krachtige ondersteuning verlenen aan een op ontwikkelingssamenwerking gerichte agenda die gebaseerd is op het bereiken van de millenniumontwikkelingsdoelstellingen (MOD's) tegen 2015, en dat hun kiesgroepen speciale aandacht besteden aan technische en institutionele handicaps van de ontwikkelingslanden in hun kiesgroep en de nodige technische bijstand verlenen om deze moeilijkheden te overwinnen;
5. steunt de oproep van de secretaris-generaal van de VN op de Topconferentie over Ontwikkelingsfinanciering van 2005 om draaglijke schuld te herdefiniëren als het schuldniveau dat een land nog in staat stelt de MOD's voor 2015 te halen zonder verdere stijging van de schuldquotes, waartoe de eisen inzake schuldverlichting en te verlenen ontwikkelingsfinanciering beter op elkaar moeten aansluiten; betreurt daarom het feit dat het IMF in het nieuwe, in april 2005 goedgekeurde regelkader inzake draaglijke schuld in lage-inkomenslanden draaglijke schuld nog steeds hoofdzakelijk in termen van de verhouding tussen export en schulden definieert (die een onbetrouwbare basis vormt voor voorspellingen inzake draaglijke schuld in het geval van landen die zeer kwetsbaar zijn voor economische schokken en voor sterke fluctuaties van de exportinkomsten), en betreurt tevens dat het regelkader geen realistische kwetsbaarheidsbeoordeling bevat, noch een systematische analyse die een koppeling bewerkstelligt tussen de voordelen van het schuldverlichtingsinitiatief voor arme landen met een grote schuldenlast (het HIPC-initiatief) en de voor het bereiken van de MOD's benodigde extra middelen;
6. beklemtoont dat het beginsel van partnerlandeigendom centraal moet staan in de ontwikkelingssamenwerking; dringt er derhalve bij het IMF op aan zich bij de beoordeling van de leningsvoorwaarden volledig rekenschap te geven van de prioriteit die wordt gegeven aan het uitroeien van armoede, en het halen van de MOD's op geen enkele wijze te bemoeilijken;
7. onderkent dat een herziening gaande is van de IMF-voorwaarden voor leningen aan landen met een laag inkomen; beveelt aan dat bij die herziening armoedebestrijding tot prioriteit wordt gemaakt bij alle IMF-leningen aan landen met een laag inkomen; dringt er bij de Europese leden van de bestuursraad van het IMF op aan te waarborgen dat de voorwaarden die wel blijven bestaan landen met een laag inkomen er niet toe dwingen om hun markten buiten het kader van de WTO-onderhandelingen unilateraal open te stellen, of een beperking vormen van hun vrijheid om in het kader van WTO-onderhandelingen op hun eigen voorwaarden te onderhandelen over de mate van marktopening waar zij zich op willen vastleggen.
PROCEDURE
Titel |
Strategische hervorming van het Internationaal Monetair Fonds |
||||||
Procedurenummer |
|||||||
Commissie ten principale |
ECON |
||||||
Advies uitgebracht door Datum bekendmaking |
DEVE |
||||||
Nauwere samenwerking – datum bekendmaking |
|
||||||
Rapporteur voor advies |
Anders Wijkman |
||||||
Vervangen rapporteur voor advies |
|
||||||
Behandeling in de commissie |
24.1.2006 |
|
|
|
|
||
Datum goedkeuring |
26.1.2006 |
||||||
Uitslag eindstemming |
+: |
18 |
|||||
Bij de eindstemming aanwezige leden |
Alessandro Battilocchio, Margrietus van den Berg, Danutė Budreikaitė, Marie-Arlette Carlotti, Koenraad Dillen, Filip Andrzej Kaczmarek, Maria Martens, Miguel Angel Martínez Martínez, Frithjof Schmidt, Jürgen Schröder, Anna Záborská en Mauro Zani. |
||||||
Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervanger(s) |
Marie-Hélène Aubert, John Bowis, Linda McAvan, Manolis Mavrommatis, Anders Wijkman en Zbigniew Zaleski. |
||||||
Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervanger(s) (art. 178, lid 2) |
|
||||||
Opmerkingen (slechts in één taal beschikbaar) |
|
||||||
PROCEDURE
Titel |
Strategische hervorming van het Internationaal Monetair Fonds |
||||||||||
Procedurenummer |
|||||||||||
Reglementsartikel(en) |
Rule 45 |
||||||||||
Commissie ten principale Datum bekendmaking toestemming |
ECON |
||||||||||
Medeadviserende commissie(s) |
INTA |
DEVE |
AFET |
|
|
||||||
Geen advies |
AFET |
|
|
|
|
||||||
Nauwere samenwerking Datum bekendmaking |
|
|
|||||||||
In het verslag opgenomen ontwerpresolutie(s) |
|
|
|||||||||
Rapporteur(s) |
Benoît Hamon |
|
|||||||||
Vervangen rapporteur |
|
|
|||||||||
Behandeling in de commissie |
29.11.2005 |
16.12.2005 |
|
|
|
||||||
Datum goedkeuring |
31.1.2005 |
||||||||||
Uitslag eindstemming |
met algemene stemmen |
||||||||||
Bij de eindstemming aanwezige leden |
Zsolt László Becsey, Udo Bullmann, Ieke van den Burg, David Casa, Jan Christian Ehler, Elisa Ferreira, José Manuel García-Margallo y Marfil, Jean-Paul Gauzès, Robert Goebbels, Benoît Hamon, Gunnar Hökmark, Karsten Friedrich Hoppenstedt, Christoph Konrad, Kurt Joachim Lauk, Astrid Lulling, Gay Mitchell, Joseph Muscat, John Purvis, Alexander Radwan, Bernhard Rapkay, Eoin Ryan, Antolín Sánchez Presedo, Manuel António dos Santos, Peter Skinner, Margarita Starkevičiūtė, Ivo Strejček, Sahra Wagenknecht |
||||||||||
Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervangers |
Pilar del Castillo Vera, Harald Ettl, Satu Hassi, Ona Juknevičienė, Werner Langen, Klaus-Heiner Lehne, Alain Lipietz, Sarah Ludford, Jules Maaten, Thomas Mann, Tobias Pflüger, Giovanni Pittella, Gilles Savary |
||||||||||
Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervangers (art. 178, lid 2) |
|
||||||||||
Datum indiening – A6 |
1.2.2006 |
A6-0022/2006 |
|||||||||
- [1] PB C 112 van 9.5.2002, blz. 140.
- [2] PB C 74 E van 24.3.2004, blz. 871.
- [3] http://www.imf.org/external/np/omd/2005/eng/091505.pdf.
- [4] Goedgekeurde teksten. P6_TA(2005)0115.
- [5] Goedgekeurde teksten. P6_TA(2005)0289.
- [6] Goedgekeurde teksten . P6_TA(2005)0446.