VERSLAG over sociale bescherming en sociale integratie

8.2.2006 - (2005/2097(INI))

Commissie werkgelegenheid en sociale zaken
Rapporteur: Edit Bauer


Procedure : 2005/2097(INI)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus :  
A6-0028/2006
Ingediende teksten :
A6-0028/2006
Aangenomen teksten :

ONTWERPRESOLUTIE VAN HET EUROPEES PARLEMENT

over sociale bescherming en sociale integratie

(2005/2097(INI))

Het Europees Parlement,

–   gezien de Mededeling van de Commissie getiteld "Ontwerp gezamenlijk verslag over sociale bescherming en sociale integratie" (COM(2005)0014),

–   gezien het werkdocument van de Commissie getiteld: "Bijlage bij het Ontwerp -gezamenlijk verslag over sociale bescherming en sociale integratie" (SEC(2005)0069),

–   gezien het werkdocument van de Commissie over sociale integratie in de nieuwe lidstaten: een synthese van de gezamenlijke memoranda over sociale integratie (SEC(2004)0848),

–   gezien de conclusies van het voorzitterschap van de Europese Raad van Brussel van 22 en 23 maart 2005,

–   gezien zijn resolutie van 9 maart 2005 over de tussentijdse herziening van de strategie van Lissabon[1],

–   onder verwijzing naar de conclusies van het voorzitterschap van de Europese Raad van 19 en 20 juni 2000 in Santa Maria da Feira, met name het akkoord over het feit dat indicatoren dienen te worden bepaald als gemeenschappelijke ijkpunten in de bestrijding van sociale uitsluiting en de uitroeiing van armoede,

–   gezien de Mededeling van de Commissie over de sociale agenda (COM(2005)0033),

–   gezien Besluit nr. 2005/600/EG van de Raad van 12 juli 2005 over richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten[2],

–   gezien Besluit nr. 50/2002/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 december 2001 tot vaststelling van een communautair actieprogramma ter aanmoediging van samenwerking tussen lidstaten bij de bestrijding van sociale uitsluiting[3],

–   gezien artikel 27, lid 1, van het VN-Verdrag inzake de rechten van het kind, waarin de staten die partij bij het Verdrag zijn 'erkennen dat elk kind recht heeft op een levensstandaard die adequaat is voor de lichamelijke, geestelijke, intellectuele, morele en sociale ontwikkeling van het kind',

–   gezien artikel 27, de leden 2 en 3, van het VN-Verdrag inzake de rechten van het kind, waarin erkend wordt dat ouders hierbij de hoofdverantwoordelijkheid dragen en dat regeringen een rol toekomt bij het nemen van 'passende maatregelen om (hen) te helpen bij het uitoefenen van dit recht en in voorkomend geval materiële bijstand en steunprogramma's leveren, met name met betrekking tot voeding, kleding en huisvesting',

–   gezien de mededeling van de Commissie "De sociale dimensie van de strategie van Lissabon versterken: de open coördinatie stroomlijnen op het gebied van de sociale bescherming" (COM(2003)0261),

–   gezien de Mededeling van de Commissie "Modernisering van de sociale bescherming voor de ontwikkeling van hoogwaardige, toegankelijke en duurzame gezondheidszorg en langdurige zorg: steun aan de nationale strategieën door middel van de "open coördinatiemethode"" (COM(2004)0304),

–   gezien het Groenboek van de Commissie getiteld "Demografische veranderingen: naar een nieuwe solidariteit tussen de generaties" (COM(2005)0094),

–   gezien zijn resolutie van 11 juni 2002 over de mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's: ontwerp gezamenlijk verslag inzake sociale integratie[4],

–   onder verwijzing naar haar resolutie van 5 juni 2003 over de toepassing van de open coördinatiemethode[5],

–   gezien zijn resolutie van 24 september 2003 over het gezamenlijk verslag van de Commissie en de Raad inzake toereikende en betaalbare pensioenen[6],

–   gezien zijn resolutie van 28 april 2005 over modernisering van de sociale bescherming en ontwikkeling van kwaliteitszorg[7],

–   gezien zijn resolutie van 26 mei 2005 over de sociale agenda voor de periode 2006-2010[8],

–   gezien zijn resolutie van 9 juni 2005 over sociale insluiting in de nieuwe lidstaten[9],

–   gelet op artikel 45 van zijn Reglement,

–   gezien het verslag van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken en het advies van de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid (A6‑0028/2006),

A. overwegende dat de Europese Unie tijdens de Europese Raad van Lissabon in maart 2000 een alomvattende strategie heeft vastgesteld gericht op langetermijngroei op economisch vlak, volledige werkgelegenheid, sociale cohesie en duurzame ontwikkeling in een kennismaatschappij die is gebaseerd op knowhow en innovatie; overwegende dat de doelstellingen van de strategie vijf jaar na dato bij lange na niet zijn verwezenlijkt,

B.  overwegende dat de lidstaten tijdens de Europese Raad van Nice in 2000 beloofd hebben om vóór het jaar 2010 armoede en sociale uitsluiting significant te verkleinen,

C. overwegende dat sociale integratie een kwestie is van menselijke waardigheid, als een grondrecht,

D. overwegende dat sociale integratie onder bepaalde omstandigheden een rechtstreekse en veelbetekenende bijdrage kan leveren aan de economische ontwikkeling,

E.  overwegende dat sociale integratie een kwestie is van sociale cohesie, als een fundamentele waarde van de Europese Unie en een instrument voor het bestrijden van sociale uitsluiting en discriminatie, hetgeen inhoudt het bestrijden van het verspillen van menselijke hulpbronnen en van de ernstige gevolgen van demografische veranderingen,

F.  overwegende dat volgens de statistische gegevens afkomstig van de OESO de bevolking van de landen die lid van deze organisatie zijn, veroudert, hetgeen ertoe zal leiden dat terwijl thans op 100 werknemers 38 gepensioneerden komen, dit cijfer bij een gelijkblijvend werkgelegenheidsbeleid zou kunnen verslechteren tot 70 gepensioneerden op elke 100 werknemers,

G. overwegende dat de modernisering van de sociale bescherming niet alleen gaat om het waarborgen van financiële duurzaamheid, maar om het delen van risico's die individuen alleen niet kunnen dragen en om het stimuleren van economische groei en werkgelegenheid om ze duurzaam te maken,

H. derhalve bevestigend dat sociale bescherming die stoelt op universaliteit, billijkheid en solidariteit een essentieel onderdeel van het Europees sociaal model is,

Algemene opmerkingen

1.  is verheugd over het hierboven vermelde gezamenlijk verslag, dat zowel sociale bescherming, als sociale integratie voor het eerst op het niveau van EU-25 behandelt, en dat ingaat op de door de lidstaten geboekte progressie bij het verwezenlijken van de doelstellingen van de Europese Raad van Lissabon; wijst erop dat het verslag tot doel heeft een belangrijke bijdrage te leveren aan de bestrijding van sociale uitsluiting en de uitroeiing van armoede tegen 2010, alsook de lidstaten te helpen bij de hervorming van de socialebeschermingsstelsels met het oog op het waarborgen van hun mogelijkheid om kwalitatief hoogstaande diensten te verlenen en hun toereikendheid en duurzaamheid in de toekomst;

2.  wijst erop dat in het gezamenlijk verslag staat dat de bestrijding van armoede en sociale uitsluiting een belangrijke uitdaging blijft voor de Unie en de lidstaten, aangezien de op inkomen gebaseerde cijfers met betrekking tot armoede en sociale uitsluiting in de hele Unie zeer hoog zijn, met meer dan 68 miljoen mensen, of 15% van de EU-bevolking, die het risico lopen onder de armoedegrens te komen in 2002;

3.  wijst erop dat ondanks de belangrijke structurele verbeteringen op de arbeidsmarkten in de EU gedurende de afgelopen tien jaar, de werkgelegenheids- en arbeidsparticipatiecijfers in de Unie onvoldoende blijven en dat de werkloosheid in een aantal lidstaten hoog blijft, met name onder bepaalde groepen, zoals jongeren, oudere werknemers, vrouwen en mensen met specifieke nadelen; wijst er verder op dat arbeidsmarktuitsluiting een nationale, maar ook plaatselijke en regionale dimensie heeft;

4.  vestigt de aandacht op het feit dat de recente economische vertraging, met een stijgende werkloosheid en minder kansen op banen, resulteert in een grotere groep mensen voor wie armoede en uitsluiting dreigt, en de positie verslechtert van mensen die hier reeds mee te maken hebben; dit is met name het geval in bepaalde lidstaten die te kampen hebben met langdurige werkloosheid of inactiviteit;

5.  benadrukt dat werk de beste bescherming tegen armoede vormt en dat werk derhalve financieel aantrekkelijk moet worden gehouden door middel van maatregelen om werkgelegenheid voor vrouwen te stimuleren en het formuleren van kwaliteitsdoelstellingen voor de banen die worden aangeboden;

Sociale integratie

6.  is in dit verband van oordeel dat de inspanningen gericht op het bestrijden van armoede en sociale uitsluiting moeten worden voortgezet en uitgebreid voor het verbeteren van de situatie van diegenen die het meest door armoede en uitsluiting worden bedreigd, zoals tijdelijke arbeidskrachten, werklozen, éénoudergezinnen (waarbij de ene ouder in de regel een vrouw is), alleenwonende ouderen, vrouwen, gezinnen met meerdere personen ten laste, kinderen in een achterstandspositie, alsook etnische minderheden, zieken of personen met een handicap, daklozen, slachtoffers van mensenhandel, drugs- en alcoholverslaafden;

7.  acht het van cruciaal belang de moeilijkheden te erkennen van mensen in een achterstandspositie, zoals gehandicapten, etnische minderheden en immigranten, bij de toegang tot en het behoud van werk; roept de lidstaten op steun te verlenen aan de integratie van mensen in een achterstandspositie om sociale uitsluiting te voorkomen en te bestrijden, alsook om onderwijs te stimuleren, het scheppen van banen, opleiding en carrièremogelijkheden, het combineren van werk en gezin en het recht op gelijke toegang tot gezondheidszorg en behoorlijke huisvesting aan te moedigen, en de duurzaamheid van socialebeschermingsstelsels te waarborgen; wijst in dit verband op de noodzaak van het verbeteren van de vergelijkbaarheid van gegevens;

8.  wijst op het feit dat het aanpakken van achterstanden in onderwijs en opleiding en het verbeteren van de kwalificaties van de werknemers, ongeacht leeftijd, voor mannen en vrouwen en etnische en nationale minderheden sleutelelementen zijn voor het bestrijden van werkloosheid; wijst er verder op dat het aanpakken van deze ongelijkheden van buitengewoon belang is voor het verwezenlijken van de doelstellingen van Lissabon betreffende werk, kwaliteit van werk en sociale integratie;

9.  beklemtoont in dit opzicht dat het, wat de Roma-minderheid aangaat, wenselijk is dat leden van die minderheid maximaal worden gemotiveerd om belangstelling te hebben voor het voortgezet onderwijs van hun kinderen, de ontplooiing van de positieve eigenschappen en vaardigheden van hun kinderen en de voorstelling van deze eigenschappen en vaardigheden aan het grote publiek; is van mening dat voorbeelden van geslaagde Roma aantonen dat het behoren tot een bepaalde etnische groep in een democratische samenleving geen handicap is;

10. roept de lidstaten op tot het uitwisselen van beste werkwijzen om vervroegde schooluitval te vermijden, het onderwijsniveau te verhogen, vooral wat betreft talen en nieuwe technologieën, de overstap van school naar werk te vergemakkelijken, de toegang tot onderwijs en opleiding van achterstandsgroepen, waaronder minder geschoolde en oudere werknemers, te verbeteren, en de basis te leggen voor toegang tot levenslang leren voor eenieder; beklemtoont dat alle betrokken partijen, waaronder de sociale partners, maar ook het maatschappelijk middenveld en onderwijsaanbieders, bij deze strategieën betrokken moeten worden;

11. beveelt de lidstaten, om uitsluiting van 50-plussers tegen te gaan en hun behoud voor de arbeidsmarkt te vergemakkelijken, en hun te beschermen tegen de risico's van breuken in hun beroepsleven door hen hun leven lang toegang tot opleiding te bieden;

12. is in dit opzicht van mening dat het, gezien de voordelen die gekwalificeerde werknemers opleveren voor werkgevers, vanzelf spreekt dat werkgevers meer betrokken moeten zijn bij het proces van levenslang leren;

13. wijst er evenwel op dat, in een aantal gevallen, noch een voldoende hoog onderwijsniveau, noch herhaalde bijscholingen een waarborg zijn voor werk; beklemtoont derhalve de noodzaak om meer gebruik te maken van werk in overheidsdienst zonder winstoogmerk;

14. beklemtoont dat in 14 van 17 lidstaten[10] waarvoor gegevens beschikbaar zijn kinderarmoede in de jaren '90 is toegenomen; vestigt de aandacht op het feit dat hardnekkige kinderarmoede met name voorkomt bij éénoudergezinnen, grote gezinnen met drie of meer afhankelijke kinderen, immigranten en mensen uit etnische minderheden, werkloze ouders of ouders zonder een volledige baan; beklemtoont dat op EU- en lidstaatniveau prioritair aandacht moet worden geschonken aan het voorkomen en elimineren van het doorgeven van armoede van generatie op generatie en dat hiervoor voldoende financiële middelen (zoals het toegenomen gebruik van structuurfondsen, vooral het Europees Sociaal Fonds) ter beschikking moeten worden gesteld; onderstreept dat bij indicatoren uitgegaan moet worden van het perspectief van het kind en van mensen die alleen leven; zelfs al weet men dat kinderarmoede niet kan worden teruggedrongen zonder de gezinsarmoede terug te dringen en de toegang tot kwalitatief hoogstaande diensten voor iedereen te waarborgen;

15. vestigt de aandacht op het feit dat volgens bronnen van Eurostat in de Europese Unie reeds eenderde van alle kinderen buiten het huwelijk wordt geboren en dat dit percentage van jaar tot jaar toeneemt; is van oordeel dat deze trend getuigt van de noodzaak om werkzame mechanismen te vinden om het functioneren van de verschillende gezinsvormen als instituut te ondersteunen;

16. is van oordeel dat sociale diensten die zich bezighouden met kinderen en kinderzorg een belangrijke voorwaarde zijn voor het voorkomen en terugdringen van kinderarmoede, sociale uitsluiting en discriminatie, en dat ze het scheppen van voorwaarden voor het combineren van werk en privé-leven vergemakkelijken; beklemtoont de noodzaak van het waarborgen van gemakkelijke en gelijke toegang tot onderwijs voor alle kinderen; erkent de essentiële rol van privé--exploitanten bij het verlenen van diensten in dit verband;

17. roept de Commissie op tot het publiceren van een groenboek over kinderarmoede, met duidelijke doelstellingen en passende maatregelen voor het elimineren van kinderarmoede, als stappen voor de sociale integratie van arme kinderen;

18. roept de Commissie op haar inspanningen op te voeren voor de invoering van een 'Kinderhandvest' dat streeft naar het boeken van vooruitgang bij het respecteren van de rechten van kinderen als onderdeel van het binnenlands en buitenlands beleid van de EU;

19. wijst op de behoeften van jonge mensen met specifieke problemen op het gebied van economische en sociale integratie, de overgang van school naar beroepsleven en die een grotere kans lopen om het slachtoffer te worden van sociale uitsluiting; roept de lidstaten op een specifieke aanpak van jeugdwerkloosheid te waarborgen - als een op zichzelf staande prioriteit - door middel van speciale maatregelen en opleiding, waaronder het bevorderen van initiatieven en de ontwikkeling van ondernemersgeest;

20. roept de lidstaten op om geïntegreerde strategieën te ontwikkelen ter bevordering van de ontwikkeling van geografisch afgelegen en onderontwikkelde stedelijke, eiland- en plattelandsgebieden op economisch, sociaal, cultureel en milieugebied, teneinde het hoofd te bieden aan de problemen van uitsluiting en armoede en niet toe te laten dat deze problemen worden doorgegeven van de ene generatie op de andere;

21. benadrukt de noodzaak van verhoging van de arbeidsparticipatie van vrouwen door middel van het wegnemen van belemmeringen die vrouwen ervan weerhouden te gaan werken, in het bijzonder door oudere vrouwen aan te sporen langer op de arbeidsmarkt actief te blijven;

22. roept de lidstaten op een beleid van groei en werkgelegenheid voor vrouwen te voeren en de toegang van vrouwen tot kwalitatief goede beroepen en gelijke salariëring te bevorderen;

23. onderstreept dat het bevorderen van de deelname van vrouwen aan het arbeidsproces niet alleen moet worden gezien als een noodzakelijke bescherming tegen het risico van armoede, waarvan hoofdzakelijk vrouwen het slachtoffer zijn, maar ook als een middel om de balans in stand te houden tussen het aantal werkenden en het aantal niet-werkenden, een balans die door de vergrijzing bedreigd wordt;

24. roept in dit verband de lidstaten op zich in het bijzonder te richten op het wegnemen van ongelijkheden op de arbeidsmarkt, zoals genderkloven in werkgelegenheid, werkloosheid en atypische werkgelegenheid, gendersegregatie in sectoren en beroepen, beloningsverschillen tussen mannen en vrouwen, ongelijke status, en op het beperkte aantal vrouwen in besluitvormingsposities; is van oordeel dat de lidstaten daarbij persoonlijke keuzes op het gebied van het combineren van werk en privé-leven en de toegang tot hoogwaardige en betaalbare opvang van kinderen en andere afhankelijke personen dienen te bevorderen; is verder van mening dat het essentieel is om in alle beleidsmaatregelen en programma's het genderperspectief op te nemen;

25. roept de lidstaten bovendien op om actie te ondernemen om te waarborgen dat vrouwen, bij de berekening van hun pensioenrechten, niet worden bestraft voor hiaten in hun loopbaan als gevolg van zwangerschaps- of ouderschapsverlof;

26. roept de lidstaten op om, in het kader van hun strijd tegen de hoge uitsluitingsniveaus van etnische minderheden en immigranten, te werken aan het ontwikkelen en implementeren van maatregelen, waaronder bewustmakingsmaatregelen, voor de integratie van deze doelgroepen in de formele arbeidsmarkt, de wetgeving op het vlak van de bestrijding van mensenhandel en discriminatie te handhaven en hun sociale integratie te bevorderen door middel van specifieke bepalingen en complexe programma’s inzake speciale onderwijsprogramma's en fatsoenlijke leef- en huisvestingsomstandigheden, als een voorwaarde voor sociale integratie;

27. spoort de Commissie aan voorstellen te doen voor het ontwikkelen van een passend wettelijk kader voor het elimineren van discriminatie van personen met een handicap, voor het stimuleren van gelijke kansen en voor hun volledige deelname aan werk, samenleving en politiek, in het bijzonder door middel van een voorstel voor een richtlijn op basis van artikel 13 van het Verdrag om de gebieden te bestrijken die nog niet zijn behandeld;

28. beklemtoont de noodzaak van betere huisvesting, in het bijzonder wat betreft de toegankelijkheid, voor die minder begunstigde groepen die vaak met armoede te maken hebben, zoals mensen in een achterstandspositie en ouderen die niet voor zichzelf kunnen zorgen; verlangt meer aandacht voor daklozen, in het bijzonder in de vorm van zorg, het aanbieden van basisvaardigheden en het bevorderen van hun sociale integratie, waarvoor een overheidsbeleid nodig zal zijn, in het bijzonder op het gebied van huisvesting, gezondheid en onderwijs, om de toegang hiertoe voor hen te waarborgen;

29. is in dit opzicht verder van mening dat de hele Europese samenleving voortdurend, reeds vanaf het basisonderwijs, deze basisvaardigheden zou moeten worden bijgebracht, waarbij het doel niet alleen zou moeten zijn het cultiveren van de bekwaamheden die mensen nodig hebben om voor zichzelf te zorgen, maar ook die welke solidariteit met de minder bekwame mensen zou bijbrengen;

30. staat volledig achter het voorstel van de Commissie om 2007 uit te roepen tot het Europees jaar van gelijke kansen voor eenieder; is van mening dat dit mede het belang van het onderwerp onder de aandacht kan brengen, de in de hele EU geboekte vooruitgang in kaart kan brengen en een kader kan zijn voor verdere beleidsmaatregelen en initiatieven met het oog op het verbeteren van de Europese antidiscriminatiewetgeving, met maatregelen tegen directe en indirecte discriminatie en die gendergelijkheid op alle gebieden bestrijken;

31. verwelkomt de erkenning dat de meest sociaal achtergestelde mensen over het algemeen ook in de slechtste socialemilieuomstandigheden leven en dat hieraan de nodige aandacht moet worden besteed bij het aanpakken van sociale uitsluiting;

32. roept de Commissie op wettelijke maatregelen te nemen tegen de lidstaten die verzuimd hebben de antidiscriminatierichtlijnen op basis van artikel 13 van het EU-Verdrag voor de deadline in nationaal recht om te zetten, of die verzuimen deze toe te passen;

33. bevestigt de noodzaak van verbetering van het geharmoniseerd verzamelen van gegevens en van het ontwikkelen van gemeenschappelijke indicatoren, die rekening houden met verschillen in leeftijd en geslacht, omdat dit soort indicatoren een belangrijke rol speelt bij het monitoren en evalueren van maatregelen inzake armoede en sociale uitsluiting;

34. is van oordeel dat een daadwerkelijke mainstreaming van sociale integratie in beleidsontwikkeling gerealiseerd moet worden door middel van systematische beleidsbeoordelingen vooraf én achteraf, zowel op nationaal, als op EU-niveau;

35. wijst erop dat sleutelactoren op plaatselijk en regionaal niveau, zoals plaatselijke autoriteiten belast met sociale-integratiemaatregelen, de sociale partners, NGO's en ervaringsdeskundigen op het gebied van armoede en sociale uitsluiting, bij het proces van sociale integratie betrokken moeten worden;

36. staat achter het voornemen van de Commissie om bijzondere aandacht te besteden aan de taak om armoede te bestrijden door het Europees Jaar van bestrijding van uitsluiting en armoede te organiseren;

Sociale bescherming

37. is van oordeel dat de snelle veranderingen ten gevolg van de globalisatie en het brede gebruik van informatie- en communicatietechnologieën de kwetsbaarheid voor sociale risico's vergroot en efficiënte socialebeschermingsmaatregelen noodzakelijk maakt, teneinde eenieder het recht op sociale bescherming te waarborgen;

38. wijst erop dat socialezekerheids- en uitkeringsstelsels vaak traag reageren op meer flexibele vormen van werkgelegenheid en zelfstandige arbeid en er niet in slagen de gepaste ondersteuning te geven, en dat dit voor sommigen een hinderpaal kan blijken om te gaan werken: is daarom van mening dat hiermee rekening moet worden gehouden bij het moderniseren van stelsels;

39. is van oordeel dat de huidige demografische tendenzen - een ouder wordende en in omvang teruglopende beroepsbevolking - een uitdaging vormen voor de financiële duurzaamheid van de socialebeschermingsstelsels op middellange en lange termijn;

40. wijst in dit verband op de noodzaak van bevordering van het ontwikkelen en implementeren van alomvattende verouderingsstrategieën om werkenden in staat te stellen langer actief te blijven en werkgevers aan te moedigen oudere werknemers in dienst te nemen en te houden;

41. dringt er bij de Commissie op aan voorstellen te doen die zijn gericht op het opzetten van een juridisch kader om discriminatie tegen mensen op basis van leeftijd uit de wereld te helpen;

42. is in dit verband van oordeel dat het Europees Sociaal Fonds mogelijk een belangrijke rol toekomt bij de integratie en reïntegratie van oudere werknemers op de arbeidsmarkt en, meer algemeen, in de sociale integratie van kwetsbare en/of sociaal uitgesloten groepen;

43. is van oordeel dat, om pensioenstelsels financieel betaalbaar te houden, behoefte bestaat aan economische groei en voldoende productiviteit, alsook aan hoge werkgelegenheidsniveaus en de actieve bevordering van levenslang leren, hoogwaardig werk en een veilig en gezond arbeidsmilieu;

44. beveelt aan dat in het pensioensysteem niet alleen een breed gamma van sociale en aanvullende verzekeringen (zowel die met een wettelijk verplicht karakter, als de particuliere) wordt aangeboden, maar ook maximale sociale gerechtigheid wordt gegarandeerd wat de pensioenen betreft;

45. is van mening dat, om negatieve gevolgen voor de werkgelegenheid te voorkomen, bij de hervormingen van publieke pensioenstelsels vermeden moet worden de totale belastingdruk op arbeid te verhogen, maar juist een passend evenwicht tot stand moet worden gebracht tussen belastingen op werk enerzijds en belastingen op andere bronnen anderzijds;

46. roept de lidstaten op tot versterking van de administratieve en institutionele capaciteit, inclusief verbetering van de gelijke toegang tot hoogwaardige diensten, in het bijzonder op de gebieden gezondheids- en langdurige zorg, sociale zekerheid, sociale diensten, inclusief adviesdiensten met betrekking tot sociale rechten, diensten rondom het kind, vervoers- of mobiliteitsdiensten, herintegratiediensten gericht op arbeidsmarktintegratie, en beroepsopleidingsdiensten;

47. wacht op het document van de Commissie over het minimuminkomen als een potentieel nuttige bijdrage tot het debat over sociale integratie en sociale bescherming;

48. steunt het besluit van de Raad betreffende de toepassing van de open coördinatiemethode op de gebieden gezondheid en langdurige zorg; wijst erop dat de opzet en het aanbieden van diensten en gezondheidszorg een gebied is dat onder de bevoegdheid van de lidstaten valt en dat dit zo moet blijven; herhaalt zijn steun voor de drie fundamentele doelstellingen van gezondheidszorg en langdurige zorg: universele toegang, ongeacht inkomen of welvaart, een hoog niveau van kwaliteit, en financiële duurzaamheid;

49. beklemtoont dat bijzondere aandacht dient te worden besteed aan personen die langdurige of dure zorg behoeven, en aan personen die specifieke moeilijkheden ondervinden bij de toegang tot zorg; wijst er met name op dat, als men gezondheid wil stimuleren en beschermen, gezondheidszorgstelsels niet alleen op het verzekeringsbeginsel, maar ook op het solidariteitsbeginsel moeten stoelen;

50. pleit bovendien voor de uitbreiding van alle sociale diensten die nodig zijn met betrekking tot de zorg voor afhankelijke personen, d.w.z. mensen die niet in staat zijn zelf de dagelijkse basishandelingen te verrichten;

51. wijst erop dat, hoewel publieke pensioenstelsels een belangrijke inkomstenbron van gepensioneerden moeten blijven, particuliere regelingen in de vorm van beroeps- of privéstelsels een complementaire rol kunnen spelen bij het verwerven van aanvullende pensioenrechten;

52. wijst in dit verband op de noodzaak van coördinatie van alomvattende informatie- en monitoringsystemen die de gevolgen op het inkomen en de levensstandaard van individuen in kaart brengen;

53. beklemtoont het belang van een continu evaluatie van de effectiviteit van pensioenstelsels op hun financiële duurzaamheid en hun prestaties bij het verwezenlijken van sociale doelstellingen;

54. roept de Europese Raad, in het belang van de stroomlijning en vereenvoudiging van de open coördinatiemethode, op om tijdens zijn top in het voorjaar van 2006 een geïntegreerd kader op de gebieden van sociale bescherming en sociale integratie goed te keuren en het eens te worden over een uniforme lijst van gemeenschappelijke doelstellingen op het gebied van sociale integratie, pensioenen, gezondheid en langdurige zorg;

55. beschouwt de oprichting van een geïntegreerd kader en het stroomlijnen van de coördinatie op het gebied van sociale bescherming en sociale integratie als een kans om, in het kader van het proces van Lissabon, de sociale dimensie van sociale bescherming te stimuleren als een dimensie met zijn eigen onafhankelijke socio-economische betekenis in tegenstelling tot de coördinatie van het sociaal en werkgelegenheidsbeleid;

56. roept de lidstaten en de Commissie, bij de toepassing van de open coördinatiemethode op sociale bescherming en sociale integratie, op om in de toekomst meer aandacht te besteden aan kwesties betreffende het combineren van werk en privé-leven, met bijzondere nadruk op toegang tot kinderopvang, de toestand van het gezinsinkomen en de tewerkstellingsgraad van moeders;

57. roept de lidstaten op maximaal gebruik te maken van het potentieel van het proces van de open coördinatiemethode, als een instrument voor het maken van beleid op de gebieden werkgelegenheid, sociale bescherming, sociale integratie, pensioenen en gezondheid;

58. roept de lidstaten - in het bijzonder de nieuwe lidstaten - op om hun pensioenstelsels te herzien, rekening houdend met de aanzienlijk lagere levensverwachting van mannen en de grote loonverschillen tussen mannen en vrouwen, die worden weerspiegeld in de grootte van de pensioenen van gepensioneerden die weduwe/weduwnaar zijn, waardoor ze vaak onder de armoedegrens worden geduwd;

59. wijst erop dat de ontwikkeling en instandhouding van de socialezekerheidsstelsels nauw verbonden is met de doelstellingen van Lissabon en een belangrijke bijdrage kan leveren aan meer werkgelegenheid en groei, meer solidariteit en een betere sociale integratie;

60. herhaalt zijn overtuiging dat zijn rol bij het toepassen van de open coördinatiemethode – in zijn hoedanigheid van instantie die de Europese burgers rechtstreeks vertegenwoordigt – moet worden verduidelijkt en versterkt teneinde het proces een democratische legitimiteit te geven;

61. roept de Raad en de Commissie op onderhandelingen te starten met het Europees Parlement over een interinstitutionele overeenkomst waarin de regels voor het selecteren van de beleidsgebieden waarop de open coördinatiemethode moet worden toegepast, worden uiteengezet, en een coherente toepassing van de methode wordt voorzien met de onbeperkte en gelijke deelname van het Europees Parlement;

62. benadrukt dat zo'n interinstitutionele overeenkomst regels moet bevatten wat betreft het betrekken van het Europees Parlement bij het vastleggen van doelstellingen en indicatoren en bij de toegang tot documenten, deelname aan vergaderingen, waarneming van en toezicht op vooruitgang, informatie over verslagen en beste werkwijzen, en een procedure die mogelijk maakt dat de open coördinatiemethode uitmondt in een communautaire methode;

63. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, het Comité sociale bescherming, de lidstaten, en de parlementen van de lidstaten, van de toetredingslanden en van de kandidaat-landen.

TOELICHTING

I. Achtergrond en algemeen overzicht

Sinds de Europese Raad van Lissabon in maart 2000 de open coördinatiemethode voor sociale integratie bekrachtigde, is het aanpakken van armoede en sociale uitsluiting een strategische prioriteit van de Europese Unie. Het doel dat de Unie nastreeft, is uitroeiing van armoede en sociale uitsluiting tegen 2010. De open coördinatiemethode stoelt op een pakket gemeenschappelijke doelstellingen die door de lidstaten middels tweejaarlijkse nationale actieplannen in nationaal beleid moeten worden omgezet. Vanaf 2006 wordt de open coördinatiemethode/sociale integratie verder ontwikkeld in een nieuw gestroomlijnd kader, dat ook pensioenen en mogelijkerwijs de gezondheidszorg omvat.

Het communautair actieplan inzake bestrijding van sociale uitsluiting 2002-2006, met een oorspronkelijke budget van 75 miljoen euro, is bedoeld om steun te verlenen aan samenwerking die de Gemeenschap en de lidstaten in staat stelt de effectiviteit en de efficiëntie van maatregelen ter bestrijding van sociale uitsluiting te vergroten.

Het gezamenlijk verslag van de Commissie, gepubliceerd op 27 januari 2005[11], stelt dat de lidstaten meer doen om armoede te bestrijden en om ervoor te zorgen dat pensioenstelsels gepensioneerden van toereikende inkomens kunnen blijven voorzien. Volgens de Commissie richten de lidstaten zich duidelijker op hoofdaspecten, zoals het elimineren van kinderarmoede, het verbeteren van huisvestingsomstandigheden en het verhogen van de kwalificaties van schoolverlaters.

Het verslag bevestigt overigens dat in 2002 armoede een bedreiging vormde voor meer dan 68 miljoen mensen (15% van de EU-bevolking), gedefinieerd als mensen die leven onder een drempel van 60% van het mediane nationaal inkomen. De meest kwetsbare groepen zijn over het algemeen werklozen, daklozen en vrouwen (één-oudergezinnen met een vrouw als gezinshoofd en alleenstaande oudere vrouwen). De percentages van de bevolking die door armoede worden bedreigd lopen uiteen van 10% of minder in de Republiek Tsjechië, Zweden, Denemarken, Hongarije en Slovenië tot 20% of meer in Ierland, de Republiek Slowakije, Griekenland en Portugal.

De lidstaten en de Commissie hebben een aantal belangrijke risicofactoren in kaart gebracht die de kans op armoede vergroten. Het zijn:

· langdurige werkloosheid;

· laagwaardige werkgelegenheid;

· geringe kwalificaties en vervroegd schooluitval;

· opgroeien in een gezin dat kwetsbaar is voor sociale uitsluiting, handicap;

· zwakke gezondheid, drugsmisbruik en alcoholisme;

· wonen in een gebied met meerdere nadelen, dakloosheid en slechte huisvesting;

· immigratie, etnische achtergrond en risico van rassendiscriminatie.

Dit betekent dat de armoedeval niet primair een kwestie van individueel falen is.

II. Belangrijke beleidsprioriteiten

Het verslag kijkt naar de vooruitgang die de lidstaten hebben geboekt bij het verwezenlijken van de door de Europese Raad in 2000 overeengekomen doelstellingen. Het gaat serieus in op de uitroeiing van armoede tegen 2010 en is bedoeld om de lidstaten te helpen bij het hervormen van pensioenen, teneinde ervoor te zorgen dat deze ook op termijn adequaat en duurzaam zijn.

De Commissie beklemtoont dat modernisering van de economie gekoppeld moet worden aan inspanningen gericht op reducering van armoede en sociale uitsluiting. De lidstaten worden aangespoord om de komende twee jaar bijzondere aandacht te besteden aan zeven beleidsprioriteiten, te weten:

· bevordering van het investeren in en het ontwikkelen van actieve arbeidsmarktmaatregelen die tegemoet komen aan de behoeften van diegenen die de grootste moeilijkheden hebben bij de toegang tot werk;

· modernisering van de socialebeschermingsstelsels;

· verbetering van de toegang van de meest kwetsbaren en de mensen die het meest door sociale uitsluiting worden bedreigd tot goede huisvesting, hoogwaardige gezondheidszorg en mogelijkheden op levenslang leren; coördinatie van de inspanningen gericht op het voorkomen van vervroegde schooluitval en het bevorderen van een soepele overstap van school naar werk;

· verbetering van de toegang tot kwaliteitsdiensten;

· meer aandacht voor beëindiging van kinderarmoede, als een belangrijke stap voor het doorbreken van het doorgeven van armoede van generatie op generatie;

· bestrijding van onderwijsachterstanden;

· ontwikkeling van initiatieven ter vermindering van armoede en sociale uitsluiting van immigranten en etnische minderheden.

De lidstaten moeten dan ook beloven te gaan werken aan:

· verlenging van het arbeidsleven en verhoging van de arbeidsparticipatie, als essentiële factoren voor de modernisering van de sociale bescherming;

· meer nadruk op implementatie en synergie-effecten, voorafgaand aan de voor volgend jaar geplande uitbreiding van de processen van sociale bescherming en sociale integratie met gezondheidszorg;

· multidimensionale benaderingen en strategieën blijven een prioriteit; concentratie op onder meer preventie van kinderarmoede, steun voor de zorgcapaciteiten van gezinnen, het aanpakken van genderongelijkheden, het aanpakken van dakloosheid en het aanboren van nieuwe kanalen voor de integratie van immigranten en etnische minderheden;

· vergroting van de effectiviteit van de nationale strategieën;

· mensen terugbrengen op de arbeidsmarkt, mensen vasthouden op de arbeidsmarkt;

· wat pensioenen betreft: ouderen aan het werk houden.

III. Bijzonder aandacht voor de inzet van de lidstaten

De lidstaten pakken sociale uitsluiting en armoede op verschillende manieren aan[12]. Zo doen bijvoorbeeld Ierland, Denemarken en het VK veel aan de bestrijding van kinderarmoede. De Commissie benadrukt het belang van het elimineren van kinderarmoede om te voorkomen dat armoede van generatie op generatie wordt doorgegeven. Het VK heeft één van de hoogste kinderarmoedepercentages. Dit komt voornamelijk door het grote aantal één-oudergezinnen.

Een aantal landen, bijvoorbeeld België, het VK en de Republiek Tsjechië, heeft een groot aantal gezinnen zonder kostverdiener en dus uitkeringsafhankelijk.

In bijvoorbeeld Nederland ligt de nadruk op bestrijding van armoede door meer mensen aan het werk te krijgen. De Commissie steunt deze aanpak, maar wijst erop dat mensen met een baan ook arm kunnen zijn.

Maatregelen gericht op verbetering van de huisvestingsomstandigheden winnen aan belang, bijvoorbeeld in Frankrijk, de Baltische staten, en de Midden- en Oost-Europese landen. In een aantal nieuwe lidstaten is de woningvoorraad verouderd en ontoereikend. De Commissie is voorstander van beleidsmaatregelen in de hele EU gericht op het aanpakken van dakloosheid.

Onderwijsachterstanden zijn in heel Europa een bron van zorg. Polen, Malta en Spanje zijn landen met een hoog percentage leerlingen die vervroegd de school verlaten. De nieuwe lidstaten scoren over het algemeen goed op het vlak van het basisonderwijs, maar vertonen leemten op het vlak van het hoger onderwijs en levenslang leren (bijvoorbeeld vaardighedentraining en bij- en nascholing).

Bijzondere aandacht dient te worden besteed aan de nieuwe lidstaten. Hoewel er hier en daar al vooruitgang is geboekt, moeten de inspanningen worden geïntensiveerd. Er dienen betere en meer specifieke prioriteiten en doelstellingen te worden vastgesteld, de stelsels voor sociale bescherming moeten verder worden gemoderniseerd en de banden met de bredere nationale economische en begrotingsmaatregelen moeten nauwer worden aangehaald.

Het percentage mensen dat in EU-10 door armoede wordt bedreigd (15%) is nagenoeg gelijk aan dat voor EU-25. Wel bestaan er grote verschillen binnen EU-10, van 8% in de Republiek Tsjechië tot 21% in Slowakije.

Een aantal kenmerken verdient het onder de aandacht te worden gebracht:

· materiële ontbering en een levensstandaard op minimumniveau komen veel voor in EU-10, ten gevolg van een aanzienlijk lager gemiddeld inkomen;

· langdurige werkloosheid is een groot probleem, met name in Polen, Slowakije en de Baltische staten;

· negatieve natuurlijke bevolkingsgroei is ook een groot probleem;

· slechte huisvesting en gezondheidszorg komen veel voor.

Met uitzondering van Slovenië geven de nieuwe lidstaten veel minder aan sociale bescherming uit (als percentage van het bbp) dan het EU-gemiddelde. Daarnaast identificeert de Commissie in haar verslag over sociale integratie in de tien nieuwe lidstaten[13] zes uitdagingen voor de tien nieuwe lidstaten voor de komende zes jaar:

· uitbreiding van actieve arbeidsmarktmaatregelen en ontwikkeling van coherente en alomvattende strategieën voor levenslang leren voor een grotere integratie van de arbeidsmarkten;

· waarborging van voldoende dekking en betalingsniveaus van socialebeschermingsstelsels, teneinde te zorgen voor een adequaat minimuminkomen voor iedereen om waardig te leven;

· versterking van de maatregelen voor het bestrijden van kinder- en gezinsarmoede, en voor het beschermen van de rechten van kinderen;

· verbetering van de toegang tot goede huisvesting en bestrijding van dakloosheid;

· intensivering van (efficiëntere) investeringen, om de kwaliteit van en de toegang tot de belangrijkste publieke diensten (met name gezondheidszorg en sociale diensten, onderwijs, opleiding en vervoer) te verbeteren;

· opvoering van de inspanningen gericht op het aanpakken van de buitengewoon hoge niveaus van uitsluiting en discriminatie van sommige etnische groepen, met name de Roma, en van mensen met een handicap.

IV. Cruciale beleidsthema's

De drie belangrijkste sociale thema's voor de EU zijn levenslang leren, de technologische kloof en regionale verschillen.

Levenslang leren

Investeren in kennis moet één van de prioriteiten van de lidstaten zijn. Levenslang leren kan immers een uitermate efficiënt instrument zijn voor het bestrijden van armoede en sociale uitsluiting, alsmede een belangrijke factor bij het bevorderen van actief burgerschap en democratie. Er moet overigens wel voor worden gezorgd dat levenslang leren en toegang tot opleiding niet-discriminatoir beschikbaar zijn, teneinde eenieder de kans op een nieuwe start te bieden. De kloof tussen hooggekwalificeerde banen en laaggekwalificeerde/laagbetaalde banen wordt groter, waarbij vrouwen en arbeidsmigranten overwegend de tweede categorie banen vervullen. Er moeten maatregelen worden genomen om gelijke toegang tot levenslang leren te verzekeren, alsook positieve maatregelen om mensen met een handicap expliciet te steunen.

Technologische kloof

Tenzij er passend beleid wordt ontwikkeld om dit tegen te gaan, kunnen maatschappelijke veranderingen resulteren in nieuwe gevaren van armoede en sociale uitsluiting voor in het bijzonder kwetsbare groepen. Tot deze veranderingen behoren veranderingen op de arbeidsmarkt ten gevolg van de globalisering, en de zeer snelle ontwikkeling van de kennismaatschappij en van informatie- en communicatietechnologieën.

Regionale verschillen

De mogelijkheden op integratie, met name van kinderen en jongeren, lopen van regio tot regio sterk uiteen. Voordelen en nadelen werken cumulatief. In concreto: gebieden waar kinderen opgroeien in arme en achterstandshuishoudens zijn vaak ook gebieden waar scholen kwalitatief minder zijn en op grotere afstand, het vervoer slecht is, resulterend in een achteruitgang van het menselijk kapitaal en een verminderd ontwikkelingspotentieel van de hele regio. Deze cumulatieve processen maken deels een opzichzelfstaande ontwikkeling door, maar kunnen in grote mate negatief worden beïnvloed door overheidsbeleid.

24.1.2006

ADVIES VAN DE COMMISSIE RECHTEN VAN DE VROUW EN GENDERGELIJKHEID

aan de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken

inzake sociale bescherming en sociale integratie

(2005/2097(INI))

Rapporteur voor advies: Věra Flasarová

SUGGESTIES

De Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid verzoekt de ten principale bevoegde Commissie werkgelegenheid en sociale zaken onderstaande suggesties in haar ontwerpresolutie op te nemen:

–   onder verwijzing naar de conclusies van het voorzitterschap van de Europese Raad van 19 en 20 juni 2000 in Santa Maria da Feira, en met name het akkoord over het feit dat indicatoren dienen te worden bepaald als gemeenschappelijke ijkpunten in de bestrijding van sociale uitsluiting en de uitroeiing van armoede,

A. overwegende dat volgens de statistische gegevens afkomstig van de OESO de bevolking van de landen die lid van deze organisatie zijn, veroudert, hetgeen ertoe zal leiden dat terwijl er thans op 100 werknemers 38 gepensioneerden komen, dit cijfer bij een gelijkblijvend werkgelegenheidsbeleid zou kunnen verslechteren tot 70 gepensioneerden op elke 100 werknemers,

B.  overwegende dat in het Jaarverslag van 2005 van het Bevolkingsfonds van de Verenigde Naties onder meer verklaard wordt dat de inspanningen om de armoede te overwinnen over de gehele wereld zonder succes zullen blijven, als er niet in versneld tempo maatregelen worden genomen tegen de ongelijke voorwaarden op basis van geslacht, tegen het bagatelliseren van seksueel geweld tegen vrouwen en tegen het feit dat geweldplegers ongestraft vrijuit kunnen gaan,

C. overwegende dat de strijd tegen de ongelijke behandeling van mannen en vrouwen een prioriteit moet blijven in het sociaal beleid van de Europese Unie,

D. overwegende dat er in de landen van de Europese Unie een toenemend percentage van de mensen bedreigd wordt met sociale uitsluiting of tot risicogroeperingen behoort, wier voorwaarden tot integratie in de samenleving over het algemeen slechter zijn dan voor andere groepen burgers,

E.  overwegende dat vrouwen ondervertegenwoordigd zijn in de politieke besluitvormingsorganen in de landen van de Europese Unie, terwijl in sommige lidstaten en kandidaatlanden het percentage vrouwen onder de parlementsleden lager ligt dan het wereldgemiddelde van 15,6 %,

1.  beveelt aan om alle beleid systematisch te toetsen aan het beginsel van gelijkheid tussen mannen en vrouwen (gender mainstreaming) bij het realiseren van de prioriteiten inzake sociale bescherming en sociale integratie;

2.  onderstreept dat het bevorderen van de deelname van vrouwen aan het arbeidsproces niet alleen moet worden gezien als een noodzakelijke bescherming tegen het risico van armoede, waarvan hoofdzakelijk vrouwen het slachtoffer zijn, maar ook als een middel om de balans in stand te houden tussen het aantal werkenden en het aantal niet-werkenden, een balans die door de vergrijzing bedreigd wordt;

3.  wijst eens te meer op de noodzaak om vergelijkbare en betrouwbare gegevens en statistieken, zo mogelijk uitgesplitst volgens leeftijd en sekse, over armoede en sociale uitsluiting, met name onder de kansarme bevolkingsgroepen, te verzamelen én te analyseren, alsook over de verwezenlijking van gelijkheid tussen mannen en vrouwen; beveelt aan dat er meer aandacht wordt geschonken aan de evaluatie van deze gegevens en statistieken door het nieuw op te richten Instituut voor gendervraagstukken;

4.  roept de lidstaten op een beleid van groei en werkgelegenheid voor vrouwen te voeren en de toegang van vrouwen tot kwalitatief goede beroepen en gelijke salariëring te bevorderen;

5.  roept de lidstaten en de Commissie op te ijveren voor de uitbanning van armoede onder kinderen om te verhinderen dat armoede van generatie op generatie wordt overgedragen en erop toe te zien dat de rechten van kinderen worden beschermd, met name het recht op onderwijs en goede gezondheidszorg; wijst er nadrukkelijk op dat kinderen in eenoudergezinnen of gezinnen waarvan de ouders niet werken of werkloos zijn, maar ook kinderen van grote gezinnen, bijzonder kwetsbaar zijn en dat de lidstaten derhalve moeten worden opgeroepen beleidsmaatregelen te nemen om situaties van sociale uitsluiting waaronder kinderen te lijden hebben, tot het verleden te laten behoren;

6.  vestigt de aandacht op het feit dat volgens bronnen van Eurostat in de Europese Unie reeds eenderde van alle kinderen buiten het huwelijk wordt geboren en dat dit percentage van jaar tot jaar toeneemt; deze trend getuigt van de noodzaak om werkzame mechanismen te vinden om het functioneren van de verschillende gezinsvormen als instituut te ondersteunen;

7.  vestigt er de aandacht op dat het risico van armoede veel hoger is voor eenoudergezinnen waarvan het gezinshoofd (meestal een vrouw) werkloos is, voor alleen levende ouderen (ook hier vooral vrouwen) en voor gezinnen met meerdere personen ten laste; onderstreept dat kinderen die in armoede opgroeien, een groter risico op een minder goede gezondheid lopen, minder goede resultaten op school behalen en een groter risico lopen om later in de werkloosheid terecht te komen;

8.  beveelt de lidstaten aan vast te houden aan een werkgelegenheidsbeleid dat gericht is op flexibiliteit, kwalitatief hoogstaand werk en inachtneming van de criteria van gelijke behandeling van mannen en vrouwen bij aanwervingen, bij toegang tot opleiding en bij het carrièreverloop;

9.  roept de lidstaten op om in het kader van hun sociaal-economisch beleid specifieke maatregelen te nemen ter bevordering van de sociale integratie van kansarmen, met inbegrip van eenoudergezinnen, grote gezinnen, gehandicapten, etnische minderheden en immigranten; tot deze maatregelen behoren met name de bestrijding van elke vorm van discriminatie, een betere toegang tot de arbeidsmarkt, opleiding en carrièremogelijkheden, het combineren van werk en gezin en het recht op gelijke toegang tot gezondheidszorg en behoorlijke huisvesting;

10. verzoekt de Commissie werk te maken van een follow-up van de aanbeveling van 1992 over het gewaarborgd minimuminkomen dat de socialebeschermingsstelsels van de lidstaten moeten garanderen in het kader van een algemeen beleid ter bevordering van de economische en sociale integratie van de personen die deze steun genieten;

11. benadrukt dat werk de beste bescherming tegen armoede vormt en dat werk daarom financieel aantrekkelijk moet worden gehouden door middel van maatregelen om werkgelegenheid voor vrouwen te stimuleren en daarbij kwaliteitseisen te stellen voor de banen die worden aangeboden;

12. vestigt de aandacht op het feit dat, om de betaalbaarheid van de socialebeschermingsstelsels en met name de pensioenen te garanderen, de langere levensduur van de mensen samen moet gaan met strategieën om een actief ouder worden van de werkenden te bevorderen en, anderzijds, met een verbetering van de levenskwaliteit voor iedereen, die onder meer gestalte moet krijgen door een aanpassing van het arbeidsritme en de kwaliteit van de arbeid, gelijke toegang tot diensten, met name gezondheidszorg en sociale zekerheid, onderwijs en beroepsopleiding;

13. beveelt de lidstaten, om uitsluiting van 50-plussers tegen te gaan en hun behoud voor de arbeidsmarkt te vergemakkelijken, en hun te beschermen tegen de risico's van breuken in hun beroepsleven door hen hun leven lang toegang tot opleiding te bieden;

14. beveelt aan dat in het pensioensysteem niet alleen een breed gamma van sociale en aanvullende verzekeringen (zowel van staatswege als particulier) wordt aangeboden, maar ook maximale sociale gerechtigheid wordt gegarandeerd wat de pensioenen betreft;

15. wijst eens te meer op het belang om alle actoren, zowel op nationaal als op regionaal en lokaal niveau, de sociale partners, de niet-gouvernementele organisaties en het maatschappelijk middenveld bij het sociale integratieproces te betrekken en beveelt de lidstaten aan ten volle gebruik te maken van de mogelijkheden die de open coördinatiemethode op dit terrein biedt;

16. wijst er voorts op dat jongeren bijzonder vatbaar zijn voor sociale uitsluiting wegens de problemen waarmee zij geconfronteerd worden bij de overgang van school naar beroepsleven; beveelt de lidstaten daarom aan specifiek op jongeren gerichte maatregelen te nemen, in het bijzonder voor jongeren die moeilijkheden ondervinden bij de overgang van school naar werk en jongeren die geen onderwijs hebben gevolgd of niet opgeleid zijn;

17. wijst erop dat een actief sociaal beleid en de instandhouding van de sociale welvaartsstaat tot de fundamentele doelstellingen behoren die de Europese Unie moet nastreven in de context van de mondialisering en de internationale economische concurrentie;

18. beveelt de lidstaten aan erop toe te zien dat er sociale bewakingsmechanismen worden ingesteld die voor opvang kunnen zorgen, informatie kunnen verstrekken, voor begeleiding kunnen zorgen en huisvestingsmogelijkheden kunnen bieden voor al wie in grote moeilijkheden verkeert;

19. stelt voor een diepgaander onderzoek in te stellen naar de kwestie van de sociale integratie van immigranten, en met name die welke afkomstig zijn uit delen van de wereld met een verschillende cultuur en wier culturele waarden en tradities in sommige opzichten niet overeenstemmen met de ideeën die in de landen van de EU heersen. Als gevolg van deze verschillen kunnen er wrijvingen en misverstanden optreden, die de sociale integratie van deze bevolkingsgroepen bemoeilijken, hetgeen vooral tot uitdrukking komt bij de jongere generatie, zoals wij kunnen zien aan de actuele gebeurtenissen in Europa.

PROCEDURE

Titel

Sociale bescherming en sociale integratie

Procedurenummer

2005/2097(INI)

Commissie ten principale

EMPL

 

Advies uitgebracht door

Datum bekendmaking

FEMM
9.6.2005

Nauwere samenwerking – datum bekendmaking

Nee

Rapporteur voor advies
  Datum benoeming

Věra Flasarová

20.6.2005

Vervangen rapporteur voor advies

 

Behandeling in de commissie

28.11.2005

24.1.2006

 

 

 

Datum goedkeuring

24.1.2006

Uitslag eindstemming

voor:

tegen:

onthoudingen:

19

0

0

Bij de eindstemming aanwezige leden

Edit Bauer, Věra Flasarová, Claire Gibault, Lissy Gröner, Zita Gurmai, Piia-Noora Kauppi, Urszula Krupa, Pia Elda Locatelli, Marie Panayotopoulos-Cassiotou, Teresa Riera Madurell, Raül Romeva i Rueda, Amalia Sartori, Anna Záborská

Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervanger(s)

Mary Honeyball, Christa Klaß, Zita Pleštinská, Zuzana Roithová, Heide Rühle, Bernadette Vergnaud

Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervanger(s) (art. 178, lid 2)

 

Opmerkingen (slechts in één taal beschikbaar)

 

PROCEDURE

Titel

Sociale bescherming en sociale integratie

Procedurenummer

2005/2097(INI)

Reglementsartikel(en)

Rule 45

Commissie ten principale

        Datum bekendmaking toestemming

EMPL
9.6.2005

Medeadviserende commissie(s)
  Datum bekendmaking

FEMM
9.6.2005

 

 

 

 

Geen advies
  Datum besluit

 

 

 

 

 

Nauwere samenwerking

        Datum bekendmaking

 

 

In het verslag opgenomen ontwerpresolutie(s)

 

 

Rapporteur(s)
  Datum benoeming

Edit Bauer
31.3.2005

 

Vervangen rapporteur

 

 

Behandeling in de commissie

22.11.2005

25.1.2006

 

 

 

Datum goedkeuring

26.1.2006

Uitslag eindstemming

voor:

tegen:

onthoudingen:

40

0

1

Bij de eindstemming aanwezige leden

Jan Andersson, Roselyne Bachelot-Narquin, Emine Bozkurt, Iles Braghetto, Philip Bushill-Matthews, Milan Cabrnoch, Derek Roland Clark, Luigi Cocilovo, Jean Louis Cottigny, Harlem Désir, Harald Ettl, Richard Falbr, Carlo Fatuzzo, Joel Hasse Ferreira, Roger Helmer, Stephen Hughes, Karin Jöns, Jan Jerzy Kułakowski, Sepp Kusstatscher, Jean Lambert, Bernard Lehideux, Elizabeth Lynne, Thomas Mann, Ana Mato Adrover, Maria Matsouka, Ria Oomen-Ruijten, Csaba Őry, Siiri Oviir, Marie Panayotopoulos-Cassiotou, Pier Antonio Panzeri, Jacek Protasiewicz, José Albino Silva Peneda, Kathy Sinnott, Gabriele Zimmer

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervangers

Edit Bauer, Lasse Lehtinen, Jamila Madeira, Marianne Mikko, Leopold Józef Rutowicz, Elisabeth Schroedter, Patrizia Toia, Tadeusz Zwiefka

Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervangers (art. 178, lid 2)

 

Datum indiening – A6

8.2.2006

A6-0028/2006

  • [1]  PB C 320 E van 15.12.2005, blz. 164.
  • [2]  PB L 205 van 6.8.2005, blz. 21.
  • [3]  PB L 10 van 12.1.2002, blz. 1.
  • [4]  PB C 261E van 30.10.2003, blz. 136.
  • [5]  PB C 68 E van 18.3.2004, blz. 604-605.
  • [6]  PB C 77E van 26.3.2004, blz. 251.
  • [7]  Goedgekeurde teksten, P6_TA(2005)0152.
  • [8]  Goedgekeurde teksten, P6_TA(2005)0210.
  • [9]  Goedgekeurde teksten, P6_TA(2005)0244.
  • [10]  UNICEF Report Card Nr. 6, Child Poverty in Rich Countries 2005.
  • [11]  Mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's, Ontwerp gezamenlijk verslag over sociale bescherming en sociale integratie, (COM(2005)0014).
  • [12]  Ontwerp gezamenlijk verslag over sociale bescherming en sociale integratie, Technische bijlage (SEC(2005)0069).
  • [13]  Verslag over sociale integratie 2005 - Een analyse van de nationale actieplannen inzake sociale integratie (2004-2006) van de tien nieuwe lidstaten.