VERSLAG over demografische vraagstukken en de solidariteit tussen de generaties
24.2.2006 - (2005/2147(INI))
Commissie werkgelegenheid en sociale zaken
Rapporteur: Philip Bushill-Matthews
Rapporteur voor advies*: Edite Estrela, Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid
* Nauwere samenwerking tussen commissies - artikel 47 van het Reglement
ONTWERPRESOLUTIE VAN HET EUROPEES PARLEMENT
over demografische vraagstukken en de solidariteit tussen de generaties
Het Europees Parlement,
– onder verwijzing naar zijn resolutie over het verslag van de Commissie over de demografische situatie in de Europese Unie (1995)[1],
– onder verwijzing naar zijn resolutie over het demografisch verslag 1997 van de Commissie[2],
– onder verwijzing naar zijn resolutie over de mededeling van de Commissie "Een Europa voor alle leeftijden – Meer welvaart en solidariteit tussen de generaties"[3],
– gezien de mededeling van de Commissie "Het antwoord van Europa op de wereldwijde vergrijzing. Bevordering van sociaal-economische vooruitgang in een vergrijzende wereld – Een bijdrage van de Europese Commissie aan de 2e Wereldvergadering over de vergrijzing" (COM(2002)0143),
– gezien het Europese Jeugdpact dat door de Europese Raad van 22-23 maart 2005 te Brussel is goedgekeurd,
– gezien het Groenboek van de Commissie "Demografische veranderingen: naar een nieuwe solidariteit tussen de generaties" (COM(2005)0094),
– gelet op artikel 45 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken en de adviezen van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid en de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid (A6‑0041/2006),
A. overwegende dat de demografische veranderingen, die gedeeltelijk te wijten zijn aan de stijgende levensverwachting, niet alleen als een probleem moeten worden gezien, maar ook een positieve kans voor de samenlevingen vertegenwoordigen om alle leeftijdsgroepen te integreren en kansen te bieden die voordien niet aanwezig waren,
B. overwegende dat de strategie van Lissabon de noodzaak onderstreept van een grotere participatie van vrouwen op de arbeidsmarkt om de doelstellingen van Lissabon ten aanzien van volledige werkgelegenheid met banen van hoge kwaliteit te kunnen verwezenlijken,
C. overwegende dat Richtlijn 92/85/EEG maatregelen invoert ter verbetering van de veiligheid en gezondheid op het werk van werkneemsters, tijdens de zwangerschap, na de bevalling en tijdens de lactatie,
1. juicht de mededeling van de Commissie toe over het Groenboek “Demografische veranderingen: naar een nieuwe solidariteit tussen de generaties”;
2. juicht het toe dat de Commissie met de publicatie van het Groenboek "Demografische veranderingen, naar een nieuwe solidariteit tussen de generaties" (COM(2005)0094) op Europees niveau een standpunt inneemt over een van de kernvraagstukken van politiek en maatschappij, beklemtoont tegelijkertijd dat vele kwesties wat betreft de demografische verandering in de maatschappij uitsluitend tot de bevoegdheid van de lidstaten behoren, wat meestal verhindert dat communautaire bevoegdheden worden ingesteld voor Europese regelgeving op dit gebied;
3. betreurt het dat de mededeling van de Commissie, in macro- noch in micro-analyse, stelselmatig aandacht schenkt aan de genderfactor, hoewel dit van essentieel belang is voor een diepgaande reflectie en ingrijpende maatregelen;
4. is van mening dat de demografische veranderingen en hun gevolgen voor de samenleving van cruciaal belang zijn voor de toekomst van de lidstaten en de Unie; verzoekt de Commissie derhalve te onderkennen dat de demografische veranderingen een horizontale opgave vormen en hiermee op passende wijze rekening te houden, in de vorm van mainstreaming, in alle activiteiten van de Unie;
5. merkt op dat het samenspel van demografische veranderingen enerzijds en geringe economische groei en hoge werkloosheid anderzijds deze uitdagingen mettertijd exponentieel zal vergroten; concludeert derhalve dat de groei moet worden vergroot en de hoge werkloosheid moet worden verminderd om de nadelige gevolgen van de demografische veranderingen tegen te gaan;
6. is verrast door het feit dat in het Groenboek slechts terloops opmerkingen over de gezondheidsbeleidsaspecten in een demografische veranderingsfase worden gemaakt; onderstreept dat door het ouder worden van de bevolking de vraag naar gezondheid en langdurige verzorgingsdiensten in kwalitatief en kwantitatief opzicht toeneemt; is ervan overtuigd dat investering in maatregelen voor de preventie van langdurige ziekte een belangrijke mogelijkheid biedt om de demografische veranderingen vanuit menselijk en financieel oogpunt op te vangen; benadrukt dat hoe langer men in staat is te genieten van in gezondheid doorgebrachte levensjaren, hoe langer men actief kan blijven en kan werken;
7. stemt ermee in dat economische groei bij een teruglopend geboortecijfer alleen is op te vangen door maatregelen die gericht zijn op een hogere participatiegraad, innovatie en productiviteitsstijging, alsmede door de modernisering van de sociale bescherming;
8. pleit gezien de aanmerkelijke veranderingen in de demografische situatie voor een nieuwe solidariteit tussen de generaties en voor een uitbreiding van de bestaande sociale modellen in de Europese Unie, waarvan de voornaamste doelstelling moet zijn het zorgen voor maatschappelijke participatie, sociale zekerheid en maatschappelijke solidariteit voor allen en het stimuleren van het potentieel van alle generaties;
9. onderkent dat meerdere lidstaten op dit gebied voor gemeenschappelijke uitdagingen staan en met meer of minder succes uiteenlopende oplossingen proberen te vinden; is van oordeel dat er geen "juiste", pasklare antwoorden zijn die voor alle lidstaten in de Unie van 25 of meer opgaan; onderstreept dat een veelsoortige aanpak van de demografische uitdagingen des te meer nodig is naarmate tussen de verschillende regio's en subregio's van de lidstaten ongelijkheid wordt ondervonden die inventieve, niet-uniforme benaderingen zal vereisen;
10. betreurt het dat in het Groenboek niet wordt ingegaan op het belang van de reproductieve en seksuele gezondheid in verband met de demografische veranderingen; wijst erop dat onvruchtbaarheid, met name bij mannen, toeneemt, vooral in sterk geïndustrialiseerde gebieden en dat in sommige Europese landen wel 15% van de echtparen onvruchtbaar zijn, wat onder andere te wijten is aan chemische verontreiniging;
11. vindt het jammer dat in het Groenboek geen melding wordt gemaakt van het groeiend aantal éénoudergezinnen waarvan 85 % door een vrouw worden bestierd, die een grotere kans lopen in armoede te moeten leven; en acht het dan ook noodzakelijk hun bijzondere steun te bieden;
12. is bezorgd over de toenemende armoede en verwaarlozing die in vele lidstaten optreden en vooral kinderen treffen; stelt voor om met name in stadsdelen die te kampen hebben met armoede- en verwaarlozingsproblematiek innovatieve projecten uit te voeren, die vooral op kinderen zijn gericht; is van mening dat ook de ouders bij deze projecten moeten worden betrokken, zodat zij zich bewust kunnen worden van hun verantwoordelijkheid voor het welbevinden van hun kinderen; beklemtoont voorts het belang van gratis telefonische hulpdiensten voor kinderen;
13. is van mening dat het aanbeveling verdient een studie te maken over het gemiddeld niveau van alimentatieuitkeringen en de feitelijke betaling ervan in de lidstaten van de Unie, en over de gewoonte van verdeling van pensioen- en socialezekerheidsrechten;
14. neemt kennis van de ervaring in de lidstaten waar een gegarandeerd minimuminkomen bestaat;
15. is bezorgd over de verschillen op gezondheidsgebied tussen de lidstaten, regio's en sociale groepen; onderstreept dat het verschil in gezondheid (geringe levensverwachting, vaak optreden van chronische aandoeningen, ziekten als gevolg van levensomstandigheden) samen met een laag geboortecijfer en emigratie kan leiden tot een verdere vergroting van regionale ongelijkheden en tot een slechts moeilijk te doorbreken vicieuze cirkel; verzoekt de lidstaten verschillen in gezondheidstoestand mede te delen om met behulp van de Commissie tot een stelselmatige uitwisseling van optimale praktijken en een doeltreffende aanpak te komen;
16. verzoekt de lidstaten de demografische veranderingen te onderkennen als een gemeenschappelijke uitdaging, en af te spreken op de voorjaarstop van de Europese Raad een intensievere meningsuitwisseling te houden over de gevolgen van de demografische veranderingen en over beproefde werkwijzen, met name op gebieden als actieve vergrijzing, woonomstandigheden van gezinnen en het evenwicht tussen werk en gezinsleven;
17. is van oordeel dat alle lidstaten meer van elkaar kunnen leren door op een meer besliste manier optimale werkwijzen met elkaar uit te wisselen, in het bijzonder met die Scandinavische landen waar een hoge arbeidsparticipatie van mannen en vrouwen gekoppeld is aan een van de hoogste vruchtbaarheidscijfers in Europa en waar de beschikbaarheid van gratis of betaalbare faciliteiten voor kinderopvang, mogelijkheden voor ouderschapsverlof en de regelgeving voor zwangerschapsverlof factoren zijn die aan de hoge arbeidsparticipatie van vrouwen bijdragen;
18. is er verheugd over dat de Europese Unie de nationale staten wil helpen de discrepantie tussen het door de ouders gewenste aantal kinderen (2,3) en het werkelijke aantal kinderen (1,5) door maatregelen ter verbetering van de kaderomstandigheden te verkleinen;
19. verzoekt de Commissie en de lidstaten studies over demografische veranderingen in de lidstaten op te stellen en te verspreiden, met inachtneming van de oorzaken en de verwachte gevolgen voor de korte termijn daarvan;
20. stelt voor dat bij het vergelijken van de optimale werkwijzen betreffende de arbeidsparticipatie van vrouwen tussen de lidstaten vergelijkingen worden gemaakt met andere landen;
21. onderstreept dat het scheppen van voorwaarden waaronder echtparen het aantal kinderen krijgen dat zij wensen, in het belang is van de gehele samenleving, gezien de sociale en economische problemen die het gevolg zijn van de teruggang van het geboortecijfer, wat ondersteuning impliceert van het moederschap en het vaderschap;
22. is van oordeel dat veel vrouwen of echtparen min of meer gedwongen worden te besluiten het aantal kinderen te beperken of het krijgen van kinderen uit te stellen, omdat zij zich voor de uitdaging gesteld zien om werk, privé- en gezinsleven met elkaar te verzoenen; is van oordeel dat niet alleen de ouders er belang bij hebben dat zij in staat zijn om zoveel kinderen te krijgen als ze zelf willen en wanneer ze dat willen, maar dat ook de maatschappij als geheel hiermee gediend is, gezien het dalende geboortecijfer in Europa op dit ogenblik; dringt daarom aan op overheidssteun voor de oprichting en instandhouding van crèches en kinderdagverblijven en voorts dat er voor zorgbehoevende ouderen wordt gezorgd; benadrukt dat een goede toegankelijkheid van zorgdiensten ten behoeve van kinderen, ouderen, gehandicapten en andere afhankelijke gezinsleden essentieel is om een volledige en gelijke deelname van mannen en vrouwen op de arbeidsmarkt mogelijk te maken;
23. dringt er met klem bij de lidstaten op aan fiscale maatregelen te stimuleren die een stijging van het geboortecijfer aanmoedigen en vestigt de aandacht op de noodzaak om na de bevalling vrouwen en met name jonge, alleenstaande moeders, bescherming en gerichte steun te garanderen;
24. verzoekt de lidstaten maatregelen te nemen om de opzet van kwalitatief hoogwaardige verzorgingsstructuren voor kinderen en andere zorgbehoevenden tegen betaalbare prijzen mogelijk te maken, hetgeen zou bijdragen tot de verenigbaarheid van gezins- en beroepsleven;
25. verzoekt de lidstaten de voor- en nadelen te bestuderen van onbetaald, vrijwillig en instabiel werk dat door jongeren wordt verricht als middel om tot de arbeidsmarkt te kunnen toetreden; wijst op de mogelijke verbanden tussen dergelijke werkzaamheden en de lage geboortecijfers, via geringere toegang tot huisvesting en geringere stabiliteit; roept bedrijven op hun beleid op dit gebied te heroverwegen;
26. is van mening dat gendergelijkheid en bestrijding van discriminatie van vrouwen op de werkplek, zowel op het vlak van tewerkstelling, toekenning van verantwoordelijkheden als van de beloning, een cruciale rol kan en moet spelen bij de vorming en ondersteuning van gezinnen, waarmee ook het geboortetekort in Europa kan worden verminderd;
27. is van mening dat voor vele ouders de mogelijkheid om actief te participeren op de arbeidsmarkt afhankelijk is van de beschikbaarheid van goede en betrouwbare zorg voor kinderen, zieken en ouderen, voor een prijs die voor alle inkomens betaalbaar is; verzoekt de lidstaten de beschikbaarheid van dergelijke diensten te waarborgen;
28. verzoekt de lidstaten zich meer moeite te getroosten om alle belemmeringen voor de bevordering van het gezinsleven aan te wijzen en weg te nemen, met inbegrip van belemmeringen buiten het beroepsleven, door onder meer de volgende maatregelen te nemen:
i) een hogere flexibiliteit op het werk toestaan, zodat werknemers hun werktijden beter kunnen afstemmen op hun gezinsleven en meer tijd hebben om boodschappen te doen;
ii) het verbeteren van de beperkte toegankelijkheid van de huizenmarkt, bijvoorbeeld door hypotheekfinanciering toegankelijker te maken, zodat meer mensen een eigen huis kunnen kopen en daardoor eerder onafhankelijk worden;
iii) het fiscaal beleid gezinsvriendelijker maken;
iv) het stimuleren van meer en toegankelijkere opvangmogelijkheden van kinderen en andere afhankelijke familieleden;
v) het bevorderen van bloeiende plaatselijke scholen;
vi) de schooltijden beter op de werktijden afstemmen en tegelijkertijd flexibiliteit van werktijden bevorderen en de overwerkcultuur bestrijden;
vii) een doorlopende bevordering van gelijkheid op de werkvloer;
viii) hernieuwde inspanningen om door middel van informatie- en bewustmakingscampagnes gelijkheid in de thuissituatie, een eerlijkere verdeling van de huishoudelijke en familiale verplichtingen en het wegwerken van stereotypen te bevorderen;
29. dringt er bij de lidstaten op aan ervoor te zorgen dat er bij stadsontwikkeling en -planning meer geschikte woonruimte komt voor gezinnen, met name voor éénoudergezinnen en ouderen, bijvoorbeeld door meer-generatieprojecten;
30. roept op tot de modernisering en ontwikkeling van nationale sociale zekerheidsstelsels, in het bijzonder op het gebied van dagopvang voor kinderen en andere hulpbehoevenden, doch erkent dat dat gebied onder de bevoegdheid van de lidstaten valt; merkt op dat met name eenoudergezinnen en alleenstaande oudere vrouwen kwetsbaar zijn voor sociale uitsluiting, isolement en verarming en derhalve dient bij de overweging van een dergelijke hervorming bijzondere aandacht te worden besteed aan de verbetering van de levensstandaard en sociale participatie van dit groeiende deel van de bevolking;
31. wenst dat de lidstaten werken aan de vermindering van de bureaucratie rond maatregelen om gezinnen te ondersteunen op het gebied van de kinderopvang;
32. beklemtoont dat ondanks de vooruitgang die de lidstaten geboekt hebben wat betreft het aantal werkende vrouwen, andere soorten van discriminatie die te maken hebben met de arbeidsparticipatie van vrouwen nog altijd bestaan of zelfs toenemen; dringt er in dit verband met name op aan dat de lidstaten Richtlijn 75/117/EEG van de Raad van 10 februari 1975 over het nader tot elkaar brengen van de wetgevingen der lidstaten inzake de toepassing van het beginsel van gelijke beloning voor mannelijk en vrouwelijke werknemers, adequaat toepassen[4]; beklemtoont dat de salariskloof tussen mannen en vrouwen en de hardnekkigheid waarmee vrouwen voor slecht betaalde banen worden aangeworven, die niet aansluiten op hun kennis, schade berokkenen aan de noodzakelijke economische onafhankelijkheid van vrouwen en rechtstreeks van invloed zijn op hun kinderwens; pleit ervoor dat de lidstaten de ontwikkeling aanmoedigen van participatie van vrouwen en de toegang van vrouwen tot de betere banen en van gelijke behandeling op het punt van de beloning;
33. doet een beroep op de lidstaten structuren in het leven te roepen voor een goede en betaalbare opvang van kinderen en andere zorgbehoevenden; verwijst naar de conclusies van het voorzitterschap van de Europese Raad van Barcelona in 2002, waarin werd verklaard dat uiterlijk in 2010 de lidstaten kinderopvang moeten bieden aan tenminste 90% van de kinderen tussen de leeftijd van 3 jaar en de schoolplichtige leeftijd en aan tenminste 33% van de kinderen onder de 3 jaar; beklemtoont dat deze maatregelen vrouwen in staat moeten stellen hun participatie aan de arbeidsmarkt aan hun leefritme aan te passen; verzoekt de lidstaten voorts vergelijkbare streefdoelen te stellen voor de zorg voor ouderen en mensen met een handicap;
34. is van mening dat de demografische veranderingen een nieuwe en betere onderwijsmatige en sociale infrastructuur zullen vereisen voor zowel jongeren als ouderen, inclusief meer faciliteiten voor permanente educatie, kinderopvang, pleegzorg en ouderenzorg; wijst op de noodzaak van betere sociale infrastructuren voor de bevordering van de vitaliteit van ouderen en hun actievere deelname aan het maatschappelijk leven;
35. benadrukt dat in vele lidstaten een aanzienlijk risico bestaat dat de openbare financiële toezeggingen op lange termijn onhoudbaar zullen zijn, wat de dringende noodzaak tot hervormingen illustreert; onderstreept dat het essentieel is dat beleidsmakers in de EU de financiële gevolgen van nieuwe en bestaande sociale wetgeving niet uit het oog verliezen;
36. dringt er bij de lidstaten op aan de banenkwaliteit en het arbeidsklimaat te verbeteren door in het kader van het levenslang leren beroepsopleidingen te vergemakkelijken zodat mannen en vrouwen zowel aan hun gezinsverplichtingen als aan de eisen van de arbeidsmarkt kunnen voldoen;
37. dringt er bij de lidstaten op aan de gelijkheid tussen de seksen en het evenwicht tussen werk en privé-leven als beleidsprioriteiten aan te merken;
38. merkt op dat de stijgende kosten van de sociale zekerheid vragen om een dynamische economische groei om deze te kunnen bekostigen; wijst erop dat dit uitsluitend mogelijk is wanneer innovatie wordt gestimuleerd; merkt op dat fiscale methoden zoals belastingverhogingen om de sociale zekerheid te financieren op lange termijn minder houdbaar zijn, gezien de dalende belastinggrondslag en het hogere afhankelijkheidspercentage, evenals de dringende noodzaak om het ondernemerschap in Europa te stimuleren; onderstreept derhalve de noodzaak van een holistische benadering bij het formuleren van beleid voor de hervorming van de sociale zekerheid;
39. is van oordeel dat we een overstap moeten maken van het idee van een 'welzijnsstaat', waar de primaire verantwoordelijkheid voor het welzijn bij de overheid ligt, naar een 'welzijnssamenleving', waar alle betrokkenen erkennen dat ze verantwoordelijkheid dragen voor elkaars welzijn, en dat deze verantwoordelijkheden elkaar kunnen versterken;
40. meent dat een beter evenwicht tussen werk- en gezinsleven voor personen een vaste prioriteit van de overheden moet zijn; is van oordeel dat deze balans kan worden bedreigd door de groeiende werkloosheid en de stijgende individuele werklast; wijst erop dat flexibelere werktijden voor mannen en vrouwen hen kunnen helpen om hun werk- en gezinsleven beter te combineren, op voorwaarde dat deze werktijden het resultaat zijn van een vrije keuze en niet onder economische druk worden opgelegd; concludeert dat de regering hiertoe de werknemers in staat moet stellen zelf een echt vrije keuze te maken en dat zij dergelijke keuzes niet vóór hen moet maken;
41. roept de Commissie op zowel de sociale partners als de industrie zelf te raadplegen over de kwestie van een beter evenwicht tussen werk en gezinsleven;
42. is van mening dat de zakelijke argumenten voor het gezinsvriendelijker maken van werkplekken nadrukkelijker voor het voetlicht moeten komen; beveelt aan dat de lidstaten richtsnoeren vaststellen voor bedrijven die dergelijke maatregelen willen invoeren, rekening houdend met de bijzondere problemen van KMO's;
43. dringt er bij de lidstaten op aan regelingen te treffen die voorzien in betaald moederschaps-/vaderschapsverlof bij de geboorte van een kind, en het recht op ouderschapsverlof dat eerlijk tussen vrouwen en mannen kan worden verdeeld, te stimuleren; dringt er derhalve bij de lidstaten op aan de strijd aan te binden met economische, sociale en culturele vooroordelen rond het vaderschapsverlof; dringt bij de Commissie aan op herziening van Richtlijn 96/34/EG over ouderschapsverlof[5]; is van mening dat ouderschapsverlof met garantie van baanbehoud zowel door vaders als moeders moet worden opgenomen; pleit voor de invoering van een stelsel van stimulansen dat bevordert dat partners het ouderschapsverlof onderling delen, en voor compensatie voor de kosten van het opvoeden van kinderen; verzoekt de Commissie beide kanten van de industriesector te raadplegen over mogelijke wijzigingen van de in 1996 ingevoerde hervorming van het ouderschapsverlof, met als mogelijk doel een verlenging van de minimumperiode van drie naar zes maanden;
44. herinnert de lidstaten aan het derde beginsel van het Europees Handvest voor kleine bedrijven, namelijk dat kleine bedrijven van bepaalde regelgevingsverplichtingen kunnen worden vrijgesteld; verzoekt de lidstaten en de Commissie dit beginsel te vertalen in concrete maatregelen;
45. kan niet genoeg het grote belang benadrukken van de toegang tot onderwijs, professionele ontplooiing, technologie en mogelijkheden tot levenslang leren plus de bevordering van een opleidingscultuur die de participatie van mensen van alle leeftijden bevordert, in het bijzonder diegenen die (opnieuw) op de arbeidsmarkt toetreden; onderstreept dat reële kwalificaties (zoals technische en taalvaardigheden) een grotere prioriteit moeten krijgen in het belang van de optimalisering van zowel de individuele mobiliteit, het aanpassingsvermogen en de inzetbaarheid als zelfverwezenlijking; benadrukt dat het belangrijk is op te treden om te voorkomen dat leerlingen hun school voortijdig verlaten en onderstreept de noodzaak om alternatieve evaluatiemiddelen voor toegang tot verdere opleidingen te overwegen; onderstreept met name de noodzaak van opleiding voor ouderen op gebieden als informatietechnologie, om de belemmeringen voor een blijvende arbeidsparticipatie van ouderen weg te nemen; moedigt hiertoe de ontwikkeling van speciale opleidingsmethoden voor ouderen aan;
46. verzoekt de lidstaten derhalve om met name aan oudere werknemers de mogelijkheid te bieden om beroepsopleidingen te volgen, waarmee wordt gewaarborgd dat zij een actieve rol in de arbeidssfeer zouden kunnen vervullen tot het moment waarop ze de pensioengerechtigde leeftijd bereiken; verzoekt de Commissie in dit verband de operationele programma's voor het ESF alleen dan goed te keuren wanneer ze een specifiek onderdeel bevatten ten aanzien van opleidingsmaatregelen voor ouderen;
47. pleit voor het sluiten van partnerschapsovereenkomsten tussen de overheden en de sociale partners in overeenstemming met de nationale gewoonten en praktijken, om de tewerkstelling van oudere werknemers te bevorderen door middel van maatregelen ter bestrijding van leeftijdsdiscriminatie, flexibeler werktijden en maatregelen ten behoeve van de herintegratie van werkloze oudere werknemers;
48. is van oordeel dat particuliere Europese bedrijven, met name gezien de noodzaak om de groepen die het meeste risico lopen te beschermen (onder wie ouderen, personen met handicaps en vooral ook jonge ouders), de veiligheid op de werkplek te verbeteren en organisatievormen van de arbeid te bevorderen welke de toegankelijkheid kunnen vergroten, een belangrijke rol moeten spelen bij het actief bevorderen en ten uitvoer leggen van gelijke kansen, in het bijzonder wat betreft het gezinsbeleid en de strijd tegen discriminatie op grond van leeftijd, geslacht en gezinsstatus; voegt daaraan toe dat bedrijven hun maatschappelijke verantwoordelijkheid moeten dragen en de uitdagingen van de vergrijzing moeten aangaan door middel van initiatieven als de bevordering van flexibele werktijden en deeltijdwerk, bijvoorbeeld in het bijzonder wat betreft ouders, toekomstige ouders en oudere werknemers;
49. steunt het initiatief van de Commissie voor een kaderrichtlijn ter uitvoering van artikel 13 van het EG-Verdrag (2001/C 80/01);
50. besluit dat er harder moet worden gepleit om oudere werknemers, gezien het potentieel van deze groep, op de werkvloer te houden; is van oordeel dat mensen vooral moeten worden aangemoedigd en in staat moeten worden gesteld om langer te werken en dat werkgevers dienen te beseffen dat dit in het belang van beide partijen is; is van oordeel dat gezonde oudere mensen een aanwinst voor de maatschappij dienen te vertegenwoordigen en geen economische bedreiging; is van oordeel dat er meer nadruk op het positieve resultaat van het Europese Jaar van de Ouderen in 1993 moet worden gelegd;
51. roept bedrijven op flexibeler arbeidstijdregelingen te bieden, die rekening houden met de verschillende levensfasen, en vacatures te openen, te ontwikkelen en te creëren die stroken met de behoeften van met name ouders en oudere werknemers;
52. is van oordeel dat de sociale partners een uitnodigende arbeidsmarkt moeten waarborgen met meer flexibele arbeidsplaatsen, waar plaats mogelijk is voor iedereen en voor elk beroep;
53. merkt op dat het inmiddels nodig is, gezien de mobiliteit van de Europese werknemers en de centralisering van de arbeidsmarkten, om niet alleen het wederzijdse begrip van de verschillende socialezekerheidsstelsels te verbeteren, maar ook te zorgen voor een soepele overgang van het ene nationale stelsel naar het andere, in een vorm die betrekking heeft op publieke, particuliere en andere vormen van verzekering;
54. benadrukt het belang om de kennis te behouden van werknemers die met pensioen gaan, in het bijzonder in de openbare sector waar, in Frankrijk bijvoorbeeld, in de volgende tien jaar 50 % van de werknemers in de openbare sector met pensioen mag gaan; dringt er bij de lidstaten op aan zowel de private als de publieke sector aan te moedigen proactieve maatregelen te treffen om te voorkomen dat waardevolle ervaring en inzichten verloren gaan, zoals begeleiding van degenen die op de arbeidsmarkt toetreden, geleidelijke uittreding en de tenuitvoerlegging van programma’s voor levenslang leren; roept de lidstaten op in dit verband bijzondere bijstand aan de KMO's te verlenen;
55. is van mening dat bijzondere aandacht moet worden geschonken aan de oudste leeftijdsgroep (namelijk personen ouder dan 80 jaar), van wie 25 % niet voor zichzelf kan zorgen, en roept de Commissie op te komen met een voorstel waarmee dat percentage kan worden teruggebracht, via collectieve en individuele maatregelen, en waarmee de problemen rond publieke welzijnszorg, gezondheidszorg en sociale dienstverlening voor diegenen die niet voor zichzelf kunnen zorgen, kunnen worden aangepakt;
56. onderkent echter wel dat arbeidsintensieve beroepen zoals dakdekken, bouw en landbouw grotere uitdagingen ondervinden bij het inzetten van de productiviteit van oudere werknemers en het werven van jongeren; roept de lidstaten op goede werkwijzen voor deze beroepsgroepen te ontwikkelen om personeelstekorten en het teloorgaan van vaardigheden te voorkomen;
57. roept lidstaten en particuliere bedrijven op om de automatische koppeling tussen leeftijd en loonsverhogingen los te laten, aangezien sommige mensen in de jaren voor hun pensioen weliswaar een goed inkomen op prijs stellen, maar niet altijd evenveel loon of werkuren wensen als in eerdere jaren; onderstreept het belang van flexibeler werkmogelijkheden in latere jaren, zoals deeltijdwerk, als een potentiële oplossing hiervoor;
58. roept de lidstaten op alle obstakels weg te nemen die verhinderen dat ouderen blijven werken, met name in verband met belasting en pensioenen, en mogelijkheden te verkennen waarbij werknemers boven de pensioenleeftijd een deel van hun pensioen opnemen en daarnaast inkomen uit arbeid blijven ontvangen;
59. wijst erop dat ouderen een positieve rol kunnen vervullen bij de kinderopvang, en dat omgekeerd jongere generaties vaak een rol moeten vervullen bij de zorgverlening aan personen die van hulp afhankelijk zijn; verzoekt lidstaten en werkgevers duidelijker te laten zien dat zij dit onderkennen;
60. merkt op dat in bepaalde gevallen, zoals wetgeving tegen leeftijdsdiscriminatie, de wet soms contraproductief kan zijn doordat bedrijven worden ontmoedigd of zelfs verhinderd bij het aanstellen van oudere werknemers; verzoekt de lidstaten grondiger onderzoek te doen naar de gevolgen en de toepassing van dergelijke wetgeving om te kunnen bezien of deze maatregelen het gewenste effect hebben; pleit er dringend voor dat niet alleen de letter, maar ook de geest van dergelijke antidiscriminatiewetgeving wordt nageleefd;
61. onderstreept dat de vergrijzing van de bevolking in de EU waarschijnlijk zal leiden tot een stijgend percentage mensen met een handicap; wijst op de hardnekkige hoge werkloosheidscijfers bij deze groep; roept overheden en bedrijven op de arbeidsdeelname van deze mensen te faciliteren door te werken met voorbeelden;
62. betreurt dat 'actief ouder worden' in de Lissabon-strategie bijna uitsluitend is gedefinieerd in termen van betaald werk, terwijl het concept ruimer dient te worden toegepast zodat het begrip ook onbetaalde activiteiten inhoudt, zoals werk in maatschappelijke, politieke en andere vrijwilligersorganisaties; erkent dat voor een dergelijke actieve maatschappelijke betrokkenheid bij onbetaald werk een adequaat inkomen uit andere bronnen vereist is; erkent dat 'actief ouder worden' nauw in verband staat met het optrekken van de pensioengerechtigde leeftijd is en is van oordeel dat een dergelijke stap een mogelijk antwoord op de demografische veranderingen zou kunnen zijn;
63. erkent dat de pensioenstelsels onder de bevoegdheid van de lidstaten vallen; is echter van oordeel dat wat de pensioenrechten betreft, de werknemers in de openbare en private sector gelijk moeten worden behandeld en dat degenen uit de ene sector geen voorkeursbehandeling mogen krijgen; is van oordeel dat er ook maatregelen moeten worden getroffen om een geleidelijke en flexibele uittreding te bevorderen, waarbij rekening moet worden gehouden met de stijgende levensverwachting en een betere volksgezondheid; erkent dat mensen langer kunnen werken aangezien ze langer leven en roept de regeringen op te overwegen financiële stimulansen in te voeren om de mensen aan te moedigen ook daadwerkelijk langer te blijven werken;
64. meent dat alle lidstaten van elkaar kunnen leren door wat de hervorming van de pensioenen betreft op een meer besliste manier optimale werkwijzen met elkaar uit te wisselen; goede voorbeelden zijn onder meer de hervorming van het Hongaarse pensioenstelsel, dat op drie pijlers is gebaseerd en waar gedeeltelijke privatisering een betere duurzaamheid waarborgt, of de zorgvergoeding, die ook pensioenrechten oplevert, en waarmee een familielid een zorgbehoevende persoon verzorgt en daarvoor een vergoeding van de staat krijgt;
65. benadrukt, in het licht van de demografische ontwikkelingen, het cruciale belang van krachtige en financieel levensvatbare socialezekerheidsstelsels, met name pensioenstelsels die passende en duurzame pensioenen bevorderen, en van gezondheidszorgstelsels die gegrondvest zijn op de beginselen van solidariteit, billijkheid en universaliteit, teneinde voor iedereen de toegang tot een passende en goede zorg te kunnen verbeteren in geval van ziekte of zorgbehoefte; doet een beroep op de lidstaten de nodige maatregelen te nemen voor de modernisering van de pensioenstelsels, zodat hun financiële en sociale levensvatbaarheid verzekerd is en zij de gevolgen van de veroudering van de bevolking kunnen opvangen;
66. is van mening dat hervormingen van de nationale pensioenstelsels niet alleen gericht moeten worden op het financieel houdbaar maken van die stelsels, maar ook moeten bijdragen aan het financieel houdbaarder maken van de levens van ouderen;
67. onderkent echter dat overheidspensioenen moeilijk de inkomensbehoeften van gepensioneerden zullen dekken; meent daarom dat de lidstaten meer aandacht en energie moeten wijden aan het ontwikkelen van geschikte aanvullende pensioenstelsels en aan het stimuleren van het individueel sparen;
68. is van mening dat de nationale overheidspensioenen, ongeacht op welk niveau deze door de lidstaten worden vastgesteld, op gelijke voet beschikbaar moeten zijn voor iedereen, en niet moeten worden onderworpen aan een middelentoets;
69. herinnert eraan dat de eigenaren van kleine ondernemingen evenzeer onderhevig zijn aan de demografische veranderingen als werknemers in loondienst; is verontrust dat in de komende 10 jaar éénderde van de Europese kleine zelfstandigen met pensioen zal gaan en roept alle betrokkenen op het ondernemerschap te bevorderen, niet alleen om de vaardigheden en kennis van deze groep veilig te stellen, maar ook om de negatieve gevolgen hiervan voor de groei te compenseren;
70. is van oordeel dat een immigratiebeleid dat een duurzame economische, sociale en wettelijke integratie van migranten moet bevorderen, van vitaal belang is om een evenwicht te bereiken tussen de respectieve rechten en verantwoordelijkheden van migranten en de gastmaatschappijen, en dat toetredingsmechanismen voor burgers uit derde landen op een doeltreffende en doorzichtige manier moeten worden beheerd; vereisten van het integratieproces zijn gelijke behandeling via het wegnemen van alle vormen van discriminatie tegen migranten en hun nakomelingen en een nauwe afstemming van het werkgelegenheidsbeleid en het beleid voor sociale aangelegenheden; dergelijke soorten beleid dienen te worden aangemoedigd in een poging zekere democratische uitdagingen te verlichten; erkent echter dat immigratie op zichzelf niet alle problemen in verband met de demografische veranderingen zal oplossen en ook eigen uitdagingen met zich meebrengt;
71. merkt op dat er in de Oost-Europese regio's een enorm migratieoverschot is van jonge vrouwen en dat daar derhalve een verantwoordelijk economisch en werkgelegenheidsbeleid en in het belang van vrouwen een gericht gebruik noodzakelijk is van de Europese Structuurfondsen onder de bestaande bepalingen voor gendermainstreaming en genderbegroting;
72. onderkent dat het beheersen van de immigratie een bevoegdheid van de lidstaten is; meent echter wel dat er specifiek voor immigranten en etnische minderheden meer moeite moet worden gedaan voor het ontwikkelen van onderwijs en vaardigheden;
73. is van oordeel dat de verhouding van het aantal ouderen uit etnische minderheden die langdurige verzorging nodig hebben in sommige lidstaten sterk aan het stijgen is; is bovendien van oordeel dat er niet mag worden verondersteld dat migranten en hun nakomelingen zullen verkiezen om naar hun land van oorsprong terug te keren, in het bijzonder wanneer ze ouder zijn of als hun nakomelingen binnen de EU zijn opgevoed; voegt daaraan toe dat de beschikbaarheid van een kwalitatieve kinderopvang en ouderenzorg belangrijk is voor alle etnische groepen, in het bijzonder voor alle vrouwen, maar dat de impact ervan op elke etnische groep anders is en dat hieraan voldoende aandacht moet worden besteed bij het plannen van deze diensten; benadrukt dat antidiscriminatie en gelijke behandeling bij het verlenen van dergelijke diensten ook belangrijk is; beveelt aan meer aandacht aan dit aspect te besteden, in het bijzonder wat het vergelijken van de optimale werkwijzen betreft;
74. merkt op dat er tot dusver te weinig aandacht is besteed aan de integratie van migranten, wat zich ten dele vertaald heeft in de lage onderwijsresultaten en de aanhoudende marginalisering van deze nieuwe medeburgers; verzoekt de lidstaten derhalve hun maatregelen ter bevordering van de integratie te intensiveren, met name voor migranten die reeds enige tijd in de Unie wonen;
75. beklemtoont dat migrantenvrouwen een belangrijke rol spelen en dringt er bij de lidstaten op aan in hun integratiebeleid deze vrouwen de plaats te geven die zij verdienen en te garanderen dat al hun rechten worden gehandhaafd; vraagt aandacht voor de tendens dat migrantenvrouwen zonder documenten steeds vaker als huishoudelijk personeel te werk worden gesteld om voor afhankelijke personen te zorgen; merkt op dat deze groep het slachtoffer kan worden van uitbuiting en verzoekt de lidstaten dit probleem aan te pakken;
76. wijst erop dat binnenkomende immigranten van in de dertig of veertig vaak geen enkele pensioenvoorziening hebben; verzoekt de lidstaten te zoeken naar optimale werkwijzen om deze situatie het hoofd te bieden teneinde te voorkomen dat de druk op de pensioenstelsels nog groter wordt;
77. herinnert de lidstaten eraan dat de democratische veranderingen ook de minst ontwikkelde landen aangaan, die eveneens met uitdagingen in verband met een vergrijzende bevolking, armoede, ongelijke inkomensverdeling en een snelgroeiende jeugdwerkloosheid geconfronteerd zijn; moedigt de regeringen van de lidstaten en de EU aan om met deze factor rekening te houden in het kader van hulp- en samenwerkingsprogramma's;
78. wijst erop dat een beleid dat voorrang geeft aan de immigratie van geschoolde werknemers ter versterking van de economieën in de EU tevens leidt tot het omgekeerde effect, namelijk een verzwakking van de economieën van de landen van waaruit die geschoolde immigranten afkomstig zijn; is van mening dat de lidstaten hun verantwoordelijkheid op dit gebied moeten erkennen;
79. dringt er bij de lidstaten op aan in de landelijke gebieden de levering van diensten van algemeen belang te verbeteren, waardoor ouderen langer onafhankelijk kunnen leven, de druk op de gezondheidsstelsels en sociale zekerheidsstelsels kan worden verminderd en waardoor een cultuur van vroegtijdige onafhankelijkheid wordt vermeden;
80. merkt op dat als gevolg van de demografische veranderingen de zorgdiensten in de lidstaten moeten worden gewaarborgd, en pleit voor een versterkte uitwisseling van optimale werkwijzen op dit gebied; pleit voor de bescherming van zorgdiensten als diensten van algemeen belang en verzoekt de Commissie daarom een dergelijke bescherming op te nemen in het Groenboek over de sociale dienstverlening;
81. benadrukt het belang van uitwisseling van informatie en optimale werkwijzen tussen de lidstaten over de wijze waarop gezondheidszorgstelsels zich kunnen voorbereiden op de toenemende eisen die de vergrijzende bevolking aan hen stelt;
82. pleit er bij de lidstaten voor een beleid te voeren van uitsluitingspreventie, met name wat betreft voortijdige schoolverlating of verlies van woonruimte en wijst erop dat het belangrijk is voorrang te geven aan alle maatregelen die gericht zijn op het behoud van de solidariteit binnen het gezin, met name op het gebied van de bescherming van het kind, maar wel met inachtneming van de rechten van hun ouders;
83. benadrukt het belang van het aanbieden van culturele en vrijetijdsactiviteiten gericht op de oudere generatie, als blijk van erkenning voor de mogelijkheden die de 'silver economy' biedt;
84. beveelt aan om bij het doorgeven van gegevens aan Eurostat meer aandacht te besteden aan een standaardisering van de diverse door de lidstaten gehanteerde hypothesen, zodat optimale werkwijzen onderling beter kunnen worden vergeleken en aangenomen;
85. verzoekt de Commissie en de lidstaten het zevende kaderprogramma voor onderzoek te gebruiken voor demografische kwesties, ondersteuning van het gezin en verbetering van de gezondheid;
86. roept de Commissie op om, als onderdeel van het toekomstige communautaire programma PROGRESS, diepgaande studies, analyses en collegiale toetsingen te laten uitvoeren op het gebied van de demografische veranderingen en hun effecten op de maatschappij en op de relevante beleidsgebieden;
87. concludeert dat, hoewel de EU moet doorgaan met het vergelijken en contrasteren van de prestaties, ervaringen en optimale werkwijzen van de lidstaten in termen van de omgang met de verschillende uitdagingen waar de demografische veranderingen toe leiden, de bestaande EU-instellingen voor dit doel toereikend zijn en dat er geen nieuwe EU-structuren nodig zijn;
88. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten.
ADVIES VAN DE COMMISSIE RECHTEN VAN DE VROUW EN GENDERGELIJKHEID* (25.1.2006)
aan de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken inzake demografische vraagstukken en de solidariteit tussen de generaties
(2005/2147(INI))
Rapporteur voor advies(*): Edite Estrela
(*) Nauwere samenwerking tussen commissies - artikel 47 van het Reglement
SUGGESTIES
De Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid verzoekt de ten principale bevoegde Commissie werkgelegenheid en sociale zaken onderstaande suggesties in haar ontwerpresolutie op te nemen:
A. overwegende dat de Lissabonstrategie de noodzaak onderstreept van een grotere deelname van vrouwen aan het arbeidsproces om de doelstellingen te bereiken,
B. overwegende dat er in de meeste lidstaten een sterk verband bestaat tussen enerzijds een hoge arbeidsparticipatie van vrouwen en een hoog geboortecijfer en anderzijds tussen een lage arbeidsparticipatie van vrouwen en een laag geboortecijfer,
C. overwegende dat de gekwalificeerde arbeid van de vrouw onmisbaar is voor de economische groei in de landen van de Europese Unie omdat daardoor het evenwicht tussen actieven en inactieven wordt hersteld en aldus een oplossing wordt geboden voor het vraagstuk van de financiering van de pensioenen en een bijdrage wordt geleverd aan de solidariteit tussen de generaties,
D. overwegende dat in diverse lidstaten initiatieven zijn genomen om ouders te helpen hun kinderen beter te beschermen tegen nieuwe dreigingen in de maatschappij, met name het gebruik van internet, de toename van het gebruik van cannabis en andere verdovende middelen door adolescenten, de verspreiding van bijzonder onterende pornografische documenten en de toename van geweld,
E. overwegende dat er problemen ontstaan door de aanwezigheid in een gezin van één of meer kinderen met leermoeilijkheden, zoals dyslexie, dyspraxie, dyscalculie, aandachtsstoornis met of zonder hyperactiviteit, of een handicap en dat in de lidstaten verschillende therapieën worden toegepast om deze kinderen en hun ouders te helpen,
F. overwegende dat Richtlijn 92/85/EEG over de tenuitvoerlegging van maatregelen ter verbetering van de veiligheid en de gezondheid op het werk van werkneemsters, tijdens de zwangerschap, na de bevalling en tijdens de lactatie,
1. juicht het toe dat de Commissie met de publicatie van het Groenboek "Demografische veranderingen, naar een nieuwe solidariteit tussen de generaties" (COM(2005)0094) op Europees niveau een standpunt inneemt over een van de kernvraagstukken van politiek en maatschappij, beklemtoont tegelijkertijd dat vele kwesties wat betreft de demografische verandering in de maatschappij uitsluitend tot de bevoegdheid van de lidstaten behoren, wat meestal verhindert dat communautaire bevoegdheden worden ingesteld voor Europese regelgeving op dit gebied;
2. betreurt het dat de mededeling van de Commissie, in macro- noch in micro-analyse, stelselmatig aandacht schenkt aan de genderfactor, hoewel dit van essentieel belang is voor een diepgaande reflectie en ingrijpende maatregelen;
3. verwijt de Commissie in haar Groenboek ouderen te discrimineren;
4. doet een beroep op de lidstaten om de strijd aan te binden met vooroordelen en stereotypen die leiden tot een structurele ongelijkheid tussen mannen en vrouwen en enerzijds volledige participatie van vrouwen in alle geledingen van de maatschappij in de weg staan en anderzijds een actievere rol van de man in het gezin;
5. betreurt het dat in het Groenboek niet wordt ingegaan op het belang van de reproductieve en seksuele gezondheid in verband met de demografische veranderingen;
6. dringt er bij de lidstaten op aan hun belastingstelsels te herzien en belastingtarieven toe te passen die gebaseerd zijn op individuele rechten, pleit voor de ontwikkeling van een kind- en gezinsvriendelijk sociaal zekerheidsstelsel en de vergoeding van onder andere kosten voor kinderverzorging en voor een verlaagd BTW-tarief voor alle producten voor kinderen;
7. beklemtoont dat ondanks de vooruitgang die de lidstaten geboekt hebben wat betreft het aantal werkende vrouwen, andere soorten van discriminatie die te maken hebben met de arbeidsparticipatie van vrouwen nog altijd bestaan of zelfs toenemen; dringt er in dit verband met name op aan dat de lidstaten Richtlijn 75/117/EEG van de Raad van 10 februari 1975 over het nader tot elkaar brengen van de wetgevingen der lidstaten inzake de toepassing van het beginsel van gelijke beloning voor mannelijk en vrouwelijke werknemers, adequaat toepassen;
8. beklemtoont dat de salariskloof tussen mannen en vrouwen en de hardnekkigheid waarmee vrouwen voor slecht betaalde banen worden aangeworven, die niet aansluiten op hun kennis, schade berokkenen aan de noodzakelijke economische onafhankelijkheid van vrouwen en rechtstreeks van invloed zijn op hun kinderwens;
9. beklemtoont de noodzaak de flexibiliteit in de werktijd van vrouwen en mannen te vergroten, mits deze berust op een vrije keuze en niet het gevolg is van dwang, zodat gezin en beroep beter met elkaar kunnen worden verenigd en onder alle omstandigheden een kwaliteitsbaan kan worden gegarandeerd, met rechten en gelijke beloning, terwijl een loopbaan of een parttime-regeling niet volledig behoeft te worden opgegeven;
10. pleit ervoor dat de lidstaten de ontwikkeling aanmoedigen van participatie van vrouwen en de toegang van vrouwen tot de betere banen en van gelijke behandeling op het punt van de beloning;
11. onderstreept dat het scheppen van voorwaarden waaronder echtparen het aantal kinderen krijgen dat zij wensen, in het belang is van de gehele samenleving, gezien de sociale en economische problemen die het gevolg zijn van de teruggang van het geboortecijfer, wat ondersteuning impliceert van het moederschap en het vaderschap;
12. dringt er met klem bij de lidstaten op aan fiscale maatregelen te stimuleren die een stijging van het geboortecijfer aanmoedigen en vestigt de aandacht op de noodzaak om na de bevalling vrouwen en met name jonge, alleenstaande moeders, bescherming en gerichte steun te garanderen;
13. wijst erop dat onvruchtbaarheid, met name bij mannen, toeneemt, vooral in sterk geïndustrialiseerde gebieden en dat in sommige Europese landen wel 15% van de echtparen onvruchtbaar zijn, wat onder andere te wijten is aan chemische verontreiniging;
14. wijst erop dat vele ouders te maken hebben met ongewilde kinderloosheid; dringt er in dit verband bij de lidstaten op aan de leeftijdslimieten voor degenen die willen adopteren te schrappen zodat ouderen wettelijk in aanmerking kunnen komen voor adoptie en beklemtoont dat levenservaring een voordeel kan zijn voor het opvoeden van kinderen met een instabiele achtergrond;
15. dringt er bij de lidstaten op aan ervoor te zorgen dat er bij stadsontwikkeling en -planning meer geschikte woonruimte komt voor gezinnen, met name voor éénoudergezinnen en ouderen, bijvoorbeeld door meer-generatieprojecten;
16. beklemtoont dat flexibele werktijden voor vrouwen de kwaliteit van banen of kinderopvang, die een waarborg vormen voor de beroepsontplooiing van de vrouw, niet mogen aantasten;
17. moedigt de lidstaten aan maatregelen te nemen om ervoor te zorgen dat mannen intensief betrokken worden bij het beleid dat moet leiden tot een beter samengaan van gezin en werk en bij de structuren die een beter evenwicht tussen deze levenssferen tot stand kunnen brengen, alsmede bewustwordingscampagnes te organiseren voor een evenwichtiger verdeling tussen mannen en vrouwen van de verantwoordelijkheden in huis en gezin;
18. dringt er bij de lidstaten op aan de banenkwaliteit en het arbeidsklimaat te verbeteren door in het kader van het levenslang leren beroepsopleidingen te faciliteren zodat mannen en vrouwen zowel aan hun gezinsverplichtingen als aan de eisen van de arbeidsmarkt kunnen voldoen;
19. dringt er bij de lidstaten op aan mogelijkheden te creëren om op de werkplek een flexibeler organisatie op te zetten, waar de behoeften van de werknemers, vrouwen zowel als mannen, met een gezin en de eisen van de werkgever beter op elkaar zijn afgestemd, waarbij echter de rechten van de vrouw in alle omstandigheden moeten worden gewaarborgd;
20. verzoekt de Commissie haar inzet voor een mensgerichte arbeidsorganisatie, innovatieve werktijdenregelingen en een vernieuwend personeelsbeleid te verdiepen;
21. doet een beroep op de lidstaten structuren in het leven te roepen voor een goede en betaalbare opvang van kinderen en andere zorgbehoevenden; verwijst naar de conclusies van het voorzitterschap van de Europese Raad van Barcelona in 2002, waarin werd verklaard dat uiterlijk in 2010 de lidstaten kinderopvang moeten bieden aan tenminste 90% van de kinderen tussen de leeftijd van 3 jaar en de schoolplichtige leeftijd en aan tenminste 33% van de kinderen onder de 3 jaar; beklemtoont dat deze maatregelen vrouwen in staat moeten stellen hun participatie aan de arbeidsmarkt aan hun leefritme aan te passen;
22. is bezorgd over de toenemende armoede en verwaarlozing die in vele lidstaten optreden en vooral kinderen treffen; stelt voor om met name in stadsdelen die te kampen hebben met armoede- en verwaarlozingsproblematiek innovatieve projecten uit te voeren, die vooral op kinderen zijn gericht; is van mening dat ook de ouders bij deze projecten moeten worden betrokken, zodat zij zich bewust kunnen worden van hun verantwoordelijkheid voor het welbevinden van hun kinderen; beklemtoont voorts het belang van gratis telefonische hulpdiensten voor kinderen;
23. is ingenomen met de uitwisseling van goede praktijken waarbij de open coördinatiemethode tussen de lidstaten wordt toegepast; beklemtoont het efficiënte en uit demografisch oogpunt best renderende beleid van de lidstaten van de Unie waar de hoge participatiegraad van vrouwen op de arbeidsmarkt de doelstellingen van Lissabon al overschrijdt en gepaard gaat met de hoogste geboortecijfers in de Europese Unie; merkt daarbij op dat de lidstaten met de laagste participatiegraad van vrouwen ook de laagste geboortecijfers laten zien; is van mening dat dit beleid een studieonderwerp voor de Commissie zou moeten zijn, waarbij rekening dient te worden gehouden met het bestaan van structuren voor de opvang van kinderen en andere zorgbehoevenden (bejaarden en gehandicapten);
24. dringt er bij de lidstaten op aan om bij het scheppen van voorwaarden om tot een hogere arbeidsparticipatie te komen onder andere de volgende elementen mee te nemen: de loonkloof tussen mannen en vrouwen, het fiscale stelsel voor zelfstandige ondernemers, de arbeidsvoorwaarden en de verdeling tussen mannen en vrouwen van taken binnen het gezin, het huishouden en bij de hulp aan zorgbehoevenden;
25. dringt er bij de lidstaten op aan de gelijkheid tussen de seksen en het evenwicht tussen werk en privé-leven als beleidsprioriteiten aan te merken;
26. beklemtoont dat migrantenvrouwen een belangrijke rol spelen en dringt er bij de lidstaten op aan in hun integratiebeleid deze vrouwen de plaats te geven die zij verdienen en te garanderen dat al hun rechten worden gehandhaafd;
27. vindt het jammer dat in het Groenboek geen melding wordt gemaakt van het groeiend aantal éénoudergezinnen waarvan 85% door een vrouw worden bestierd, die een grotere kans lopen in armoede te moeten leven; en acht het dan ook noodzakelijk hun bijzondere steun te bieden;
28. is van mening dat het aanbeveling verdient een studie te maken over het gemiddeld niveau van alimentatieuitkeringen en de feitelijke betaling ervan in de lidstaten van de Unie, en over de gewoonte van verdeling van pensioen- en socialezekerheidsrechten;
29. neemt kennis van de ervaring in de lidstaten waar een gegarandeerd minimuminkomen bestaat;
30. moedigt de lidstaten aan zich te laten leiden door de beste methoden op het vlak van het werkgelegenheidsbeleid, gezien vanuit het genderperspectief;
31. dringt er bij de lidstaten op aan regelingen te treffen die voorzien in betaald moederschaps-/vaderschapsverlof bij de geboorte van een kind, en het recht op ouderschapsverlof dat eerlijk tussen vrouwen en mannen kan worden verdeeld, te stimuleren; dringt er derhalve bij de lidstaten op aan de strijd aan te binden met economische, sociale en culturele vooroordelen rond het vaderschapsverlof; dringt bij de Commissie aan op herziening van Richtlijn 96/34/EG over ouderschapsverlof;
32. dringt er bij de lidstaten op aan de problemen op te lossen die nog bestaan na de omzetting van Richtlijn 92/85/EEG en zich in samenwerking met de sociale partners te laten leiden door de beste methoden wat betreft de duur van het moederschapsverlof dat per lidstaat uiteenloopt van 14 tot 28 weken, het verplichte gedeelte daarvan, het niveau van de beloning tijdens het verlof en het recht van de betrokken werkneemsters om terug te keren in hun baan; roept de lidstaten voorts op zich tevens door de beste methoden te laten leiden wat betreft het vaderschapsverlof en het ouderschapsverlof voor zowel vrouwen als mannen;
33. doet een beroep op de lidstaten de nodige maatregelen te nemen voor de modernisering van de socialezekerheidsstelsels en met name de pensioenen, zodat hun financiële en sociale levensvatbaarheid verzekerd is en zij de gevolgen van de veroudering van de bevolking kunnen opvangen;
34. dringt er bij de lidstaten op aan bewustwordingscampagnes over demografische kwesties en kindvriendelijke bewustwordingscampagnes te organiseren, waarin de vreugde en het plezier worden onderstreept die kinderen ouders en samenleving kunnen bereiden en de culturele aspecten te bestuderen die betrekking hebben op bevolkingsomvang en arbeidsparticipatie van vrouwen;
35. pleit er bij de lidstaten voor een sociaal beleid te voeren dat als doel heeft ervoor te zorgen dat een ieder toegang heeft tot de verzorging die zijn/haar gezondheidstoestand vereist, vooral bij handicaps of zorgafhankelijkheid;
36. moedigt de lidstaten aan de beste methoden te verspreiden voor het verhelpen van leermoeilijkheden (b.v. het gebruik van computers op school door dyslectische kinderen) en hulp voor gehandicapte kinderen;
37. pleit er bij de lidstaten voor een beleid te voeren van uitsluitingspreventie, met name wat betreft voortijdige schoolverlating of verlies van woonruimte en wijst erop dat het belangrijk is voorrang te geven aan alle maatregelen die gericht zijn op het behoud van de solidariteit binnen het gezin, met name op het gebied van de bescherming van het kind, maar wel met inachtneming van de rechten van hun ouders;
38. dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan grotere voorrang te geven aan de bestrijding van nieuwe gevaren in de maatschappij, zoals het verkeerd gebruik van internet door kinderen en adolescenten, het toenemend gebruik van cannabis en andere drugs door adolescenten en zelfs kinderen, onder andere in de schoolsfeer, de toenemende verspreiding van pornografie bij deze categorieën van jongeren en de toename van het geweld; doet tevens een beroep op Commissie en lidstaten om de beste methoden op deze terreinen te verspreiden;
39. herinnert de lidstaten aan hun toezeggingen die door de Europese Raad van Barcelona in 2002 zijn goedgekeurd om de obstakels weg te nemen voor de gelijke participatie van mannen en vrouwen op de arbeidsmarkt, en uiterlijk in 2010 te zorgen voor een opvangstructuur voor kinderen tussen 3 jaar en de schoolplichtige leeftijd; verzoekt de lidstaten met soortgelijke doelstellingen te komen voor structuren voor de opvang en verzorging van bejaarden, zorgbehoevenden en gehandicapten;
40. verzoekt de Commissie een studie te maken van de demografische gevolgen van de belastingstelsels in de lidstaten.
PROCEDURE
Titel |
Demografische vraagstukken en de solidariteit tussen de generaties | |||||
Procedurenummer |
||||||
Commissie ten principale |
EMPL | |||||
Medeadviserende commissie(s) |
FEMM | |||||
Nauwere samenwerking |
ja | |||||
Rapporteur voor advies |
Edite Estrela | |||||
Behandeling in de commissie |
28.11.2005 |
24.1.2006 |
|
|
| |
Datum goedkeuring |
24.1.2006 | |||||
Uitslag eindstemming |
voor: tegen: onthoudingen: |
28 | ||||
Bij de eindstemming aanwezige leden |
Edit Bauer, Edite Estrela, Věra Flasarová, Claire Gibault, Lissy Gröner, Zita Gurmai, Anneli Jäätteenmäki, Piia-Noora Kauppi, Urszula Krupa, Pia Elda Locatelli, Doris Pack, Marie Panayotopoulos-Cassiotou, Teresa Riera Madurell, Raül Romeva i Rueda, Amalia Sartori, Konrad Szymański, Corien Wortmann-Kool, Anna Záborská | |||||
Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervanger(s) |
Katerina Batzeli, Anna Hedh, Mary Honeyball, Elisabeth Jeggle, Karin Jöns, Christa Klaß, Kartika Tamara Liotard, Maria Martens, Zita Pleštinská, Zuzana Roithová, Heide Rühle, Bernadette Vergnaud | |||||
Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervanger(s) (art. 178, lid 2) |
Miroslav Mikolášik | |||||
ADVIES VAN DE COMMISSIE milieubeheer, VOLKSGEZONDHEID EN VOEDSELVEILIGHEID (25.1.2006)
aan de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken
inzake demografische veranderingen en solidariteit tussen de generaties
(2005/2147(INI))
Rapporteur voor advies: Thomas Ulmer
SUGGESTIES
De Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid verzoekt de ten principale bevoegde Commissie werkgelegenheid en sociale zaken onderstaande suggesties in haar ontwerpresolutie op te nemen:
1. is er verheugd over dat de Europese Unie de nationale staten wil helpen de discrepantie tussen het door de ouders gewenste aantal kinderen (2,3) en het werkelijke aantal kinderen (1,5) door maatregelen ter verbetering van de kaderomstandigheden te verkleinen;
2. is verrast door het feit dat in het Groenboek slechts terloops opmerkingen over de gezondheidsbeleidsaspecten in een demografische veranderingsfase worden gemaakt; onderstreept dat door het ouder worden van de bevolking de vraag naar gezondheid en langdurige verzorgingsdiensten in kwalitatief en kwantitatief opzicht toeneemt; is ervan overtuigd dat investering in maatregelen voor de preventie van langdurige ziekte een belangrijke mogelijkheid biedt om de demografische veranderingen vanuit menselijk en financieel oogpunt op te vangen; benadrukt dat hoe langer men in staat is te genieten van in gezondheid doorgebrachte levensjaren, hoe langer men actief kan blijven en kan werken;
3. is verrast over het feit dat in het Groenboek niet wordt aangestipt dat er steeds meer nieuwe gezinsstructuren - vooral eenoudergezinnen - zijn waarbij het gezinshoofd in 85% van de gevallen een vrouw is, of dat deze gezinnen die een groter risico lopen om arm te worden, geconfronteerd worden met grotere problemen om toegang tot gezondheidszorg te krijgen;
4. dringt aan op de noodzaak om vrouwen, met name jonge ongehuwde moeders, na de geboorte van het kind bijzondere bescherming en steun te geven;
5. stemt ermee in dat economische groei bij een teruglopend geboortecijfer alleen is op te vangen door maatregelen die gericht zijn op een hogere participatiegraad, innovatie en productiviteitsstijging, alsmede door de modernisering van de sociale bescherming;
6. is bezorgd over de verschillen op gezondheidsgebied tussen de lidstaten, regio's en sociale groepen; onderstreept dat het verschil in gezondheid (geringe levensverwachting, vaak optreden van chronische aandoeningen, ziekten als gevolg van levensomstandigheden) samen met een laag geboortecijfer en emigratie kan leiden tot een verdere vergroting van regionale ongelijkheden en tot een slechts moeilijk te doorbreken vicieuze cirkel; verzoekt de lidstaten verschillen in gezondheidstoestand mede te delen om met behulp van de Commissie tot een stelselmatige uitwisseling van optimale praktijken en een doeltreffende aanpak te komen;
7. verzoekt de Commissie en de lidstaten studies over demografische veranderingen in de lidstaten op te stellen en te verspreiden, met inachtneming van de oorzaken en de verwachte gevolgen voor de korte termijn daarvan;
8. is ingenomen met de uitwisseling van optimale procedures tussen de lidstaten door middel van de open coördinatiemethode en onderstreept de zinvolle omgang met demografische veranderingen in de Scandinavische landen, waar een hoge participatie van vrouwen in het beroepsleven met hogere geboortecijfers samengaat; is van oordeel dat de Commissie een studie zou moeten doen ter beoordeling van de correlatie tussen deze beide ontwikkelingen;
9. verzoekt de lidstaten maatregelen te nemen om de opzet van kwalitatief hoogwaardige verzorgingsstructuren voor kinderen en andere zorgbehoevenden tegen betaalbare prijzen mogelijk te maken, hetgeen zou bijdragen tot de verenigbaarheid van gezins- en beroepsleven;
10. laakt de impliciet in het Groenboek opgenomen en niet nader toegelichte vooronderstelling dat een teruggang van de bevolking uitsluitend nadelige gevolgen zou hebben voor het bestaande maatschappelijk stelsel en wenst derhalve dat de volgende vraagstukken nader worden bezien:
a) in hoeverre kunnen de nadelige gevolgen van de teruglopende bevolking door innovatie, een hogere participatiegraad en een modernisering van de sociale bescherming worden opgevangen?
b) zijn ook positieve gevolgen van een teruglopende bevolking denkbaar, bij voorbeeld op de gebieden milieu, belasting door het verkeer, gebruik van grond, enz.?
c) is de ontwikkeling van een soort pareto optimum voor een op de lange termijn optimaal aantal inwoners van Europa mogelijk?
11. verzoekt de Commissie scenario's voor de sociale integratie van de steeds groeiende groep ouderen en hun veranderde behoeften te ontwikkelen;
12. verzoekt de Commissie en de lidstaten voorlichtingscampagnes over demografische kwesties in de Europese Unie te organiseren om de burgers bekend te maken met de negatieve gevolgen van lage geboortecijfers, met name voor de economische groei en de duurzaamheid van socialezekerheidsstelsels.
PROCEDURE
Titel |
Demografische veranderingen en solidariteit tussen de generaties | |||||
Procedurenummer |
||||||
Commissie ten principale |
EMPL | |||||
Medeadviserende commissie(s) |
ENVI | |||||
Rapporteur voor advies |
Thomas Ulmer | |||||
Behandeling in de commissie |
28.11.2005 |
24.1.2006 |
|
|
| |
Datum goedkeuring |
24.1.2006 | |||||
Uitslag eindstemming |
+: -: 0: |
37 1 0 | ||||
Bij de eindstemming aanwezige leden |
Irena Belohorská, Johannes Blokland, John Bowis, Frederika Brepoels, Dorette Corbey, Mojca Drčar Murko, Edite Estrela, Anne Ferreira, Karl-Heinz Florenz, Matthias Groote, Françoise Grossetête, Cristina Gutiérrez-Cortines, Satu Hassi, Gyula Hegyi, Marie Anne Isler Béguin, Dan Jørgensen, Christa Klaß, Peter Liese, Jules Maaten, Linda McAvan, Riitta Myller, Miroslav Ouzký, Dimitrios Papadimoulis, Vittorio Prodi, Frédérique Ries, Guido Sacconi, Karin Scheele, Carl Schlyter, Richard Seeber, Jonas Sjöstedt, Antonios Trakatellis, Evangelia Tzampazi, Thomas Ulmer, Anja Weisgerber, Åsa Westlund | |||||
Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervanger(s) |
Jutta D. Haug, Jolanta Dičkutė, Ria Oomen-Ruijten, Renate Sommer | |||||
Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervanger(s) (art. 178, lid 2) |
| |||||
PROCEDURE
Titel |
Demografische veranderingen en solidariteit tussen de generaties | |||||||||||
Procedurenummer |
||||||||||||
Reglementsartikel(en) |
Artikel 45 | |||||||||||
Commissie ten principale |
EMPL | |||||||||||
Medeadviserende commissie(s) |
FEMM |
DEVE |
|
|
| |||||||
Geen advies |
|
|
|
|
| |||||||
Nauwere samenwerking |
Ja 8.9.2005 |
|
|
|
| |||||||
|
|
|
| |||||||||
Rapporteur(s) |
Philip Bushill-Matthews |
| ||||||||||
Vervangen rapporteur(s) |
|
| ||||||||||
Behandeling in de commissie |
26.1.2006 |
21.2.2006 |
|
|
| |||||||
Datum goedkeuring |
22.2.2006 | |||||||||||
Uitslag eindstemming |
voor: tegen: onthoudingen: |
34 6 0 | ||||||||||
Bij de eindstemming aanwezige leden |
Jan Andersson, Roselyne Bachelot-Narquin, Emine Bozkurt, Iles Braghetto, Philip Bushill-Matthews, Milan Cabrnoch, Alejandro Cercas, Ole Christensen, Derek Roland Clark, Luigi Cocilovo, Jean Louis Cottigny, Proinsias De Rossa, Harald Ettl, Richard Falbr, Ilda Figueiredo, Joel Hasse Ferreira, Roger Helmer, Stephen Hughes, Karin Jöns, Ona Juknevičienė, Sepp Kusstatscher, Jean Lambert, Raymond Langendries, Bernard Lehideux, Elizabeth Lynne, Thomas Mann, Mario Mantovani, Ana Mato Adrover, Maria Matsouka, Ria Oomen-Ruijten, Csaba Őry, Siiri Oviir, Marie Panayotopoulos-Cassiotou, Pier Antonio Panzeri, José Albino Silva Peneda, Kathy Sinnott, Gabriele Zimmer | |||||||||||
Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervangers |
Elspeth Attwooll, Edit Bauer, Mihael Brejc, Agnes Schierhuber, Elisabeth Schroedter | |||||||||||
Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervangers (art. 178, lid 2) |
| |||||||||||
Datum indiening – A6 |
24.2.2006 |
A6-0041/2006 | ||||||||||