VERSLAG over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot oprichting van een Europees Genderinstituut

27.2.2006 - (COM(2005)0081 – C6‑0083/2005 – 2005/0017(COD)) - ***I

Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid
Rapporteurs: Lissy Gröner en Amalia Sartori


Procedure : 2005/0017(COD)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus :  
A6-0043/2006
Ingediende teksten :
A6-0043/2006
Aangenomen teksten :

ONTWERPWETGEVINGSRESOLUTIE VAN HET EUROPEES PARLEMENT

over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot oprichting van een Europees Genderinstituut

(COM(2005)0081 – C6‑0083/2005 – 2005/0017(COD))

(Medebeslissingsprocedure: eerste lezing)

Het Europees Parlement,

–   gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2005)0081)[1],

–   gelet op artikel 251, lid 2 en de artikelen 13, lid 2 en 141, lid 3 van het EG‑Verdrag, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C6‑0083/2005),

–   gelet op artikel 51 van zijn Reglement,

–   gezien het advies van de Commissie juridische zaken over de voorgestelde rechtsgrond,

–   gezien het verslag van de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid en de adviezen van de Begrotingscommissie en de Commissie constitutionele zaken (A6‑0043/2006),

1.  hecht zijn goedkeuring aan het Commissievoorstel, als geamendeerd door het Parlement;

2. wijst erop dat de in het wetsvoorstel opgenomen kredieten een zuiver indicatief karakter hebben totdat overeenkomst is bereikt over de Financiële Vooruitzichten 2007 en latere jaren;

3. dringt er bij de Commissie op aan om, zodra de nieuwe Financiële Vooruitzichten zijn goedgekeurd, de in het voorstel voor een nieuwe verordening aangegeven bedragen te bevestigen, of, eventueel, de aangepaste bedragen ter goedkeuring voor te leggen aan het Europees Parlement en de Raad, en daarbij de verenigbaarheid van de bedragen met het plafond te garanderen;

4.  verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in dit voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;

5.  verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

Door de Commissie voorgestelde tekstAmendementen van het Parlement

Amendement 1

Visum 1

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 13, lid 2, en artikel 141, lid 3,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 3, lid 2, artikel 13, lid 2, en artikel 141, lid 3,

Motivering

Het Verdrag van Amsterdam heeft onderstaand, nieuw tweede lid toegevoegd aan de lijst van optredens van de Gemeenschap die in artikel 3 van het Verdrag wordt opgesomd: "Bij elk in dit artikel bedoeld optreden streeft de Gemeenschap ernaar de ongelijkheid tussen mannen en vrouwen op te heffen en de gelijkheid van mannen en vrouwen te bevorderen." Deze nieuwe overkoepelende doelstelling van de Gemeenschap dient te worden aangehaald naast de artikelen die strikt genomen de rechtsgrondslag van het voorstel vormen, zodat de samenhang begrijpelijker wordt.

Amendement 2

Overweging 7

(7) Uit de haalbaarheidsstudie die in opdracht van de Commissie is uitgevoerd, kwam naar voren dat er een duidelijke rol is weggelegd voor een Europees Genderinstituut wat betreft de uitvoering van sommige van de taken die de bestaande instellingen thans niet verrichten, met name op het gebied van coördinatie, centralisatie en verspreiding van onderzoeksgegevens en informatie, het zichtbaarder maken van het vraagstuk van gendergelijkheid en de ontwikkeling van hulpmiddelen voor een betere integratie van gendergelijkheid in al het communautaire beleid.

(7) Uit de haalbaarheidsstudie die in opdracht van de Commissie is uitgevoerd, kwam naar voren dat er een duidelijke rol is weggelegd voor een Europees Genderinstituut wat betreft de uitvoering van sommige van de taken die de bestaande instellingen thans niet verrichten, met name op het gebied van coördinatie, centralisatie en verspreiding van onderzoeksgegevens en informatie, de opbouw van netwerken, het zichtbaarder maken van het vraagstuk van gendergelijkheid, het belichten van het genderperspectief en de ontwikkeling van hulpmiddelen voor een betere integratie van gendergelijkheid in al het communautaire beleid.

Motivering

Deze taak wordt in de haalbaarheidsstudie van de Commissie als een van de voornaamste doelstellingen van het Instituut genoemd en dient als dagelijks instrument waarmee de doeltreffendheid van de overige taken van het Instituut kan worden verhoogd.

Amendement 3

Overweging 10

(10) Het verzamelen, analyseren en verspreiden van objectieve, betrouwbare en vergelijkbare informatie en gegevens over de gelijkheid van mannen en vrouwen, het ontwikkelen van geschikte hulpmiddelen om de genderdimensie in alle beleidsgebieden te integreren, het stimuleren van een dialoog tussen de belanghebbenden en een grotere bewustwording van EU-burgers zijn noodzakelijk om de Gemeenschap in staat te stellen gendergelijkheid effectief te bevorderen, met name sinds de uitbreiding van de Unie; daarom is het wenselijk een Europees Genderinstituut op te richten, dat de instellingen van de Gemeenschap en de lidstaten kan bijstaan in de uitvoering van deze taken.

(10) Het documenteren, analyseren en verspreiden van objectieve, betrouwbare en vergelijkbare informatie en gegevens over de gelijkheid van mannen en vrouwen, het ontwikkelen van geschikte hulpmiddelen voor de uitbanning van alle vormen van seksediscriminatie en om de genderdimensie in alle beleidsgebieden te integreren, het stimuleren van een dialoog tussen de belanghebbenden en een grotere bewustwording van EU-burgers zijn noodzakelijk om de Gemeenschap in staat te stellen gendergelijkheid effectief te bevorderen en ten uitvoer te leggen, met name sinds de uitbreiding van de Unie; daarom is het wenselijk een Europees Genderinstituut op te richten, dat de instellingen van de Gemeenschap en de lidstaten kan bijstaan in de uitvoering van deze taken.

Motivering

Ten behoeve van een zinvol gebruik van de beschikbare middelen moet worden vermeden dat de activiteiten van het Instituut beperkt blijven tot het vergaren en registreren van informatie. Op EU- en nationaal niveau ontbreekt het aan het vermogen om analysen te bundelen en innovatieve oplossingen te bedenken inzake gendermainstreaming en gendergelijkheid.

Amendement 4

Overweging 10 bis (nieuw)

 

(10 bis) Daar gendergelijkheid niet door een antidiscriminatiebeleid alleen kan worden bereikt, maar een harmonieus samenleven en maatregelen ter bevordering van een evenwichtige deelneming van mannen en vrouwen in de samenleving vereist, moet ook het verwezenlijken van dit doel in de taken van het Instituut worden opgenomen.

Motivering

Het nemen van maatregelen om een harmonieus samenleven van mannen en vrouwen en hun evenwichtige deelneming in de samenleving te bevorderen, moet een van de prioriteiten van het Instituut zijn.

Amendement 5

Overweging 10 ter (nieuw)

 

(10 ter) Het is belangrijk te wijzen op de prestaties van vrouwen op alle levensgebieden zodat hun voorbeeld gevolgd kan worden door andere vrouwen; maatregelen om dit te bereiken moeten dan ook tot de taken van het Instituut behoren.

Motivering

Het Instituut moet ernaar streven een positief beeld van de rol van vrouwen in de moderne samenlevingen naar buiten te brengen.

Amendement 6

Overweging 11

(11) Samenwerking met de betrokken autoriteiten van de lidstaten is essentieel om de inzameling van vergelijkbare en betrouwbare gegevens op Europees niveau te bevorderen; informatie over de gelijkheid van mannen en vrouwen is relevant voor alle niveaus binnen de Gemeenschap – lokaal, regionaal, nationaal en communautair – en daarom is het voor de autoriteiten van de lidstaten nuttig over dergelijke informatie te beschikken bij het formuleren van beleid en maatregelen op lokaal, regionaal en nationaal niveau die onder hun eigen bevoegdheid vallen.

(11) Samenwerking met de betrokken autoriteiten van de lidstaten en de relevante statistische instanties, met name Eurostat, is essentieel om de inzameling van vergelijkbare en betrouwbare gegevens op Europees niveau te bevorderen; informatie over de gelijkheid van mannen en vrouwen is relevant voor alle niveaus binnen de Gemeenschap – lokaal, regionaal, nationaal en communautair – en daarom is het voor de autoriteiten van de lidstaten nuttig over dergelijke informatie te beschikken bij het formuleren van beleid en maatregelen op lokaal, regionaal en nationaal niveau die onder hun eigen bevoegdheid vallen.

Motivering

De samenwerking met Eurostat en andere statistische instanties is van cruciaal belang om met optimale gebruikmaking van de beschikbare middelen gegevens te kunnen verzamelen en te registreren en in informatie te kunnen voorzien die voldoet aan de behoeften van het Instituut wat betreft analyse en het bieden van expertise.

Amendement 7

Overweging 12

(12) Om dubbel werk te voorkomen moet het Instituut zo nauw mogelijk samenwerken met alle communautaire programma's en organen, met name met de Europese Stichting tot verbetering van de levens- en arbeidsomstandigheden, het Europees Agentschap voor de veiligheid en de gezondheid op het werk, het Europees Centrum voor de ontwikkeling van de beroepsopleiding en een eventueel op te zetten Bureau voor de grondrechten.

(12) Om optimaal gebruik te maken van de beschikbare middelen moet het Instituut zo nauw mogelijk samenwerken met alle communautaire programma's en organen, met name met de Europese Stichting tot verbetering van de levens- en arbeidsomstandigheden, het Europees Agentschap voor de veiligheid en de gezondheid op het werk, het Europees Centrum voor de ontwikkeling van de beroepsopleiding en het Bureau voor de grondrechten.

Motivering

Zowel van de kant van de belanghebbenden als van de kant van de Gemeenschapsinstellingen is herhaaldelijk op het kwaliteitsgebrek van de beschikbare gegevens gewezen: deze kunnen namelijk nauwelijks worden vergeleken op EU-niveau. Teneinde wat dat betreft een afschrikwekkend voorbeeld voor verdere enquêtes en toekomstig onderzoek te vermijden, wordt aanbevolen de voorgestelde formulering in de verordening op te nemen.

Amendement 8

Overweging 12 bis (nieuw)

 

(12 bis) Het Instituut moet samenwerken en overleg plegen met niet-gouvernementele organisaties en organisaties die zich actief inzetten voor gelijke kansen en gelijksoortige doelen op nationaal en Europees niveau en in derde landen.

Motivering

Dit amendement is nodig omwille van de consistentie met het bepaalde in de artikelen 8 en 19 van het voorstel voor een verordening.

Amendement 9

Overweging 13

(13) Overeenkomstig artikel 3 van het Verdrag moet worden gestreefd naar een evenwichtige deelname van vrouwen en mannen in de raad van bestuur.

(13) Overeenkomstig artikel 3, lid 2 van het Verdrag moet worden gestreefd naar een evenwichtige deelname van vrouwen en mannen in de raad van bestuur.

Motivering

Deze verwijzing naar het EG-Verdrag moet net zo precies zijn als de referenties in de andere overwegingen.

Amendement 10

Overweging 19

(19) In overeenstemming met het subsidiariteits- en het evenredigheidsbeginsel van artikel 5 van het Verdrag kan de doelstelling van deze verordening, namelijk het verschaffen van objectieve en betrouwbare informatie en gegevens op Europees niveau om de instellingen van de Gemeenschap en de lidstaten bij te staan in de bevordering van de doelstelling van het Verdrag om ongelijkheden op te heffen en de gelijkheid van mannen en vrouwen te bevorderen, niet voldoende door de lidstaten worden verwezenlijkt en kan deze derhalve vanwege de omvang of de gevolgen van het optreden beter door de Gemeenschap worden bereikt. Deze verordening gaat niet verder dan wat nodig is om deze doelstelling te bereiken.

(19) In overeenstemming met het subsidiariteits- en het evenredigheidsbeginsel van artikel 5 van het Verdrag kan de doelstelling van deze verordening niet voldoende door de lidstaten worden verwezenlijkt en kan deze derhalve vanwege de omvang of de gevolgen van het optreden beter door de Gemeenschap worden bereikt. Deze verordening gaat niet verder dan wat nodig is om deze doelstelling te bereiken.

Motivering

Door de voorgestelde formulering wordt de rol van het Instituut beknot. Aangezien de doelstellingen in het betreffende artikel duidelijk zijn gedefinieerd, is het onnodig die definitie te herhalen met het gevaar, daardoor verwarring te stichten.

Amendement 11

Artikel 1, titel (nieuw)

 

Definitie

Amendement 12

Artikel 1, alinea's 1 bis en 1 ter (nieuw)

 

Het instituut verricht zijn taken volstrekt onafhankelijk

 

Het Instituut bezit rechtspersoonlijkheid. Het geniet in elke lidstaat de ruimste handelingsbevoegdheid die in de wetgeving van die lidstaat aan rechtspersonen wordt toegekend. Het kan met name roerende en onroerende goederen verkrijgen of vervreemden en in rechte optreden.

Motivering

De onvoorwaardelijke en volledige onafhankelijkheid van het Instituut is een basisvoorwaarde voor de uitoefening van zijn taken. Het amendement sluit aan bij het voorstel van de Commissie over de oprichting voor een Bureau van de grondrechten.

Amendement 13

Artikel 2

De algemene doelstelling van het Instituut is de Gemeenschapsinstellingen, met name de Commissie, en de autoriteiten van de lidstaten bij te staan in de bestrijding van discriminatie op grond van geslacht en de bevordering van gendergelijkheid en een grotere bewustwording van dit thema onder de burgers van de Unie te bewerkstelligen.

De algemene doelstelling van het Instituut is de Gemeenschapsinstellingen, met name de Commissie, en de autoriteiten van de lidstaten bij te staan in de bestrijding van discriminatie op grond van geslacht en de bevordering van gendergelijkheid en een grotere bewustwording van gendergelijkheid onder de burgers van de Unie te bewerkstelligen.

Motivering

Het Instituut moet ook tot taak hebben het bewustzijn van het genderbeleid onder de burgers te vergroten.

Amendement 14

Artikel 3, lid 1, letter a)

a) verzamelt, registreert, analyseert en verspreidt het Instituut objectieve, betrouwbare en vergelijkbare informatie betreffende gendergelijkheid, met inbegrip van onderzoeksresultaten die door de lidstaten, de instellingen van de Gemeenschap, onderzoekscentra, nationale organisaties voor gelijke kansen, niet-gouvernementele organisaties, betrokken derde landen en internationale organisaties aan het Instituut worden meegedeeld;

a) analyseert het Instituut objectieve, betrouwbare en vergelijkbare informatie betreffende gendergelijkheid, met inbegrip van onderzoeksresultaten en beste methodes die door de lidstaten, de instellingen van de Gemeenschap, onderzoekscentra, nationale organisaties voor gelijke kansen, niet-gouvernementele organisaties, betrokken derde landen en internationale organisaties aan het Instituut worden meegedeeld; wijst het bovengenoemde instanties op sectoren die nog niet onderzocht zijn en stelt het initiatieven voor om deze leemtes op te vullen;

Motivering

De voornaamste taak van het Instituut moet in de analyse bestaan, waardoor een specifieke toegevoegde waarde en een herkenbaar "handelsmerk" van het Instituut dienen te worden gecreëerd. Zie ook het amendement op overweging 10.

Het Instituut heeft tot taak analyses te maken. Hierbij moet bijzondere aandacht uitgaan naar het verrichten van analyses in sectoren die nog weinig zijn onderzocht of waarover weinig documentatie bestaat.

Amendement 15

Artikel 3, lid 1, letter b)

b) ontwikkelt het methoden ter verbetering van de vergelijkbaarheid, objectiviteit en betrouwbaarheid van de gegevens op Europees niveau, door criteria te definiëren die de samenhang van de informatie zullen vergroten;

b) werkt het samen met Eurostat en alle relevante statistische instanties en ontwikkelt het methoden ter verbetering van de vergelijkbaarheid, objectiviteit en betrouwbaarheid van de gegevens op Europees niveau, door criteria te definiëren die de samenhang van de informatie zullen vergroten, opdat die instanties bij het verzamelen van gegevens rekening houden met de genderproblematiek;

Motivering

De samenwerking met Eurostat en andere statistische instanties garandeert niet alleen dat er optimaal gebruik wordt gemaakt van de beschikbare middelen, maar stelt het Instituut tevens in staat zich op analysewerkzaamheden te richten en maakt het de statistische instanties mogelijk hun onderzoek desgewenst te heroriënteren op een genderspecifieke aanpak.

Amendement 16

Artikel 3, lid 1, letter c)

c) ontwikkelt, analyseert en evalueert het methodologische hulpmiddelen om de integratie van gendergelijkheid in al het communautaire beleid te ondersteunen;

c) ontwikkelt, analyseert, evalueert, verspreidt en bevordert het gebruik van methodologische hulpmiddelen om de integratie van gendergelijkheid in al het communautaire beleid en het daaruit voortvloeiende nationale beleid te ondersteunen en de doeltreffendheid daarvan te evalueren en gendermainstreaming in alle communautaire instellingen en organen te ondersteunen;

Motivering

Deze doelstelling moet worden uitgebreid om het Instituut in staat te stellen deel te nemen aan de tenuitvoerlegging van gendermainstreaming in andere communautaire organen. Om ervoor te zorgen dat het genderbeleid beter geïntegreerd kan worden in het Europese beleid, is het belangrijk dat het Instituut methodologische instrumenten bevordert en vooral onderzoek doet naar de doeltreffendheid daarvan.

Amendement 17

Artikel 3, lid 1, letter d bis) (nieuw)

 

d bis) is verantwoordelijk voor de opbouw en coördinatie van een Europees Netwerk voor Gendergelijkheid als bedoeld in artikel 4 bis, waarbij onderzoekscentra, -organen, -organisaties en -deskundigen op het gebied van gendergelijkheid en gendermainstreaming betrokken zijn, teneinde het onderzoek te ondersteunen en aan te moedigen, het gebruik van de beschikbare middelen te optimaliseren en de uitwisseling en verspreiding van informatie te bevorderen;

Motivering

Het Netwerk voor Gendergelijkheid heeft ten doel het bundelen en uitwisselen van informatie via communicatiemedia te ondersteunen. Het Netwerk is een instrument dat beperkingen van tijdelijke en ruimtelijke aard helpt te overbruggen en de mogelijkheid biedt onderzoek en informatieverspreiding tussen de niet zeer frequente bijeenkomsten op het niveau van het Instituut voortdurend te verbeteren.

Amendement 18

Artikel 3, lid 1, letter e)

e) publiceert het een jaarverslag over de eigen activiteiten;

schrappen

Motivering

Zie amendement 19.

Amendement 19

Artikel 3, lid 1, letter f)

f) organiseert het bijeenkomsten van deskundigen ter ondersteuning van onderzoekswerkzaamheden;

f) organiseert ad hoc bijeenkomsten van deskundigen ter ondersteuning van zijn onderzoekswerkzaamheden en ter bevordering van de informatie-uitwisseling tussen de onderzoekers en de voortdurende aanwezigheid van een genderperspectief in het onderzoek;

Motivering

De dynamiek van de uitwisseling vindt binnen het Netwerk voor Gendergelijkheid en het adviesforum plaats. Om dubbel werk van het Instituut te voorkomen dienen dergelijke bijeenkomsten georganiseerd te worden rond specifieke onderwerpen waarover te weinig kennis bestaat.

Amendement 20

Artikel 3, lid 1, letter g)

g) organiseert het samen met de belanghebbenden conferenties, campagnes, rondetafelconferenties, seminars en bijeenkomsten op Europees niveau;

g) organiseert en bevordert het samen met de belanghebbenden conferenties, campagnes, rondetafelconferenties, seminars en bijeenkomsten op Europees niveau, teneinde de bewustwording met betrekking tot gendergelijkheid onder de burgers van de Unie te vergroten;

Motivering

De dynamiek van de uitwisseling vindt binnen het Netwerk voor Gendergelijkheid en het adviesforum plaats. Dergelijke bijeenkomsten dienen te worden gebruikt om de bewustwordingsacties van de kant van de belanghebbenden te ondersteunen.

Amendement 21

Artikel 3, lid 1, letter g bis) (nieuw)

 

g bis) verzamelt het systematisch informatie over de prestaties van vrouwen op alle gebieden van het leven, maakt het zijn bevindingen bekend en stelt het maatregelen en initiatieven voor om deze succesverhalen in de openbaarheid te brengen en erop voort te bouwen;

Motivering

Het instituut moet een positief beeld van de rol van vrouwen in de moderne samenlevingen uitdragen.

Amendement 22

Artikel 3, lid 1, letter g ter) (nieuw)

 

g ter) overlegt en werkt het samen met niet-gouvernementele organisaties en organisaties die zich actief inzetten voor gelijke kansen en gelijksoortige doelen op nationaal en Europees niveau;

Motivering

De samenwerking tussen het Instituut en niet-gouvernementele en andere organisaties moet niet alleen in artikel 8 worden opgenomen, maar ook in het takenpakket van het Instituut.

Amendement 23

Artikel 3, lid 1, letter h)

h) zet het een voor het publiek toegankelijk bestand aan documentatie op.

h) zet het een voor het publiek toegankelijk bestand aan documentatie op en verzoekt het de belanghebbende sociale partners het Instituut te voorzien van alle documentatie die zij op dit gebied bezitten.

Motivering

De sociale partners moeten hun documentatie ter beschikking stellen van het bestand.

Amendement 24

Artikel 3, lid 1, letter h bis) (nieuw)

 

h bis) geeft deskundig advies inzake gendermainstreaming aan openbare en particuliere organisaties;

Motivering

Op grond van de beperkte middelen op EU-niveau evenals de binnen het Instituut gebundelde deskundigheid en het uiteindelijke doel van een doeltreffende tenuitvoerlegging op alle niveaus van openbaar en particulier beheer is deze specifieke taak van het Instituut gerechtvaardigd.

Amendement 25

Artikel 3, lid 1, letter h ter) (nieuw)

 

h ter) dient bij de Gemeenschapsinstellingen aanbevelingen en richtsnoeren in die ertoe strekken dat deze gendermainstreaming op doeltreffende wijze in de wetgeving wordt geïntegreerd;

Motivering

De proactieve benadering van het Instituut biedt de mogelijkheid dergelijke aanbevelingen te doen die op een doeltreffende bevordering van de gendergelijkheid zijn gericht.

Amendement 26

Artikel 3, lid 1, letter h quater) (nieuw)

 

h quater) voert een dialoog op internationaal niveau met organen en organisaties die verantwoordelijk zijn voor gendergelijkheid;

Motivering

De toegevoegde waarde van de werkzaamheden van het Instituut moet ook als voorbeeld op internationaal niveau dienen.

Amendement 27

Artikel 3, lid 1, letter h quinquies) (nieuw)

 

h quinquies) doet verslag aan de Gemeenschapsinstellingen over gendergelijkheid en gendermainstreaming in de toetredingslanden en kandidaat-lidstaten;

Motivering

De deskundigheid van het Instituut moet er ook toe dienen de Gemeenschapsinstellingen te voorzien van nauwgezette evaluaties inzake de vooruitgang in de kandidaat-lidstaten op het onder deze verordening vallende gebied.

Amendement 28

Artikel 3, lid 1, letter h sexies) (nieuw)

 

h sexies) verspreidt het voorbeelden van goede praktijken.

Motivering

Zo wordt toegevoegde waarde geproduceerd die uitstijgt boven de resultaten van het werk dat wordt verricht om de gelijkheid op het nationale niveau te bevorderen.

Amendement 29

Artikel 3, lid 1 bis (nieuw)

 

1 bis. het Instituut publiceert een jaarlijks verslag over zijn werkzaamheden.

Motivering

Het jaarlijks verslag van het Instituut vormt een specifieke taak die apart moet worden genoemd.

Amendement 30

Artikel 4, lid 3

3. Ter vermijding van dubbel werk en om een optimaal gebruik van alle middelen te garanderen houdt het Instituut bij de uitoefening van zijn werkzaamheden rekening met bestaande informatie uit andere bronnen, met name het reeds door de Gemeenschapsinstellingen of andere bevoegde nationale en internationale instellingen en organisaties verrichte werk en werkt het nauw samen met de bevoegde diensten van de Commissie. Het Instituut zorgt voor een goede coördinatie met alle betrokken communautaire agentschappen en EU-organen, waar nodig in de vorm van een memorandum van overeenstemming.

3. Om een optimaal gebruik van alle middelen te garanderen houdt het Instituut bij de uitoefening van zijn werkzaamheden rekening met bestaande informatie uit andere bronnen, met name het reeds door de Gemeenschapsinstellingen of andere bevoegde nationale en internationale instellingen en organisaties verrichte werk en werkt het nauw samen met de bevoegde diensten van de Commissie. Het Instituut zorgt voor een goede coördinatie met alle betrokken communautaire agentschappen en EU-organen, waar nodig in de vorm van een memorandum van overeenstemming.

Motivering

Zie het amendement op overweging 12.

Amendement 31

Artikel 4, lid 5, alinea 1 bis (nieuw)

 

In het in artikel 3, lid 1 bis bedoelde jaarverslag over de werkzaamheden wordt informatie opgenomen over dergelijke contractuele betrekkingen, over de uitbestede taken en over de organen waaraan deze taken zijn toevertrouwd.

Motivering

Het delegeren van specifieke taken moet in het jaarverslag van het Instituut duidelijk worden vermeld.

Amendement 32

Artikel 4 bis (nieuw)

 

Artikel 4 bis

Netwerk voor Gendergelijkheid

 

1.Teneinde het in artikel 3, lid 1, onder d) genoemde Netwerk zo spoedig en efficiënt mogelijk op te zetten doet het Instituut een openbare oproep tot inschrijving uitgaan teneinde een lijst op te stellen van de centra, organen, organisaties en deskundigen op het gebied van gendergelijkheid en gendermainstreaming.

 

2. Op basis van de in lid 1 genoemde lijst nodigt de raad van bestuur de betreffende organisaties of personen uit om aan het Netwerk deel te nemen.

Motivering

Zie het amendement over het Netwerk voor Gendergelijkheid.

Amendement 33

Artikel 5

Onafhankelijkheid van het Instituut

schrappen

Het Instituut verricht zijn taken onafhankelijk van nationale autoriteiten en maatschappelijke organisaties of groeperingen en is zelfstandig ten opzichte van de instellingen van de Gemeenschap.

 

Motivering

Wordt opgenomen in artikel 1.

Amendement 34

Artikel 6

Rechtspersoonlijkheid en rechtsbevoegdheid

schrappen

Het Instituut bezit rechtspersoonlijkheid. Het geniet in elke lidstaat de ruimste handelingsbevoegdheid die in de wetgeving van die lidstaat aan rechtspersonen wordt toegekend. Het kan met name roerende en onroerende goederen verkrijgen of vervreemden en in rechte optreden.

 

Motivering

Wordt opgenomen in artikel 1.

Amendement 35

Artikel 7, lid 4

4. Persoonsgegevens worden niet verwerkt of meegedeeld tenzij dit strikt noodzakelijk is om het Instituut in staat te stellen zijn taak te vervullen. In dergelijke gevallen geldt Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2000 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de communautaire instellingen en organen en betreffende het vrije verkeer van die gegevens.

4. Voor de verwerking van gegevens door het Instituut geldt Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2000 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de Gemeenschap.

Motivering

De voorgestelde wijziging zorgt voor meer helderheid en is in overeenstemming met bestaande verordeningen tot oprichting van agentschappen.

Amendement 36

Artikel 8, lid 1

1. Voor de uitvoering van zijn taken werkt het Instituut samen met organisaties in de lidstaten, zoals organisaties voor gelijke kansen, onderzoekscentra, niet-gouvernementele organisaties en sociale partners, alsmede betrokken organisaties op Europees of internationaal niveau en derde landen.

1. Voor de uitvoering van zijn taken werkt het Instituut samen met organisaties in de lidstaten, zoals organisaties en deskundigen voor gelijke kansen, onderzoekscentra, universiteiten, niet-gouvernementele organisaties en sociale partners, alsmede betrokken organisaties op Europees of internationaal niveau en derde landen.

Motivering

Gezien de grote verscheidenheid van aspecten van genderdiscriminatie kan de medewerking van individuele deskundigen uit verschillende specifieke vakgebieden een efficiënte bijdrage vormen tot de werkzaamheden van het Instituut.

Amendement 37

Artikel 10, lid 1

1. De raad van bestuur bestaat uit zes door de Raad benoemde vertegenwoordigers, zes door de Commissie benoemde vertegenwoordigers alsmede drie door de Commissie benoemde vertegenwoordigers zonder stemrecht, die ieder één van de volgende groepen vertegenwoordigen:

a) een geschikte niet-gouvernementele organisatie op communautair niveau die een legitiem belang heeft in het helpen bestrijden van discriminatie op grond van geslacht en de bevordering van gendergelijkheid;

b) werkgeversorganisaties op communautair niveau; en

c) werknemersorganisaties op communautair niveau.

1. De raad van beheer bestaat uit negen door de Raad benoemde leden, die in overleg met het Europees Parlement geselecteerd zijn van een door de Commissie opgestelde lijst waarop een aanmerkelijk hoger aantal kandidaten voorkomt dan het aantal te benoemen leden, plus een vertegenwoordiger van de Commissie. De door de Commissie opgestelde lijst wordt, met relevante documentatie, toegezonden aan het Europees Parlement. Zo spoedig mogelijk, maar binnen drie maanden na toezending, kan het Europees Parlement de kandidaten uitnodigen voor een hoorzitting en zijn opvattingen ter overweging aan de Raad doen toekomen, die vervolgens zal overgaan tot de benoemingen.

Motivering

De samenstelling van de raad van beheer is al lang een controversiële zaak. Waar de Commissie regelmatig een raad van beheer voorstelt bestaande uit zes door haar benoemde vertegenwoordigers en zes door de Raad benoemde vertegenwoordigers, dringt de Raad normaliter aan op benoeming door iedere lidstaat van een vertegenwoordiger.

Deze gewoonte die aanzienlijke kosten met zich meebrengt, is met name inadequaat als het gaat om kleine agentschappen met een klein budget en weinig personeel. Het Instituut voor gendergelijkheid zal beginnen met 13 personeelsleden.

Voor de in dit amendement geboden oplossing is gekozen bij de oprichting van de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid[2]. Deze oplossing waarborgt een eerlijke en efficiënte rolverdeling tussen Commissie, Parlement en Raad en kan er wellicht toe bijdragen dat de huidige impasse wordt doorbroken. Zij is aanbevolen door het Parlement in zijn resolutie over het operationele kader voor toekomstige Europese agentschappen van 13 januari 2004[3].

Amendement 38

Artikel 10, lid 2, alinea 1

2. De benoeming van de leden van de raad van bestuur geschiedt zodanig dat de hoogste graad van bekwaamheid en een uitgebreide deskundigheid op het gebied van gendergelijkheid verzekerd zijn.

2. De benoeming van de leden van de raad van bestuur geschiedt zodanig dat de hoogste graad van bekwaamheid en een uitgebreide en transdisciplinaire deskundigheid op het gebied van gendergelijkheid verzekerd zijn.

Amendement 39

Artikel 10, lid 2, alinea 2

De Commissie en de Raad streven naar een evenwichtige deelname van mannen en vrouwen in de raad van bestuur.

De Commissie, het Europees Parlement en de Raad streven naar een evenwichtige deelname van vrouwen en mannen in de raad van bestuur. Zij zorgen ervoor dat geen der seksen minder dan 40% van de zetels in de raad van bestuur bezet.

Amendement 40

Artikel 10, lid 2, alinea 5

De namen van de leden van de raad van bestuur worden door de Raad in het Publicatieblad van de Europese Unie en op de website van het Instituut bekendgemaakt.

De namen van de leden van de raad van bestuur worden door de Raad in het Publicatieblad van de Europese Unie, op de website van het Instituut en op alle relevante websites bekendgemaakt.

Amendement 41

Artikel 10, lid 3

3. De raad van bestuur kiest uit zijn midden een voorzitter en een vice-voorzitter voor een periode van één jaar, die kan worden verlengd.

3. De raad van bestuur kiest uit zijn midden een voorzitter en een vice-voorzitter voor een periode van tweeëneenhalf jaar die kan worden verlengd.

Motivering

Tweeëneenhalf jaar is een passender periode, omdat die de voorzitter en de ondervoorzitter meer ruimte biedt voor het lanceren en ontwikkelen van activiteiten.

Amendement 42

Artikel 10, lid 5, letter b)

b) keurt hij het in artikel 3, punt e), bedoelde jaarverslag goed, waarin met name de behaalde resultaten worden afgezet tegen de doelstellingen van het jaarlijkse werkprogramma; dit verslag wordt uiterlijk op 15 juni ingediend bij het Europees Parlement, de Raad, de Commissie, de Rekenkamer, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's;

b) keurt hij het in artikel 3, punt e), bedoelde jaarverslag goed, waarin met name de behaalde resultaten worden afgezet tegen de doelstellingen van het jaarlijkse werkprogramma; dit verslag wordt uiterlijk op 15 juni ingediend bij het Europees Parlement, de Raad, de Commissie, de Rekenkamer, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's en wordt op de website van het Instituut gepubliceerd;

Motivering

De centrale rol van het Instituut rechtvaardigt een maximale mate van transparantie wat betreft de publicatie van het jaarverslag.

Amendement 43

Artikel 10, lid 7

7. De besluiten van de raad van bestuur worden genomen met een absolute meerderheid van de uitgebrachte stemmen. De voorzitter heeft de beslissende stem.

7. De besluiten van de raad van bestuur worden genomen met een absolute meerderheid van de uitgebrachte stemmen. De voorzitter heeft geen beslissende stem.

Motivering

Bij de besluitvorming in de raad van bestuur moet de voorzitter op voet van gelijkheid staan met de andere leden van de raad.

Amendement 44

Artikel 10, lid 9

9. De voorzitter roept de raad van bestuur ten minste tweemaal per jaar in vergadering bijeen. De voorzitter roept op eigen initiatief of op verzoek van een derde van de leden van de raad van bestuur extra vergaderingen bijeen.

(Niet van toepassing op de Nederlandse versie.)

Amendement 45

Artikel 10, lid 11

11. De directeurs van de Europese Stichting tot verbetering van de levens- en arbeidsomstandigheden, het Europees Agentschap voor de veiligheid en de gezondheid op het werk, het Europees Centrum voor de ontwikkeling van de beroepsopleiding en een eventueel op te zetten Bureau voor de grondrechten kunnen worden uitgenodigd de vergaderingen van de raad van bestuur als waarnemer bij te wonen.

11. De directeurs van de Europese Stichting tot verbetering van de levens- en arbeidsomstandigheden, het Europees Agentschap voor de veiligheid en de gezondheid op het werk, het Europees Centrum voor de ontwikkeling van de beroepsopleiding en een eventueel op te zetten Bureau voor de grondrechten kunnen worden uitgenodigd de vergaderingen van de raad van bestuur als waarnemer bij te wonen teneinde hun respectievelijke werkprogramma's met betrekking tot gendermainstreaming te kunnen coördineren.

Motivering

In overeenstemming met de amendementen op artikel 2 dient een dergelijke participatie in het werk van de raad van bestuur ertoe de coördinatie van de werkzaamheden van de betreffende communautaire organen te verbeteren.

Amendement 46

Artikel 11, lid 1

1. Het Instituut staat onder leiding van een directeur die op voordracht van de Commissie door de raad van bestuur wordt aangesteld. Vóór de benoeming kan de door de raad van bestuur gekozen kandidaat worden verzocht een verklaring tegenover de bevoegde commissie(s) van het Europees Parlement af te leggen en de vragen van de commissieleden te beantwoorden.

1. Het Instituut staat onder leiding van een directeur die door de raad van bestuur wordt aangesteld op basis van een lijst van kandidaten die de Commissie opstelt na een open sollicitatieprocedure waarvoor in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen en op andere plaatsen een oproep tot het tonen van belangstelling is verschenen. Alvorens te worden benoemd, worden de kandidaten onverwijld verzocht voor de bevoegde commissie(s) van het Europees Parlement een verklaring af te leggen en de vragen van de commissieleden te beantwoorden. Bij de benoemingsprocedure houdt de raad van bestuur terdege rekening met het advies van het Europees Parlement.

Motivering

De cruciale rol van de directeur bij het vervullen van de taken van het Instituut vereist een open selectieprocedure, teneinde ervoor te zorgen dat de functie door een zo bekwaam mogelijke persoonlijkheid wordt bekleed.

Amendement 47

Artikel 11, lid 2, inleidende formule

2. De directeur wordt voor vijf jaar benoemd. Op basis van een voorstel van de Commissie en na evaluatie kan deze benoeming eenmalig met ten hoogste vijf jaar worden verlengd. In de evaluatie zal de Commissie met name de volgende punten beoordelen:

2. De directeur wordt voor vijf jaar benoemd. Na evaluatie kan deze benoeming eenmalig met ten hoogste vijf jaar worden verlengd. In de evaluatie zullen de Commissie, het Europees Parlement en raad van bestuur met name de volgende punten beoordelen:

Motivering

De participatie van de Commissie in het evaluatieproces is niet bevorderlijk als het erom gaat de volstrekte onafhankelijkheid te garanderen en de eigen verantwoordelijkheid van de raad van bestuur verder te stimuleren.

Amendement 48

Artikel 11, lid 4

4. De directeur legt aan de raad van bestuur verantwoording af voor het beheer van zijn/haar activiteiten en woont diens vergaderingen zonder stemrecht bij.

4. De directeur legt aan de raad van bestuur verantwoording af voor het beheer van zijn/haar activiteiten en woont diens vergaderingen zonder stemrecht bij. Hij/zij kan bovendien door het Europees Parlement of de Raad te allen tijde worden opgeroepen voor een hoorzitting over kwesties die betrekking hebben op de taken van het Instituut.

Amendement 49

Artikel 12, lid 1

1. Het adviesforum bestaat uit medewerkers van bevoegde instanties die gespecialiseerd zijn in gendergelijkheidszaken, waarbij elke lidstaat één vertegenwoordiger aanwijst, alsmede drie leden zonder stemrecht, die door de Commissie worden benoemd en de belanghebbenden op Europees niveau vertegenwoordigen, zoals niet-gouvernementele organisaties die een legitiem belang hebben in het helpen bestrijden van discriminatie op grond van geslacht en de bevordering van gendergelijkheid, en vertegenwoordigers van werknemers- en werkgeversorganisaties op communautair niveau. De vertegenwoordigers kunnen zich laten vervangen door gelijktijdig benoemde plaatsvervangers.

1. Het adviesforum bestaat uit medewerkers van bevoegde instanties die gespecialiseerd zijn in gendergelijkheidszaken, waarbij elke lidstaat twee vertegenwoordigers aanwijst, waarvan er één de niet-gouvernementele organisaties vertegenwoordigt die een legitiem belang hebben in het helpen bestrijden van discriminatie op grond van geslacht en de bevordering van gendergelijkheid.

Motivering

NGO's moeten actief aan het adviesforum kunnen deelnemen.

Amendement 50

Artikel 12, lid 4

4. Het adviesforum vormt een instantie voor uitwisseling van informatie over gendergelijkheidskwesties en voor een bundeling van kennis. Het zorgt voor nauwe samenwerking tussen het Instituut en de bevoegde organen in de lidstaten.

4. Het adviesforum ondersteunt de directeur bij de opstelling van het jaarlijkse werkprogramma en het werkprogramma op middellange termijn van het Instituut;

 

Het adviesforum vormt een samenwerkingsmechanisme voor de coöperatie tussen de nationale overheden bij de tenuitvoerlegging van gendermainstreamingacties in het nationaal beleid en voor het houden van toezicht op de werkzaamheden van het Instituut.

Motivering

Met de creatie van het Netwerk dient de rol van het adviesforum te worden geherdefinieerd om te beantwoorden aan de nieuwe taken van het Instituut en om de follow-up en de coördinatie van de tenuitvoerlegging te waarborgen.

Amendement 51

Artikel 12, lid 8

8. De directeur kan deskundigen of vertegenwoordigers van relevante economische sectoren, werkgevers, vakbonden, beroeps- of wetenschappelijke organisaties, dan wel niet-gouvernementele organisaties met een bewezen ervaring in disciplines die verband houden met de werkzaamheden van het Instituut, uitnodigen om aan specifieke taken mee te werken en deel te nemen aan de relevante activiteiten van het adviesforum.

8. De directeur kan op eigen initiatief of op aanbeveling van de leden van het adviesforum deskundigen of vertegenwoordigers van relevante economische sectoren, werkgevers, vakbonden, beroeps- of wetenschappelijke organisaties, dan wel niet-gouvernementele organisaties met een bewezen ervaring in disciplines die verband houden met de werkzaamheden van het Instituut, uitnodigen om aan specifieke taken mee te werken en deel te nemen aan de relevante activiteiten van het adviesforum.

Motivering

De leden van het adviesforum dienen deskundigen te zijn; zij kunnen beter dan wie ook voorstellen doen met betrekking tot de participatie van andere deskundigen.

Amendement 52

Artikel 19, lid 1

1. Het Instituut staat open voor deelname van landen die met de Europese Gemeenschap overeenkomsten hebben gesloten uit hoofde waarvan zij de communautaire wetgeving op het onder deze verordening vallende gebied hebben overgenomen en toepassen.

1. Het Instituut staat open voor deelname van landen die met de Europese Gemeenschap overeenkomsten hebben gesloten uit hoofde waarvan zij de communautaire wetgeving op het onder deze verordening vallende gebied hebben overgenomen en toepassen, bijvoorbeeld wat betreft geweld tegen vrouwen, genitale verminking van vrouwen, mensenhandel, conflictoplossing en de deelname van vrouwen aan maatschappelijke, economische en politieke besluitvormingsprocessen.

Motivering

De samenwerking met derde landen, met name buiten Europa, mag niet voorbijgaan aan de meest flagrante en gewelddadige vormen van discriminatie zoals de genitale verminking van vrouwen en mensenhandel en moet daarnaast betrekking hebben op andere vraagstukken inzake de volledige deelname van vrouwen aan het openbare leven.

Amendement 53

Artikel 20, lid 1

1. Aan het einde van het derde jaar na de inwerkingtreding van deze verordening geeft het Instituut opdracht tot een onafhankelijke externe evaluatie van zijn functioneren op basis van de door de raad van bestuur in overleg met de Commissie vastgestelde richtsnoeren. Bij de evaluatie wordt bezien in hoeverre het Instituut heeft bijgedragen tot de bevordering van gendergelijkheid en wordt een analyse gemaakt van de effecten van de bereikte synergie. Hierbij wordt met name gekeken of het nodig is de taken van het Instituut aan te passen of uit te breiden, en wat de financiële gevolgen van een dergelijke taakuitbreiding zouden zijn. Bij de evaluatie wordt rekening gehouden met de opvattingen van de belanghebbenden op zowel communautair als nationaal niveau.

1. Aan het einde van het derde jaar na de inwerkingtreding van deze verordening geeft het Instituut opdracht tot een onafhankelijke externe evaluatie van zijn functioneren op basis van de door de raad van bestuur in overleg met de Commissie vastgestelde richtsnoeren. Bij de evaluatie wordt bezien in hoeverre het Instituut heeft bijgedragen tot de bevordering van gendergelijkheid en wordt een analyse gemaakt van de effecten van de bereikte synergie. Hierbij wordt met name gekeken of het nodig is de taken van het Instituut aan te passen of uit te breiden, en wat de financiële gevolgen van een dergelijke aanpassing of taakuitbreiding zouden zijn. Bij de evaluatie wordt rekening gehouden met de opvattingen van de belanghebbenden op zowel communautair als nationaal niveau.

Motivering

De evaluatie dient tevens een beoordeling te omvatten van de financiële gevolgen van een eventuele wijziging van de taken, en niet slechts van een uitbreiding van die taken.

Amendement 54

Artikel 21

De raad van bestuur bestudeert de conclusies van de in het vorige artikel genoemde evaluatie en doet de Commissie waar nodig aanbevelingen voor veranderingen in het Instituut, zijn werkmethoden en zijn opdracht. De Commissie zendt het evaluatieverslag en de aanbevelingen toe aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's en maakt ze openbaar. Na bestudering van het evaluatieverslag en de aanbevelingen kan de Commissie voorstellen voor wijzigingen van deze verordening voorleggen indien zij die nodig acht.

De Commissie zendt het evaluatieverslag toe aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's en maakt ze openbaar. Na bestudering van het evaluatieverslag dient de Commissie eventueel een voorstel in voor de herziening van deze verordening. Indien de Commissie het voortbestaan van het Instituut in verband met de vastgestelde doeleinden niet langer gerechtvaardigd acht, kan zij voorstellen de verordening in te trekken. Het Europees Parlement en de Raad onderzoeken op grond van dit voorstel of de verordening herzien dan wel ingetrokken dient te worden.

Amendement 55

Artikel 23

Het Instituut vangt binnen twaalf maanden na de inwerkingtreding van deze verordening zijn werkzaamheden aan.

Het Instituut vangt zo spoedig mogelijk en in ieder geval binnen twaalf maanden na de inwerkingtreding van deze verordening zijn werkzaamheden aan.

Motivering

De aanloopfase is van cruciaal belang voor het welslagen van het Instituut en deze fase mag dan ook niet verlengd worden door de aanwijzing van de plaats van vestiging.

  • [1]  PB C .../Nog niet in het PB gepubliceerd.
  • [2]  Artikel 25 van Verordening (EG) nr. 178/2002, PB L 31 van 1.2.2002, blz. 1.
  • [3]  P5_TA(2004)0015, par. 17e).

TOELICHTING

1. Historische achtergrond

Het idee tot de oprichting van een Genderinstituut werd voor het eerst in 1995 naar voren gebracht. Later presenteerde de Zweedse minister voor Gendergelijkheid tijdens een seminar in Stockholm in 1999 een ontwerpvoorstel.

In de door de Europese Raad van Nice in december 2000 goedgekeurde Agenda voor het sociaal beleid werd de noodzaak erkend de bewustwording te versterken, middelen te bundelen en ervaringen uit te wisselen om de gelijkheid van mannen en vrouwen te bevorderen.

De Europese Commissie begon daarna met een in januari 2002 gepubliceerde haalbaarheidsstudie waarin de behoefte aan een Genderinstituut en mogelijke taken daarvan worden onderzocht.

Om een verdere impuls te geven aan het debat over de oprichting van een Genderinstituut gaf het Europees Parlement de aanzet tot een studie over de rechtvaardiging, de doelstellingen en de organisatie van een Genderinstituut op EU-niveau. De studie werd in juni 2004 gepubliceerd.

Beide studies benadrukken het nut van een dergelijk instituut en geven een positief advies over de oprichting ervan.

Commissielid Spidla kondigde tijdens een gedachtewisseling met het FEMM-bureau en de coördinatoren op 16 januari 2005 aan dat een voorstel van de Commissie tot oprichting van het Genderinstituut op komst was. Op 8 maart 2005, de Wereldvrouwendag, publiceerde de Europese Commissie haar voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot oprichting van een Europees Genderinstituut.

De Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid organiseerde op 13 september 2005 een openbare hoorzitting om adviezen van deskundigen in te winnen over de organisatorische aspecten, de taakstellingen en de coördinerende functie van het instituut en de rol van de maatschappelijke organisaties daarbij.

De rapporteurs verwelkomen het voorstel van de Commissie, met name de inspanningen voor de oprichting van een onafhankelijk orgaan dat zich specifiek op de genderproblematiek richt. De rapporteurs staan volledig achter het idee een orgaan te scheppen dat zich uitsluitend met gendergelijkheid bezighoudt, aangezien zo kan worden gewaarborgd dat de overkoepelende doelstelling van gendergelijkheid, zoals bepaald in het Verdrag, niet ondergeschikt wordt gemaakt aan ander antidiscriminatiebeleid op EU-niveau.

2. Hoofdlijnen van het voorstel

A. Werkingssfeer van het Instituut:

De rapporteurs zijn van mening dat de werkingssfeer van het Instituut een sterkere proactieve benadering dient te onderstrepen, teneinde een doeltreffende toegevoegde waarde te scheppen.

In de beide haalbaarheidsstudies van de Commissie en het Parlement is gewezen op de noodzaak een centre of excellence in het leven te roepen, dat zowel op Europees als op nationaal niveau door alle bij het gendergelijkheidsbeleid betrokken actoren als centrale instantie wordt erkend.

B. Taken van het Instituut:

De voorgestelde beschrijving van de taken van het Instituut door de Commissie weerspiegelt maar ten dele de specifieke behoeften die op EU-niveau aan kennis inzake gendergelijkheid bestaan.

De rapporteurs benadrukken dat het belangrijk is dat het Instituut zich richt op het uitvoeren van analysen en leveren van kennis.

Hoewel de kennis op het gebied van genderdiscriminatie her en der is verspreid, is reeds een zekere hoeveelheid aan gegevens en statistieken afkomstig van bevoegde organen op EU- en nationaal niveau beschikbaar voor alle instellingen. Het grootste probleem is echter de relevantie van deze gegevens voor de beleidsvorming en –uitvoering.

Het probleem van de vergelijkbaarheid van gegevens dient door een specifieke samenwerking met relevante statistische instanties te worden aangepakt, maar de taak van het vergaren van gegevens, waarmee dan ook meer financiële middelen gemoeid zijn dan de Commissie in haar voorstel heeft voorzien, moet binnen de verantwoordelijkheid van de bevoegde organen vallen, teneinde een optimaal gebruik van de beschikbare middelen te garanderen.

C. Werkmethode

Hoewel het voorstel van de Commissie benadrukt dat het werk van het Instituut gebaseerd moet zijn op het principe van kennisuitwisseling, maakt de voorgestelde structuur voor deze uitwisseling een te statische indruk, waardoor een doeltreffende toegevoegde waarde van de output van het Instituut niet gewaarborgd lijkt.

In dit licht stellen de rapporteurs voor een Netwerk voor Gendergelijkheid te creëren dat alle relevante actoren de mogelijkheid biedt hun kennis systematisch uit te wisselen en zich daarbij op de optimale werkwijzen en de meest innovatieve benaderingen inzake gendermainstreaming te richten.

Het Netwerk moet zowel een instrument voor het bundelen van informatie zijn als ook een instrument voor een constante uitwisseling ten behoeve van de deskundigen van het Instituut, de nationale deskundigen en besluitvormers alsmede de non-gouvernementele organisaties en de onderzoekscentra.

D. Onafhankelijkheid van het Instituut

De rapporteurs wensen voorts de onafhankelijkheid van het Instituut te benadrukken. Tot zijn taken behoort veel meer dan het verlenen van technische bijstand aan de Commissie, en het is van groot belang de onafhankelijkheid van het Instituut te onderstrepen. Verrassend genoeg verschillen de twee voorstellen van de Commissie met betrekking tot het Genderinstituut enerzijds en het Bureau voor de grondrechten anderzijds sterk van elkaar op het vlak van de onafhankelijkheid van dergelijke organen.

E. De structuur van het Instituut

De structuur van het Instituut is afgestemd op zijn doelstellingen, taken en onafhankelijkheid.

In dit verband wensen de rapporteurs een evenwichtige samenstelling van de raad van bestuur voorstellen waaraan een gelijke, en derhalve neutrale, rol voor de Raad, het Parlement en de Commissie ten grondslag ligt.

Daarnaast dient de participatie van de burgermaatschappij in de raad van bestuur doeltreffender te worden door stemrecht te verlenen aan de drie vertegenwoordigers van NGO's, werkgevers- en werknemersorganisaties.

Bovendien werd op de meest recente bijeenkomst van de Begrotingscommissie en de directeurs van de gedecentraliseerde agentschappen duidelijk dat in vele agentschappen sprake is van een ernstige genderkloof.

De rapporteurs wensen derhalve een quotum van minimaal 2/3 in te stellen wat betreft de participatie van vrouwen in de raad van bestuur, om op die manier een signaal te geven ter ondersteuning van de deelname van vrouwen aan besluitvormingsprocessen.

De rol van de directeur is van cruciaal belang voor de goede werking van het Instituut, en er moet duidelijk worden gesteld dat de selectie van de directeur volgens een transparante en open procedure dient te verlopen om te garanderen dat voor deze functie een persoonlijkheid met het beste profiel daarvoor wordt gevonden. De directeur moet bovendien uitsluitend aan de raad van bestuur rekenschap afleggen, en inmenging van de kant van de Commissie moet worden uitgesloten aangezien zulks afbreuk zou kunnen doen aan de onafhankelijkheid van het Instituut.

De rol van het adviesforum moet worden afgestemd op de creatie van het Netwerk voor Gendergelijkheid.

De rapporteurs wensen een nauwer verband tussen beleidsvorming en beleidsuitvoering wat betreft gendermainstreaming en gendergelijkheid.

De rol van het adviesforum bestaat erin een bijdrage te leveren aan de strategische planning van het Instituut, waarbij het de directeur van deskundig advies dient en de gendermainstreamingactiviteiten op nationaal niveau coördineert, teneinde een constante koppeling tussen kennis, beleid en uitvoering te waarborgen.

3. Conclusies

De door de rapporteurs voorgestelde amendementen zijn erop gericht de doeltreffendheid en de relevantie van de rol van het Instituut binnen het kader van het EU-beleid te vergroten.

Het ziet er echter naar uit dat het zeer moeilijk zal worden de doelstellingen van het Instituut te bereiken indien geen gepaste financiële bijdrage wordt geleverd. Ook al is het financieel memorandum van de Commissie slechts indicatief, moge duidelijk zijn dat wij onder deze omstandigheden een "papieren tijger" riskeren te scheppen die gevoelige schade zou kunnen berokkenen aan de geloofwaardigheid van het engagement van de EU op het gebied van gendergelijkheid.

ADVIES VAN DE COMMISSIE JURIDISCHE ZAKEN

Mevrouw Anna Záborská

Voorzitter

Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid

BRUSSEL

Betreft:            Advies over de juridische grondslag voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot oprichting van een Europees instituut voor de gelijkheid van man en vrouw (COM(2005)0081 – C6‑0083/2005 – 2005/0017(COD))[1]

Mevrouw de voorzitter,

Met uw brief van 31 januari ll. hebt u met beroep op artikel 35, lid 2 onze commissie gevraagd om na te gaan of de juridische grondslag voor het betreffend voorstel van de Europese Commissie rechtsgeldig en juist is.

Onze commissie heeft de aangelegenheid op 23 februari2006. besproken.

Het voorstel berust op een dubbele rechtsgrondslag: artikel 13, lid 2 en artikel 141, lid 3 van het EG-verdrag. De Commissie rechten van de vrouw en gelijkheid van man en vrouw heeft op 24 januari 2006 met haar verslag een amendement goedgekeurd dat artikel 3, lid 2 van het EG-verdrag als rechtsgrondslag aan de oorspronkelijke dubbele grondslag van het voorstel toevoegt.

Het is vaste rechtspraak van het Europees Hof van justitie dat de keuze van een rechtsgrondslag geen subjektief besluit is maar van objectieve gegevens moet uitgaan die voor juridische kritiek vatbaar zijn[2]. Die gegevens zijn o.a. - en meer in het bijzonder - de doelstelling en inhoud van de rechtshandeling[3].

Gezien de doelstelling en inhoud van het voorstel om een instituut voor de gelijkheid van man en vrouw op te richten, dat de instellingen van de Gemeenschap en de lidstaten technische bijstand geeft in de strijd tegen discriminatie op grond van geslacht en om de gelijkheid van man en vrouw in alle beleidsonderdelen te verdedigen die tot de bevoegdheid van de Gemeenschap behoren, moet er een dubbele rechtsgrondslag gebruikt worden, namelijk artikel 141, lid 3 en artikel 13, lid 2 samen.

Artikel 141, lid 3 is de specifieke rechtsgrondslag voor maatregelen om het princiep van gelijke kansen en gelijke behandeling van man en vrouw in werkgelegenheid en beroepsleven toe te passen, terwijl artikel 13, lid 2 stimulerende maatregelen van de Gemeenschap mogelijk maakt - afgezien van harmonisering van de wetgeving en regelgeving van de lidstaten - om de strijd tegen discriminatie op grond van geslacht als doelstelling ook op andere terreinen als de werkgelegenheid te verdedigen en te helpen ondersteunen.

Daar staat tegenover dat de horizontaal geïntegreerde doelstelling van artikel 3, lid 2 geen juridische grondslag vormt. Het gaat om een artikel dat de Gemeenschap verplicht om naar het opheffen van ongelijkheden te streven en de gelijkheid van man en vrouw in al haar werkzaamheden actief te bevorderen, en er zich dus van te vergewissen dat de gelijkheidsdimensie tussen man en vrouw in alle onderdelen van haar beleid aanwezig is. Het legt de Gemeenschap de verplichting op om ongelijkheden weg te werken en de gelijkheid van man en vrouw in al haar beleidsvormen te stimuleren.

Artikel 3, lid 2 moet bijgevolg niet aan de dubbele rechtsgrondslag van de voorgestelde verordening toegevoegd worden.

De Commissie juridische zaken heeft daarom op 23 februari 2006 eenparig besloten dat de dubbele rechtsgrondslag van artikel 13, lid 2 en artikel 141, lid 3 van het EG-verdrag de aangewezen rechtsgrondslag voor het voorstel is[4].

Met alle hoogachting,

Giuseppe Gargani

  • [1]  PB nog niet gepubliceerd.
  • [2]  Zaak 45/86 Commissie vs. Raad, Jurisprudentie (1987) 1439, paragraaf 5.
  • [3]  Zaak C-300/89 Commissie vs. Raad, Jurisprudentie (1991) I-287, paragraaf 10.
  • [4]  Bij de stemming aanwezig: Giuseppe Gargani (voorzitter), Andrzej Jan Szejna (ondervoorzitter), Diana Wallis (rapporteur), Maria Berger, Janelly Fourtou (voor Viktória Mohácsi), Jean-Paul Gauzès (voor Kurt Lechner), Adeline Hazan (voor Katalin Lévai), Piia-Noora Kauppi, Aloyzas Sakalas, Nicola Zingaretti en Jaroslav Zverina.

ADVIES van de Begrotingscommissie (29.11.2005)

aan de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid

inzake het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot oprichting van een Europees Genderinstituut
(COM(2005)0081 – C6‑0083/2005 – 2005/0017(COD))

Rapporteur voor advies: Jutta D. Haug

BEKNOPTE MOTIVERING

Het voorstel van de Commissie

Algemene opmerkingen

Nadat een haalbaarheidsstudie tot een positieve conclusie was gekomen, heeft de Raad werkgelegenheid, sociale zaken, volksgezondheid en consumentenzaken van 1 en 2 juni 2005 zijn steun verleend aan het principiële voornemen om een Europees Genderinstituut in het leven te roepen. De Raad onderstreepte hierbij wel dat het om een structuur moet gaan die een toegevoegde waarde oplevert zonder de huidige activiteiten te dupliceren. Ook werd erop gewezen dat het plan vanuit budgettair oogpunt neutraal moet zijn.

Op basis van een ex-ante-evaluatie en tegen de achtergrond van bovengenoemde discussies heeft de Commissie nu een voorstel voorgelegd voor een verordening tot oprichting van een Genderinstituut als nieuw agentschap.

Financiële gevolgen

Vanaf 2007 zal er een nieuw begrotingshoofdstuk met twee begrotingslijnen worden ingevoerd:

-          04 05 04 01: Europees Genderinstituut - subsidie voor titels 1 en 2

-          04 05 04 02: Europees Genderinstituut - subsidie voor titel 3.

De looptijd van de actie/financiële gevolgen gaat van 1 januari 2007 tot 31 december 2013. Aangezien de toewijzing van kredieten vanaf 2007 afhankelijk is van de nieuwe financiële vooruitzichten 2007-2013, worden de jaarlijkse bedragen die voor deze periode zijn vastgesteld (zie onderstaande tabel) als zuiver indicatief beschouwd:

                                                                                        miljoen EUR (tot 3 decimalen)

 

2007

2008

2009

2010

2011

2012

2013

Totaal

Subsidie voor titels 1 en 2

VK/BK

2,31

2,925

3,575

3,875

4,159

4,57

4,67

26,084

Subsidie voor titel 3

VK/BK

2,19

3,5

3,625

3,625

3,741

3,63

3,83

24,141

Totaal referentie-bedrag

4,5

6,425

7,2

7,5

7,9

8,2

8,5

50,225

Administra-tieve uitgaven

0,362

0,265

0,268

0,33

0,44

0,348

0,358

2,275

Totaal indicatieve financiële kosten

VK/BK

4,862

6,69

7,468

7,83

8,248

8,548

8,858

52,5

De personeelsbehoefte (ambtenaren, tijdelijk en extern personeel) van het instituut wordt als volgt becijferd:

 

2007

2008

2009

2010

2011

2012

2013

Totaal aantal personeelsleden

15

20

23

25

27

30

30

Opmerkingen

Naast de 23 agentschappen die reeds in de ontwerpbegroting 2006 worden vermeld, wordt met dit voorstel voor de oprichting van een Europees Genderinstituut nog eens een gedecentraliseerd agentschap in het leven geroepen.

Alhoewel uw rapporteur voor advies erkent dat gedecentraliseerde agentschappen een adequaat antwoord vormen op operationele behoeften en bijdragen tot een beter beheer van de activiteiten van de Europese Unie, vormen hun almaar groeiende aantal en hun financiële behoeften een constant bron van zorg.

De tijdelijke commissie beleidsuitdagingen en begrotingsmiddelen heeft de totale kosten van de bestaande agentschappen voor de komende periode van zeven jaar op 2,3 miljard euro geraamd. Elk nieuwe agentschap zal dit bedrag verder doen oplopen. Indien een akkoord over het toekomstige financiële kader budgettaire verlagingen inhoudt ten opzichte van het Commissievoorstel, zullen de gedecentraliseerde agentschappen hieraan moeten bijdragen, zoals uw rapporteur voor advies reeds herhaaldelijk heeft opgemerkt. De oprichting van een Europees Genderinstituut - of een ander agentschap - op dit moment, nu er nog geen akkoord over de nieuwe financiële vooruitzichten is, vindt dan ook plaats tegen de achtergrond van aanzienlijke budgettaire onzekerheid.

Volgens het Commissievoorstel zal het nieuwe Genderinstituut een bedrag van 52 mln euro nodig hebben voor de periode 2007-2013, een bedrag dat momenteel niet kan worden gegarandeerd (amendementen 1 en 2). Anders dan in andere gevallen gaat de oprichting van het Genderinstituut niet ten koste van andere programma's op hetzelfde beleidsterrein, aangezien het volledig zal worden gefinancierd via het vijfde hoofdstuk van het PROGRESS-programma.

Niettemin zou uw rapporteur voor advies willen herhalen dat zij pleit voor vaststelling van een bindend plafond voor agentschappen dat alleen op besluit van de begrotingsautoriteit kan worden verhoogd.

AMENDEMENTEN

De Begrotingscommissie verzoekt de ten principale bevoegde Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid onderstaande amendementen in haar verslag op te nemen:

Ontwerpwetgevingsresolutie

Amendement 1

Paragraaf 1 bis (nieuw)

1 bis.  wijst er met name op dat de kredieten die in het wetgevingsvoorstel worden genoemd, slechts als richtsnoer dienen, zolang er nog geen akkoord is bereikt over de financiële vooruitzichten voor 2007 en de daaropvolgende jaren;

Amendement 2

Paragraaf 1 ter (nieuw)

1 ter.   dringt er bij de Commissie op aan dat zij, zodra de nieuwe financiële vooruitzichten zijn vastgesteld, de bedragen bevestigt die in het voorstel voor een verordening worden genoemd, of - in voorkomend geval - de aangepaste bedragen ter goedkeuring aan het Europees Parlement en de Raad voorlegt, om te waarborgen dat zij verenigbaar zijn met de plafonds;

Voorstel voor een verordening

Door de Commissie voorgestelde tekst[1]Amendementen van het Parlement

Amendement 3

Artikel 20, lid 1

1. Aan het einde van het derde jaar na de inwerkingtreding van deze verordening geeft het Instituut opdracht tot een onafhankelijke externe evaluatie van zijn functioneren op basis van de door de raad van bestuur in overleg met de Commissie vastgestelde richtsnoeren. Bij de evaluatie wordt bezien in hoeverre het Instituut heeft bijgedragen tot de bevordering van gendergelijkheid en wordt een analyse gemaakt van de effecten van de bereikte synergie. Hierbij wordt met name gekeken of het nodig is de taken van het Instituut aan te passen of uit te breiden, en wat de financiële gevolgen van een dergelijke taakuitbreiding zouden zijn. Bij de evaluatie wordt rekening gehouden met de opvattingen van de belanghebbenden op zowel communautair als nationaal niveau.

1. Aan het einde van het derde jaar na de inwerkingtreding van deze verordening geeft het Instituut opdracht tot een onafhankelijke externe evaluatie van zijn functioneren op basis van de door de raad van bestuur in overleg met de Commissie vastgestelde richtsnoeren. Bij de evaluatie wordt bezien in hoeverre het Instituut heeft bijgedragen tot de bevordering van gendergelijkheid en wordt een analyse gemaakt van de effecten van de bereikte synergie. Hierbij wordt met name gekeken of het nodig is de taken van het Instituut aan te passen of uit te breiden, en wat de financiële gevolgen van een dergelijke aanpassing of taakuitbreiding zouden zijn. Bij de evaluatie wordt rekening gehouden met de opvattingen van de belanghebbenden op zowel communautair als nationaal niveau.

Motivering

De evaluatie dient tevens een beoordeling te omvatten van de financiële gevolgen van een eventuele wijziging van de taken, en niet slechts van een uitbreiding van die taken.

Amendement 4

Artikel 23

Het Instituut vangt binnen twaalf maanden na de inwerkingtreding van deze verordening zijn werkzaamheden aan.

 

Het Instituut vangt binnen twaalf maanden na de inwerkingtreding van deze verordening zijn werkzaamheden aan, maar niet voordat er een definitieve beslissing is genomen over zijn zetel.

Motivering

Het Instituut dient vanaf het allereerste begin te opereren vanuit zijn definitieve zetel, teneinde onnodige kosten voor bijvoorbeeld de verhuizing vanuit een tijdelijke zetel en daarmee verbonden uitgaven te voorkomen.

PROCEDURE

Titel

Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot oprichting van een Europees Genderinstituut

Document- en procedurenummers

COM(2005)0081 – C6-0083/2005 – 2005/0017(COD)

Commissie ten principale

FEMM

Advies uitgebracht door
  Datum bekendmaking

BUDG
12.4.2005

Nauwere samenwerking - datum bekendmaking

Nee

Rapporteur voor advies
  Datum benoeming

Jutta D. Haug
20.9.2004

Vervangen rapporteur voor advies

 

Behandeling in de commissie

29.11.2005

 

 

 

 

Datum goedkeuring

29.11.2005

Uitslag eindstemming

+:

–:

0:

18

 

1

Bij de eindstemming aanwezige leden

Simon Busuttil, Brigitte Douay, Salvador Garriga Polledo, Ingeborg Gräßle, Louis Grech, Catherine Guy-Quint, Jutta D. Haug, Wiesław Stefan Kuc, Zbigniew Krzysztof Kuźmiuk, Janusz Lewandowski, Vladimír Maňka, Gérard Onesta, Giovanni Pittella, Wojciech Roszkowski, Esko Seppänen, Helga Trüpel, Kyösti Tapio Virrankoski, Ralf Walter

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervanger(s)

Lidia Joanna Geringer de Oedenberg

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervanger(s) (art. 178, lid 2)

 

Opmerkingen (slechts in één taal beschikbaar)

...

  • [1]  PB C .../Nog niet in het PB gepubliceerd.

ADVIES van de Commissie constitutionele zaken (24.1.2006)

aan de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid

inzake het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot oprichting van een Europees Genderinstituut
(COM(2005)0081 – C6‑0083/2005 – 2005/0017(COD))

Rapporteur voor advies: Borut Pahor

AMENDEMENTEN

De Commissie constitutionele zaken verzoekt de ten principale bevoegde Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid onderstaande amendementen in haar verslag op te nemen:

Door de Commissie voorgestelde tekst[1]Amendementen van het Parlement

Amendement 1

Visum 1

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 13, lid 2, en artikel 141, lid 3,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 3, lid 2, artikel 13, lid 2, en artikel 141, lid 3,

Motivering

Het Verdrag van Amsterdam heeft onderstaand, nieuw tweede lid toegevoegd aan de lijst van optredens van de Gemeenschap die in artikel 3 van het Verdrag wordt opgesomd: "Bij elk in dit artikel bedoeld optreden streeft de Gemeenschap ernaar de ongelijkheid tussen mannen en vrouwen op te heffen en de gelijkheid van mannen en vrouwen te bevorderen." Deze nieuwe overkoepelende doelstelling van de Gemeenschap dient te worden aangehaald naast de artikelen die strikt genomen de rechtsgrondslag van het voorstel vormen, zodat de samenhang begrijpelijker wordt.

Amendement 2

Overweging 12

(12) Om dubbel werk te voorkomen moet het Instituut zo nauw mogelijk samenwerken met alle communautaire programma's en organen, met name met de Europese Stichting tot verbetering van de levens- en arbeidsomstandigheden , het Europees Agentschap voor de veiligheid en de gezondheid op het werk , het Europees Centrum voor de ontwikkeling van de beroepsopleiding en een eventueel op te zetten Bureau voor de grondrechten.

(12) Om dubbel werk te voorkomen moet het Instituut zo nauw mogelijk samenwerken met alle communautaire programma's en organen, met name met de Europese Stichting tot verbetering van de levens- en arbeidsomstandigheden , het Europees Agentschap voor de veiligheid en de gezondheid op het werk, het Europees Centrum voor de ontwikkeling van de beroepsopleiding en het op te zetten Bureau voor de grondrechten.

Amendement 3

Overweging 13

(13) Overeenkomstig artikel 3 van het Verdrag moet worden gestreefd naar een evenwichtige deelname van vrouwen en mannen in de raad van bestuur.

(13) Overeenkomstig artikel 3, lid 2 van het Verdrag moet worden gestreefd naar een evenwichtige deelname van vrouwen en mannen in de raad van bestuur.

Motivering

De verwijzing naar het EG-Verdrag dient even precies te zijn als de verwijzingen in de andere overwegingen.

Amendement 4

Artikel 3, lid 1, letter a)

a) verzamelt, registreert, analyseert en verspreidt het Instituut objectieve, betrouwbare en vergelijkbare informatie betreffende gendergelijkheid, met inbegrip van onderzoeksresultaten die door de lidstaten, de instellingen van de Gemeenschap, onderzoekscentra, nationale organisaties voor gelijke kansen, niet-gouvernementele organisaties, betrokken derde landen en internationale organisaties aan het Instituut worden meegedeeld;

a) verzamelt, registreert, analyseert en verspreidt het Instituut objectieve, betrouwbare en vergelijkbare informatie betreffende gendergelijkheid, met inbegrip van onderzoeksresultaten en beste methodes die door de lidstaten, de instellingen van de Gemeenschap, onderzoekscentra, nationale organisaties voor gelijke kansen, niet-gouvernementele organisaties, betrokken derde landen en internationale organisaties aan het Instituut worden meegedeeld;

Amendement 5

Artikel 4, lid 4

4. Het Instituut zorgt ervoor dat de verspreide informatie begrijpelijk is voor de eindgebruikers.

schrappen

Amendement 6

Artikel 7

Toegang tot documenten

Toegang tot documenten en bescherming van persoonsgegevens

1. Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad is van toepassing op de documenten die bij het Instituut berusten.

1. De Verordeningen (EG) nr. 1049/2001 en (EG) nr. 45/2001 zijn van toepassing op het Instituut.

2. De raad van bestuur stelt binnen zes maanden na de oprichting van het Instituut regelingen voor de uitvoering van Verordening (EG) nr. 1049/2001 vast.

2. De raad van beheer stelt binnen zes maanden na de oprichting van het Instituut regelingen voor de uitvoering van deze verordeningen vast.

3. Tegen de beslissingen van het Instituut uit hoofde van artikel 8 van Verordening (EG) nr. 1049/2001 kan beroep worden ingesteld, door middel van een klacht bij de Ombudsman of door middel van een beroep bij het Hof van Justitie, volgens de voorwaarden van respectievelijk artikel 195 en artikel 230 van het Verdrag.

 

4. Persoonsgegevens worden niet verwerkt of meegedeeld tenzij dit strikt noodzakelijk is om het Instituut in staat te stellen zijn taak te vervullen. In dergelijke gevallen geldt Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2000 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de communautaire instellingen en organen en betreffende het vrije verkeer van die gegevens.

 

Motivering

Dit amendement is bedoelt om de redactionele inhoud te stroomlijnen zonder de normatieve inhoud van de bepaling te wijzigen.

Amendement 7

Artikel 8, lid 1

Voor de uitvoering van zijn taken werkt het Instituut samen met organisaties in de lidstaten, zoals organisaties voor gelijke kansen, onderzoekscentra, niet-gouvernementele organisaties en sociale partners, alsmede betrokken organisaties op Europees of internationaal niveau en derde landen.

Voor de uitvoering van zijn taken werkt het Instituut samen met organisaties in de lidstaten, zoals organisaties voor gelijke kansen, onderzoekscentra, niet-gouvernementele organisaties, sociale partners en opleidingscentra,, alsmede betrokken organisaties op Europees of internationaal niveau en derde landen.

Amendement 8

Artikel 10, titel en lid 1

Raad van bestuur

Raad van beheer

1. De raad van bestuur bestaat uit zes door de Raad benoemde vertegenwoordigers, zes door de Commissie benoemde vertegenwoordigers alsmede drie door de Commissie benoemde vertegenwoordigers zonder stemrecht, die ieder één van de volgende groepen vertegenwoordigen:

a) een geschikte niet-gouvernementele organisatie op communautair niveau die een legitiem belang heeft in het helpen bestrijden van discriminatie op grond van geslacht en de bevordering van gendergelijkheid;

b) werkgeversorganisaties op communautair niveau; en

c) werknemersorganisaties op communautair niveau.

1. De raad van beheer bestaat uit negen door de Raad benoemde leden, die in overleg met het Europees Parlement geselecteerd zijn van een door de Commissie opgestelde lijst waarop een aanmerkelijk hoger aantal kandidaten voorkomt dan het aantal te benoemen leden, plus een vertegenwoordiger van de Commissie. De door de Commissie opgestelde lijst wordt, met relevante documentatie, toegezonden aan het Europees Parlement. Zo spoedig mogelijk, maar binnen drie maanden na toezending, kan het Europees Parlement de kandidaten uitnodigen voor een hoorzitting en zijn opvattingen ter overweging aan de Raad doen toekomen, die vervolgens zal overgaan tot de benoemingen.

Motivering

De samenstelling van de raad van beheer is al lang een controversiële zaak. Waar de Commissie regelmatig een raad van beheer voorstelt bestaande uit zes door haar benoemde vertegenwoordigers en zes door de Raad benoemde vertegenwoordigers, dringt de Raad normaliter aan op benoeming door iedere lidstaat van een vertegenwoordiger.

Deze gewoonte die aanzienlijke kosten met zich meebrengt, is met name inadequaat als het gaat om kleine agentschappen met een klein budget en weinig personeel. Het Instituut voor gendergelijkheid zal beginnen met 13 personeelsleden.

Voor de in dit amendement geboden oplossing is gekozen bij de oprichting van de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid[2]. Deze oplossing waarborgt een eerlijke en efficiënte rolverdeling tussen Commissie, Parlement en Raad en kan er wellicht toe bijdragen dat de huidige impasse wordt doorbroken. Zij is aanbevolen door het Parlement in zijn resolutie over het operationele kader voor toekomstige Europese agentschappen van 13 januari 2004[3].

Amendement 9

Artikel 10, lid 2, alinea 2

De Commissie en de Raad streven naar een evenwichtige deelname van mannen en vrouwen in de raad van bestuur.

De Commissie, het Europees Parlement en de Raad streven naar een evenwichtige deelname van mannen en vrouwen in de raad van beheer en de aanwezigheid van vertegenwoordigers van werkgevers- en werknemersorganisaties, alsmede van relevante non-gouvernementele organisaties op communautair niveau.

Motivering

Deze oplossing vermijdt dat de raad van beheer wordt samengesteld uit eerste- en tweederangsleden, enerzijds volwaardige leden en anderzijds leden zonder stemrecht, zoals in het Commissievoorstel.

Amendement 10

Artikel 10, lid 8

8. De raad van bestuur stelt op basis van een voorstel van de directeur en na overleg met de Commissie zijn reglement van orde vast.

8. De raad van bestuur stelt op basis van een voorstel van de directeur en na overleg met de Commissie zijn reglement van orde vast. De openbaarmaking van het reglement van orde is verplicht.

Amendement 11

Artikel 11, lid 4

4. De directeur legt aan de raad van bestuur verantwoording af voor het beheer van zijn/haar activiteiten en woont diens vergaderingen zonder stemrecht bij.

4. De directeur legt aan de raad van bestuur verantwoording af voor het beheer van zijn/haar activiteiten en woont diens vergaderingen zonder stemrecht bij. Hij/zij kan bovendien door het Europees Parlement of de Raad te allen tijde worden opgeroepen voor een hoorzitting over kwesties die betrekking hebben op de taken van het Instituut.

Amendement 12

Artikel 20, lid 1

1. Aan het einde van het derde jaar na de inwerkingtreding van deze verordening geeft het Instituut opdracht tot een onafhankelijke externe evaluatie van zijn functioneren op basis van de door de raad van bestuur in overleg met de Commissie vastgestelde richtsnoeren. Bij de evaluatie wordt bezien in hoeverre het Instituut heeft bijgedragen tot de bevordering van gendergelijkheid en wordt een analyse gemaakt van de effecten van de bereikte synergie. Hierbij wordt met name gekeken of het nodig is de taken van het Instituut aan te passen of uit te breiden, en wat de financiële gevolgen van een dergelijke taakuitbreiding zouden zijn. Bij de evaluatie wordt rekening gehouden met de opvattingen van de belanghebbenden op zowel communautair als nationaal niveau.

1. Aan het einde van het derde jaar na de inwerkingtreding van deze verordening geeft het Instituut opdracht tot een onafhankelijke externe evaluatie van zijn functioneren op basis van de door de raad van bestuur in overleg met de Commissie vastgestelde richtsnoeren. Bij de evaluatie wordt bezien in hoeverre het Instituut heeft bijgedragen tot de bevordering van gendergelijkheid en wordt een analyse gemaakt van de kosteneffectiviteit van het Instituut ten opzichte van de uitvoering van overeenkomstige taken door andere organen die op Unieniveau voor deze sector verantwoordelijk zijn, met name het toekomstig Agentschap voor de grondrechten.

Amendement 13

Artikel 21

De raad van bestuur bestudeert de conclusies van de in het vorige artikel genoemde evaluatie en doet de Commissie waar nodig aanbevelingen voor veranderingen in het Instituut, zijn werkmethoden en zijn opdracht. De Commissie zendt het evaluatieverslag en de aanbevelingen toe aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's en maakt ze openbaar. Na bestudering van het evaluatieverslag en de aanbevelingen kan de Commissie voorstellen voor wijzigingen van deze verordening voorleggen indien zij die nodig acht.

De Commissie zendt het evaluatieverslag toe aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's en maakt ze openbaar. Na bestudering van het evaluatieverslag dient de Commissie eventueel een voorstel in voor de herziening van deze verordening. Indien de Commissie het voortbestaan van het Instituut in verband met de vastgestelde doeleinden niet langer gerechtvaardigd acht, kan zij voorstellen de verordening te schrappen. Het Europees Parlement en de Raad onderzoeken op grond van dit voorstel of de verordening herzien dan wel geschrapt dient te worden.

PROCEDURE

Titel

Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot oprichting van een Europees Genderinstituut

Document- en procedurenummers

COM(2005)0081 – C6‑0083/2005 – 2005/0017(COD)

Commissie ten principale

FEMM

Advies uitgebracht door
  Datum bekendmaking

AFCO
12.4.2005

Nauwere samenwerking – datum bekendmaking

0.0.0000

Rapporteur voor advies
  Datum benoeming

Borut Pahor
6.6.2005

Vervangen rapporteur voor advies

Behandeling in de commissie

29.11.2005

 

 

Datum goedkeuring

24.1.2006

Uitslag eindstemming

+:

-:

0:

15
1
0

Bij de eindstemming aanwezige leden

James Hugh Allister, Richard Corbett, Jean-Luc Dehaene, Panayiotis Demetriou, Andrew Duff, Maria da Assunção Esteves, Ingo Friedrich, Bronisław Geremek, Jo Leinen, Íñigo Méndez de Vigo, Hans-Gert Poettering, Marie-Line Reynaud, Alexander Stubb

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervanger(s)

Maria Berger, Gérard Onesta, Reinhard Rack

Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervanger(s) (art. 178, lid 2)

Opmerkingen (slechts in één taal beschikbaar)

...

  • [1]  PB C .../Nog niet in het PB gepubliceerd.
  • [2]  Artikel 25 van Verordening (EG) nr. 178/2002, PB L 31 van 1.2.2002, blz. 1.
  • [3]  P5_TA(2004)0015, par. 17e).

PROCEDURE

Titel

Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot oprichting van een Europees Genderinstituut

Document- en procedurenummers

COM (2005)0081 – C6 0083/2005 – 2005/0017(COD)

Datum indiening bij EP

12.4.2005

Commissie ten principale
  Datum bekendmaking

FEMM

12.4.2005

Medeadviserende commissie(s)
  Datum bekendmaking

AFCO

12.4.2005

BUDG

12.4.2005

LIBE

12.4.2005

 

 

 

Geen advies
  Datum besluit

LIBE

12.12.2005

 

 

 

 

Nauwere samenwerking
Datum bekendmaking

Nee

 

 

 

 

Rapporteur(s)

  Datum benoeming

Lissy Gröner,

Amalia Sartori

26/5/2005

 

Behandeling in de commissie

13.9.2005

24.11.2005

24.1.2006

 

 

Datum goedkeuring

24.1.2006

Uitslag eindstemming

+:

-:

0:

23

3

0

Bij de eindstemming aanwezige leden

Edit Bauer, Edite Estrela, Věra Flasarová, Claire Gibault, Lissy Gröner, Zita Gurmai, Anneli Jäätteenmäki, Piia-Noora Kauppi, Urszula Krupa, Pia Elda Locatelli, Doris Pack, Marie Panayotopoulos-Cassiotou, Teresa Riera Madurell, Raül Romeva i Rueda, Amalia Sartori, Corien Wortmann-Kool, Anna Záborská

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervanger(s)

Anna Hedh, Mary Honeyball, Elisabeth Jeggle, Christa Klaß, Maria Martens, Zita Pleštinská, Heide Rühle, Bernadette Vergnaud, Zuzana Roithová

Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervanger(s) (art. 178, lid  2)

Miroslav Mikolášik

Datum indiening

27.2.2006

Opmerkingen (slechts in één taal beschikbaar)