VERSLAG over een draaiboek voor een influenzapandemie in de Europese Gemeenschap
10.5.2006 - (2006/2062(INI))
Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid
Rapporteur: Adamos Adamou
ONTWERPRESOLUTIE VAN HET EUROPEES PARLEMENT
over een draaiboek voor een influenzapandemie in de Europese Gemeenschap
Het Europees Parlement,
- gezien de mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's betreffende een draaiboek voor een influenzapandemie in de Europese Gemeenschap (COM(2005)0607),
- gezien de mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's over nauwere samenwerking bij het opstellen van draaiboeken voor volksgezondheidscrises op EU-niveau (COM(2005)0605),
- gelet op artikel 152 van het Verdrag dat het optreden van de Gemeenschap op het gebied van volksgezondheid regelt,
- onder verwijzing naar zijn resolutie van 26 oktober 2005 over de strategie tegen een influenzapandemie[1],
- gezien de internationale donorconferentie voor vogelgriep en menselijke griep van 17 en 18 januari 2006 te Peking en de verklaring die tijdens die conferentie werd afgelegd,
- gezien het draaiboek van de Wereldgezondheidsorganisatie (WTO) voor een influenzapandemie (document WHO/CDS/CSR/GIP/2005.5),
– gelet op artikel 45 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid (A6‑0176/2006),
A. overwegende dat de recente ontwikkelingen van toenemende gevallen van vogelgriep en menselijke slachtoffers daarvan in Azië, Afrika en ook in Europese landen steeds grotere reden tot bezorgdheid zijn; voorts overwegende dat het noodzakelijk is deze ziekte bij de bron aan te pakken en de getroffen en risicolanden bij te staan,
B. overwegende dat zowel de mededeling betreffende een draaiboek voor een influenzapandemie als de mededeling over nauwere samenwerking bij het opstellen van draaiboeken de nadruk leggen op het opstellen en testen van nationale, door de Commissie gecoördineerde draaiboeken, op de surveillance en samenwerking van nationale referentielaboratoria voor een snelle signalering van influenzavirusstammen, op een doeltreffend uitbraakbeheer door het tijdig verstrekken van advies, op een vroegtijdige opsporing van ziektegevallen, op het verlenen van bijstand bij een uitbraak, op de coördinatie van de maatregelen van de lidstaten en op de tijdige levering van de nodige vaccins en antivirale middelen,
C. overwegende dat er bij het opstellen van de nationale plannen naar moet worden gestreefd:
- de noodzakelijke coördinatie tussen de lidstaten te waarborgen,
- paniek onder het publiek te voorkomen,
- mogelijke illegale handel in geval van echt grote risico's te bestrijden,
- te bepalen welke locaties met voorrang moeten worden geïsoleerd,
- lijsten op te stellen van de bevolkingsgroepen die met voorrang moeten worden ingeënt,
- een eerlijke verdeling van alle producten ten behoeve van de bestrijding van de epidemie te waarborgen,
D. overwegende dat de surveillance van influenzabesmetting bij dieren, vooral bij vogels, belangrijk is en vereist wordt door de communautaire wetgeving,
E. overwegende dat antivirale middelen de eerste pijler vormen van medische preventie en interventie totdat er vaccins beschikbaar komen,
F. overwegende dat de Europese Unie logistieke en financiële bijstand moet verschaffen voor de ontwikkeling van vaccins,
G. overwegende dat het noodzakelijk is de communicatie te versterken met en tussen de nationale instellingen die verantwoordelijk zijn voor de surveillance van de volksgezondheid en risicoanalyses en monitoring ter zake,
H. overwegende dat de publieke bewustwording verhoogd moet worden door middel van informatiecampagnes; voorts overwegende dat het belangrijk is om in verwante sectoren aanvullende hervormingen door te voeren en de sociaal-economische gevolgen voor de armste mensen en gezinnen te beperken,
I. overwegende dat openbare verklaringen moeten zijn gebaseerd op de huidige stand van de medische kennis en dat aanbevelingen aan het publiek ter bestrijding van een uitbraak wetenschappelijk verantwoord en voor iedereen begrijpelijk en toepasbaar moeten zijn,
J. overwegende dat sinds 2003 over de hele wereld besmet pluimvee in grote aantallen gestorven of vernietigd is, waardoor de commerciële pluimveeteelt in gevaar kwam en vooral de middelen van bestaan van kleine en middelgrote pluimveehouders in het gedrang kwamen,
K. overwegende dat een pandemie de verschillende lidstaten wellicht op verschillende wijzen zou treffen,
L. overwegende dat het probleem van de besmetting met vogelgriep een mondiaal karakter heeft en in nauwe samenwerking met de Wereldgezondheidsorganisatie moet worden aangepakt,
M. overwegende dat de verstrekking, in het kader van een langlopend strategisch partnerschap, van de nodige financiële en technische steun aan de ontwikkelingslanden die getroffen zijn of gevaar lopen (vooral aan de minst ontwikkelde landen), cruciaal zal zijn voor de beheersing van de wereldwijde bedreigingen voor de financiën, handel en veiligheid die uit de vogelgriep voortvloeien,
1. is verheugd over de bovengenoemde mededelingen van de Commissie betreffende een draaiboek voor een influenzapandemie in de Europese Gemeenschap en over nauwere samenwerking bij het opstellen van draaiboeken voor volksgezondheidscrises op EU-niveau, evenals over het feit dat de nationale draaiboeken voor een influenzapandemie momenteel door het Europees Centrum voor ziektepreventie (ECDC), de Commissie en de WTO (Europese regio) onder de loep worden genomen;
2. benadrukt dat een van de belangrijkste aspecten van een adequate reactie op het probleem van een eventuele vogelgrieppandemie bij mensen, ligt in de aanwezigheid van juiste en wetenschappelijk aangetoonde gegevens over geneesmiddelen, vaccins, de natuurlijke weerstand tegen de ziekte en betrouwbare epidemiologische gegevens;
3. is ingenomen met de werkzaamheden van het ECDC ten behoeve van de opsporing en beoordeling van bedreigingen in verband met influenza en de informatieverstrekking daarover, alsmede met zijn inspanningen om de lidstaten en de Commissie te helpen bij het voorkomen van een pandemie-uitbraak; beklemtoont dat het ECDC over voldoende middelen voor zijn activiteiten moet kunnen beschikken;
4. beklemtoont dat de Commissie bij alle activiteiten van de lidstaten in verband met een draaiboek voor een influenzapandemie in de Europese Unie een sterk coördinerende rol moet spelen en dat zij het vermogen van het ECDC om vast te stellen welke belangrijke volksgezondheidsmaatregelen in het geval van een pandemie het eerste getroffen moeten worden, dient te versterken;
5. verzoekt de Commissie en de lidstaten goed nota te nemen van de relevante waarnemingen, verslagen en onderzoeken ter plaatse van het ECDC en te zorgen dat de lidstaten waarvan de draaiboeken voor een pandemie tekortkomingen vertonen, hun plannen aanvullen en uitbreiden, omdat de aard van het risico zodanig is dat alle lidstaten volledig voorbereid moeten zijn;
6. is van mening dat de Commissie in geval van een grieppandemie in de EU of haar buurlanden binnen 24 uur noodmaatregelen moet kunnen nemen, zoals quarantaine, ontsmetting op vliegvelden voor vluchten vanuit bepaalde regio's en reisbeperkingen;
7. is van mening dat in de lidstaten een sterk politiek engagement noodzakelijk is voor het opstellen van draaiboeken, voor meer middelen en onderzoek, voor de oplossing van complexe juridische en ethische problemen en voor de ontwikkeling van gezamenlijke oplossingen en grensoverschrijdende samenwerking;
8. is van mening dat voor de Europese instellingen een specifiek actieplan moet worden opgesteld voor het geval dat de reisbeperkingen internationale bijeenkomsten zoals die van de Raad en het Parlement onmogelijk maken;
9. benadrukt dat er snelle en afdoende maatregelen getroffen moeten worden om de vogelgriep te beheersen en aldus een menselijke pandemie te voorkomen, eerst en vooral met betrekking tot de gezondheid van dieren, aangezien deze de voornaamste bron van het risico vormen, en dat er eveneens verstrekkende maatregelen moeten worden getroffen, zoals een volledige evaluatie van de capaciteit aan ziekenhuisbedden op het niveau van de lidstaten, ter voorbereiding op een mogelijke menselijke pandemie, zodat de nodige beheersingsmaatregelen direct beschikbaar zijn, mocht deze zich voordoen; is van mening dat er extra aandacht moet gaan naar het verder uitwerken van de mogelijkheden om pandemische vaccins en antivirale middelen te produceren in de lidstaten en op Europees niveau en naar de versterking van de infrastructuur in de sectoren dierengezondheid en volksgezondheid; is van mening dat de Europese Unie in dit verband logistieke en financiële bijstand moet verschaffen voor de ontwikkeling van vaccins;
10. wijst erop dat simulatieoefeningen in verband met een influenzapandemie cruciaal zijn om de doeltreffendheid van de nationale pandemiedraaiboeken van alle lidstaten te testen en dat deze regelmatig als voorzorgsmaatregel gehouden dienen te worden, ook al is er geen pandemie-uitbraak; beklemtoont dat de resultaten van deze oefeningen en de lering die eruit getrokken wordt, van belang zijn om de draaiboeken en hun interoperabiliteit te verbeteren;
11. beklemtoont dat deze oefeningen ook in perifere regio's en plattelandsgebieden moeten worden gehouden;
12. onderkent de noodzaak van het opstellen en invoeren van gedetailleerde scenario's voor de bescherming van kinderen en jongeren tegen het vogelgriepvirus type A (H5N1);
13. onderstreept de noodzaak van een versterking van de surveillancesystemen, de systemen voor snelle rapportage en alarmering, gegevensanalyses en epidemiologie voor ziekten van mens en dier teneinde de vroegtijdige opsporing en identificatie van besmettingsgevallen van vogels en mensen en de snelle tenuitvoerlegging van doeltreffende tegenmaatregelen mogelijk te maken;
14. wijst er met nadruk op dat er tezelfdertijd een snelle beoordeling nodig is van de onmiddellijke sociaal-economische gevolgen van vogelgriep en van kwesties betreffende vergoedingen en bijbehorende prikkels;
15. juicht toe dat de lidstaten, de Commissie en het ECDC zich onmiskenbaar verbinden tot transparantie en informatieoverdracht en beklemtoont dat snelle informatieoverdracht en de snelle uitwisseling van biologische specimina afkomstig van verdachte en bevestigde gevallen bij mens en dier belangrijk zijn om op passende en uitvoerige wijze voorbereid te zijn en te kunnen reageren; pleit voor een versterking van de samenwerking tussen de referentielaboratoria om virussen sneller te kunnen identificeren en alle eventuele mutaties permanent te observeren;
16. dringt er bij de Commissie, het ECDC en de lidstaten op aan een systeem in te voeren voor de onafgebroken uitwisseling van informatie met de getroffen landen en aldus te helpen bij de ontwikkeling van goede werkwijzen;
17. merkt op dat de communicatiestrategieën op nationaal en Europees vlak in navolging van het ECDC dienen te worden verbeterd, dat daarbij regelmatig verslagen op internet dienen te worden gepubliceerd en dat er gebruik dient te worden gemaakt van elektronische berichten of websites met beperkte toegang voor deskundigen en de media;
18. beklemtoont echter dat de lidstaten dienen te onderzoeken op welke manier zij hun burgers het beste kunnen benaderen, opdat de informatie de gehele bevolking bereikt, met inbegrip van ouderen, jongeren, analfabeten en mensen die geen toegang tot de moderne communicatiemiddelen hebben;
19. benadrukt het belang van voorlichting en juiste informatie in geval van een crisis en het feit dat geschikte instructies niet alleen de naleving van hygiënische voorschriften betreffen, maar ook voorlichting op gebieden als mobiliteit, vervoer en arbeid;
20. pleit ervoor dat betrouwbare informatie over het risico op een pandemie wordt gegeven via het Europese toezichtstelsel, om eventuele manipulaties tegen te gaan die de belangen van de farmaceutische bedrijven dienen;
21. erkent dat een mogelijke oplossing voor de versterking van de communicatie met de nationale instellingen die verantwoordelijk zijn voor de surveillance van de volksgezondheid bestaat uit een door het ECDC beheerd systeem voor vroegtijdige waarschuwing en maatregelen ter coördinatie van de risicobeoordeling en monitoring;
22. benadrukt dat de Commissie en de lidstaten voldoende middelen dienen vrij te maken om het publiek meer relevante, begrijpelijke en concrete informatie te geven en aldus de publieke bewustwording te verhogen;
23. roept op tot een goed gestructureerde en multidisciplinaire samenwerking tussen deskundigen in menselijke en dierlijke gezondheid, specialisten op het gebied van virologie, epidemiologie, pathologie en landbouw, communicatiedeskundigen en deskundigen die wetenschappelijke bevindingen naar een wereldwijd beleid kunnen vertalen; stelt daarom voor een Europese influenzawerkgroep op te richten, door de Commissie gecoördineerd, waarin het Europees Parlement zitting heeft en waarin bovengenoemde vakkennis op Europees niveau wordt gebundeld; beklemtoont dat deze werkgroep dient samen te werken met vertegenwoordigers van de Europese fabrikanten van vaccins en antivirale middelen;
24. pleit er dringend voor dat er onmiddellijk Europese onderzoeks- en ontwikkelingsprogramma's worden opgestart met betrekking tot opkomende aandoeningen, om een betrouwbare en snellere ontwikkeling van antivirale middelen, antibiotica en vaccins te bevorderen;
25. beklemtoont dat de planning en beoordeling van de nationale pandemiedraaiboeken multisectoraal dienen te zijn en dat alle relevante ministeries en belanghebbenden hierbij betrokken dienen te zijn; benadrukt dat opdrachten tot de aanmaak van vaccins tijdig moeten worden gegeven;
26. vestigt de aandacht van de Europese en nationale autoriteiten op de wenselijkheid van het aanleggen van voorraden antibiotica voor de behandeling van complicaties bij griepgevallen;
27. beklemtoont dat het bestaande surveillancenetwerk dat met medefinanciering van de Gemeenschap (European Influenza Surveillance Scheme, EISS) is opgericht, een goede grondslag vormt voor de uitvoering van deze cruciale taak, maar dat het verder ontwikkeld en gesteund moet worden, net als het netwerk van laboratoria in de Gemeenschap die zich met influenza bezighouden;
28. beklemtoont dat de planning voor het verkrijgen en het gebruik van pandemische vaccins in de meeste landen tekortschiet en dat er daarom maatregelen getroffen moeten worden om deze meer op de aanbevelingen van de WTO af te stemmen door de Commissie de bevoegdheid te geven opdracht te geven tot de aanmaak van vaccins een communautaire voorraad aan te leggen;
29. verzoekt de Commissie nauw samen te werken met vaccinfabrikanten en de voortgang bij het streven naar een grotere vaccinproductiecapaciteit en de billijke verdeling in pandemische situaties te beoordelen en zich samen met de lidstaten te buigen over kwesties inzake de aansprakelijkheid en de instelling van een Europees mechanisme voor de billijke verdeling van pandemische vaccins dat geen inbreuk vormt op contractuele overeenkomsten van de lidstaten;
30. is van mening dat de Commissie maatregelen moet nemen om te zorgen dat er voldoende antivirale middelen en vaccins beschikbaar zijn voor diegenen die aan het virus worden blootgesteld in geval van een uitbraak in een of meer lidstaten;
31. wijst met nadruk op de rol van het Europees Bureau voor de geneesmiddelenbeoordeling (EMEA) bij de bepaling van het gebruik en de doeltreffendheid van antivirale middelen en pandemische vaccins, alsmede op de rol van het EMEA bij de opsporing van en het onderzoek naar bijwerkingen of berichten over terughoudendheid bij het innemen van medicijnen; pleit in dit verband voor het vervroegd opstarten van de procedure van "voorwaardelijke toelating" van artikel 14, lid 7 van Verordening (EG) nr. 726/2004;
32. roept de lidstaten op het aantal bestellingen voor seizoensgebonden griepvaccins te verhogen in overeenstemming met de aanbevelingen van de Wereldgezondheidsorganisatie, om de farmaceutische industrie te helpen bij het vergroten van de productiecapaciteit voor griepvaccins om te kunnen beantwoorden aan de grote stijging van de vraag waartoe een grieppandemie zou leiden;
33. roept de Europese Unie op de noodzakelijke maatregelen te nemen over voldoende voorraden antivirale middelen te beschikken en een systeem van dwanglicenties in te stellen voor bedrijven die antivirale middelen produceren, om de massaproductie van deze antivirale middelen zeker te stellen; roept de afzonderlijke landen op te zorgen dat 25 tot 30 % van de bevolking door de beschikbare hoeveelheid antivirale middelen wordt gedekt;
34. benadrukt dat een volledige, zorgvuldige en praktische tenuitvoerlegging van de nationale wetgeving die de communautaire richtlijnen inzake gezondheid en veiligheid op het werk omzet, van cruciaal belang is om te voorzien in een gepaste bescherming van de werknemers, vooral in groepen waar een hoog besmettingsrisico bestaat; benadrukt dat werkgevers de in de communautaire wetgeving geformuleerde bijzondere verplichtingen op zich moeten nemen (bijvoorbeeld het vermijden van risico's, risicobeoordeling, preventie- en beschermingsmaatregelen), in overeenstemming met Richtlijn 2000/54/EG van het Europees Parlement en de Raad van 18 september 2000 betreffende de bescherming van de werknemers tegen de risico's van blootstelling aan biologische agentia op het werk;
35. beklemtoont dat het politiek engagement moet worden vertaald in de verstrekking van menselijke en financiële middelen en ondersteuning van onderzoek en ontwikkeling om nieuwe en snelle methoden voor de productie van antivirale middelen en vaccins te bevorderen, die kunnen beantwoorden aan de grotere behoeften in geval van een pandemie, met name ter bestrijding van nieuwe virusstammen;
36. verwelkomt het voorstel voor een verordening tot oprichting van een solidariteitsfonds (COM(2005)0108) en in het bijzonder de bepalingen over volksgezondheidscrises en maatregelen om de bevolking tegen dreigende gevaren voor de gezondheid te beschermen, waaronder het betalen van de kosten voor vaccins en de levering van medische producten, apparatuur en infrastructuur;
37. wijst erop dat in het 7e kaderprogramma voor onderzoek in de nodige financiële middelen moet worden voorzien ter ondersteuning van projecten die diverse aspecten van een influenzapandemie en andere epidemieën aanpakken, met inbegrip van onderzoek samen met farmaceutische bedrijven naar vaccins op basis van cellen en DNA;
38. is ingenomen met de toezegging van de Commissie om ter bestrijding van influenza 80 miljoen euro aan derde landen te schenken en om ter financiering van onderzoek 20 miljoen euro uit de begroting van het 6e kaderprogramma te schenken, wat de totale toezegging van de Commissie op 100 miljoen euro brengt;
39. verzoekt de Commissie met klem te werken aan een samenhangender internationaal kader, voortbouwend op de donorconferentie van Beijing, dat verder gaat dan crisisbeheer en zich richt op de opbouw van een betere infrastructuur voor diergezondheid in de ontwikkelingslanden en de bevordering van het onderzoek naar diergezondheidsproducten die zowel in ontwikkelde landen als in ontwikkelingslanden kunnen worden gebruikt;
40. roept de Commissie op onderzoek te doen naar manieren waarop in geval van een pandemie, enz. het soepel functioneren van de essentiële dienstverlening, zoals markten, banken, ziekenhuizen en andere kan worden gewaarborgd;
41. beklemtoont dat er voldoende financiële steun moet worden verstrekt voor de internationale samenwerking met Aziatische en Afrikaanse landen die momenteel met de vogelgriep kampen, om hun mogelijkheden tot surveillance en ziektebestrijding te verbeteren;
42. verzoekt de Commissie zolang het risico op een pandemie voortduurt, geregeld verslag uit te brengen aan het Europees Parlement en de Raad over de epidemiologische ontwikkelingen rond de pandemie bij vogels, de nieuwe wetenschappelijke ontwikkelingen op het gebied van geneesmiddelen en vaccins en de paraatheid bij de Unie en de lidstaten;
43. wijst erop dat de Europese Unie een legitieme reden heeft om technische, wetenschappelijke en economische bijstand aan reeds getroffen landen te verlenen, met name om bij te dragen aan het verhogen van de wereldwijde bewustwording en aan een overkoepelend wereldwijd plan dat op internationaal, regionaal, subregionaal en nationaal niveau wordt gecoördineerd, met een adequaat stappenplan en tijdschema, dat door de internationale en regionale organisaties en door de nationale overheden moet worden goedgekeurd;
44. verzoekt de Commissie en de lidstaten met klem nauw samen te werken met de buurlanden en de Wereldgezondheidsorganisatie (Europese regio) om te zorgen dat de stelsels voor toezicht en noodmaatregelen in de buurlanden goed zijn uitgewerkt en effectief worden toegepast;
45. verzoekt de Europese Unie er via de internationale organen naar te streven dat de Wereldgezondheidsorganisatie in alle landen ter wereld daadwerkelijke onderzoeks- en toezichtsbevoegdheden krijgt in verband met dierepidemieën and pandemieën;
46. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de lidstaten en de WHO.
- [1] Aangenomen teksten, 26.1.2005, P6_TA(2005)0406.
TOELICHTING
INLEIDING
Sinds het einde van de jaren negentig van de vorige eeuw is het aantal uitbraken van hoogpathogene aviaire influenzavirussen (HPAI) in pluimvee gestegen, met alle gevolgen van dien voor het pluimvee in Europa en elders. Er bestaan hoofdzakelijk twee risico's voor de volksgezondheid: ofwel rechtstreekse besmetting van mensen met het aviaire virus, of ‑ eventueel ‑ de opkomst van een nieuwe pandemische virusstam van influenza type A. Gezien de enorme blootstelling in Azië zijn er echter zeer weinig mensen door HPAI besmet.
De invloed van epidemische HPAI op de menselijke gezondheid was zeer klein en bleef vrijwel onopgemerkt - tot 1997. De besmettingen waren vrij onbelangrijk en bleven beperkt. De opkomst van één bepaald type, A/H5N1, in Azië bracht hierin verandering. Tijdens een uitbraak van HPAI A/H5N1 in 1997 in Hongkong werden er mensen besmet, met een hoog sterftecijfer. Dit besmettingspatroon heeft zich voortgezet naarmate zich onder het pluimvee van Zuidoost-Azië enorme epidemieën voordeden. Voor de bijna 140 gemelde besmettingen van mensen in Azië in de jaren 2004 en 2005 was het sterftecijfer 50 %. Milde en niet-symptomatische besmettingen blijken zich zelden voor te doen en alles wijst erop dat de overdracht van A/H5N1 naar mensen nog altijd zeer beperkt is, zelfs voor wie er rechtstreeks aan wordt blootgesteld. Bovendien heeft zich tot dusver geen doeltreffende overdracht van mens tot mens voorgedaan.
De besmetting doet zich momenteel ook voor bij vogels in verschillende Europese landen (Roemenië, Kazachstan, Oekraïne, Kroatië en Turkije), in verschillende landen van de Europese Unie (Italië, Oostenrijk, Duitsland, Griekenland, Frankrijk en het bezette gedeelte van de republiek Cyprus) en in Afrika. Momenteel lijkt het virus zich nog steeds te verspreiden. Het rechtstreekse risico dat A/H5N1 voor de volkgezondheid in Europa vormt, is zeer laag, maar wel reëel. Het risico blijft bijna volledig beperkt tot bepaalde groepen (mensen die nauw in contact komen met besmet pluimvee). Voor mensen die geen contact hebben met pluimvee of wilde vogels is het risico, volgens het Europees Centrum voor ziektepreventie (ECDC), vrijwel nihil.
OPMERKINGEN VAN DE RAPPORTEUR
De rapporteur wijst erop dat veel mensen vogelgriep en pandemische griep door elkaar halen en dat tal van mensen en overheden de komst van A/H5N1 in Europa gelijkstellen aan de komst van een pandemisch virus. Hij wijst er derhalve op dat de communicatiestrategieën op nationaal en Europees vlak dienen te worden verbeterd en dat de lidstaten dienen te onderzoeken hoe zij hun burgers het beste kunnen benaderen om de informatie op de hele bevolking over te brengen.
De Commissie dient een sterk coördinerende rol te spelen tussen de lidstaten en het ECDC. De mededelingen van de Commissie betreffende een draaiboek voor een influenzapandemie in de Europese Gemeenschap (COM(2005)0607) en over nauwere samenwerking bij het opstellen van draaiboeken voor volksgezondheidscrises op EU-niveau (COM(2005)0605) dienen te worden gelezen en begrepen in combinatie met de verschillende richtlijnen en adviezen over deze kwestie en in combinatie met de nationale draaiboeken terzake. Wat influenza betreft is het triumviraat:
1) Aanbevelingen van de WTO en mededelingen en wetgeving van de EU;
2) Technische informatie en richtsnoeren zoals die op de websites van het ECDC en de WTO (bijvoorbeeld reisadviezen van het ECDC) te vinden zijn;
3) Nationale draaiboeken en richtsnoeren.
Mededeling betreffende een draaiboek voor een influenzapandemie
Voor de Commissie blijft het systeem voor vroegtijdige waarschuwing en maatregelen (EWRS) de voornaamste pijler van de communicatie. De ervaring met sars en twee pan-Europese oefeningen, waaronder één in verband met een influenzapandemie, toont aan dat de communicatiemechanismen met de nationale instellingen die voor de surveillance van de volksgezondheid en voor de risicobeoordelingen verantwoordelijk zijn, moeten worden versterkt. Een mogelijke oplossing bestaat erin een EWRS-component voor de coördinatie van de risicobeoordeling en monitoring te ontwikkelen die door het ECDC wordt beheerd. Hiermee zou de communicatie over opkomende bedreigingen voor de gezondheid tussen het ECDC en de nationale instellingen die voor de surveillance van de volksgezondheid verantwoordelijk zijn, verzekerd zijn. De lidstaten zullen dan echter nog altijd informatie moeten uitwisselen over de maatregelen die via een mechanisme van de Commissie, zoals het EWRS, werden genomen voordat de controlemaatregelen ten uitvoer worden gelegd. Daardoor zal het huidige mechanisme de gebruikers tijdens een crisis met gegevens overladen. Verdere opleiding van de gebruikers kan dat in zekere mate verhelpen, maar wellicht zullen nieuwe mechanismen nodig zijn om in zulke omstandigheden doeltreffend te kunnen communiceren.
Er is niet voorzien in een specifiek gedeelte over multisectorale planning op nationaal vlak, al wordt dit even vermeld in de conclusies. Dit dient nu echter als een cruciaal element te worden beschouwd. Er dient meer aandacht te gaan naar de manier waarop gebeurtenissen en ingrepen in een bepaald land (bijvoorbeeld het sluiten van de grenzen) de andere landen kunnen beïnvloeden.
De rol van het EMEA is enigszins onduidelijk. Enkele van de belangrijkste taken in een pandemie zijn de snelle bepaling van het gebruik en de doeltreffendheid van antivirale middelen en, in een later stadium, van het pandemievaccin. Evenzo moeten bijwerkingen en berichten over terughoudendheid bij de inname van medicijnen worden opgespoord en onderzocht. Verwacht wordt dat tijdens een pandemie het normale afgemeten tempo van de EU bij zulke activiteiten veel te traag zal zijn. Daarom moet worden verduidelijkt wie voor deze werkzaamheden verantwoordelijk zal zijn, zodat er voorbereidingen getroffen kunnen worden en er protocollen kunnen worden geschreven en goedgekeurd.
Meer in het algemeen wijst de rapporteur erop dat de planning voor het verkrijgen en het gebruik van pandemische vaccins in de meeste landen tekortschiet en dat er daarom maatregelen getroffen moeten worden om deze verder uit te werken. Het is bovendien belangrijk om de Commissie uiteindelijk de bevoegdheid te geven om een communautaire voorraad aan te leggen. De Commissie wordt ook geadviseerd nauw samen te werken met de vaccinfabrikanten om de voortgang bij het streven naar een grotere vaccinproductiecapaciteit en de billijke verdeling in pandemische situaties te beoordelen.
De rapporteur juicht toe dat er voldoende financiële steun wordt verstrekt in het kader van de internationale samenwerking met Aziatische en Afrikaanse landen die momenteel met de vogelgriep kampen, om hun mogelijkheden tot surveillance en ziektebestrijding te verbeteren. Daarnaast dient de Europese Unie technische, wetenschappelijke en economische bijstand te verlenen aan landen die reeds getroffen zijn en dient zij met name bij te dragen aan het verhogen van de wereldwijde bewustwording en aan een overkoepelend wereldwijd plan dat op internationaal, regionaal, subregionaal en nationaal niveau wordt gecoördineerd, met een adequaat stappenplan en tijdschema.
Mededeling over het opstellen van draaiboeken
Uit dit document wordt niet duidelijk hoe de ziektespecialisten bij een specifieke crisis betrokken zullen worden opdat de analyses en maatregelen op bewijsvoering gebaseerd zullen zijn. Ervaringen met crises in het verleden, zoals de brieven met wit poeder (2001) en sars (2003), wijzen erop dat deze bijzonder belastend zijn voor de weinige specialisten van de Gemeenschap die tegelijkertijd ook nog op lokaal, nationaal en Europees niveau advies moeten geven. De rapporteur meent dat het mechanisme van repertoria met experts in een crisis niet zou functioneren, omdat die experts dan nodig zijn voor werkzaamheden op nationaal niveau. Een ander, bestendiger mechanisme kan bijvoorbeeld bestaan uit bijkomende investeringen in belangrijke gebieden waar nu een leemte bestaat, en algemene specialisten via instanties als het ECDC.
PROCEDURE
Titel |
Draaiboek voor een influenzapandemie in de Europese Gemeenschap | ||||||||||
Procedurenummer |
|||||||||||
Commissie ten principale Datum bekendmaking toestemming |
ENVI 16.3.2006 | ||||||||||
Medeadviserende commissie(s) |
LIBE |
|
|
|
| ||||||
Geen advies |
LIBE 19.4.2006 |
|
|
|
| ||||||
Nauwere samenwerking Datum bekendmaking |
|
| |||||||||
Rapporteur(s) |
Adamos Adamou |
| |||||||||
Vervangen rapporteur(s) |
|
| |||||||||
Behandeling in de commissie |
21.3.2006 |
4.5.2006 |
|
|
| ||||||
Datum goedkeuring |
4.5.2006 | ||||||||||
Uitslag eindstemming |
+: -: 0: |
42 0 2 | |||||||||
Bij de eindstemming aanwezige leden |
Adamos Adamou, Liam Aylward, Irena Belohorská, Johannes Blokland, John Bowis, Frederika Brepoels, Chris Davies, Avril Doyle, Mojca Drčar Murko, Edite Estrela, Jillian Evans, Karl-Heinz Florenz, Matthias Groote, Françoise Grossetête, Cristina Gutiérrez-Cortines, Satu Hassi, Gyula Hegyi, Marie Anne Isler Béguin, Dan Jørgensen, Christa Klaß, Eija-Riitta Korhola, Holger Krahmer, Urszula Krupa, Peter Liese, Jules Maaten, Linda McAvan, Riitta Myller, Miroslav Ouzký, Frédérique Ries, Guido Sacconi, Carl Schlyter, Richard Seeber, María Sornosa Martínez, Antonios Trakatellis, Thomas Ulmer, Åsa Westlund | ||||||||||
Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervanger(s) |
María del Pilar Ayuso González, Sergio Berlato, Philip Bushill-Matthews, Milan Gaľa, Erna Hennicot-Schoepges, Miroslav Mikolášik, Bart Staes, Glenis Willmott | ||||||||||
Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervanger(s) (art. 178, lid 2) |
Elisabeth Jeggle | ||||||||||
Datum indiening |
10.5.2006 |
| |||||||||
Opmerkingen (slechts in één taal beschikbaar) |
… |
| |||||||||