VERSLAG over een Europees sociaal model voor de toekomst
13.7.2006 - (2005/2248(INI))
Commissie werkgelegenheid en sociale zaken
Co-rapporteurs: José Albino Silva Peneda en Proinsias De Rossa
ONTWERPRESOLUTIE VAN HET EUROPEES PARLEMENT
over een Europees sociaal model voor de toekomst
Het Europees Parlement,
– gezien de mededeling van de Commissie van 20 oktober 2005 over Europese waarden in een geglobaliseerde wereld (COM(2005)0525),
– gelet op het ontwerpverdrag tot vaststelling van een Grondwet voor Europa[1],
– gezien het Europees Sociaal Handvest,
– onder verwijzing naar zijn resolutie van 18 januari 2006 over het standpunt van de Europese Raad over de financiële vooruitzichten en de herziening van het Interinstitutioneel Akkoord 2007-2013[2],
– gezien de IAO-conventies inzake internationale arbeids- en milieunormen,
– onder verwijzing naar zijn resolutie van 15 maart 2006 over sociale bescherming en sociale integratie[3],
– gezien het rapport van de groep op hoog niveau over de toekomst van het sociaal beleid in een uitgebreide Europese Unie van mei 2004,
– gezien de mededeling van de Commissie over de sociale agenda 2006-2010 (COM(2005)0033),
– gezien het werkdocument van de diensten van de Commissie over duurzame financiering van het sociaal beleid in de Europese Unie (SEC(2005)1774),
– gezien de mededeling van de Commissie aan de Raad over Europese beleidsmaatregelen voor jongeren - aandacht voor jongerenbelangen in Europa - implementatie van het Europees pact voor de jeugd en bevordering van actief burgerschap (COM(2005)0206),
– gezien het werkdocument van de Commissie over de sociale situatie in de Europese Unie in 2004 (SEC(2004)0636),
– gelet op artikel 45 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken en de adviezen van de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid, de Commissie internationale handel en de Commissie industrie, onderzoek en energie (A6-0238/2006),
A. overwegende dat het Europees sociaal model gemeenschappelijke waarden, gebaseerd op het behoud van vrede, sociale rechtvaardigheid, gelijkheid, solidariteit, de bevordering van vrijheid en democratie en eerbiediging van de mensenrechten, weerspiegelt,
B. overwegende dat een van de hoekstenen van het Europees sociaal model de sociale economie of derde pijler is,
C. overwegende dat een steeds groter wordende EU de afgelopen 60 jaar dankzij deze gemeenschappelijke waarden een gebied met grotere economische welvaart en sociale rechtvaardigheid is geworden,
D. overwegende dat de lidstaten, hoewel ze verschillende sociale stelsels hebben en ze deze waarden op uiteenlopende manieren hebben toegepast, gewoonlijk naar een evenwicht gebaseerd op de actieve onderlinge afhankelijkheid tussen economische groei en sociale solidariteit streven en dat dit in het Europees sociaal model als een eenheid van waarden met een verscheidenheid aan systemen wordt weerspiegeld,
E. overwegende dat de lidstaten en de EU aan het behoud van de aan het Europees sociaal model verbonden waarden voorrang hebben gegeven, zoals blijkt uit de doelstellingen van de Lissabon-strategie waarin sociale ontwikkeling als een van de pijlers van duurzame ontwikkeling wordt genoemd,
F. overwegende dat het Europees sociaal model duidelijk aan modernisering en verbetering toe is om de demografische veranderingen beter te kunnen opvangen, de uitdagingen van de globalisering aan te kunnen en ervoor te zorgen dat het personeel beter op de snelle technologische ontwikkelingen kan inspelen, ten einde tot een betere sociale integratie en meer sociale rechtvaardigheid te komen en armoede uit te bannen,
G. overwegende dat in het Europees sociaal model maatregelen moeten worden opgenomen om in te kunnen spelen op de uitdaging van toenemende migratie en immigratie en de gevolgen daarvan voor de sociale cohesie,
H. overwegende dat geen enkele hervorming van het Europees sociaal model afbreuk mag doen aan de waarden die er de essentie van vormen,
I. overwegende dat een kernboodschap van het Europees sociaal model gelijke betaling voor gelijk werk op de werkplek is,
J. overwegende dat grotere economische groei absoluut noodzakelijk is voor het behoud van de Europese sociale normen en dat sociale normen inherent zijn aan duurzame groei,
K. overwegende dat een toereikend inkomen van fundamenteel belang is voor sociale integratie, actieve deelname aan de samenleving en een waardig leven,
L. overwegende dat sociaal beleid, wanneer het goed is uitgedacht, niet moet worden gezien als een kostenfactor, maar juist als een positieve factor in de economische groei van de EU, niet alleen omdat het de productiviteit en het concurrentievermogen verhoogt, maar ook omdat het sociale samenhang creëert, de levensstandaard voor burgers verhoogt en de toegang tot grondrechten en gelijkheid garandeert en op die manier sterk bijdraagt tot het garanderen van sociale vrede en politieke stabiliteit, twee onontbeerlijke voorwaarden voor duurzame economische vooruitgang,
M. overwegende dat een dergelijk sociaal beleid moet onderkennen dat de meerderheid van de werkgevers kleine en middelgrote ondernemingen zijn en dat zij de meerderheid van de werknemers in dienst hebben,
N. overwegende dat diensten van algemeen belang en diensten van algemeen economisch belang in het Verdrag van Amsterdam voor het eerst expliciet zijn erkend als kernelementen van de manier waarop de lidstaten sociale en territoriale samenhang garanderen en als gebieden waarop de lidstaten het recht op definiëring en financiering behielden, en dat dit standpunt werd versterkt in het ontwerpverdrag tot vaststelling van een grondwet voor Europa, dat voorzag in een duidelijkere rechtsgrondslag voor Europese kaderwetgeving terzake,
O. overwegende dat het concept van het Europees sociaal model tot uiting komt in het ontwerpverdrag tot vaststelling van een grondwet voor Europa en stoelt op de beginselen van gelijkheid, solidariteit en non-discriminatie,
P. overwegende dat de lidstaten uitvoering dienen te geven aan de routekaart voor de gelijkheid van vrouwen en mannen 2006-2010 (COM(2006)0092) en het Europees pact voor gendergelijkheid en de huidige communautaire antidiscriminatiewetgeving volledig in nationale wetgeving dienen om te zetten ,
Q. overwegende dat de EU de economieën in tal van andere delen van de wereld positief of negatief kan beïnvloeden door de manier waarop zij handel drijft, zowel door haar rol in de WTO als door de voorwaarden die zij stelt en de akkoorden die zij met minder ontwikkelde regio's en landen afsluit,
R. overwegende dat de tenuitvoerlegging van een handelsbeleid dat gebaseerd is op Europese collectieve preferenties en globaal gedeelde waarden en een steunbeleid dat gericht is op de bevordering van onderwijs, fundamentele arbeids- en milieunormen, transparantie en good governance, zal bijdragen tot versterking van de politieke invloed van de Europese Unie bij internationale instanties,
Hervorming van het Europees sociaal model
1. benadrukt de noodzaak om de aan het Europees sociaal model verbonden waarden – gelijkheid, solidariteit, eigen rechten en verantwoordelijkheden, non-discriminatie en herverdeling met toegang voor alle burgers tot kwalitatieve openbare dienstverlening – en de reeds bereikte hoge sociale normen te behouden en te verbeteren;
2. wijst er met nadruk op dat alleen een op economische en sociale samenhang gebaseerde Europese Unie die haar gemeenschappelijke waarden verdedigt, sterk genoeg kan zijn om haar belangen te verdedigen;
3. is ervan overtuigd dat we niet om een dringende hervorming van de economische en sociale stelsels heen kunnen, daar waar ze niet meer voldoen aan de criteria van efficiëntie en sociaal duurzame ontwikkeling en niet meer tegen de uitdagingen van de demografische veranderingen, de globalisering en de IT-revolutie zijn opgewassen;
4. is diep teleurgesteld over het huidige groeipercentage in de EU: dat structurele hervormingen uitermate moeilijk maakt;
5. is zich bewust van de grote bezorgdheid onder EU-burgers over werkloosheid, - met name werkloosheid onder jongeren - uitsluiting, armoede, onzekerheid op de arbeidsmarkt, en een mogelijk falen van de socialezekerheidsstelsels;
6. is van oordeel dat de Europese Unie gelijke toegang tot hooggekwalificeerde arbeidsplaatsen moet nastreven, daar waar bepaalde groepen onevenredig door demografische veranderingen en werkloosheid worden getroffen;
7. acht de noodzaak om het engagement van de EU voor een sociaal Europa te vernieuwen van het allergrootste belang om het vertrouwen van de burgers in het Europees project, dat werkgelegenheid, groei en voorspoed creëert, te herstellen;
8. is zich er terdege van bewust dat sociaal en werkgelegenheidsbeleid grotendeels onder nationale bevoegdheid blijven vallen, maar benadrukt dat de EU conform de Verdragen ook bevoegdheden op dit vlak heeft en dat de EU een sterker economisch en sociaal kader moet creëren, opdat de lidstaten de nodige hervormingen op nationaal niveau kunnen doorvoeren, afhankelijk van hun eigen economische, sociale en politieke situatie;
9. verzoekt de Commissie nog meer initiatieven te ontplooien voor de volledige verwezenlijking van de interne markt, die na voltooiing, tot economische groei en een betere concurrentiepositie zal leiden en een snelle neergang op het vlak van sociale, consumenten- of milieubescherming absoluut moet voorkomen;
10. steunt de Commissie bij haar inspanningen om de oprichting en het welslagen van Europese ondernemingen aan te moedigen, vooral in het MKB, dat een grote bijdrage levert aan de Europese economie en de grote meerderheid van de werknemers in de privé-sector werkgelegenheid biedt;
11. dringt er bij de Commissie en de Raad op aan de aanvankelijk gelijkzijdige driehoek van de Lissabon-strategie aan te houden en een aanpak te ontwikkelen die is gericht op een beter evenwicht tussen economische coördinatie enerzijds en werkgelegenheid en socialebeschermingsbeleid anderzijds;
12. is teleurgesteld over het feit dat tal van lidstaten de doelstellingen van de Lissabon-strategie nog lang niet hebben gehaald; herhaalt derhalve de oproep aan de lidstaten tot volledige tenuitvoerlegging van het herziene routeplan van de Lissabon-strategie dat wordt gezien als de enige duurzame weg om tot economische groei te komen, het concurrentievermogen te vergroten en meer en betere banen te creëren; dringt er bij de lidstaten op aan in het bijzonder de specifieke doelstellingen op het vlak van werkgelegenheid (vooral voor vrouwen en jongeren), investeringen in onderzoek en ontwikkeling, kinderopvang en levenslang leren te verwezenlijken; beschouwt de doelstellingen van de Lissabon-strategie als minimale doelstellingen die van cruciaal belang zijn als de lidstaten de nodige structurele hervormingen willen doorvoeren;
13. beveelt de lidstaten aan hun samenwerking en uitwisseling van beste werkwijzen uit te breiden via de verbeterde open coördinatiemethode en aldus te voorzien in een efficiënt beleidsinstrument op het vlak van werkgelegenheid, sociale bescherming, sociale uitsluiting, gendergelijkheid op de arbeidsmarkt, pensioenen en gezondheidszorg; is van oordeel dat de open coördinatiemethode de rol van de parlementen, sociale partners en relevante organisaties moet versterken;
14. dringt er bij de Commissie op aan de open coördinatiemethode democratischer te maken en ervoor te zorgen dat niet alleen het Europees Parlement, maar ook de nationale parlementen volledig worden betrokken bij het bepalen en verwezenlijken van de doelstellingen van de regeringen van de lidstaten;
15. benadrukt het belang van publieke campagnes om een toelichting te geven op en te onderhandelen over de basis van de hervormingsdoelstellingen waarin de Europese instellingen, nationale regeringen, overheidsinstanties, sociale partners en NGO’s een actieve rol te spelen hebben;
16. herhaalt zijn steun voor zijn resolutie van 12 januari 2005 over het Verdrag tot vaststelling van een Grondwet voor Europa[4] en de '3D'-campagne van dialoog, debat en democratie van de Commissie; verzoekt de Commissie om in overeenstemming met de sociale clausule van het ontwerpverdrag tot vaststelling van een grondwet voor Europa de sociale dimensies in haar effectbeoordelingen op te nemen;
17. dringt er bij de Commissie op aan de sociale economie te eerbiedigen en met een mededeling over deze hoeksteen van het Europees sociaal model te komen;
Financiering van de hervorming
18. dringt er bij de lidstaten op aan hervormingen door te voeren om de financierbaarheid van de nationale sociale stelsels te kunnen garanderen zonder afbreuk te doen aan de verworven rechten, de wederzijdse steun en de solidariteit tussen de generaties en met inachtneming van de veranderingen in de samenleving en op de arbeidsmarkt, de demografische veranderingen, de globalisering en de technologische vooruitgang; wijst erop dat sommige van de meest succesvolle lidstaten reeds zulke hervormingen hebben doorgevoerd en daarmee de duurzaamheid en doeltreffendheid van hun sociale stelsels hebben behouden; is dan ook van oordeel dat vergelijkende analyses moeten worden gemaakt van reeds doorgevoerde hervormingen en dat er SWOT-analyses (sterke en zwakke punten, kansen en gevaren) moeten worden gemaakt van nog door te voeren hervormingen; beklemtoont het belang van het streven naar topkwaliteit, onder meer door de uitwisseling van goede werkwijzen;
19. is zich ervan bewust dat in sommige lidstaten de huidige bijdragen aan het socialezekerheidsstelsel mogelijk ontoereikend zijn om tegemoet te komen aan de verwachtingen van de burgers; is van mening dat de lidstaten, met inachtneming van het solidariteits- en subsidiariteitsbeginsel, op gecoördineerde wijze moeten nadenken over alternatieve manieren om deze stelsels dusdanig te financieren dat dynamische hervormingen worden gestimuleerd zonder de lonen aan te tasten, bijvoorbeeld door gebruik te maken van door bedrijven gegenereerde toegevoegde waarde;
20. pleit voor een betere coördinatie van het belastingbeleid van de lidstaten om aldus schadelijke belastingconcurrentie te vermijden, financierbaarheid van de sociale bescherming te garanderen en het belastingbeleid arbeidsvriendelijker te maken; stelt vast dat de belastingtarieven op kapitaal en consumptie de afgelopen 30 jaar in het algemeen stabiel zijn gebleven, terwijl de werkelijke belastingtarieven op arbeid gedurende diezelfde periode gestegen zijn; beveelt de lidstaten aan op gecoördineerde wijze na te denken over de mogelijkheden om de bestaande belastingstelsels in de Unie te verbeteren, daar belastinghervormingen van dien aard ten goede zullen komen van de financierbaarheid van de nationale sociale stelsels;
21. onderstreept dat het noodzakelijk is de structuur- en cohesiefondsen te versterken om meer rekening te houden met de economische en sociale samenhang en dringt er bij de lidstaten op aan EU-fondsen, zoals de Europese structuurfondsen, op een meer doeltreffende manier te gebruiken om nationale hervormingen te cofinancieren; betreurt evenwel dat het recente akkoord over de financiële vooruitzichten het zonder meer niet mogelijk zal maken om programma's ter bevordering van cohesie, onderwijs en opleiding, levenslang leren, mobiliteit en sociale dialoog naar behoren te financieren;
22. onderstreept dat voor alle hervormingen met de budgettaire manoeuvreerruimte van de lidstaten rekening moet worden gehouden, maar stelt dat het hervormde Groei- en Stabiliteitspact kansen voor sociale investeringen biedt die er voorheen niet waren;
Diensten van algemeen belang (DAB) en diensten van algemeen economisch belang (DAEB)
23. wijst erop dat diensten van algemeen belang (DAB) en diensten van algemeen economisch belang (DAEB) een essentieel onderdeel van het Europees sociaal model vormen en voor de universele verstrekking van gezondheidszorg, onderwijs, openbaar vervoer, water en energie aan alle burgers van cruciaal belang zijn; dringt er bij de Commissie op aan zo spoedig mogelijk met een voorstel voor een kaderrichtlijn voor deze diensten te komen; acht het van essentieel belang dat de DAB en DAEB bij de hervorming van onze sociale stelsels behouden blijven, aangezien zij een fundamentele rol spelen bij zowel de verbetering van de levenskwaliteit van de burgers, als bij de verbetering van de efficiëntie van het bedrijfsleven en hun toegang tot hooggekwalificeerd personeel;
24. onderstreept dat conform het subsidiariteitsbeginsel adequaat op nieuwe gezinsverbanden moet worden ingespeeld en het bereik van sociale diensten moet worden uitgebreid, zoals toegankelijke kinderopvang, zorg voor mensen met bijzondere behoeften of een handicap, langdurige verzorging van bejaarden, waarbij een hoog niveau van overleg met de lokale sociale actoren bij de middellange en langetermijnplanning moet worden aangehouden;
Sociale dialoog
25. wijst erop dat de sociale dialoog in zijn vele verschijningsvormen een onmisbaar element in de traditie van de lidstaten is en dat betrokkenheid van alle belanghebbenden, in het bijzonder de sociale partners, overeenkomstig de nationale gewoonten en praktijken, voor een geslaagde hervorming van de sociale stelsels onontbeerlijk is; roept ertoe op om de sociale dialoog op zowel nationaal als Europees niveau nieuw leven in te blazen en pleit voor een grotere rol van de trialoog op Europees niveau;
26. onderkent de positieve rol die de sociale verantwoordelijkheid van bedrijven bij de bevordering van de sociale samenhang kan spelen door een frequentere beoordeling van de manier waarop het gedrag van bedrijven van invloed is op het dagelijkse leven van de gemeenschappen waarin ze actief zijn en door de verantwoording van bedrijven tegenover hun aandeelhouders te verbeteren; beveelt aan verplichtingen inzake sociale en milieuverslaglegging te gebruiken en op het niveau van de openbare orde maatregelen aan te wenden (bijvoorbeeld via openbare aanbestedingen) ten einde verantwoordelijk gedrag bij bedrijven te stimuleren;
Human resources
27. dringt erop aan dat de Commissie en de lidstaten als centraal element bij de modernisering van de sociale stelsels samenwerken om concrete programma’s en initiatieven uit te werken met de nadruk op verbetering van werk- en levensomstandigheden en de duurzame ontwikkeling en het behoud van human resources, zoals het stellen van doelstellingen en normen voor een betere gezondheidszorg;
28. roept op tot een breed debat over het recht van eenieder op een aanvaardbaar pensioen; onderkent de vrees dat de pensioenhervormingen die in tal van lidstaten op gang zijn gebracht, het aantal gepensioneerden dat reeds in armoede leeft, zal doen stijgen; wijst met nadruk op de dringende noodzaak van positieve actie om oudere werknemers aan de slag te houden of opnieuw aan de slag te doen gaan en van eerlijke toegang tot en meer flexibiliteit bij de keuze van pensioenregelingen; verzoekt de Commissie zich te buigen over nationale inspanningen om de invloed van demografische wijzigingen op de financierbaarheid van de pensioenen en armoede onder gepensioneerden aan te pakken en doeltreffender toezicht uit te oefenen op de uitvoering van bestaande wetgeving inzake het verbod op discriminatie op grond van leeftijd;
29. vestigt de aandacht op de situatie van vrouwen wier pensioenrechten niet mogen worden aangetast, omdat ze getrouwd zijn of hun werk in verband met moederschaps-, ouderschaps- of kinderzorgverlof hebben onderbroken;
30. erkent de voordelen van 'flexicurity’-systemen die de lidstaten, afhankelijk van de omstandigheden, moeten hanteren ter vrijwaring van het potentieel van werknemers om een baan te behouden/te bemachtigen door hun mobiliteit en/of hun professionele vaardigheden via vakopleidingen en levenslang leren te verbeteren en deze te zien als een middel om een goede balans tussen werk en vrije tijd en concepten in verband met werk en levenscycli te bevorderen;
31. is verheugd over de oprichting van een fonds voor aanpassing aan de globalisering als mogelijke aanvulling op het Europees Sociaal Fonds, alsook over de inspanningen van de lidstaten op nationaal, regionaal en lokaal niveau om werknemers bij een carrièreswitch en het zoeken van een nieuwe baan specifieke steun te verlenen;
32. herinnert eraan dat gender- en rassengelijkheid en het beginsel van non-discriminatie als vastgelegd in artikel 13 van het EG-Verdrag, dat voorziet in een rechtsgrond voor adequaat optreden ter bestrijding van discriminatie op grond van geslacht, ras of etnische afstamming, godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele gerichtheid, in alle vormen van het sociaal beleid moeten worden opgenomen; is van oordeel dat het nieuwe EU-integratiebeleid in feite een concrete vorm van sociaal beleid is en verder moet worden ontwikkeld; is van mening dat het bewerkstelligen van een goede integratie van vrouwen, mannen, etnische minderheden en immigranten de maatschappij ten goede komt en sociale voordelen voor de samenhang en het voorbereid zijn op de arbeidsmarkt oplevert;
Sociale bescherming
33. benadrukt dat sociale beschermingsstelsels efficiënt moeten zijn om hun doelstellingen,het voorkomen en bestrijden van armoede en sociale uitsluiting, te bereiken, met bijzondere nadruk op het tegengaan van armoedevallen;
34. is van oordeel dat werk van doorslaggevend belang is om tot sociale integratie te komen; pleit daarom voor hervormingen waarbij overheidsgelden worden besteed aan maatregelen die tot meer werkgelegenheid en herintreding op de arbeidsmarkt leiden en tot werk aanzetten door armoedevallen en andere vormen van sociale uitsluiting tegen te gaan en waarmee de werkloosheid onder vrouwen en bepaalde etnische minderheden, van wie velen maatschappelijke of structurele belemmeringen ondervinden om tot de arbeidsmarkt toe te treden, dringend worden aangepakt; is voorts van mening dat de specifieke problemen van vrouwen uit etnische minderheden en immigrantenvrouwen aandacht moeten krijgen en moeten worden aangepakt;
35. erkent dat, in het kader van de 'flexicurity' benadering, de totstandbrenging en handhaving van adequate sociale beschermingsmechanismen een onmisbare voorwaarde voor flexibiliteit is, en krachtige bescherming moet bieden tegen onrechtmatig ontslag;
Externe dimensie
36. bevestigt nogmaals dat de Europese Unie, alleen als ze haar economische en sociale samenhang kan behouden, haar belangen op internationaal niveau met succes zal kunnen verdedigen;
37. erkent dat de globalisering, ongeacht de positieve effecten ervan, tot economische en sociale wanverhoudingen leidt en de burgers van Europa dan ook grote zorgen baart, vooral in de lidstaten met een hoge werkloosheid en in de regio's die het meest door bedrijfsverplaatsingen worden getroffen; verzoekt de lidstaten bijgevolg de noodzakelijke structurele hervormingen door te voeren, wil de EU een aantrekkelijke keuze blijven op het wereldtoneel, met producten en diensten van hoge kwaliteit;
38. benadrukt dat de Europese Unie haar sociale waarden van solidariteit en sociale rechtvaardigheid met vertrouwen in alle onderhandelingen en akkoorden over handel en ontwikkeling moet promoten;
39. dringt er bij de Europese Unie en de lidstaten op aan politieke acties te ondernemen ten aanzien van derde landen met een sterke economische groei (Brazilië, Rusland, India en China) om een ontwikkelingsmodel te bereiken dat eerbiediging van de mensenrechten, democratie, vrijheid, arbeids- en milieunormen en sociale rechtvaardigheid garandeert; dringt er bij de Europese Unie op aan een wereldwijd evenwicht tussen economische groei en hoge sociale en milieunormen te helpen vinden;
40. dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan bij fora zoals de IAO, de OESO, en multilaterale milieuagentschappen met één stem te spreken; is met name van oordeel dat het werk van de Internationale Arbeidsorganisatie beter in WTO-overeenkomsten moet worden geïntegreerd en is van mening dat de beoordelingen van de belangrijkste arbeidsnormen door de Internationale Arbeidsorganisatie geïntegreerd moeten worden in de EU-strategieën voor WTO- en bilaterale onderhandelingen; verzoekt de Commissie er via bilaterale akkoorden voor te zorgen dat ten minste de IAO-normen worden nageleefd, zodat humane arbeidsomstandigheden worden gegarandeerd;
41. is verheugd over de invoering van de SAP+-regeling, die stimulansen biedt voor hogere sociale en milieunormen, en dringt erop aan deze benadering uit te breiden tot bilaterale handelsovereenkomsten; wijst erop dat de Commissie de tenuitvoerlegging van de regeling op de voet dient te volgen ten einde naleving van deze normen te kunnen garanderen;
o
o o
42. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.
TOELICHTING
Hoe kunnen we de levensstandaard van de Europese burgers blijven verbeteren en tegelijk onze concurrentiepositie in de wereldeconomie behouden? Hoe kunnen we het economisch, sociaal en werkgelegenheidsbeleid integreren op een manier die voor duurzame ontwikkeling en sociale samenhang zorgt? Hoe kunnen we garanderen dat iedereen een graantje meepikt van de voordelen van de groei?
Europees sociaal model
Het Europees sociaal model is in de allereerste plaats een kwestie van waarden. Welk Europees sociaal stelsel we ook bekijken, altijd zijn de gemeenschappelijke waarden van gelijkheid, non-discriminatie, solidariteit en herverdeling fundamenteel, met algemene, gratis of goedkope toegang tot onderwijs en gezondheidszorg en een breed scala aan andere openbare diensten als een recht voor alle burgers en als essentiële voorwaarde om de grondslag voor een succesvolle moderne economie en eerlijke samenleving te leggen. Het is juist op dit vlak dat ons Europees model zich van andere modellen, zoals het Amerikaanse, onderscheidt.
Sociaal beleid (onder andere sociale bescherming, gezondheidszorg, onderwijs en zorgvoorzieningen) is binnen de Europese Unie sterk ontwikkeld en weerspiegelt het grote belang dat aan sociale samenhang wordt gehecht.
Academici onderscheiden vier verschillende modellen (Scandinavisch, Angelsaksisch, continentaal, mediterraan) die verschillen (beschermingsniveau, ruimte voor individuele initiatieven), maar ook gemeenschappelijke kenmerken hebben.
Alle 25 lidstaten delen dezelfde waarden en dezelfde doelstelling om economische prestaties, concurrentievermogen en sociale rechtvaardigheid te combineren. Ze gebruiken verschillende instrumenten om dezelfde doelen te bereiken. Deze nationale modellen zijn het resultaat van jarenlange, complexe historische processen.
De co-rapporteurs zijn van mening dat het belangrijk is zowel de eenheid van waarden als de verscheidenheid van stelsels van de lidstaten te erkennen.
Succes van het Europees sociaal model
De Europese Unie is "in opbouw". Over haar grenzen en verantwoordelijkheden moet nog een definitief akkoord worden bereikt; het debat over en de ontwikkeling van haar democratisch bestuur zal mogelijk nog generaties lang duren. Hoewel men met de oprichting van een verenigd Europa wilde voorkomen dat de Europese staten ooit nog een oorlog tegen elkaar zouden beginnen, ging de onderliggende bezorgdheid uiteraard uit naar het welzijn van de Europese volkeren en de ruimere wereld.
Het is belangrijk om, ondanks de mislukkingen en de nood aan hervorming, het succes van het Europees sociaal model te benadrukken. Het heeft wereldwijd de reputatie een hoge levenskwaliteit te bieden. Het EU-model wordt door andere landen, regio’s (Midden-Oosten) en organisaties (Mercosur, Asean) als voorbeeld van succes gezien.
Hoewel in onze Unie meer dan 80 miljoen mensen in de werkende leeftijd werkloos zijn en meer dan 70 miljoen mannen, vrouwen en kinderen gevaar lopen in armoede te belanden, is de algemene welvaart en politieke, sociale en economische stabiliteit van de lidstaten dankzij hun lidmaatschap van de Europese Unie in belangrijke mate toegenomen.
Uitdagingen
Er wordt meer dan ooit erkend dat de beweegreden voor de oprichting en ontwikkeling van de EU moet worden geherformuleerd in bewoordingen die de huidige politieke, economische en sociale realiteit weerspiegelen. Dit is vooral het geval in omstandigheden waarin de technologische revolutie het werk en de daaruit voortvloeiende sociale betrekkingen herstructureert en waarin de geleidelijke vergrijzing van Europa’s bevolking een uitdaging vormt om Europa’s aanwezigheid op het wereldtoneel levendig te houden.
Op het vlak van de demografische evolutie wordt Europa momenteel geconfronteerd met problemen die het vroeger nooit heeft gekend. In 2030 zal de EU 18 miljoen jonge mensen minder tellen dan nu; in 2050 zullen er 60 miljoen inwoners minder zijn dan nu.
Tussen 2005 en 2030 zal het aantal 65-plussers stijgen tot 52,3% van de bevolking (+40 miljoen), terwijl de groep mensen tussen 15 en 64 jaar met 6,8% zal afnemen (- 21 miljoen).
De verhouding tussen de inactieve (jongeren, bejaarden en andere personen die van een uitkering afhankelijk zijn) en de actieve bevolking zal stijgen van 49% in 2005 tot 66% in 2030.
Deze evolutie is het gevolg van twee factoren.
De eerste factor is de hogere levensverwachting. Sinds 1960 is de gemiddelde levensverwachting van 60 jaar voor vrouwen met vijf jaar en voor mannen met bijna vier jaar toegenomen. Daardoor zal tegen 2050 het aantal 80-plussers met 180% toenemen.
De tweede factor is het dalende geboortecijfer. De afgelopen decennia zijn de vruchtbaarheidscijfers in Europa aanzienlijk gedaald. Hoewel het geboortecijfer dat minimaal vereist is om de bevolking op haar huidige peil te houden, 2,1 kinderen per vrouw bedraagt, hadden vrouwen in de EU in 2003 gemiddeld 1,48 kinderen.
Deze ontwikkelingen hebben grote gevolgen voor de welvaart en voor de verhoudingen tussen de generaties.
Andere uitdagingen voor het Europese stelsel zijn de diverse facetten van de globalisering en de technologische revolutie, waardoor het voor bedrijven gemakkelijker en financieel aantrekkelijk wordt hun activiteiten naar lagelonenlanden te verplaatsen, waar arbeids-, consumenten- en milieubescherming niet altijd even ver gaat als in Europa.
Door de globalisering maken sommige lidstaten een interessante economische groei door die een positief effect heeft op het terugdringen van de armoede op wereldschaal.
Sommige andere lidstaten kunnen zich echter moeilijk aan deze nieuwe realiteit aanpassen, waardoor het gevoel van desoriëntatie van de burgers is toegenomen, vooral in die lidstaten waar de werkloosheidscijfers heel hoog zijn en waar de integratie van migrantenwerkers en hun gezinnen is mislukt.
Hervorming
Om deze en vele andere redenen is de hervorming van het Europees sociaal model momenteel het hoofdonderwerp van debat in Europa.
Door de demografische veranderingen (vergrijzing, dalende geboortecijfers, hogere levensverwachting), de technologische vooruitgang, de globalisering, de opkomst van nieuwe industriële economieën en de daaruit voortvloeiende druk op de overheidsuitgaven moeten de sociale stelsels dringend worden hervormd ten einde in onze economie een productieve rol te kunnen spelen.
Deze broodnodige hervorming heeft een zeer ruime reikwijdte en heeft gevolgen voor de wetgeving, de begrotingen, het openbaar bestuur en de industriële betrekkingen.
In tegenstelling tot het standpunt van sommigen is het Europees sociaal model niet het belangrijkste probleem van de EU; het grootste probleem is eigenlijk de grote tegenzin om economische hervormingen door te voeren. Zolang de EU circa 1% of 2% blijft groeien, kan er niet veel worden gedaan, hetgeen haast onvermijdelijk tot het verlies van sociale voordelen zal leiden.
De EU kan tot de nodige hervormingen bijdragen via een verdere integratie van de interne markt, die enorme mogelijkheden biedt voor de burgers van de EU en voor groei en welvaart. De interne markt moet opnieuw worden versterkt door investeringen en de financiële vooruitzichten tot 2013 aanzienlijk te verhogen om de territoriale en sociale samenhang in de vijfentwintig lidstaten voldoende te garanderen, door de markten en het vrije personenverkeer verder te liberaliseren op een niet tot een snelle neergang leidende wijze, en door de trans-Europese netwerken te voltooien.
Beslissingen
Met de Lissabon-strategie werd beoogd de noodzakelijke veelomvattende en geïntegreerde sociale en markthervormingen aan te pakken om een Europa van uitmuntendheid te creëren dat deze uitdagingen zou aankunnen. Later in december 2001 werd ook in de Verklaring van Laken de dringende noodzaak aan een "herlancering" van Europa in het kader van de nieuwe wereldorde erkend.
In beide beslissingen wordt de sociale dimensie van Europa van fundamenteel belang beschouwd voor steun van de EU-burgers voor het Europese project.
Hoewel de Grondwet op dit moment in 14 lidstaten is geratificeerd, is ze in twee landen bij referendum verworpen. Er is veel gesproken over de redenen voor de verwerping ervan in Frankrijk en Nederland, maar het is duidelijk dat de inleiding, waarin de ambities voor de Unie worden uiteengezet, de waarden en doelstellingen in Deel I en het Handvest van de Grondrechten in Deel II, de verregaande definitie van de burgers als Europeanen in grote mate weerspiegelen.
Dit verslag over het Europees sociaal model voor de toekomst beschouwt bovenstaande context als uitgangspunt en schetst het concept van het Europees sociaal model; hoe kunnen we het concept aan het begin van de 21e eeuw verbeteren als onderdeel van het proces om de ambities van de Europeanen voor ons continent en voor wereldwijde rechtvaardigheid te realiseren.
De corapporteurs benadrukken dat met deze hervorming niet de verworvenheden van het Europees model worden opgegeven, maar de fundamentele waarden in stand worden gehouden door het behoud van het Europees model veilig te stellen.
Het behoud van het model hangt zowel af van het succes van de strategie voor groei en werkgelegenheid als van de hervormingen van het model zelf. De basis voor de hervormingen en het behoud is een dynamische, innovatiegerichte en bedrijfsvriendelijke omgeving waarin het evenwicht tussen werk en vrije tijd wordt geëerbiedigd en de behoefte aan zekerheid van mensen in een snel evoluerende samenleving wordt erkend.
Het probleem van het behoud is veel sterker geconcentreerd in de continentale en mediterrane stelsels, een reden te meer om nieuwe financieringsmethodes voor de socialezekerheidsstelsels te bekijken, bijvoorbeeld via door bedrijven gegenereerde toegevoegde waarde.
We mogen niet vergeten dat het concurrentievermogen en het Europees sociaal model geen tegenpolen zijn, maar eerder van elkaar afhankelijk zijn. Het moderniseringsproces moet op het beginsel worden gebaseerd dat sociaal beleid, indien het goed is opgezet, een productieve factor voor economische groei en welvaart is. Daarom moeten de lidstaten de Lissabon-strategie, het routeplan voor de hervorming, volledig ten uitvoer leggen. Dringend dienen de noodzakelijke stappen te worden ondernomen om de concurrentiepositie van Europa te versterken en een echte kennismaatschappij te creëren.
In dit opzicht is het "flexicurity" concept van groot belang: het betekent een strategie voor meer flexibiliteit op de arbeidsmarkt, een modernisering van de arbeidsorganisatie en de arbeidsbetrekkingen gecombineerd met veiligheid en sociale bescherming voor werknemers, evenwicht tussen werk en vrije tijd, omscholing en levenslang leren. Er moeten maatregelen worden genomen om kwetsbare en achtergestelde groepen op de arbeidsmarkt of groepen die moeilijk toegang vinden tot de arbeidsmarkt, verder op te leiden en bij te staan.
Dit komt overeen met de drie belangrijkste uitdagingen van de Lissabon-strategie op het vlak van werkgelegenheid:
- de aanpasbaarheid van werknemers vergroten;
- meer mensen aansporen om de arbeidsmarkt te betreden en
- meer investeren in menselijk kapitaal en levenslang leren.
Europa mag zijn ambitieuze sociale beleid niet opgeven, maar moet de mogelijke bijdrage ervan tot economische prestaties en levenskwaliteit ten volle benutten, met name door:
- de doeltreffendheid van het sociaal beleid te vergroten;
- armoedevallen en andere werkontmoedigende factoren tegen te gaan;
- te investeren in ontwikkeling (onderwijs, beroepsopleiding), behoud (gezondheid) en activeren van human resources (via actieve arbeidsmarktmaatregelen);
- te garanderen dat de modaliteiten van de financiering van het sociaal beleid tot werkgelegenheid en groei bijdragen, met inachtneming van het beginsel van wederzijdse steun en solidariteit tussen de generaties.
Onderwijs speelt een centrale rol; gezondheid, verbetering van de vaardigheden, levenslang leren en het wegwerken van hinderpalen voor toegang tot de arbeidsmarkt. De ontwikkeling van het menselijk potentieel is niet alleen cruciaal voor e totstandbrenging van een kennismaatschappij, maar is ook een sleutelelement voor sociale integratie en het verbeteren van de levenskwaliteit van alle burgers. Meer investeringen in het menselijk potentieel en activering ervan dragen tevens bij tot meer kwaliteit en kwantiteit onder de beroepsbevolking. Dit is onontbeerlijk voor groei, aangezien individuele kennis en vaardigheden de productiviteit verhogen en het vermogen van een samenleving om nieuwe technologieën te ontwikkelen en erop in te spelen, vergroten. Door de snelle evolutie en verspreiding van technologische vooruitgang is het nog dringender geworden om de vaardigheden van alle burgers via levenslang leren up-to-date te houden en aldus hun kansen om de uitdagingen van de wereldwijde concurrentie van steeds meer op kennis gebaseerde economieën aan te kunnen, te vergroten.
Het is eveneens van belang dat de Europese burgers deze noodzakelijke hervorming van de sociale stelsels begrijpen en steunen. Openbare campagnes door de Europese instellingen, de lidstaten, de overheidsinstanties zouden een rol moeten spelen bij de informatieverstrekking en de onderhandelingen over veranderingen met vakbonden en vertegenwoordigers van de civiele samenleving. Het Europees sociaal model en de voordelen ervan zijn voor de burgers van de EU een perfect voorbeeld van hoe de EU bij hun leven betrokken is. Werkgelegenheid, groei, welvaart en sociale rechtvaardigheid zijn belangrijk voor de burgers van de Europese Unie.
Het Europees sociaal model voor de toekomst moet vorm worden gegeven in een stelsel waarin de beste elementen uit alle nationale stelsels worden samengebracht en waarin ook ruimte is voor nationale voorkeuren en omstandigheden.
Rol van de Europese Unie versus bevoegdheden van de lidstaten
Sociaal en werkgelegenheidsbeleid vallen grotendeels onder de bevoegdheid van de lidstaten en hun verantwoordelijkheid op dit vlak mag niet worden onderschat. De Europese Unie speelt echter een belangrijke rol bij de financiële ondersteuning van het nationale beleid in de diverse lidstaten niet alleen via de structuurfondsen, maar ook via beleidscoördinatie in het kader van het Lissabon-proces, de geïntegreerde richtsnoeren voor groei en werkgelegenheid en de open coördinatiemethodes inzake sociale bescherming en onderwijs. De nationale parlementen en het Europees Parlement zouden een grotere rol moeten spelen bij de tenuitvoerlegging van de open coördinatiemethode.
Externe dimensie
Het Europees sociaal model is altijd het vredesinstrument binnen de EU en tegelijk een voorbeeld voor de hele wereld geweest. In deze context moet de EU de taak op zich nemen om nieuwe opkomende landen te helpen een globaal evenwicht tussen economische groei en hoge sociale en milieunormen te vinden.
3.5.2006
ADVIES van de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid
aan de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken
inzake een Europees sociaal model voor de toekomst
(2005/2248(INI))
Rapporteur voor advies: Emine Bozkurt
SUGGESTIES
De Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid verzoekt de ten principale bevoegde Commissie werkgelegenheid en sociale zaken onderstaande suggesties in haar ontwerpresolutie op te nemen:
– gezien de conclusies van de Europese Raad van 23 en 24 maart 2006 betreffende het Europees pact voor gendergelijkheid,
– gezien de strategie van Lissabon en de doelstelling om tegen 2010 een deelname van 60% vrouwen aan de arbeidsmarkt te bereiken, en onder verwijzing naar zijn resolutie van 19 januari 2006 over de toekomst van de strategie van Lissabon vanuit genderperspectief[5],
– gezien het routekaart voor de gelijkheid van vrouwen en mannen 2006-2010,
A. overwegende dat de lidstaten de routekaart voor de gelijkheid van vrouwen en mannen 2006-2010 dienen uit te voeren,
B. overwegende dat in het Europese sociale model gemeenschappelijke waarden worden weerspiegeld, gebaseerd op gelijkheid, sociale rechtvaardigheid, solidariteit, vrijheid en democratie, en respect voor de mensenrechten,
C. overwegende dat 19 miljoen mensen in de Europese Unie momenteel werkloos zijn en overwegende dat meer dan 65 miljoen mensen onder de armoedegrens leven,
1. benadrukt dat de beginselen van gendergelijkheid en het bestrijden van alle vormen van discriminatie in overeenstemming met artikel 13 van het Verdrag systematisch in het EU-beleid moeten worden opgenomen en in het sociale en economische beleid van de lidstaten, en roept op tot initiatieven om deze kwesties vanuit een geïntegreerd perspectief te bekijken;
2. benadrukt dat onstabiele arbeidsvoorwaarden en een gebrek aan werkzekerheid ertoe leiden dat vrouwen heel weinig kansen hebben op promotie en op het opbouwen van een professionele carrière en hun algemeen welzijn en hun levenskeuzes in het algemeen sterk beïnvloeden;
3. benadrukt dat de actieve, langdurige betrokkenheid van vrouwen op de arbeidsmarkt een antwoord kan bieden op de uitdagingen die voortvloeien uit de demografische verandering en de globalisering en kan helpen om de doelstellingen van groei, concurrentievermogen en sociale samenhang, zoals vastgelegd in Lissabon, te bereiken; vestigt de aandacht op het feit dat het versterken van de arbeidsrechten en –voorwaarden voor alle categorieën of werknemers en het opkrikken van de werkgelegenheidsgraad in de EU, een positieve impact op vrouwen en op economische en sociale samenhang in de EU zou hebben;
4. benadrukt de behoefte aan gendermainstreaming in het toekomstige Europese sociale model en zijn verschillende onderdelen; wijst erop dat er in het sociaal beleid een nieuwe nadruk en een nieuwe aanpak moet komen; vestigt derhalve de aandacht op de behoefte aan doeltreffende socialezekerheidsstelsels die zullen garanderen dat maatregelen worden genomen tegen armoede en sociale uitsluiting, en de oprichting van een veilige, flexibele en kwaliteitsvolle werkomgeving wordt vergemakkelijkt;
5. onderstreept de behoefte aan een hervorming van de pensioensystemen om meer sociaal rechtvaardige, onafhankelijke pensioenrechten voor iedereen te garanderen, om te verzekeren dat vrouwen en mannen in huis met gezinnen ten laste en zij die op moederschaps- of vaderschapsverlof zijn, niet worden gestraft en om armoede onder oudere vrouwen uit te bannen;
6. benadrukt de noodzaak om maatregelen te nemen om de loopbaan- en carrièrevooruitzichten van vrouwen te verbeteren, inclusief oudere vrouwen, en voor de sociale inclusie van vrouwen; vestigt de aandacht op het belang om te verzekeren dat het professionele en gezinsleven kan worden verzoend door, onder andere, in toegankelijke en betaalbare kinderopvangmogelijkheden en faciliteiten voor de verzorging van afhankelijke personen te voorzien, in overeenstemming met de besluiten van de Europese Raad van Barcelona, en door stereotypes aan te pakken betreffende de verdeling tussen man en vrouw van de verantwoordelijkheden in het gezin; roept de Commissie en de lidstaten op concrete maatregelen te treffen om de voortbestaande genderkloven aan te pakken in opleiding, salaris en werkgelegenheid, met name in verband met wetenschappelijke carrières voor vrouwen;
7. dringt er bij de lidstaten op aan meer gebruik te maken van de kansen die de open coördinatiemethode biedt met het oog op het bundelen van de beste praktijken wat betreft loopbaan- en carrièreperspectieven voor vrouwen, en wijst op het belang om de sociale spelers te betrekken bij het opstellen van het nationaal en Europees beleid in verband met gendermainstreaming;
8. roept de Commissie op te garanderen dat er een follow-up komt van Aanbeveling 92/441/EEG[6] van de Raad over een gegarandeerd minimuminkomen dat door het sociale beschermingssysteem van de lidstaten moet worden voorzien binnen de context van een algemeen beleid om de economische en sociale integratie te bevorderen van diegenen die deze uitkering ontvangen;
9. uit zijn bezorgdheid over het feit dat vrouwen ondervertegenwoordigd zijn in lichamen en structuren die zijn verbonden met de sociale partners, gezien de fundamentele rol die de sociale partners spelen bij het bevorderen van gelijke kansen op de arbeidsmarkt;
10. roept de Commissie en de lidstaten op de specifieke nadruk te leggen op gendergelijkheid in de toekomstige Europese en nationale werkgelegenheidsstrategieën, waarbij rekening wordt gehouden met de situatie van vrouwen op de arbeidsmarkt en de realiteit van het leven van vrouwen;
11. is van oordeel dat gelijkheidsbeleid van cruciaal belang is voor economische groei, voorspoed en concurrentiekracht; juicht derhalve toe dat de Europese Raad het Europees pact voor gendergelijkheid heeft aangenomen, dat erop is gericht maatregelen te bevorderen op het niveau van de lidstaten en de Unie om genderkloven te dichten en genderstereotypen op de arbeidsmarkt te bestrijden, een beter evenwicht tussen leven en werk voor iedereen te bevorderen en het bestuur te verbeteren door gendermainstreaming en een beter toezicht;
12. dringt er bij de lidstaten op aan het proces van de volledige omzetting in nationale wetgeving van de anti-discriminatiewetgeving van de Gemeenschap af te ronden, en roept de Commissie op toezicht te houden op de tenuitvoerlegging van het communautair acquis en een studie uit te voeren naar mogelijke nieuwe initiatieven om het bestaande wettelijk kader over gelijkheid aan te vullen;
13. merkt met bezorgdheid op dat de doelstelling van de Raad van Barcelona om tegen 2010 kinderopvang te voorzien voor minstens 90% van de kinderen tussen 3 jaar oud en de verplichte schoolleeftijd en ten minste 33% van de kinderen onder de 3 jaar, niet haalbaar is;
14. dringt er bij de toegetreden landen en de kandidaat-lidstaten op aan om te voldoen aan de gemeenschapswetgeving betreffende gendergelijkheid, om hun beleid op één lijn te brengen met de prioriteiten die zijn uiteengezet in het routeplan inzake de gelijkheid van mannen en vrouwen en om de vrouwenrechten te respecteren en de toegang van vrouwen tot de arbeidsmarkt en de sociale zekerheidsmaatregelen te verbeteren; verwijst in dit verband naar zijn resolutie van 6 juli 2005 over de rol van vrouwen in het sociale, economische en politieke leven in Turkije[7];
15. onderstreept de noodzaak om de problemen van vrouwen uit etnische minderheden en immigrantenvrouwen te bestuderen en aan te pakken.
PROCEDURE
Titel |
Een Europees sociaal model voor de toekomst | |||||
Procedurenummer |
||||||
Commissie ten principale |
EMPL | |||||
Medeadviserende commissie(s) |
FEMM | |||||
Nauwere samenwerking |
| |||||
Rapporteur voor advies |
Emine Bozkurt | |||||
Vervangen rapporteur(s) voor advies |
| |||||
Behandeling in de commissie |
21.3.2006 |
25.4.2006 |
3.5.2006 |
|
| |
Datum goedkeuring |
3.5.2006 | |||||
Uitslag eindstemming |
+: –: 0: |
22 0 3 | ||||
Bij de eindstemming aanwezige leden |
Edit Bauer, Hiltrud Breyer, Maria Carlshamre, Edite Estrela, Ilda Figueiredo, Věra Flasarová, Lissy Gröner, Zita Gurmai, María Esther Herranz García, Lívia Járóka, Urszula Krupa, Pia Elda Locatelli, Astrid Lulling, Marie Panayotopoulos-Cassiotou, Marie-Line Reynaud, Teresa Riera Madurell, Amalia Sartori, Eva-Britt Svensson, Anna Záborská | |||||
Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervangers |
Katerina Batzeli, Mary Honeyball, Christa Klaß, Heide Rühle, Feleknas Uca, Marta Vincenzi | |||||
Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervangers (art. 178, lid 2) |
| |||||
Opmerkingen (slechts in één taal beschikbaar) |
... | |||||
19.4.2006
ADVIES van de Commissie internationale handel
aan de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken
inzake een Europees sociaal model voor de toekomst
(2005/2248(INI)
Rapporteur voor advies: Giulietto Chiesa
SUGGESTIES
De Commissie internationale handel verzoekt de ten principale bevoegde Commissie werkgelegenheid en sociale zaken onderstaande suggesties in haar ontwerpresolutie op te nemen:
1. dringt er bij de Commissie op aan ervoor te zorgen dat haar handelsbeleid Europese waarden bevordert en verdedigt, zoals bedoeld in artikel I-3 van het Verdrag tot vaststelling van een Grondwet voor Europa, dat nog niet van kracht is, in het bijzonder een in hoge mate concurrerende socialemarkteconomie, gericht op volledige werkgelegenheid en sociale vooruitgang, vrije en eerlijke concurrentie, en een hoog niveau van bescherming en verbetering van het milieu, duurzame ontwikkeling, bevordering van wetenschappelijke en technologische vooruitgang, bestrijding van sociale uitsluiting en discriminatie, rechten van werknemers en, in het algemeen, de rol van de sociale partners, gelijkheid van vrouwen en mannen, bescherming van de rechten van het kind, verbetering van overheidsdiensten, multifunctionele landbouw en culturele verscheidenheid;
2. verwelkomt de mondialisering en wijst erop dat deze heeft bijgedragen aan de ongekende economische groei van de afgelopen 30 jaar, zowel in Europa als de rest van de wereld; herinnert er verder aan dat de mondialisering het Europese bedrijfsleven en met name de Europese consument veel voordelen heeft opgeleverd;
3. is van oordeel dat de Commissie en de lidstaten met het oog op het bevorderen van Europese waarden in fora zoals de Internationale Arbeidsorganisatie, de OESO en multilaterale milieuagentschappen met één stem moeten spreken, en dat de WTO- en bilaterale handelsonderhandelingen steun moeten geven aan de beleidsdoelstellingen die in die andere fora worden nagestreefd;
4. is in het bijzonder van oordeel dat het werk van de Internationale Arbeidsorganisatie beter in WTO-overeenkomsten moet worden geïntegreerd en is van mening dat de beoordelingen van de belangrijkste arbeidsnormen door de Internationale Arbeidsorganisatie geïntegreerd moeten worden in de EU-strategieën voor WTO- en bilaterale onderhandelingen;
5. steunt oprichting van een Europees fonds voor aanpassing aan de globalisering, gericht op het 'opvangen' van de negatieve effecten van liberalisering, het verlenen van bijstand voor economische aanpassing, het bevorderen van wetenschappelijk onderzoek en ontwikkeling, en de verwezenlijking van de strategie van Lissabon; dringt aan op een nieuw financieringsinitiatief voor het bevorderen van wetenschappelijk en technisch onderzoek op Europees niveau met het oog op nieuwe, kwalitatief hoogwaardige werkgelegenheid in Europa;
6. wijst op de noodzaak van investeringen in onderzoek en nieuwe technologieën, en van levenslang leren om het hoofd te kunnen bieden aan de toenemende concurrentie ten gevolg van de mondialisering, met het oog op het creëren van meer banen en voor het bestrijden van werkloosheid en sociale uitsluiting;
7. is van oordeel dat ontwikkelingslanden, om van de resultaten van multilaterale of regionale handelsonderhandelingen te kunnen profiteren, bijstand nodig hebben op de gebieden behoorlijk bestuur en bevordering van democratie;
8. beklemtoont het belang voor Europese producten en diensten van open markten, zonder de ontwikkeling van derde landen te belemmeren en rekening houdend met hun vermogen om met het bestaande onevenwicht van vaardigheden en ervaring om te gaan;
9. is verheugd over de invoering van de SAP+-regeling, die stimulansen biedt voor hogere sociale en milieunormen, en dringt erop aan deze benadering uit te breiden tot bilaterale handelsovereenkomsten; wijst op de noodzaak van goede monitoring door de Commissie van de tenuitvoerlegging van de regeling om naleving van deze normen te kunnen garanderen;
10. is van oordeel dat de toepassing van een op Europese collectieve preferenties en mondiaal gedeelde waarden stoelend handelsbeleid, en het voeren van een steunbeleid gericht op het bevorderen van onderwijs, elementaire arbeids- en milieunormen, en normen op het gebied van transparantie en behoorlijk bestuur, zal bijdragen aan vergroting van het politieke gewicht van de Europese Unie in internationale instellingen;
11. erkent dat, hoewel handelsliberalisering een kans kan bieden aan Europese burgers, zij zich in toenemende mate zorgen maken over de invloed van handelsliberalisering op Europese banen en hun levensstandaard; verzoekt de Commissie alle handelsonderhandelingen te baseren op de strategie inzake duurzame ontwikkeling zoals vastgesteld door de Europese Raden van Lissabon en Göteborg; verzoekt de Commissie in dit verband in handelsonderhandelingen te streven naar méér transparantie, het Parlement tijdig te informeren en duidelijke, onafhankelijke analyses te presenteren van de kosten en baten van voorstellen voor nieuwe handelsovereenkomsten door middel van voortzetting en uitbreiding van door het Europees Parlement gecontroleerde duurzaamheidseffectbeoordelingen;
12. is verheugd over initiatieven, inclusief productetikettering, die erop gericht zijn de Europese consument te informeren over de milieu-, sociale en arbeidsomstandigheden waaronder producten worden vervaardigd; benadrukt dat deze initiatieven niet tot méér protectionisme in de Europese Unie mogen leiden; beklemtoont dat Europese bedrijven verantwoordelijk moeten worden gesteld voor de naleving van de fundamentele arbeidsrechten van werknemers in hun productieketens, met inbegrip van werk in het kader van outsourcing;
13. dringt, daar waar het om de socialebeschermingsstelsels gaat, aan op een onderzoek naar gedwongen pensionering in de Europese Unie, teneinde ervoor te zorgen dat elke werknemer de zekerheid heeft dat de tijdvakken die hij buiten zijn eigen lidstaat heeft gewerkt daadwerkelijk in aanmerking worden genomen;
14. is van oordeel dat parlementen een belangrijke rol toekomt bij het informeren van het publiek en het aan onderhandelaars op handelsgebied overbrengen van hun zorgen, maar dat dit vereist dat de Commissie tijdens de onderhandelingen tijdig en volledig informatie verschaft.
PROCEDURE
Titel |
Een Europees sociaal model voor de toekomst | |||||
Procedurenummer |
||||||
Commissie ten principale |
EMPL | |||||
Advies uitgebracht door Datum bekendmaking |
INTA | |||||
Nauwere samenwerking – datum bekendmaking |
Nee | |||||
Rapporteur voor advies |
Giulietto Chiesa 23.11.2005 | |||||
Vervangen rapporteur voor advies |
| |||||
Behandeling in de commissie |
21.2.2006 |
21.3.2006 |
19.4.2006 |
|
| |
Datum goedkeuring |
19.4.2006 | |||||
Uitslag eindstemming |
+: -: 0: |
23 0 1 | ||||
Bij de eindstemming aanwezige leden |
Jean-Pierre Audy, Daniel Caspary, Françoise Castex, Giulietto Chiesa, Christofer Fjellner, Béla Glattfelder, Jacky Henin, Syed Kamall, Helmuth Markov, David Martin, Georgios Papastamkos, Godelieve Quisthoudt-Rowohl, Bogusław Rogalski, Robert Sturdy, Daniel Varela Suanzes-Carpegna, Zbigniew Zaleski | |||||
Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervanger(s) |
Panagiotis Beglitis, Margrietus van den Berg, Danutė Budreikaitė, Elisa Ferreira, Robert Goebbels, Filip Andrzej Kaczmarek, Jörg Leichtfried, Mauro Zani | |||||
Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervanger(s) (art. 178, lid 2) |
| |||||
Opmerkingen (slechts in één taal beschikbaar) |
… | |||||
2.6.2006
ADVIES van de Commissie industrie, onderzoek en energie
aan de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken
inzake een Europees sociaal model voor de toekomst
(2005/2248(INI))
Rapporteur voor advies: Miloslav Ransdorf
SUGGESTIES
De Commissie industrie, onderzoek en energie verzoekt de ten principale bevoegde Commissie werkgelegenheid en sociale zaken onderstaande suggesties in haar ontwerpresolutie op te nemen:
1. meent dat, ofschoon er geen eenvormig "Europees Sociaal Model" bestaat, humanistische tradities en een gemeenschappelijke reeks waarden weerspiegelt, gebaseerd op behoud van vrede, sociale gerechtigheid, solidariteit, vrijheid en democratie en eerbiediging van de mensenrechten;
2. is van mening dat sociale normen essentieel zijn voor duurzame groei en dat de hoge sociale en milieunormen in de interne markt moeten worden geharmoniseerd;
3. is van mening dat de sociale economie of derde pijler een van de hoekstenen van het Europese sociale model is. Zij bestaat uit coöperaties, onderlinge maatschappijen, verenigingen en stichtingen die, gezien hun historische rol, een structureel onderdeel van het model zelf vormen en een factor zijn voor ontwikkeling, duurzaamheid en efficiëntie in de toekomst;
4. erkent dat een samenhangend Europees sociaal model een noodzakelijke voorwaarde is voor de verdieping van het integratieproces, en ook om een duurzame en evenwichtige economische groei te garanderen en een hoge levenskwaliteit voor de bewoners van ons continent; gelooft dat een dergelijk model, waarin de hoogste internationale normen zijn opgenomen, voor de flexibiliteit zal zorgen die nodig is om de rol van Europa in de wereld te bevorderen;
5. erkent dat onder de fundamentele burgerrechten die het toekomstige uniforme Europese sociale model definiëren plaats moet worden ingeruimd voor het recht op werk en een zekere mate van vrije tijd, het recht op sociale zekerheid in de zin van een ouderdomspensioen en uitkeringen, en tevens gegarandeerde toegang tot kosteloze openbare voorzieningen, zoals gezondheidszorg en onderwijs;
6. herhaalt dat de werkloosheid, armoede en sociale uitsluiting dringend moeten worden opgelost; dringt er daarom op aan dat er maatregelen worden getroffen in het kader van het Europees Sociaal Fonds;
7. is van mening dat de groeivooruitzichten van de Europese economieën door het dalende geboortecijfer worden beperkt; dringt erop aan de relatie tussen enerzijds productie- en dienstverlenende sector en anderzijds huishoudelijk werk, zorg en opvoeding diepgaand te analyseren; dringt aan op erkenning van de betekenis van onbetaald werk voor de economische groei en op intensivering van de ondersteuning van personen die dit werk verrichten;
8. herinnert aan het belang van de kennismaatschappij en de modernisering in de Lissabonstrategie, waarbij het accent wordt gelegd op een hogere toegevoegde waarde en het verhogen van de werkgelegenheid;
9. dringt er bij de Commissie op aan overeenkomstig de bepalingen van artikel 136 e.v. van het Verdrag de lidstaten in hun sociaal beleid te ondersteunen en zich te concentreren op kwesties met een grensoverschrijdend karakter;
10. is ernstig bezorgd dat, als de budgetten voor O&O en ICT niet duidelijk en substantieel worden verhoogd en als de wetgeving niet in de praktijk wordt gebracht, het onmogelijk zal worden om de Lissabon-doelstellingen te verwezenlijken;
11. wijst erop dat een verlaging van de lonen in de EU kan leiden tot een inkomensherverdeling en bijgevolg tot een zwakkere totale consumentenvraag, waardoor een negatief klimaat wordt geschapen voor investeringen, productie en concurrentievermogen;
12. is ervan overtuigd dat het van essentieel belang is dat de toegang van de burgers tot de samenleving moet worden bevorderd en beschermd en met name tot behoorlijke levens- en arbeidsomstandigheden en tot onderwijs en opleidingen, ongeacht hun sociale status;
13. benadrukt dat sociaal beleid niet bestaat uit het dichttimmeren van bestaande of het creëren van nieuwe dirigistische regelgeving; wijst erop dat als uitgangspunt moet gelden dat de welvaart van de huidige generatie niet betaald mag worden door de komende generaties met schulden op te zadelen en dat economisch, sociaal, werkgelegenheids-, en onderwijsbeleid op elkaar moeten worden afgestemd om nieuwe arbeidsplaatsen te creëren;
14. is van mening dat de voordelen die voortvloeien uit "vrije tijd" - namelijk meer menselijk kapitaal met gediversifieerde kennis - moeten worden vertaald naar stimulansen voor meer productiviteit, die leiden tot hogere lonen en betere levensomstandigheden;
15. vraagt de lidstaten dat zij meer investeren in onderwijs, levenslang leren en kinderopvang, O&O stimuleren alsook efficiënter energieverbruik, minder administratieve rompslomp en betere wetgeving en dat zij een gunstig en dynamisch bedrijfsklimaat scheppen met meer banen, met name in de KMO's;
16. dringt in dit verband bij de Commissie en de Raad aan op een agenda die gericht is op: ontwikkeling van een samenleving waarin het accent ligt op insluiting en cohesie, via maatregelen ten behoeve van stabiele ontwikkeling en eerbiediging van de rechten van werknemers; bevordering van een samenleving die gebaseerd is op gendergelijkheid en bestrijding van alle vormen van discriminatie; totstandbrenging van een verdeling van de welvaart die zodanig wordt georganiseerd dat het welzijn van ieder individu wordt bevorderd, door middel van universele openbare sociale voorzieningen en een gegarandeerde toegang tot kwalitatief hoogwaardige openbare diensten; streven naar een sociaal beleid dat alle groepen in de samenleving omvat; en bevordering van een participerende democratie als integraal onderdeel van de verschillende vormen van sociaal- en werkgelegenheidsbeleid;
17. waarschuwt dat een gebrek aan sociaal evenwicht en een destabilisering van de maatschappij de economische groei in gevaar kunnen brengen;
18. wenst dat er een sociale verantwoordelijkheid voor bedrijven wordt ontwikkeld om ervoor te zorgen dat bedrijven verantwoording afleggen aan hun aandeelhouders; dringt aan op rapportagenormen op het gebied van sociaal beleid en milieu, implementatie van internationale normen en beginselen, en onafhankelijke controle en toezicht; beveelt aan gebruik te maken van openbare beleidsmaatregelen zoals openbare aanbestedingen om verantwoord gedrag te stimuleren;
19. benadrukt de noodzaak van sociale dialoog en partnerschap in Europa en meent dat economische groei en meer sociale rechtvaardigheid hand in hand moeten gaan als resultaat van gezamenlijke inspanningen van de kant van regeringen, parlementen, werkgevers en werknemers.
20. dringt aan op een breed debat over het recht van allen op een pensioen van een acceptabel maar betaalbaar niveau, om er zo voor te zorgen dat ouderen niet verarmen en in staat worden gesteld een fatsoenlijk leven te leiden;
21. is ervan overtuigd dat het de taak van de EU is om een ecologisch en maatschappelijke evenwichtig groeimodel te propageren dat de grenzen van ons continent overstijgt; benadrukt het belang van politieke en economische druk van de EU op landen die de rechten van de mens, waaronder de sociale rechten en de rechten van werknemers, niet eerbiedigen;
22. benadrukt dat de EU zich actiever dan tot dusverre zou moeten beschermen tegen sociale dumping vanuit landen die hun concurrentievermogen willen verstevigen door de fundamentele rechten van de mens, waaronder de sociale rechten en de rechten van werknemers, te schenden.
PROCEDURE
Titel |
Een Europees sociaal model voor de toekomst | |||||
Procedurenummer |
||||||
Commissie ten principale |
EMPL | |||||
Advies uitgebracht door Datum bekendmaking |
ITRE | |||||
Nauwere samenwerking – datum bekendmaking |
Nee | |||||
Rapporteur voor advies |
Miloslav Ransdorf | |||||
Vervangen rapporteur voor advies |
| |||||
Behandeling in de commissie |
20.2.2006 |
18.4.2006 |
30.5.2006 |
|
| |
Datum goedkeuring |
30.5.2006 | |||||
Uitslag eindstemming |
+: -: 0: |
28 | ||||
Bij de eindstemming aanwezige leden |
Jan Březina, Philippe Busquin, Jerzy Buzek, Joan Calabuig Rull, Pilar del Castillo Vera, Jorgo Chatzimarkakis, Giles Chichester, Den Dover, Adam Gierek, Norbert Glante, Umberto Guidoni, András Gyürk, Fiona Hall, David Hammerstein Mintz, Rebecca Harms, Erna Hennicot-Schoepges, Ján Hudacký, Romana Jordan Cizelj, Werner Langen, Vincenzo Lavarra, Angelika Niebler, Reino Paasilinna, Umberto Pirilli, Miloslav Ransdorf, Vladimír Remek, Herbert Reul, Teresa Riera Madurell, Mechtild Rothe, Paul Rübig, Andres Tarand, Britta Thomsen, Patrizia Toia, Catherine Trautmann, Claude Turmes, Nikolaos Vakalis, Alejo Vidal-Quadras Roca | |||||
Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervanger(s) |
Ivo Belet, Edit Herczog, Toine Manders, Francisca Pleguezuelos Aguilar, Vittorio Prodi, John Purvis | |||||
Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervanger(s) (art. 178, lid 2) |
Maria Badia I Cutchet, Giovanni Berlinguer, Marco Cappato, Guntars Krasts, Kathy Sinnott | |||||
Opmerkingen (slechts in één taal beschikbaar) |
… | |||||
PROCEDURE
Titel |
Een Europees sociaal model voor de toekomst | ||||||||||
Procedurenummer |
|||||||||||
Commissie ten principale Datum bekendmaking toestemming |
EMPL | ||||||||||
Medeadviserende commissie(s) |
FEMM |
INTA |
ITRE |
|
| ||||||
Geen advies |
|
|
|
|
| ||||||
Nauwere samenwerking Datum bekendmaking |
|
| |||||||||
Rapporteur(s) |
José Albino Silva Peneda en |
| |||||||||
Vervangen rapporteur(s) |
|
| |||||||||
Behandeling in de commissie |
21.3.2006 |
20.4.2006 |
3.5.2006 |
|
| ||||||
Datum goedkeuring |
22.6.2006 | ||||||||||
Uitslag eindstemming |
+: -: 0: |
36 | |||||||||
Bij de eindstemming aanwezige leden |
Jan Andersson, Emine Bozkurt, Iles Braghetto, Alejandro Cercas, Ole Christensen, Luigi Cocilovo, Jean Louis Cottigny, Proinsias De Rossa, Harlem Désir, Harald Ettl, Carlo Fatuzzo, Ilda Figueiredo, Roger Helmer, Stephen Hughes, Ona Juknevičienė, Jan Jerzy Kułakowski, Sepp Kusstatscher, Jean Lambert, Raymond Langendries, Bernard Lehideux, Elizabeth Lynne, Thomas Mann, Jan Tadeusz Masiel, Ana Mato Adrover, Maria Matsouka, Ria Oomen-Ruijten, Csaba Őry, Pier Antonio Panzeri, José Albino Silva Peneda, Kathy Sinnott, Anne Van Lancker, Gabriele Zimmer | ||||||||||
Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervanger(s) |
Mihael Brejc, Françoise Castex, Dieter-Lebrecht Koch, Magda Kósáné Kovács, Lasse Lehtinen, Marianne Mikko, Leopold Józef Rutowicz, Patrizia Toia | ||||||||||
Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervanger(s) (art. 178, lid 2) |
Małgorzata Handzlik | ||||||||||
Datum indiening |
13.7.2006 |
| |||||||||
Opmerkingen (slechts in één taal beschikbaar) |
… |
| |||||||||
- [1] PB C 310 van 16.12.2006, blz. 1
- [2] Aangenomen teksten van die datum, P6_TA(2006)0010.
- [3] Aangenomen teksten van die datum, P6_TA(2006)0089.
- [4] PB C 247 E van 6.10.2005, blz. 88.
- [5] Aangenomen teksten, P6_TA(2006)0029.
- [6] PB L 245 van 26.8.1992, blz. 46.
- [7] Aangenomen teksten van die datum, P6_TA(2005)0287.