VERSLAG over het jaarverslag van de Commissie aan het Europees Parlement over antidumping-, antisubsidie- en vrijwaringsmaatregelen van derde landen tegen de Gemeenschap (2004)

13.7.2006 - (2006/2136(INI))

Commissie internationale handel
Rapporteur: Cristiana Muscardini


Procedure : 2006/2136(INI)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus :  
A6-0243/2006
Ingediende teksten :
A6-0243/2006
Aangenomen teksten :

ONTWERPRESOLUTIE VAN HET EUROPEES PARLEMENT

over het jaarverslag van de Commissie aan het Europees Parlement over antidumping-, antisubsidie- en vrijwaringsmaatregelen van derde landen tegen de Gemeenschap (2004)

(2006/2136(INI))

Het Europees Parlement,

–   gezien het jaarverslag van de Commissie aan het Europees Parlement over antidumping-, antisubsidie- en vrijwaringsmaatregelen van derde landen tegen de Gemeenschap (2004) (COM(2005)0594),

–   onder verwijzing naar zijn resolutie van 22 oktober 2002 over het Negentiende jaarverslag van de Commissie aan het Europees Parlement over de antidumping- en antisubsidieactiviteiten van de Gemeenschap - Toezicht op de antidumping-, antisubsidie- en vrijwaringsactiviteiten van derde landen[1],

–   onder verwijzing naar zijn ontwerpresoluties van 14 december 1990 over het antidumpingbeleid van de Europese Gemeenschap[2] en van 25 oktober 2001 over openheid en democratie in de internationale handel[3],

–   gezien de verklaring van de Vierde ministerconferentie van de WTO die in Doha, Qatar, werd gehouden en waarin, in paragraaf 28, bepalingen zijn opgenomen inzake onderhandelingen over de hervorming van de overeenkomst over de uitvoering van artikel VI van de GATT van 1994 met als doel verduidelijking en verbetering van de discipline,

–   gezien paragraaf 30 van deze verklaring, waarin wordt gewezen op de noodzaak dat het memorandum van overeenstemming over de oplossing van geschillen ("dispute settlement understanding") wordt verbeterd en verduidelijkt,

–   gezien de ministeriële verklaring van 18 december 2005 over de ontwikkelingsagenda van Doha (DDA), in het bijzonder de punten 28 en 34, en bijlage D,

–   gezien het Drieëntwintigste jaarverslag van de Commissie aan het Europees Parlement over de antidumping-, antisubsidie- en vrijwaringsactiviteiten van de Gemeenschap (2004) (COM(2005)0360),

–   gelet op artikel 45 en artikel 112, lid 2, van zijn Reglement,

–   gezien het verslag van de Commissie internationale handel (A6-0243/2006),

A. overwegende dat de Europese Unie een van de hoofdrolspelers in de internationale handel is, dat zij een economische grootmacht blijft en dat zij in 2004 de grootste exporteur van goederen was,

B.  overwegende dat door de ontwikkeling van de internationale handel de toegang tot de buitenlandse markten even belangrijk is geworden als de bescherming van de eigen markten tegen oneerlijke handelspraktijken,

C. overwegende dat de liberalisering van de handel en de toename van het handelsvolume enerzijds de internationale mededinging in de hand werken maar anderzijds het risico doen toenemen dat de uitvoer van een bepaald land het doelwit wordt van handelsbeschermende maatregelen, met alle negatieve gevolgen van dien voor de internationale concurrentiepositie van de Europese ondernemingen,

D. overwegende dat de Gemeenschap zich met de onlangs herziene "Agenda van Lissabon" als doel heeft gesteld de Europese economie sterker te maken door onder meer het concurrentievermogen van de Europese Gemeenschap in de wereldeconomie te versterken,

E.  overwegende dat het concurrentievermogen van de Gemeenschap nauw samenhangt met de verwezenlijking van een zo open en zo correct mogelijk wereldhandelssysteem,

F.  overwegende dat het concurrentievermogen van de Europese economie zonder enige twijfel nadeel ondervindt van tarifaire en niet-tarifaire belemmeringen, die indruisen tegen de WTO-regels, zowel binnen als buiten de Gemeenschap,

G. overwegende dat de Gemeenschap algemeen beschouwd wordt als een van 's werelds meest "matige" gebruikers van handelsbeschermende maatregelen en er bijgevolg alle belang bij heeft dat haar internationale partners hun wetgeving en hun handelspraktijken zoveel mogelijk in overeenstemming brengen met de WTO-regels,

1.  spreekt zijn bezorgdheid uit over de abnormale stijging van het aantal gevallen van handelsbescherming zowel door de landen die "traditioneel" hun toevlucht nemen tot deze methodes als door de opkomende landen die lid zijn van de WTO; meent dat in vele gevallen de regels en de jurisprudentie van de WTO geheel of gedeeltelijk met voeten zijn getreden, waardoor het communautaire bedrijfsleven onaanvaardbare schade heeft geleden;

2.  roept de handelspartners van de Gemeenschap ertoe op de vigerende overeenkomsten en de jurisprudentie van de WTO inzake handelsbeschermingsinstrumenten strikter na te leven naar de geest en de letter, en te weerstaan aan protectionistische neigingen; dringt er meer in het bijzonder op aan dat de antidumping-, antisubsidie- en vrijwaringsonderzoeken transparant en onpartijdig worden gevoerd;

3.  verheugt zich over de bijstand die de Commissie verleent aan de lidstaten en het Europese bedrijfsleven in door derde landen aangespannen zaken wegens handelsbescherming; roept de Commissie er toe op constant toezicht uit te oefenen op de acties die door derde landen worden ondernomen en te verifiëren of deze opportuun en correct zijn;

4.  moedigt de Commissie aan om samen met de betrokken lidstaten maatregelen te nemen ter bescherming van het communautaire bedrijfsleven wanneer zou komen vast te staan dat de regels van de internationale handel niet worden nageleefd;

5.  is van mening dat vele geschillen die voortvloeien uit handelsbeschermende maatregelen in der minne kunnen worden geschikt, tot voldoening van alle betrokken partijen; acht het echter noodzakelijk dat, wanneer niet tijdig een compromisoplossing kan worden gevonden, de Commissie het geschil onverwijld voorlegt aan het WTO-orgaan voor de oplossing van geschillen;

6.  spreekt zijn voldoening uit over het succes van het "dispute settlement"-systeem van de WTO, dat het mogelijk heeft gemaakt de multilaterale regels van de internationale handel op een meer coherente manier toe te passen en het systeem zekerder en voorspelbaarder te maken;

7.  verzoekt de Commissie niettemin maatregelen te nemen die de uitvoering van de besluiten van het WTO-orgaan voor de oplossing van geschillen sneller en doeltreffender moeten maken, het ongerechtvaardigde gebruik van vertragingstactieken moeten voorkomen en de toepassing van het internationale handelsrecht zekerder moeten maken;

8.  roept de Commissie ertoe op in de WTO-onderhandelingen er vastberaden voor te blijven ijveren dat de uitvoering van handelsbeschermende maatregelen door andere WTO-leden doeltreffender en minder willekeurig wordt, en daarbij de klemtoon te leggen op de volgende punten:

a)  toepassing van strengere regels op de vijfjarige herzieningen, zodat het verlengen van antidumping- en antisubsidiemaatregelen een uitzondering wordt;

b)  vereenvoudiging van de antidumpingprocedures en beperking van de kosten ervan voor ondernemingen die met de onderzoekende autoriteit samenwerken;

c)  onderzoek naar het openbaar belang en de impact van de maatregelen in kwestie, naar het voorbeeld van wat in de Gemeenschap geldt;

d)  verbetering van de transparantie van de onderzoeken, waardoor misbruiken kunnen worden voorkomen en het recht op verdediging voor de betrokken partijen wordt gewaarborgd;

e)  beperking van de maatregelen tot wat strikt noodzakelijk is om een eind te maken aan de nadelige dumping;

f)   instelling van een - uit deskundigen ter zake bestaande - ad hoc-groep die belast is met het nemen van besluiten betreffende het opstarten van antidumpingonderzoeken en die in geval van schending opdracht kan geven om een onderzoek onmiddellijk te beëindigen; de ad hoc-groep moet beschikken over heldere richtsnoeren voor de deskundigheid van zijn leden over het onderwerp in kwestie;

9.  betreurt dat, ondanks de disfuncties die zijn vastgesteld in de toepassing van de vrijwaringsmaatregelen, dit punt hoegenaamd niet op de DDA voorkomt;

10. verzoekt derhalve de Commissie in de WTO aan te dringen op een grondige herziening van de regels betreffende de toepassing van vrijwaringsmaatregelen, om te vermijden dat te vaak en ten onrechte een beroep wordt gedaan op dit middel;

11. verzoekt de Commissie te bezien of het gewenst is de voorschriften voor het hanteren van handelsbeschermende maatregelen (antidumping, antisubsidie) ingrijpend te herzien in het kader van de WTO;

12. dringt er bij de lidstaten op aan dat zij een "communautaire" benadering van deze punten blijven handhaven, waardoor op communautair vlak een meer harmonieuze toepassing van deze maatregelen mogelijk kan worden en het aantal acties tegen de Gemeenschap kan worden teruggedrongen door middel van permanente pressie en bewustmaking, zowel op politiek als op technisch vlak, bij de WTO-lidstaten die handelsbeschermende maatregelen overwegen; 'gemeenschappelijk' optreden mag echter niet worden gebruikt als reden om oneerlijke handelspraktijken van afzonderlijke lidstaten te tolereren;

13. wijst erop dat de wettige belangen van het op export gerichte midden- en kleinbedrijf in Europa, dat het hoofd moet bieden aan protectionistische praktijken van de importerende landen, uitsluitend doelmatig kunnen worden behartigd via een "communautaire" aanpak;

14. beveelt de Gemeenschap aan geen preferentiële behandeling toe te kennen aan handelspartners die de regels en de jurisprudentie van de WTO niet eerbiedigen en daardoor de communautaire industrie schade berokkenen; spoort de Commissie dan ook aan bij de behandeling van gevallen van handelsbescherming ten aanzien van deze partners het wederkerigheidsbeginsel in overweging te nemen;

15. onderstreept dat de nieuwe regels van de internationale handel alleen dan op instemming van de burgers kunnen rekenen als die regels op een transparante en consequente manier worden toegepast, in lijn met het beginsel van de wettelijkheid zowel binnen als buiten de Gemeenschap;

16. pleit ervoor de minst ontwikkelde landen die hun industrialisatieproces momenteel op gang brengen een preferentiële behandeling toe te kennen, die hun de mogelijkheid biedt hun ontluikende industrie ("infant industry") te beschermen tegen de risico's van wilde concurrentie uit het buitenland; verlangt echter dat deze afwijking van de algemene principes van de WTO tijdelijk is en de minst ontwikkelde landen van de wereld een reëel voordeel oplevert;

17. moedigt de implementatie van technische-opleidingsprogramma's aan op het gebied van antidumping- en antisubsidieactiviteiten bestemd voor kandidaat-landen en ontwikkelingslanden die erom verzoeken; spoort de Commissie dan ook aan assistentie en steun te bieden aan ontwikkelingslanden die overstappen op een systeem voor handelsbescherming dat verenigbaar is met de WTO-voorschriften;

18. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

  • [1]  PB C 300E van 11.12.2003, blz. 120.
  • [2]  PB C 19 van 28.1.1991, blz. 663.
  • [3]  PB C 112E van 9.5.2002, blz. 326.

TOELICHTING

De Europese Gemeenschap is een van de hoofdrolspelers in de wereldhandel en is nog steeds een economische grootmacht. In 2004 maakten de Europese producten 18% uit van de wereldhandel in goederen. De Gemeenschap was in 2004 de grootste exporteur van goederen en de op een na grootste importeur, na de Verenigde Staten.

Door de ontwikkeling van de internationale handel is de toegang tot de buitenlandse markten even belangrijk geworden als de bescherming van de eigen markten tegen oneerlijke handelspraktijken, zoals namaak van merkproducten en invoer van goederen die niet beantwoorden aan de kwaliteitsnormen van de EU. De liberalisering van de handel en de toename van het handelsvolume werken de internationale mededinging in de hand, maar verhogen tegelijk het risico dat de uitvoer van een bepaald land het doelwit wordt van handelsbeschermende maatregelen (antidumping-, antisubsidie- of vrijwaringsmaatregelen).

De Europese Gemeenschap heeft er vanzelfsprekend geen bezwaar tegen dat haar uitvoer door de regeringen van andere lidstaten van de Wereldhandelsorganisatie (WTO) aan een onderzoek wordt onderworpen. Toch meent zij dat moet worden nagegaan of deze onderzoeken worden uitgevoerd volgens de internationale regels en of de onderzoeken geen voorwendsel zijn voor protectionistische maatregelen bedoeld om de toegang van Europese producten tot de markt onrechtmatig te beperken.

De Commissie dient jaarlijks bij het Europees Parlement een verslag in over de handelsbeschermende maatregelen die derde landen tegen de Europese Gemeenschap hebben genomen. Het verslag over 2004 biedt het Europees Parlement de gelegenheid om zijn standpunt over de initiatieven van de Commissie te formuleren.

Doel van het verslag is aan de hand van enkele zeer significante gevallen te onderzoeken welke problemen de Europese industrie door deze onderzoeken heeft ondervonden, welke middelen de Commissie heeft ingezet om de Europese industrie te beschermen en hoe dit relatief recente aspect van het communautaire handelsbeleid zich in de toekomst zou kunnen ontwikkelen.

Totaalbeeld

De laatste jaren is het aantal gevallen van handelsbescherming (hoofdzakelijk maar niet uitsluitend antidumpingmaatregelen) aanzienlijk gestegen. Bij de landen die "traditioneel" hun toevlucht nemen tot dergelijke maatregelen, zoals de Verenigde Staten, Canada en Australië, hebben zich enkele opkomende landen gevoegd, zoals India, Brazilië en Zuid-Afrika.

In de industrielanden (vooral de Verenigde Staten, die alleen al ruim 25% van alle maatregelen tegen de Gemeenschap voor hun rekening nemen) zijn de voornaamste problemen te wijten aan een te legalistische en te eenzijdige toepassing van, soms ook aan een gebrek aan eerbied voor de regels en de jurisprudentie van de WTO. In sommige landen is het de onderzoekende autoriteit toegestaan als het ware automatisch een antidumpingonderzoek te starten en tegelijkertijd wordt verhinderd dat volstrekt anachronistische maatregelen worden ingetrokken.

De Commissie wijst er echter in haar verslag op dat sommige opkomende landen compenserende heffingen toepassen, niet om verboden handelspraktijken tegen te gaan maar om bepaalde sectoren van hun eigen industrie een bijkomende bescherming te bieden tegen producten uit het buitenland. In vele gevallen zijn de eisen voor het openen van een onderzoek laag en doen zij in ieder geval twijfel rijzen omtrent de conformiteit met de regels van de WTO.

Enkele significante zaken

Verenigde Staten, de zaak van de "zeroing"-praktijk (Ds 294)

Met "zeroing" wordt de methode bedoeld voor het berekenen van de dumpingmarge, die gelijk is aan het gewogen gemiddelde van de afzonderlijke marges tussen de gemiddelde normale waarde en iedere afzonderlijke exportprijs die voor de onderzochte transacties is opgetekend. Volgens die methode valt de dumpingmarge hoger uit.

In 2001 heeft de WTO, naar aanleiding van een panel tegen de communautaire antidumpingmaatregelen betreffende katoenen lakens afkomstig uit India, de "zeroing"-praktijk onwettig verklaard. De Verenigde Staten hebben dit altijd geweigerd, met als argument dat dit besluit alleen geldt voor de partijen. Door de weigering van de Verenigde Staten is een nieuw, volkomen overbodig beroep bij de WTO onafwendbaar geworden - overbodig, indien de Verenigde Staten de uitspraak van de WTO hadden aanvaard.

De Indiase antidumpingzaken

De laatste jaren heeft India zich een bevoorrechte positie bedongen onder de landen die gebruik maken van handelsbeschermingsinstrumenten. Eind 2004 liepen in India 36 antidumpingmaatregelen tegen de Europese Gemeenschap.

De Indiase zaken zijn vaak erg "zwak" onderbouwd, met name wat betreft de schadebepaling en het oorzakelijke verband tussen de schade die aan de nationale industrie wordt berokkend en de import.

In veel gevallen hebben de antidumpingmaatregelen de concurrentie op de Indiase markt de kop ingedrukt, met alle kwalijke gevolgen van dien voor onze industrie maar ook die van India, die een hoge tol betaalt in termen van concurrentievermogen en efficiëntie door de slinkse afsluiting van de eigen markt.

De Zuid-Amerikaanse en Australische landbouwzaken

Tal van WTO-leden betwisten de subsidies aan de communautaire landbouwsector uit hoofde van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB). Het is dan ook niet verbazingwekkend dat het aantal onderzoeken dat door derde landen is ingeleid ten aanzien van Europese landbouwproducten de laatste jaren is toegenomen.

De Europese Commissie betwist niet dat de Europese landbouwproducten steun kunnen ontvangen in het kader van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB). Alleen geeft dit feit de overige WTO-leden niet het recht om handelsbeschermende maatregelen te nemen die indruisen tegen de vigerende overeenkomsten.

In het geval in kwestie is de subsidie die aan de communautaire olijfproducenten wordt toegekend om hun inkomen te ondersteunen slechts een "residuele" component van de eindprijs van de olijfolie, die slechts in beperkte mate invloed heeft op de prijs van het geëxporteerde eindproduct. De conclusie dat de subsidie aan de boer in haar geheel "doorvloeit" naar de verwerker is economische nonsens en een stimulans voor het toepassen van buitensporige compenserende heffingen.

Bovendien is in vele zaken die in het verslag van de Commissie worden behandeld, de schade louter theoretisch omdat de landen in kwestie geprobeerd hebben hun markt af te sluiten voor buitenlandse export om hun eigen industrie te bevorderen, die echter niet in staat is om het hoofd te bieden aan de groeiende interne vraag, zowel in termen van kwaliteit als van kwantiteit.

Het "extensieve" gebruik van vrijwaringsmaatregelen

Vrijwaringsmaatregelen zijn een krachtig maar tegelijk ook een gemakkelijk te gebruiken instrument. In tegenstelling tot de antidumping- en antisubsidiemaatregelen vereisen ze inderdaad niet het aantonen van een "foutief" gedrag ("unfair trade") door de onderzoekende autoriteit.

In de WTO-overeenkomst over de vrijwaringsmaatregelen wordt voorzien in een aantal formele en fundamentele parameters die strenger zijn dan die betreffende antidumping en wordt erop gewezen dat deze moeten worden beschouwd als een "extreem" en uitzonderlijk middel.

Vele landen beschouwen de vrijwaringsmaatregelen echter als een praktischer en sneller systeem om de toegang tot hun markten voor producten uit het buitenland te beperken.

Ook de Verenigde Staten nemen hun toevlucht tot vrijwaringsmaatregelen om hun eigen markt tegen buitenlandse producten af te schermen. Er zij op gewezen dat veel van de Amerikaanse vrijwaringsmaatregelen (met name die betreffende staal) ondubbelzinnig protectionistisch zijn, omdat de maatregelen die zijn toegepast niet tot doel hadden een oplossing te bieden voor de door de invoer veroorzaakte schade maar alleen het afschermen van de markt op het oog hadden en dus niets te maken hadden met de reële redenen en oorzaken van de problemen waarmee de Amerikaanse industrie te kampen had.

Veel van deze maatregelen zijn dan ook louter willekeurig, omdat ze geen rekening houden met de minimumeisen van de overeenkomst over de vrijwaringsmaatregelen en de jurisprudentie zelf van de WTO.

Verenigde Staten - De antidumpingvalstrik

Het is veel gemakkelijker betrokken te geraken bij een antidumpingonderzoek (of in een antisubsidieonderzoek) dan er uit weg te geraken.

In de WTO-overeenkomsten wordt bepaald dat een land dat een onderzoek vraagt tenminste een proeve van bewijs moet leveren over het bestaan van dumping en moet aantonen dat deze dumping schade heeft berokkend aan de nationale producenten. Het staat dus aan de onderzoekende autoriteit te besluiten of de informatie die is verstrekt door de verzoekende partij volstaat om een zaak te openen. De drempel voor het aanvaarden van een klacht is echter bijzonder laag en maakt het mogelijk dat onderzoeken worden ingesteld zonder dat aan de basisvereisten van de WTO is voldaan.

Zodra een antidumpingzaak op gang is gebracht, gaat zij een eigen leven leiden. De producent moet aantonen dat zijn uitvoer niet van de dumping geprofiteerd heeft. Dit alles kost echter veel tijd en geld. Het is dan ook aangewezen deze overbodige kosten te vermijden door, in geval van definitieve veroordeling door de WTO, te eisen dat de onderzoekende autoriteit minstens een deel van de kosten terugbetaalt.

Een ander negatief aspect van de Amerikaanse praktijk zijn de zogenaamde "sunset reviews", in Europa beter bekend als "expiry reviews". Het gaat om vijfjaarlijkse herzieningen van de antidumping- of antisubsidiemaatregelen waarin door de WTO-overeenkomsten is voorzien. Bij deze herzieningen moet de onderzoekende autoriteit bewijzen dat de dumping en de schade die tijdens het onderzoek aan het licht zijn gekomen naar alle waarschijnlijkheid zullen voortduren. De officiële benaming zou erop kunnen wijzen dat, in het algemeen, deze maatregelen na vijf jaar ophouden te bestaan en dat zij slechts in weinig gevallen voortduren. In werkelijkheid blijft 60% van de Amerikaanse maatregelen voortduren, tegen 20-25% voor de Europese.

Toekomstperspectieven

De Europese Gemeenschap zou, uit hoofde van haar bevoegdheden inzake internationale handel, de handelsbescherming in stand moeten houden en zelfs verder ontwikkelen. Alleen op die manier kan worden voorkomen dat de regels van de WTO worden misbruikt.

Dit is echter alleen mogelijk door nauwere samenwerking met de lidstaten en de bedrijven die het doelwit zijn van onderzoeken door derde landen en door bij ernstige schendingen van de internationale regels, wanneer het niet mogelijk is een geschil langs diplomatieke weg op te lossen, systematisch een beroep te doen op het WTO-orgaan dat bevoegd is voor de oplossing van geschillen.

In dat opzicht zij gewezen op de inspanningen van de Commissie in het kader van de Agenda van Doha. Wat de oplossing van geschillen betreft, heeft de Commissie zich voorgenomen het stelsel duidelijker en transparanter te maken. Wat "dispute settlement" betreft zou het wenselijk zijn dat de besluiten van de WTO sneller en efficiënter kunnen worden uitgevoerd en dat vertragingstactieken zoveel mogelijk worden uitgesloten.

Wat de antidumpingovereenkomst betreft, zijn enkele belangrijke verbeteringen voorgesteld die gedeeltelijk gebaseerd zijn op de praktijk die momenteel bij communautaire onderzoeken wordt toegepast.

Zie hier enkele van de belangrijkste voorstellen:

1) toepassing van strengere regels voor de vijfjaarlijkse herzieningen, waardoor de verlenging van antidumpingmaatregelen een uitzondering wordt;

2) vereenvoudiging van de antidumpingprocedures en de verlaging van de kosten voor de bedrijven die met de onderzoekende autoriteit samenwerken;

3) onderzoek naar het openbaar belang en de impact van de maatregelen, naar het voorbeeld van wat in de Gemeenschap gebeurt ("communautair belang");

4) grotere transparantie van de onderzoeken waardoor misbruik kan worden voorkomen en aan de betrokken partijen de rechten van de verdediging kunnen worden gegarandeerd;

5) algemene toepassing van de "lesser duty rule", d.w.z. de beperking van de maatregel tot wat strikt noodzakelijk is om de dumping uit te sluiten;

6) onderhandelingen over een regeling voor het "zeroing"-probleem;

7) instelling van een ad hoc-arbitrageorgaan dat zich bezighoudt met de besluiten betreffende het opstarten van antidumpingonderzoeken. Dit hof zou moeten oordelen over het bestaan van de door de WTO opgelegde minimumeisen en kan, in geval van schending, zonder verwijl besluiten een onderzoek te beëindigen.

Het is wel verbazend dat, ondanks de vaak ernstige disfuncties die zijn vastgesteld bij de toepassing van de vrijwaringsmaatregelen, dit punt hoegenaamd niet op de Agenda van Doha voorkomt. Dit is zeer betreurenswaardig en wij moeten er op aandringen dat dit probleem alsnog op de Agenda van Doha wordt gezet.

Conclusie

De handelsbeschermende maatregelen vormen in de context van de wereldhandel een uitzondering op de regel van de vrije handel tussen de landen die de regels van de WTO hebben onderschreven.

De toepassing van homogene en duidelijke regels op het gebied van de handelsbescherming zal zonder enige twijfel de liberalisering van de markten in de hand werken. Bovendien zijn de klaarblijkelijk illegale handelsbeschermende maatregelen een feitelijke hinderpaal voor de handel, die dringend uit de weg moeten worden geruimd om te zorgen voor een goed functionerend WTO-stelsel.

Het is dan ook niet raadzaam deze instrumenten af te schaffen, maar ervoor te zorgen dat zij correct en wettelijk worden toegepast. Dit vereist echter duidelijke internationale normen en de mogelijkheid voor de WTO om tijdig en efficiënt tegen alle eventuele misbruiken op te treden.

Het hoofddoel is in ieder geval ervoor te zorgen dat de voortdurende schendingen van de regels van de internationale handel ophouden en te voorkomen dat de uitspraken van de arbitragehoven van de WTO systematisch worden genegeerd. In gevallen van aantoonbare schending van de internationale regels en van ernstige schade voor de Europese economie, zou het aangewezen zijn dat de Commissie vastberaden optreedt en vermijdt dat handelspartners die de WTO-regels niet eerbiedigen, worden bevoordeeld.

PROCEDURE

Titel

Jaarverslag van de Commissie aan het Europees Parlement over antidumping-, antisubsidie- en vrijwaringsmaatregelen van derde landen tegen de Gemeenschap (2004)

Procedurenummer

2006/2136(INI)

Commissie ten principale

        Datum bekendmaking toestemming

INTA
15.6.2006

Medeadviserende commissie(s)
  Datum bekendmaking

 

 

 

 

 

Geen advies
  Datum besluit

 

 

 

 

 

Nauwere samenwerking

        Datum bekendmaking

 

 

Rapporteur(s)
  Datum benoeming

Cristiana Muscardini
25.1.2006

 

Vervangen rapporteur(s)

 

 

Behandeling in de commissie

29.5.2006

 

 

 

 

Datum goedkeuring

12.7.2006

Uitslag eindstemming

+:

-:

0:

24

1

2

Bij de eindstemming aanwezige leden

Francisco Assis, Jean-Pierre Audy, Enrique Barón Crespo, Daniel Caspary, Françoise Castex, Giulietto Chiesa, Christofer Fjellner, Béla Glattfelder, Jacky Henin, Syed Kamall, Sajjad Karim, Alain Lipietz, Helmuth Markov, Javier Moreno Sánchez, Georgios Papastamkos, Godelieve Quisthoudt-Rowohl, Bogusław Rogalski, Peter Šťastný, Robert Sturdy, Gianluca Susta, Johan Van Hecke, Zbigniew Zaleski

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervanger(s)

Margrietus van den Berg, Eugenijus Maldeikis, Antolín Sánchez Presedo, Mauro Zani

Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervanger(s) (art. 178, lid 2)

Anne Ferreira

Datum indiening

13.7.2006

 

Opmerkingen (slechts in één taal beschikbaar)