VERSLAG over de vooruitzichten van de vrouw in de internationale handel

20.7.2006 - (2006/2009(INI))

Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid
Rapporteur: Hiltrud Breyer

Procedure : 2006/2009(INI)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus :  
A6-0254/2006
Ingediende teksten :
A6-0254/2006
Aangenomen teksten :

ONTWERPRESOLUTIE VAN HET EUROPEES PARLEMENT

over de vooruitzichten van de vrouw in de internationale handel

(2006/2009(INI))

Het Europees Parlement,

   gezien Verordening (EG) nr. 2836/98 van de Raad van 22 december 1998 betreffende de integratie van de genderproblematiek in de ontwikkelingssamenwerking[1],

–   gezien Beschikking 2001/51/EG van de Raad van 20 december 2000 betreffende het programma in verband met de communautaire strategie inzake de gelijkheid van mannen en vrouwen (2001-2005)[2] en het bijbehorende werkprogramma,

–   gezien het VN-Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen (CEDAW) van 1979 en het bijbehorende optionele protocol,

–   gezien de Verklaring en het actieprogramma die op 15 september 1995 in Peking door de Vierde Wereldvrouwenconferentie zijn aangenomen,

–   gezien de VN-resolutie van juni 2000 over de follow-up van het actieprogramma van Peking, de beoordeling van het actieprogramma van Peking en het slotdocument van de 23e bijzondere zitting van de Algemene Vergadering van maart 2005,

–   gezien het Groenboek van de Commissie van 18 juli 2001, getiteld "De bevordering van een Europees kader voor de sociale verantwoordelijkheid van bedrijven" (COM(2001)0366),

–   gezien de mededeling van de Commissie van 22 maart 2006, getiteld "Tenuitvoerlegging van het partnerschap voor groei en werkgelegenheid: Europa moet een voorbeeld worden op het gebied van maatschappelijk verantwoord ondernemen" (COM(2006)0136),

–   gezien de VN-normen inzake de verantwoordelijkheden van transnationale bedrijven en andere ondernemingen met betrekking tot de mensenrechten, die op 13 augustus 2003 door de Subcommissie voor de bescherming en bevordering van de mensenrechten van de Verenigde Naties zijn aangenomen,

–   gezien de tripartiete verklaring van de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO) van november 1977 betreffende de beginselen in verband met multinationale ondernemingen en het sociaal beleid, alsook de OESO-richtsnoeren voor multinationale ondernemingen van 27 juni 2000,

–   gezien de Verklaring inzake fundamentele arbeidsnormen van de IAO van 18 juni 1998, aanbeveling R100 van de IAO over de bescherming van arbeidsmigranten in onderontwikkelde landen en gebieden, aanbeveling R111 van de IAO over discriminatie in werk en beroep, aanbeveling R156 van de IAO over de bescherming van werknemers tegen beroepsrisico's in hun werkomgeving door luchtvervuiling, lawaai en trillingen en aanbeveling R191 van de IAO ter herziening van de aanbeveling over de bescherming van het moederschap,

–   gezien de Millenniumverklaring van de Verenigde Naties van september 2000 en de herziening en actualisering daarvan tijdens de Wereldtop van 14 tot 16 september 2005,

–   gezien de conclusies van het voorzitterschap van de Europese Raad van Brussel van 16 en 17 december 2004, waarin nogmaals het engagement van de Europese Unie voor de millenniumontwikkelingsdoelstellingen (MOD's) en beleidssamenhang wordt onderstreept,

–   gezien de São Paulo-verklaring van de 11e Algemene Vergadering van de conferentie van de Verenigde Naties over handel en ontwikkeling van 18 juni 2004,

–   onder verwijzing naar zijn resolutie van 15 november 2005 over de sociale dimensie van de globalisering[3],

–   gelet op artikel 45 van zijn Reglement,

–   gezien het verslag van de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid (A6‑0254/2006),

A. overwegende dat internationale handel de potentie heeft om aan gendergelijkheid bij te dragen en de economische, sociale en politieke zelfstandigheid van vrouwen op zowel productief als reproductief gebied kan bevorderen; overwegende dat de globalisering van de handel echter mede de oorzaak is van minder formele arbeidsbetrekkingen, een toename van arbeid met een onzeker dienstverband en een stijging van het aantal vrouwelijke werklozen in talrijke economische sectoren,

B.  overwegende dat 70% van de 1,3 miljard mensen in de wereld die onder de armoedegrens leven vrouwen zijn; overwegende dat vrouwen in het algemeen meer moeilijkheden ondervinden om toegang te krijgen tot onderwijs, onroerend goed, krediet en andere faciliteiten en productiefactoren, evenals tot besluitvormingscentra, en dat zij vanwege geslachtsgebonden stereotypen en vanwege de genoemde ongelijkheden niet alle voordelen van handelsliberalisering kunnen benutten; overwegende dat vrouwen in de gehele wereld de mogelijkheid wordt ontzegd om hun economische en sociale situatie te verbeteren, terwijl zij daarnaast de bijkomende verantwoordelijkheid voor kinderen en huishouden dragen,

C. overwegende dat genderongelijkheid, waarbij vrouwen minder toegang hebben tot productiemiddelen en tot de markt, langetermijngroei belemmert, omdat vrouwen in verhouding een groter deel van het inkomen dat zij zelf verwerven, besteden aan onderwijs, gezondheidszorg en eten, en omdat niet volledig gebruik wordt gemaakt van het economisch potentieel van de gehele bevolking,

D. overwegende dat handelsakkoorden alle bestaande wetten inzake mensenrechten en sociaal en arbeidsrecht, en alle bestaande internationale afspraken op het gebied van duurzame ontwikkeling ten volle moeten eerbiedigen,

E.  overwegende dat reproductieve en huishoudelijke verantwoordelijkheden, alsook de verantwoordelijkheid om het gezin te onderhouden en sociale zorg te bieden in vrijwel elke samenleving als de primaire taak van de vrouw worden gezien, maar dat deze rol over het algemeen wordt ondergewaardeerd en niet wordt beloond,

F.  overwegende dat wanneer marktliberalisering geen rekening houdt met genderspecifieke factoren dit processen als een stijging van het aantal vrouwen met een onzeker dienstverband, een toename in de uitbuiting van vrouwen en de ondermijning van de middelen van bestaan van arme vrouwen in de hele wereld, ook van vrouwelijke migranten, zal versterken,

G. overwegende dat de handelsliberalisering in sterke mate heeft bijgedragen tot een grotere deelname van vrouwen aan de informele economie,

H. overwegende dat de IAO de term "informele economie" definieert als werk zonder contract, secundaire arbeidsvoorwaarden noch sociale bescherming, dat zowel binnen als buiten informele ondernemingen wordt uitgevoerd,

I.   overwegende dat het feit dat zich onder de internationale migranten steeds meer vrouwen bevinden veel te weinig aandacht krijgt; voorts overwegende dat arbeidsmigranten in het gastland vaak niet om redelijke arbeidsvoorwaarden en bescherming durven vragen,

J.   overwegende dat de WTO in 1995 een Overeenkomst inzake de handelsaspecten van de intellectuele eigendom (TRIPS) heeft bereikt en dat deze overeenkomst de toegang tot generieke medicijnen dusdanig inperkte dat in december 2005 in Hong Kong een aanpassing van het TRIPS verdrag is overeengekomen,

1.  onderstreept dat de handelsliberalisering voor vrouwen andere gevolgen heeft dan voor mannen; wijst op het feit dat de doelstellingen van het Europese gendergelijkheidsbeleid enerzijds en van het handels-, ontwikkelings- en steunbeleid anderzijds op elkaar moeten worden afgestemd, zodat beide beleidsgebieden de gelijkheid tussen mannen en vrouwen bevorderen; wijst op het streven naar een gelijke verdeling van goederen, gelijke rechten en economische onafhankelijkheid en benadrukt dat economische participatie voor vrouwen de sleutel tot zelfstandigheid vormt, omdat zij hierdoor aan structurele discriminatie kunnen ontsnappen, hun eigen levensomstandigheden en die van hun gezin kunnen verbeteren, actiever aan de politiek kunnen deelnemen en de sociale cohesie kunnen versterken;

2.  stelt vast dat veel vrouwen weliswaar hun voordeel doen met de handelsliberalisering en de buitenlandse directe investeringen dankzij de daaruit voortvloeiende tewerkstellingsmogelijkheden, maar dat de handelsliberalisering ook bijdraagt tot de informalisering van de arbeidsrelaties, de aantasting van de arbeidsvoorwaarden en de feminisering van de werkloosheid in hele sectoren van de economie;

3.  dringt er bij de Commissie op aan bij de internationale economische instellingen te insisteren op de invoering van een actieplan voor gendermainstreaming in alle internationale handelsbeleidslijnen, compleet met duidelijke controle- en evaluatiemechanismen; roept ertoe op alle bestaande beleidslijnen, regels en programma's op korte termijn dusdanig te herzien dat zij een rechtvaardige en gelijke behandeling van mannen en vrouwen voorstaan;

4.  roept de Raad en de Commissie op voorrang te verlenen aan het afschaffen van alle voorbehouden ten opzichte van het CEDAW en aan de ratificatie van het bijbehorende optionele protocol door alle partnerlanden;

5.  verzoekt de Commissie om twee keer per jaar aan de commissies van het Europees Parlement die bevoegd zijn voor vrouwenrechten en internationale handel een verslag voor te leggen, dat mede is ondertekend door de bestuurders van het organisme dat aan vrouwen financiële bijstand schenkt en het organisme dat financiële bijstand voor vrouwen ontvangt, en daarmee aan te tonen dat deze bijstand zijn bestemming bereikt en niet voor andere dan de oorspronkelijke doeleinden wordt gebruikt;

6.  benadrukt de noodzaak om te onderzoeken hoe vrouwen hun voordeel kunnen doen met de handelsliberalisering en om systematisch genderspecifieke gegevens te verzamelen teneinde iets te doen aan de genderblindheid in het huidige handelsbeleid en in het beleid van internationale economische instanties; nodigt de Commissie uit eens per jaar een voortgangsverslag in dezen aan het Parlement voor te leggen; brengt in herinnering dat genderanalyses een onderdeel moeten zijn van de duurzaamheidseffectbeoordelingen (SIA's) van de handelsakkoorden die momenteel door de Commissie worden uitgevoerd;

7.  verzoekt de Commissie een gendereffectbeoordeling (GIA) uit te voeren voordat zij handelsakkoorden met derde landen sluit en doeltreffende conditionaliteitsclausules op te nemen in akkoorden met landen waar de mensenrechten, en met name de rechten van vrouwen, op grote schaal worden geschonden;

8.  verzoekt de Commissie binnen het Directoraat-generaal Handel formeel een handel en genderdesk in te stellen die onder andere dient te controleren of de landen die met de Europese Unie handelsrelaties onderhouden de mensenrechten, en dan vooral de rechten van de vrouw, eerbiedigen en die actief moet reageren wanneer de mensenrechten worden geschonden;

9.  verzoekt de Commissie productie- en verwerkingsmethoden (volgens de WTO‑definitie van PPM's) vanuit genderperspectief te analyseren, zodat zij PPM's kan identificeren waarbij volgens het CEDAW en mensenrechtenverdragen sprake is van gerichte genderdiscriminatie, en een strategie uit te werken om de naleving van de internationale voorschriften in de exporterende landen te bevorderen;

10. roept de Commissie op ervoor te zorgen dat Europese bedrijven die in het kader van het EU‑samenwerkingsbeleid van EU-markttoegangsprogramma's profiteren, niet bijdragen aan praktijken als de onmenselijke uitbuiting van arbeidskrachten, en vooral van vrouwen;

11. beklemtoont dat de arbeidsvoordelen in de (in)formele economie van diverse factoren afhankelijk zijn, onder meer van het loon, de arbeidsomstandigheden en de veiligheid van de werkplek, en dat vrouwen nog steeds worden achtergesteld bij het benutten van deze voordelen; vraagt de Commissie derhalve om in het kader van haar samenwerkings- en ontwikkelingsbeleid een speciaal fonds in te stellen dat voortaan deel moet uitmaken van handels- en samenwerkingsovereenkomsten met derde landen, om de vrouwen van de betrokken landen te steunen door hun toegang tot krediet, onderwijs en beroepsopleidingen aan te moedigen en aldus het aandeel van de informele arbeid te verminderen; verzoekt de Commissie het Parlement een verslag voor te leggen dat mede is ondertekend door de gevers en ontvangers van bijstand om aan te tonen dat deze bijzondere financiering niet is afgeweken van zijn oorspronkelijke doelstellingen;

12. roept de Raad, de Commissie en de lidstaten op om op korte termijn de beginselen van non‑discriminatie en gendergelijkheid in het toepassingsbereik van het Europese Globalisation Adjustment Fund op te nemen en ervoor te zorgen dat de steun die vanuit dit fonds wordt verleend niet ter vervanging van socialezekerheidsuitkeringen wordt aangewend;

13. beklemtoont dat het grote verlies aan arbeidsplaatsen in Europa de tendens naar een toenemende industriële herstructurering bevestigt; merkt op dat de verwerkende industrie, de transportsector, de telecommunicatie en de financiële dienstverlening de ergst getroffen sectoren zijn; verzoekt de Raad, de Commissie en de lidstaten de niet-discriminatie en de gelijkheid van vrouwen en mannen in het kader van het EGF ernstig te nemen;

14. verzoekt de Raad, de Commissie en de lidstaten te garanderen dat gendermainstreaming en gelijke kansen doelstellingen zijn van alle Europese fondsen; beklemtoont de nood aan blijken van vooruitgang in de bevordering van de gelijkheid tussen mannen en vrouwen en in de strijd tegen alle vormen van discriminatie; vraagt een evenwichtige deelname van vrouwen en mannen aan het toezichtcomité zoals bepaald in artikel 35 van Verordening (EG) nr. 1260/1999 houdende algemene bepalingen inzake de Structuurfondsen;

15. wenst dat er eens per jaar een ranglijst wordt gemaakt waaruit blijkt wat in elke lidstaat de stand van zaken is op het gebied van hun streven naar gendergelijkheid op de arbeidsmarkt en naar behoorlijk werk voor iedereen door de fundamentele arbeidsnormen en andere IAO‑regels na te leven; merkt op dat banen, werkgelegenheid en behoorlijk werk het voorwerp van een negende MOD moeten vormen en dat deze zo snel mogelijk moet worden aangenomen; wenst dat de fundamentele arbeidsnormen in multi- en bilaterale handelsakkoorden worden opgenomen en dat het gendergelijkheidsbeginsel in alle MOD's wordt opgenomen;

16. wijst op het feit dat de universele en betaalbare toegang tot rudimentaire voorzieningen, zoals water, onderwijs, gezondheidszorg en energie, een randvoorwaarde is om vrouwen onafhankelijker te maken; benadrukt echter dat de liberalisering van diensten in het kader van GATS (General Agreement on Trade in Services) alleen aan het bereiken van dit doel kan bijdragen als in de huidige bi- en multilaterale onderhandelingen strikt wordt vastgehouden aan de GATS-beginselen van nationale flexibiliteit en beleidsruimte;

17. onderstreept dat de TRIPS-overeenkomst twee jaar na de inwerkingtreding opnieuw onder de loep had moeten worden genomen, maar dat dit nog niet is gebeurd; dringt er derhalve op aan dit alsnog te doen, uitgaande van een effectbeoordeling van de kosten die ontwikkelingslanden voor de tenuitvoerlegging moeten maken;

18. roept de Commissie op te toetsen of de implementatie van de afspraken die in december 2005 tijdens de ministerconferentie van de WTO in Hongkong over dwanglicenties voor antivirale HIV/aids-medicijnen zijn gemaakt daadwerkelijk leidt tot meer toegang tot medicijnen, en in deze toetsing mede te kijken naar het genderperspectief;

19. benadrukt dat geslachtsgebonden handelsverstoringen die voortvloeien uit de traditionele rolverdeling tussen mannen en vrouwen in bepaalde landen, met name het feit dat vrouwen de taak hebben om voor veilig voedsel en water en een schoon milieu te zorgen, niet als technische handelsbelemmeringen moeten worden beschouwd en niet aan internationale handelsvoorschriften mogen worden onderworpen;

20. roept op nationale beleidsmaatregelen te treffen die gendergelijkheid, de bescherming en bevordering van werk en sociaal welzijn nastreven, die de gezondheid en arbeidsomstandigheden van vrouwen en mannen verbeteren en die aan duurzame ontwikkeling bijdragen; wijst erop hoe belangrijk het is dat in alle onderhandelingen over handel en ontwikkelingsbeleid voldoende rekening wordt gehouden met nationale flexibiliteit en beleidsruimte; wil dat ontwikkelingslanden en kwetsbare economieën gegarandeerd het recht hebben om bepaalde dienstensectoren al dan niet voor de marktliberalisering open te stellen en zo ja, in welke mate;

21. roept de Commissie op in haar dialoog en samenwerking met derde landen in het bijzonder aandacht te besteden aan de juridische beperkingen aan de toegang van vrouwen tot productiemiddelen, zoals kredieten, landrechten en kapitaal;

22. benadrukt dat vrouwen een dusdanig belangrijke rol in kleinschalige familiale landbouwactiviteiten spelen, dat het recht van ontwikkelingslanden om landbouwbeleid uit te werken en uit te voeren dat hun soevereiniteit waarborgt op gebied van voeding, met name in de onderhandelingen die gevoerd worden in het kader van het WTO moet worden geëerbiedigd en versterkt; onderstreept het grote belang van microkredieten als instrument om armoede te lenigen; verzoekt de Commissie twee keer per jaar een verslag voor te leggen, dat mede is ondertekend door de autoriteiten die financiering verstrekken en door de organismen die financiering ontvangen, en dat moet aantonen dat de financiële bijstand ter bestemming komt;

23. roept de Commissie en de Raad op ontwikkelingslanden te helpen bij het opbouwen van hun vermogen om op een dusdanige manier handelsbeleidslijnen uit te zetten en uit te voeren dat deze op de behoeften van elk land zijn afgestemd en een duurzame, gendervriendelijke ontwikkeling van de economie stimuleren; wil dat alle hulpverlening gendervriendelijk is;

24. meent dat gendereffectbeoordelingen moeten worden uitgevoerd in een vroeg stadium van de planning en begroting van bijstand aan ontwikkelingslanden; meent dat dit de beleidsvormers in staat zou stellen om de effecten van een bepaald beleid voor vrouwen en mannen nauwkeuriger te beoordelen en de huidige toestand en tendensen te vergelijken en te beoordelen in het licht van de verwachte resultaten van het voorgestelde beleid; meent dat het jaarverslag een gedeelte dient te bevatten over de follow-up van gendereffectbeoordelingen;

25. juicht het besluit van de Noorse regering toe om een quotum van 40% vrouwen in het bestuur van maatschappijen op aandelen wettelijk verplicht te stellen; roept alle lidstaten op het Noorse voorbeeld te volgen;

26. wenst dat er eens per jaar een ranglijst wordt gemaakt waaruit blijkt wat in elke lidstaat de stand van zaken is op het gebied van hun streven naar gendergelijkheid op de arbeidsmarkt en naar behoorlijk werk voor iedereen door de fundamentele arbeidsnormen en andere IAO‑regels na te leven;

27. wenst dat de aid for trade-programma's op het bevorderen van gendergelijkheid en duurzame ontwikkeling (te financieren door extra middelen) worden gericht; benadrukt dat aid for trade-financiering moet bijdragen aan de opbouw van voldoende capaciteit aan de aanbodzijde, omdat dit noodzakelijk is om handel te kunnen drijven, en dat deze financiering niet mag afhangen van het beleid van het begunstigde land om de landbouw-, industrie- of dienstenmarkt te liberaliseren;

28. wijst op het belang van een gendergerichte budgettering in het Europese handelsbeleid als strategie om aan gendergelijkheid bij te dragen; roept de Commissie, de Raad en de lidstaten op gendergerichte budgettering zo snel mogelijk op alle niveaus als standaardinstrument in het begrotingsbeleid op te nemen;

29. onderstreept dat de deelname van vrouwen aan de economie essentieel is om hun zelfvertrouwen te bevorderen en hun capaciteiten te ontwikkelen en om hun status in de gemeenschap te verbeteren; onderstreept ook dat toegang tot middelen vrouwen in staat stelt om een inkomen en activa te verwerven, waardoor het mogelijk wordt een omgeving te scheppen waarin arme vrouwen en vrouwen met een laag inkomen ondernemingen kunnen oprichten, hun levensomstandigheden kunnen verbeteren, het welzijn van hun gezin op het vlak van voeding en gezondheid kunnen verzekeren, hun kinderen kunnen opvoeden, respect kunnen afdwingen in hun gezin en de gemeenschap, en betrokken kunnen worden bij het beleid; onderstreept de ruime mogelijkheden van 'microkredieten' als een onschatbaar instrument in de strijd tegen de armoede, voor de bevordering van zelfredzaamheid en de stimulering van economische activiteit in enkele van de armste en meest benadeelde landen ter wereld;

30. verzoekt de lidstaten om al het mogelijke te doen om in hun ministeries van economie op alle niveaus vrouwen aan te werven, ook op ministerieel niveau, om ervoor te zorgen dat in het kader van het wereldhandelsoverleg rekening wordt gehouden met de genderdimensie; verzoekt de lidstaten tevens vrouwen aan te moedigen om zich kandidaat te stellen voor functies in internationale organisaties zoals de WTO, de Wereldbank, het IMF en de IAO en de vrouwen die dat doen te ondersteunen;

31. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen en nationale en regionale parlementen van de lidstaten en van de toetredingslanden en aan de Raad van Europa.

TOELICHTING

Inleiding

Voor de internationale ontwikkeling, vrouwen en de handel was 2005 een belangrijk jaar. Zo was het tijd voor de eerste vijfjaarlijkse herziening van de millenniumontwikkelingsdoelstellingen, vonden in Peking en Hongkong respectievelijk de +10-Top en de 6e ministersconferentie van de WTO plaats, werd de verklaring over het ontwikkelingsbeleid van de EU herschreven en werd nog steeds onderhandeld over de economische partnerschaps­overeenkomst tussen EU en de ACS-landen. Het verband tussen gender en handel (in beide richtingen: van gender naar handel en van handel naar gender) is een geheel nieuw vraagstuk, niet alleen voor vrouwen, maar ook voor regeringen en handelsbeleidsmakers.

Over het effect dat handel of de economische globalisering specifiek op vrouwen heeft, is maar weinig bekend. Dit is deels te wijten aan het gebrek aan genderspecifieke gegevens in handelsstatistieken, alsook aan het feit dat het genderaspect in economische analyses en modellen nauwelijks aan bod komt. In het verband tussen gender en handel is er niet alleen sprake van andere gevolgen van handel voor mannen en vrouwen. Omgekeerd lijkt er ook een verband te bestaan: de gevolgen van genderongelijkheid voor de handel.

Ter illustratie twee voorbeelden van het ingewikkelde verband tussen gender en handel[1]:

Dat in Zuid-Azië bijvoorbeeld de uitvoer van industriële producten zo'n groot succes is, komt grotendeels doordat vrouwen veel minder betaald krijgen. "Dankzij" de lage lonen die vrouwen ontvangen (circa 85 % van het loon van mannen) zijn landen als Korea, Taiwan en Singapore in staat hun producten tegen een lage prijs uit te voeren. Hierdoor is discriminatie feitelijk de drijvende kracht achter de economische groei in Zuid-Azië.

In Afrika bezuiden de Sahara heeft genderongelijkheid ook gevolgen voor de handel, maar dan op een andere manier. In Afrika bezuiden de Sahara is er een strikte onderverdeling in wie welk soort arbeid op het land verricht. Vrouwen verbouwen voedsel voor eigen gebruik, terwijl de mannen gewassen verbouwen die voor de verkoop bestemd zijn. Tot grote verbazing van de Wereldbank bleef de uitvoer van landbouwproducten in Afrika erg laag, ondanks alle structurele aanpassingsprogramma's. Pas na enkele jaren kwam de Wereldbank erachter dat de gendergerichte onderverdeling van de arbeid verantwoordelijk was voor het achterblijven van de groei van de uitvoer in Afrika.

Vrouwelijke boeren weigeren het werk te doen dat normaal gesproken door mannen wordt gedaan, omdat hier niets tegenover staat en hun eigen voedselproductie de dupe wordt van het feit dat de voor de verkoop bestemde gewassen hun stukken land opslokken. Op die manier heeft genderongelijkheid een remmende werking op de handel in landbouwproducten uit Afrika bezuiden de Sahara. Een grotere gendergelijkheid zou zowel de uitvoer als de vrouwen zelf ten goede komen[2].

In dit verslag over de vooruitzichten van de vrouw in de internationale handel wordt naar de positieve en negatieve gevolgen van handel en de economische globalisering gekeken. Daarbij wordt de complexiteit van de problemen en factoren in kwestie in aanmerking genomen.

Vrouwen worden soms als de grote winnaars van de wereldhandel bestempeld, omdat steeds meer vrouwen werk hebben. De handelsliberalisering biedt inderdaad nieuwe kansen, vooral aan geschoolde en vakbekwame jonge vrouwen in ontwikkelde landen. Ook hebben vrouwen nu, in tegenstelling tot voorheen, toegang tot nieuwe, beter betaalde banen en tot nieuwe kansen.

Vrouwen, handel en arbeidsbetrekkingen

De handelsexpansie heeft ervoor gezorgd dat vrouwen gemakkelijker en sneller een plaats in de moderne industriële economie vinden. Dit heeft een bijzonder positieve uitwerking op de gendergelijkheid: zelfs als de arbeidsvoorwaarden minder gunstig zijn dan voor mannen in een soortgelijk beroep, dan nog verdienen vrouwen hun eigen salaris en kunnen ze daardoor op eigen benen staan.

De gevolgen van de handelsexpansie voor de economische activiteit van vrouwen heeft bredere voordelen op menselijk en ontwikkelingsvlak. Vrouwen krijgen hierdoor zeggenschap over hun inkomsten, al is die zeggenschap niet altijd even verstrekkend. Het uitgavenpatroon van vrouwen is meestal meer op het gezin gericht dan dat van mannen. Als vrouwen meer geld gaan verdienen, volgt hieruit dat er meer wordt geïnvesteerd in het menselijk kapitaal van de kinderen, in hun onderwijskansen en in hun dagelijks levensonderhoud.

In landen waar de markt voor buitenlandse winkels, grote voedingsketens en supermarkten is opengesteld, zijn de gemeenten bezig een soort economische bezem door de marktplaatsen te halen. Vrouwelijke straatverkopers die na vele jaren een eigen plaatsje op de lokale markt hadden veroverd, worden nu gedwongen te verkassen, zodat mensen gemakkelijk bij de grote winkels en winkelcentra naar binnen kunnen lopen.

Dit doet niets af aan het feit dat een aantal vakbekwame vrouwen baat hebben bij de handelsliberalisering. Er zijn echter wel miljoenen vrouwelijke werknemers, kleine boeren en kleinhandelaren die minder productiebronnen tot hun beschikking hebben. Hun situatie is er door de handelsliberalisering niet beter op geworden. Integendeel, de sociale en economische rechten van vrouwen die in het actieprogramma van Peking zijn neergelegd, worden met de voeten getreden of zelfs als handelsbelemmeringen bestempeld.

Een van de gevolgen van de economische globalisering van de afgelopen twintig jaar is de toenemende informalisering van de arbeid. De IAO definieert de term "informele economie" als volgt: "informeel werk zonder contract, secundaire arbeidsvoorwaarden noch sociale bescherming dat zowel binnen als buiten informele ondernemingen wordt uitgevoerd"[3]. De IAO verdeelt het werk in de informele economie in drie categorieën (1999). De eerste categorie bestaat uit de eigenaren of werkgevers van micro-ondernemingen. De tweede wordt gevormd door werknemers die voor eigen rekening werken, ofwel zelfstandige ondernemers (zoals straatventers en kleine boeren). De derde categorie omvat werknemers in loondienst die fulltime of op tijdelijke basis werken.

Een van de typische kenmerken van de informele economie is dat werknemers minder inkomsten hebben, hogere financiële risico's lopen, zich minder goed kunnen ontplooien en vaker met sociale uitsluiting te kampen hebben dan degenen die in de formele economie werken[4]. Zoals reeds gezegd, hebben bedrijven moeite om zich in een geglobaliseerde economie staande te houden en dit heeft tot een neerwaartse lijn in de lonen en operationele kosten geleid. In de informele economie zijn de arbeidskosten veel lager, omdat daar geen belastingen worden betaald en aan de overheidsvoorschriften voorbij wordt gegaan. Globalisering is slechts een van de vele onderliggende factoren van de toenemende informalisering. Andere factoren zijn de privatisering, het structurele aanpassingsproces, minder sociale bescherming en culturele en maatschappelijke veranderingen.

Vrouwen en de handel in diensten (GATS)

De dienstensector werd ooit gezien als een sector die zich niet voor de handel leende. De WTO heeft echter de zogeheten GATS-overeenkomst (General Agreement on Trade in services) opgesteld, met daarin internationale regels voor de handel en investeringen in diensten. Dat diensten in de WTO-onderhandelingen zijn opgenomen, komt doordat deze de afgelopen twintig jaar als economische sector sterk zijn gegroeid en een belangrijke rol spelen bij de ontwikkeling van landen (bijvoorbeeld diensten op het gebied van de communicatie, het toerisme, reizen, het vervoer, de bouw en de distributie).[5]

Vrouwen, handel en intellectuele-eigendomsrechten

De TRIPS-overeenkomst is een overkoepelend kader voor een multilaterale benadering van de intellectuele-eigendomsrechten (IPR), die in 1996 van kracht is geworden. TRIPS houdt in dat het gebruik van planten, micro-organismen, biotechnologische technieken, voedingsmiddelen en essentiële medicijnen door patenten aan banden kan worden gelegd. Dit heeft ernstige gevolgen voor arme mensen, vooral voor vrouwen, aangezien 70% van de 1,3 miljard mensen die onder de armoedegrens leven, uit vrouwen bestaat.

In het debat over de intellectuele-eigendomsrechten zijn er meerdere ingewikkelde knelpunten.[6] Een van die knelpunten is de beschikbaarheid van betaalbare medicijnen, o.a. voor HIV/aids, infectieziekten en reproductieve gezondheidsproblemen. Een tweede TRIPS-knelpunt voor vrouwen heeft te maken met de beschikbaarheid van zaden voor de voedselproductie, met de voedselveiligheid en met de voedselvoorziening in het algemeen. Het derde knelpunt omvat de beschikbaarheid van en zeggenschap over de grond, het gebruik van natuurlijke hulpbronnen en de beschikbaarheid van technologische hulpmiddelen en kunstmest om de aanhoudend lage productiviteit van vrouwelijke boeren op te voeren.

Internationale handel en nationale capaciteitsopbouw

Het wordt hoog tijd dat de EU een voorbeeld stelt en haar handelsbeleid aanpast. Handelsakkoorden moeten aan alle bestaande internationale overeenkomsten inzake mensen- en vrouwenrechten, ecologische duurzaamheid en het recht op ontwikkeling en de uitbanning van armoede gebonden zijn.

Gendereffectbeoordeling

Gendereffectbeoordelingen zijn voor de meeste beleidslijnen relevant, omdat zij direct of indirect het leven van mannen en vrouwen raken. In de afgelopen jaren is de ontwikkeling en het gebruik van kwalitatieve en kwantitatieve indicatoren steeds belangrijker worden bij het verkrijgen van inzicht in de ontwikkelingen die zich in de omstandigheden van vrouwen en in de verhouding tussen mannen en vrouwen voordoen.

Gendereffectbeoordelingen zorgen ervoor dat beleidslijnen meer effect sorteren, omdat beleidsmakers zo gedwongen worden na te denken over de gevolgen van hun beleid voor mannen aan de ene kant en vrouwen aan de andere kant. Zij krijgen hierdoor een beter beeld van de gevolgen van hun beleid en ze kunnen de huidige situatie en ontwikkelingen beter afzetten tegen de verwachte resultaten van hun voorgenomen beleid.

Gendereffectbeoordelingen kunnen worden uitgevoerd voor wetten, beleidsplannen en ‑programma's, begrotingen, verslagen en reeds bestaand beleid. Ze hebben echter het meeste nut wanneer ze al vroeg in het besluitvormingsproces worden uitgevoerd, omdat het beleid dan eventueel kan worden aangepast of zelfs een heel andere richting kan worden gekozen[7].

  • [1]  Informatieblad van WIDE (Network Women in Development), februari 2002.
  • [2]  WIDE, ibid.
  • [3]  Women and Men in the Informal Economy: A Statistical Picture, IAO, 2002.
  • [4]  SOLIDAR, Decent Work, decent Life, blz. 11.
  • [5]  European Women's Lobby: Does trade in services also concern women, 6 juni 2001.
  • [6]  IAO, Gender Implications of TRIPS, juli 2003.
  • [7]  Europese Commissie, unit voor de gelijkheid van de vrouw, gendereffectbeoordeling.

PROCEDURE

Titel

De vooruitzichten van de vrouw in de internationale handel

Procedurenummer

2006/2006(INI)

Commissie ten principale

        Datum bekendmaking toestemming

FEMM
19.1.2006

Medeadviserende commissie(s)
  Datum bekendmaking

 

 

 

 

 

Geen advies
  Datum besluit

 

 

 

 

 

Nauwere samenwerking

        Datum bekendmaking

 

 

Rapporteur(s)
  Datum benoeming

Hiltrud Breyer
24.1.2006

 

Vervangen rapporteur(s)

 

 

Behandeling in de commissie

24.4.2006

2.5.2006

22.6.2006

 

 

Datum goedkeuring

22.6.2006

Uitslag eindstemming

+:

-:

0:

21
0
1

Bij de eindstemming aanwezige leden

Edit Bauer, Hiltrud Breyer, Maria Carlshamre, Edite Estrela, Věra Flasarová, Nicole Fontaine, Zita Gurmai, Esther Herranz García, Rodi Kratsa-Tsagaropoulou, Urszula Krupa, Angelika Niebler, Marie Panayotopoulos-Cassiotou, Christa Prets, Teresa Riera Madurell, Raül Romeva i Rueda, Amalia Sartori, Britta Thomsen, Corien Wortmann-Kool, Anna Záborská

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervanger(s)

Lidia Joanna Geringer de Oedenberg, Kartika Tamara Liotard

Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervanger(s) (art. 178, lid 2)

Guido Sacconi

Datum indiening

20.7.2006

 

Opmerkingen (slechts in één taal beschikbaar)