VERSLAG tot wijziging van de artikelen 3 en 4 van het Reglement van het Parlement

14.9.2006 - (2005/2036(REG))

Commissie constitutionele zaken
Rapporteur: Borut Pahor

Procedure : 2005/2036(REG)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus :  
A6-0274/2006
Ingediende teksten :
A6-0274/2006
Debatten :
Aangenomen teksten :

ONTWERPBESLUIT VAN HET EUROPEES PARLEMENT

tot wijziging van de artikelen 3 en 4 van het Reglement van het Parlement

(2005/2036(REG))

Het Europees Parlement,

–   gelet op zijn besluit van 14 december 2004 over het onderzoek van de geloofsbrieven[1] en inzonderheid op paragraaf 6 daarvan,

–   gezien de brief van zijn secretaris-generaal d.d. 15 februari 2005,

–   gelet op de artikelen 201 en 202 van zijn Reglement,

–   gezien het verslag van de Commissie constitutionele zaken en het advies van de Commissie juridische zaken (A6‑0274/2006),

1.  besluit onderstaande wijzigingen in zijn Reglement op te nemen;

2.  wijst erop dat deze wijzigingen op de eerste dag van de eerstvolgende vergaderperiode in werking treden overeenkomstig artikel 202, lid 3 van het Reglement;

3.  verzoekt zijn Voorzitter dit besluit ter informatie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

Bestaande tekstAmendementen

Amendement 1

Artikel 3, lid -1 (nieuw)

 

-1. Meteen na de verkiezingen voor het Europees Parlement verzoekt de Voorzitter de bevoegde instanties van de lidstaten het Parlement onverwijld in kennis te stellen van de namen van de gekozen leden zodat alle leden vanaf de opening van de eerste vergadering na de verkiezingen daadwerkelijk zitting kunnen nemen.

Tegelijkertijd vestigt de Voorzitter de aandacht van deze instanties op de desbetreffende bepalingen van de Akte van 20 september 1976 en verzoekt hen de nodige maatregelen te treffen teneinde te elke vorm van onverenigbaarheid met de hoedanigheid van lid van het Europees Parlement te voorkomen.

(Dit amendement neemt gedeeltelijk de tekst over van het huidige lid 6 van artikel 3, dat zal worden geschrapt als het amendement wordt aangenomen)

Amendement 2

Artikel 3, lid -1 bis (nieuw)

 

-1 bis. Elk lid wiens verkiezing aan het Parlement is meegedeeld, verklaart schriftelijk, voordat hij zitting neemt in het Parlement, dat hij geen functie bekleedt die onverenigbaar is met de hoedanigheid van lid van het Europees Parlement in de zin van artikel 7, leden 1 en 2 van de Akte van 20 september 1976. Deze verklaring wordt na de algemene verkiezingen afgelegd, indien mogelijk uiterlijk zes dagen voor de constituerende vergadering van het Parlement. Zolang de geloofsbrieven van een lid nog niet zijn onderzocht of over ingebrachte bezwaren nog niet is beslist, en mits hij tevoren bovengenoemde schriftelijke verklaring heeft ondertekend, neemt betrokkene met volledige rechten zitting in het Parlement en zijn organen.

 

Wanneer aan de hand van uit publiek beschikbare bronnen te verifiëren feiten wordt geconcludeerd dat een lid een functie bekleedt die onverenigbaar is met de hoedanigheid van lid van het Europees Parlement in de zin van artikel 7, leden 1 en 2 van de Akte van 20 september 1976, stelt het Parlement, op basis van door zijn Voorzitter verstrekte informatie, vast dat de zetel vacant is.

(Dit amendement neemt gedeeltelijk de tekst over van het huidige lid 5 van artikel 3, dat zal worden geschrapt als het amendement wordt aangenomen)

Amendement 3

Artikel 3, lid 2, alinea 2

Het mandaat van een lid kan slechts geldig worden verklaard indien de uit artikel 7 van de Akte van 20 september 1976 alsmede bijlage I van het Reglement voortvloeiende schriftelijke verklaringen zijn opgesteld.

Het mandaat van een lid kan slechts geldig worden verklaard indien de uit onderhavig artikel alsmede bijlage I van het Reglement voortvloeiende schriftelijke verklaringen zijn opgesteld.

Amendement 4

Artikel 4, lid 4

4. Onverenigbaarheden die voortvloeien uit de nationale wetgevingen worden ter kennis gebracht van het Parlement, dat hiervan akte neemt.

4. Indien de bevoegde instantie van een lidstaat de Voorzitter in kennis stelt van het einde van het mandaat van een lid van het Europees Parlement overeenkomstig de wetgeving van die lidstaat, hetzij wegens onverenigbaarheden in de zin van artikel 7, lid 3 van de Akte van 20 september 1976, hetzij wegens het vervallen van het mandaat in de zin van artikel 13, lid 3 van die Akte, stelt de Voorzitter het Parlement ervan op de hoogte dat het mandaat ten einde is gelopen op de door de lidstaat meegedeelde datum en verzoekt hij de lidstaat de vacante zetel onverwijld te doen bezetten.

Wanneer door de bevoegde autoriteiten van de lidstaten of de Unie dan wel door het betrokken lid aan de Voorzitter mededeling wordt gedaan van een benoeming in een functie die onverenigbaar is met de hoedanigheid van lid van het Europees Parlement, deelt de Voorzitter dat mede aan het Parlement, dat constateert dat de zetel vacant is.

Wanneer door de bevoegde autoriteiten van de lidstaten of de Unie dan wel door het betrokken lid aan de Voorzitter mededeling wordt gedaan van een benoeming of verkiezing in een functie die overeenkomstig artikel 7, leden 1 en 2 van de Akte van 20 september 1976 onverenigbaar is met de hoedanigheid van lid van het Europees Parlement, deelt de Voorzitter dat mede aan het Parlement, dat constateert dat de zetel vacant is.

Amendement 5

Artikel 4, lid 6, streepje 2

- bij benoeming in functies die onverenigbaar zijn met de hoedanigheid van lid van het Europees Parlement, hetzij op grond van de nationale kieswet, hetzij op grond van artikel 7 van de Akte van 20 september 1976: de door de bevoegde autoriteiten van de lidstaten of de Unie dan wel de door het betrokken lid medegedeelde datum.

- bij benoeming of verkiezing in functies die onverenigbaar zijn met de hoedanigheid van lid van het Europees Parlement, in de zin van van artikel 7, lid 1 of 2 van de Akte van 20 september 1976: de door de bevoegde autoriteiten van de lidstaten of de Unie dan wel de door het betrokken lid medegedeelde datum.

Amendement 6

Artikel 4, lid 7

7. Ingeval het Parlement constateert dat een zetel vacant is, brengt het de betrokken lidstaat ervan op de hoogte.

7. Ingeval het Parlement constateert dat een zetel vacant is, brengt het de betrokken lidstaat ervan op de hoogte en verzoekt het de zetel onverwijld te doen bezetten.

Amendement 7

Artikel 11, interpretatie

Wanneer een kwestie in verband met het onderzoek van de geloofsbrieven wordt opgeworpen onder voorzitterschap van het oudste lid in jaren, verwijst deze de kwestie naar de commissie belast met het onderzoek van de geloofsbrieven.

Het oudste lid in jaren oefent de bevoegdheden uit van de Voorzitter als bedoeld in artikel 3, lid -1bis, tweede alinea. Alle andere kwesties die in verband met het onderzoek van de geloofsbrieven worden opgeworpen onder voorzitterschap van het oudste lid in jaren, worden verwezen naar de commissie belast met het onderzoek van de geloofsbrieven.

  • [1]  PB C 226 E van 15.9.2005, blz. 51.

TOELICHTING

1.        In zijn besluit van 14 december 2004 over het onderzoek van de geloofsbrieven[1] verklaart het Parlement "de wijzigingen die bij Besluit 2002/772/EG, Euratom van de Raad van 25 juni 2002 en 23 september 2002 zijn aangebracht in de Akte van 20 september 1976 hebben aangetoond dat de bepalingen in artikel 3 en 4 van het Reglement niet adequaat zijn, vooral wat betreft het treffen van maatregelen — meteen vanaf het moment van de constituerende vergadering van het Europees Parlement — in verband met het onderzoek naar situaties waarin duidelijk sprake is van onverenigbaarheid (krachtens artikel 7 van de Akte van 20 september 1976)". De Commissie constitutionele zaken is verzocht "zich te buigen over de kwestie van de wijziging van de artikelen 3 en 4 van het Reglement, enerzijds met het doel om deze artikelen aan te passen aan de wijzigingen van de Akte van 20 september 1976, en anderzijds om de bepalingen zodanig te preciseren dat het Parlement kan reageren op eventuele gevallen van duidelijke onverenigbaarheid, zodat het vanaf het moment van de constituerende vergadering voltallig kan vergaderen;

2.        De bevoegdheid van het Europees Parlement om de geloofsbrieven van zijn leden te onderzoeken vloeit voort uit artikel 12 van bovengenoemde Akte, dat als volgt luidt: "Het Europees Parlement onderzoekt de geloofsbrieven van de leden. Hiertoe neemt het Europees Parlement nota van de officieel door de lidstaten bekendgemaakte uitslagen en beslist zij over de bezwaren die eventueel kunnen worden ingebracht op grond van de bepalingen van deze akte met uitsluiting van de nationale bepalingen waarnaar deze akte verwijst. Anders gezegd de Akte legt het Europees Parlement de verantwoordelijkheid op de legaliteit van zijn samenstelling te garanderen voorzover dit de tenuitvoerlegging van de bepalingen van deze Akte betreft.

3.        Het Reglement van het Parlement moet derhalve voorzien in passende procedurele instrumenten om te garanderen dat het Parlement altijd in zijn legale samenstelling opereert.

4.        Bij de tenuitvoerlegging van de bepalingen van de Akte is men op een aantal problemen gestoten, met name omdat in sommige gevallen de bevoegde instanties de namen van gekozen kandidaten pas laat hadden meegedeeld en wegens de wijziging van artikel 7 van de Akte, waarin wordt bepaald dat de hoedanigheid van lid van het Europees Parlement onverenigbaar is met die van lid van een nationaal parlement.

5.        Deels zijn de voorstellen van dit verslag al vervat in de "best practice" met betrekking tot het Reglement die de Administratie[2] van het Parlement heeft ontwikkeld. Voorzover zij nieuw zijn, zijn zij bedoeld instrumenten te verschaffen die eenvoudig zijn toe te passen en tegelijkertijd volledig de statutaire rechten en de waardigheid van de gekozen leden van het Parlement eerbiedigen. Bovendien wordt omwille van de transparantie een herschikking van de bepalingen voorgesteld, waardoor de chronologische volgorde van de verschillende stappen van de procedure worden gevolgd.

6.        Amendement 1 implementeert de bestaande praktijk om zich tot de instanties van de lidstaten te wenden om hun aandacht te vestigen op de noodzaak van een tijdige kennisgeving zodat het nieuw gekozen parlement vanaf het moment van de constituerende vergadering correct kan functioneren. Bovendien lijkt het zinvol de lidstaten te wijzen op hun verantwoordelijkheid om alvorens mededeling te doen na te gaan dat er geen sprake is van enige onverenigbaarheid.

7.        Amendement 2 doet een nieuw voorstel om te voorkomen dat een pas gekozen lid dat een onverenigbare functie bekleedt, deel kan hebben aan de besluiten van het Parlement. Volgens het voorgestelde amendement moet de verklaring die thans wordt vereist overeenkomstig artikel 3, lid 2, tweede alinea, houdende dat het lid geen functie bekleedt die krachtens artikel 7 van de Akte van 20 september 1976 onverenigbaar is met de hoedanigheid van lid van het Europees Parlement, door het lid worden afgelegd voordat hij zitting neemt in het Parlement. De voorafgaande opstelling van deze verklaring is daarmee een voorwaarde geworden om met volledige rechten zitting te nemen in het Parlement en zijn organen. De bepaling van artikel 3, lid 2, tweede alinea, dat het mandaat van een lid niet geldig kan worden verklaard indien de verklaring ontbreekt, blijft van kracht. Het lijkt echter zinvol om deze verklaring alleen van betrekking te laten zijn op onverenigbaarheden overeenkomstig artikel 7, leden 1 en 2, omdat wanneer er zich onverenigbaarheden voordoen waarin de wet van een lidstaat voorziet overeenkomstig artikel 7, lid 3, het Parlement handelt op grond van de tijdige mededeling door de bevoegde instantie van de betrokken lidstaat (zie amendement 4).

8.        Aangezien de relevante feiten in een geval van onverenigbaarheid meestal algemeen bekend zijn, lijkt een voorafgaande verklaring als deze een voldoende waarborg om ervoor te zorgen dat in het Parlement geen leden zitting hebben die een onverenigbare functie bekleden. Anderzijds is het feit dat een lid weigert een dergelijke verklaring af te leggen voordat hij zitting neemt in het Parlement, voldoende reden om te vermoeden dat hier sprake kan zijn van onverenigbaarheid, en daarmee is gerechtvaardigd dat het lid in kwestie niet met volledige rechten zitting kan nemen totdat hij de verklaring heeft afgelegd of de kwestie anderszins is opgehelderd.

9.        De tweede nieuwe toevoeging in amendement 2 houdt in dat aan de Voorzitter expliciet de bevoegdheid wordt verleend het Parlement op de hoogte te stellen wanneer op grond van uit publiek beschikbare bronnen te verifiëren feiten wordt vastgesteld dat een lid een onverenigbare functie bekleedt. Overeenkomstig de bepalingen van de Akte van 20 september 1976 kan het Parlement in dat geval constateren dat de zetel vacant is.

10.      Amendement 3 beoogt alleen een technische aanpassing aangezien de verklaring in kwestie niet noodzakelijk is vereist door de Akte van 20 september 1976. Deze eis ligt vervat in een artikel van het Reglement van het Parlement teneinde de bepalingen van de akte correct uit te voeren.

11.      De amendementen 4, 5 en 6 beogen slechts de bepalingen van het Reglement van het Parlement aan te passen aan de bepalingen van de Akte van 20 september 1976, als gewijzigd door de besluiten van 25 juni en 23 september 2002.

12.      Amendement 7 stelt een interpretatie voor van artikel 11 met betrekking tot het oudste lid van jaren. Het oudste lid van jaren wordt de bevoegdheid verleend het Parlement voor te stellen elk duidelijk geval van onverenigbaarheid te regelen wanneer zich dit voordoet gedurende de constituerende vergadering.

2005/2036(REG)

  • [1]  PB C 226E van 15.9.2005; rapporteur: Giuseppe Gargani, A6-0043/2004.
  • [2]  De huidige praktijk wordt uiteengezet in een nota van de diensten van het Parlement: Nota ter attentie van de leden PE 368.027v01-00.

ADVIES van de Commissie juridische zaken (17.7.2006)

aan de Commissie constitutionele zaken

tot wijziging van de artikelen 3 en 4 van het Reglement van het Parlement
(2005/2036(REG))

Rapporteur voor advies: Giuseppe Gargani

BEKNOPTE MOTIVERING

De rapporteur is het in grove lijnen eens met het standpunt van de rapporteur van de ten principale bevoegde commissie, volgens welk het recht van het Europees Parlement om de geloofsbrieven van zijn leden te onderzoeken, als bepaald in artikel 12 van de Akte van 20 september 1976 (en opeenvolgende wijzigingen), ook in zijn Reglement moet worden vastgelegd om te garanderen dat het Parlement op ieder moment in zijn legale samenstelling opereert.

De rapporteur voor advies stemt in met de door de rapporteur ten principale voorgestelde instrumenten die het mogelijk moeten maken de praktische problemen (inzonderheid in de betrekkingen met de nationale autoriteiten) die de huidige regeling tot nu toe kenmerkten op te lossen.

Voorts worden enkele wijzigingen in artikel 3 van het Reglement voorgesteld. Het zou goed zijn als hiermee rekening wordt gehouden bij het uitwerken van een nieuwe procedure voor het onderzoeken van de geloofsbrieven die voldoende soepel en exhaustief is.

Amendement 1 heeft als doel de aandacht van de lidstaten te vestigen op de noodzaak dat de namen van de gekozen kandidaten zo spoedig mogelijk bekend worden gemaakt. Amendement 2 heeft betrekking op de inhoud en de gevolgen van de verklaring die momenteel vereist is overeenkomstig artikel 3, lid 2, tweede alinea.

Wat in het bijzonder deze tweede wijziging betreft, zij er ten eerste op gewezen dat de situaties van onverenigbaarheid die zijn welke worden omschreven in de paragrafen 1 en 2 van artikel 7 van de Akte van 1976 en niet die waarin wordt voorzien door de nationale wetgevingen (zie paragraaf 3 van genoemd artikel 7).

Ten tweede wordt enerzijds bepaald dat een gekozen kandidaat die de verklaring in kwestie niet ondertekent, zijn ambt niet kan waarnemen, en anderzijds wordt een termijn ingevoerd binnen welke een lid een wachttijd krijgt, die het kan laten samenvallen met de eerste gewone vergaderperiode volgend op de bekendmaking van de verkiezing van de afgevaardigde in kwestie. Deze regeling is erop gericht binnen een bepaalde termijn de legitimiteit van de plenaire vergadering van het Parlement te garanderen.

Ten derde wordt voorgesteld om, wanneer de verklaring niet tijdig is ondertekend of, meer algemeen, in geval van manifeste onverenigbaarheid, een procedure te volgen waarbij ambtshalve wordt geconstateerd dat een zetel vacant is.

AMENDEMENTEN

De Commissie juridische zaken verzoekt de ten principale bevoegde Commissie constitutionele zaken onderstaande amendementen in haar verslag op te nemen:

Door Commissie voorgestelde tekstAmendementen van het Parlement

Amendement 1

Artikel 3, lid -1 (nieuw)

- 1. Meteen na de verkiezingen voor het Parlement verzoekt de Voorzitter de bevoegde instanties van de lidstaten het Parlement onverwijld in kennis te stellen van de namen van de gekozen leden zodat alle leden vanaf de opening van de eerste vergadering na de verkiezingen daadwerkelijk zitting kunnen nemen.

Tegelijkertijd vestigt de Voorzitter de aandacht van deze instanties op de desbetreffende bepalingen van de Akte van 20 september 1976 en verzoekt hen de nodige maatregelen te treffen ten einde te elke vorm van onverenigbaarheid met de hoedanigheid van lid van het Europees Parlement te voorkomen.

(Dit amendement neemt gedeeltelijk de tekst over van het huidige lid 6 van artikel 3, dat zal worden geschrapt als het amendement wordt aangenomen.)

Amendement 2

Artikel 3, lid -1 bis (nieuw)

- 1 bis. Elk lid wiens verkiezing aan het Parlement is meegedeeld, verklaart schriftelijk, voordat hij zitting neemt in het Parlement, dat hij geen functie bekleedt die onverenigbaar is met de hoedanigheid van lid van het Europees Parlement in de zin van artikel 7, lid 1 en lid 2 van de Akte van 20 september 1976. Zolang de geloofsbrieven van een lid nog niet zijn onderzocht of over ingebrachte bezwaren nog niet is beslist, en mits hij tevoren bovengenoemde schriftelijke verklaring heeft ondertekend, neemt betrokkene met volledige rechten zitting in het Parlement en zijn organen. Wanneer deze verklaring niet is ondertekend voor de eerste gewone vergaderperiode volgend op de bekendmaking van de verkiezing van het betrokken lid, is de tweede alinea van deze paragraaf van toepassing.

In geval van manifeste onverenigbaarheid in de zin van artikel 7, lid 1 en lid 2 van de Akte van 20 september 1976, stelt de Voorzitter het Parlement hiervan in kennis en constateert het Parlement dat de zetel vacant is.

(Dit amendement neemt gedeeltelijk de tekst over van het huidige lid 5 van artikel 3, dat zal worden geschrapt als het amendement wordt aangenomen)

Amendement 3

Artikel 11, interpretatie

Wanneer een kwestie in verband met het onderzoek van de geloofsbrieven wordt opgeworpen onder voorzitterschap van het oudste lid in jaren, verwijst deze de kwestie naar de commissie belast met het onderzoek van de geloofsbrieven.

Het oudste lid in jaren oefent de bevoegdheden uit van de Voorzitter als bedoeld in artikel 3, lid -1 bis, tweede alinea. Alle andere kwesties die in verband met het onderzoek van de geloofsbrieven worden opgeworpen onder voorzitterschap van het oudste lid in jaren, worden verwezen naar de commissie belast met het onderzoek van de geloofsbrieven.

PROCEDURE

Titel

Wijziging van de artikelen 3 en 4 van het Reglement van het Parlement

Document- en procedurenummers

2005/2036(REG)

Commissie ten principale

AFCO

Advies uitgebracht door
  Datum bekendmaking

JURI
6.4.2006

Nauwere samenwerking – datum bekendmaking

 

Rapporteur voor advies
  Datum benoeming

Giuseppe Gargani
19.4.2006

Vervangen rapporteur voor advies

 

Behandeling in de commissie

21.2.2006

13.7.2006

 

 

 

Datum goedkeuring

13.7.2006

Uitslag eindstemming

+:

-:

0:

20
0
0

Bij de eindstemming aanwezige leden

Maria Berger, Carlo Casini, Monica Frassoni, Giuseppe Gargani, Piia-Noora Kauppi, Katalin Lévai, Hans-Peter Mayer, Aloyzas Sakalas, Daniel Strož, Diana Wallis, Rainer Wieland, Tadeusz Zwiefka

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervanger(s)

Hiltrud Breyer, Manuel Medina Ortega, Marie Panayotopoulos-Cassiotou, Michel Rocard

Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervanger(s) (art. 178, lid 2)

Sharon Bowles, Mieczysław Edmund Janowski, Peter Liese, Miroslav Mikolášik

Opmerkingen (slechts in één taal beschikbaar)

...

PROCEDURE

Titel

Wijziging van de artikelen 3 en 4 van het Reglement van het Parlement

Procedurenummer

2005/2036(REG)

Basiswijzigingsvoorstel(len)

 

Commissie ten principale

Datum bekendmaking

AFCO

28.4.2005

Datum besluit opstelling verslag

20.4.2005

Datum bekendmaking toestemming

28.4.2005

 

 

 

 

Medeadviserende commissie(s)       Datum bekendmaking

JURI
6.4.2006

 

 

 

 

Geen advies

Datum besluit

 

 

 

 

 

Rapporteur(s)
  Datum benoeming

Borut Pahor

20.4.2005

 

Vervangen rapporteur(s)

 

 

Behandeling in de commissie

14.9.2005

22.2.2006

3.5.2006

 

 

Datum goedkeuring

11.9.2006

Uitslag eindstemming

+:

–:

0

9

0

0

Bij de eindstemming aanwezige leden

Carlos Carnero González, Andrew Duff, Ingo Friedrich, Genowefa Grabowska, Daniel Hannan, Sylvia-Yvonne Kaufmann, Rihards Pīks, Johannes Voggenhuber

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervanger(s)

Gérard Onesta

Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervanger(s) (art. 178, lid 2)

 

Datum indiening 

14.9.2006

 

Opmerkingen (slechts in één taal beschikbaar)