VERSLAG over het voorstel voor een verordening van de Raad tot oprichting van een Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten

25.9.2006 - (COM(2005)0280 – C6‑0288/2005 – 2005/0124(CNS)) - *

Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken
Rapporteur: Kinga Gál
Rapporteur voor advies(*): Cem Özdemir, Commissie buitenlandse zaken
(*) Nauwere samenwerking tussen commissies - Artikel 47 van het Reglement

Procedure : 2005/0124(CNS)
Stadium plenaire behandeling

ONTWERPWETGEVINGSRESOLUTIE VAN HET EUROPEES PARLEMENT

over het voorstel voor een verordening van de Raad tot oprichting van een Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten

(COM(2005)0280 – C6‑0288/2005 – 2005/0124(CNS))

(Raadplegingsprocedure)

Het Europees Parlement,

–   gezien het voorstel van de Commissie aan de Raad (COM(2005)0280)[1],

–   gelet op artikel 308 van het EG‑Verdrag, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C6‑0288/2005),

–   gelet op artikel 51 van zijn Reglement,

–   gezien het verslag van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken en de adviezen van de Commissie buitenlandse zaken, de Begrotingscommissie en de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid (A6‑0306/2006),

1.  hecht zijn goedkeuring aan het Commissievoorstel, als geamendeerd door het Parlement;

2.  verzoekt de Commissie haar voorstel krachtens artikel 250, lid 2 van het EG‑Verdrag dienovereenkomstig te wijzigen;

3.  verzoekt de Raad, wanneer deze voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst, het Parlement hiervan op de hoogte te stellen;

4.  wenst dat de overlegprocedure als bedoeld in de gemeenschappelijke verklaring van 4 maart 1975 wordt ingeleid ingeval de Raad voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst;

5.  wenst opnieuw te worden geraadpleegd ingeval de Raad voornemens is ingrijpende wijzigingen aan te brengen in het voorstel van de Commissie;

6.  verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

Door de Commissie voorgestelde tekstAmendementen van het Parlement

Amendement 1

Overweging 5

(5) De vertegenwoordigers van de lidstaten, in de Europese Raad van 13 december 2003 bijeen, kwamen overeen om voort te bouwen op het bestaande Europees Waarnemingscentrum voor racisme en vreemdelingenhaat (EUMC), dat werd opgericht bij Verordening (EG) nr. 1035/97 van de Raad van 2 juni 1997, en om het mandaat daarvan uit te breiden zodat het een mensenrechtenbureau wordt.

(5) De vertegenwoordigers van de lidstaten, in de Europese Raad van 13 december 2003 bijeen, kwamen overeen om voort te bouwen op het bestaande Europees Waarnemingscentrum voor racisme en vreemdelingenhaat (EUMC), dat werd opgericht bij Verordening (EG) nr. 1035/97 van de Raad van 2 juni 1997, en om het mandaat daarvan uit te breiden zodat het een mensenrechtenbureau wordt. Zij besloten bij die gelegenheid tevens dat het Bureau in Wenen gevestigd zal blijven.

Amendement 2

Overweging 8

(8) Bij de oprichting van het Bureau zal de nodige aandacht worden besteed aan het kader voor Europese regelgevende agentschappen dat door de Commissie is voorgesteld in het ontwerp interinstitutioneel akkoord1 van 25 februari 2005.

_________________

1 COM(2005) 59 definitief van 25.2.2005.

schrappen

Amendement 3

Overweging 9

(9) Bij zijn werkzaamheden moet het Bureau refereren aan de grondrechten zoals die zijn omschreven in artikel 6, lid 2, van het Verdrag betreffende de Europese Unie en met name zijn vastgelegd in het Handvest van de grondrechten. De nauwe band met het Handvest moet worden weerspiegeld in de naam van het Bureau. De thematische werkterreinen van het Bureau moeten worden vastgelegd in een meerjarenkader, waarin de grenzen voor de werkzaamheden van het Bureau worden afgebakend; overeenkomstig de algemene institutionele beginselen mag het Bureau op het gebied van de grondrechten immers geen eigen politieke agenda vaststellen.

(9) Bij zijn werkzaamheden moet het Bureau refereren aan de grondrechten zoals die zijn omschreven in artikel 6, lid 2, van het Verdrag betreffende de Europese Unie, met inbegrip van de grondrechten die opgenomen zijn in het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en zoals die met name worden weerspiegeld in het Handvest van de grondrechten. De nauwe band met het Handvest moet worden weerspiegeld in de naam van het Bureau.

Amendement 4

Overweging 9 bis (nieuw

 

(9 bis) Aangezien het Bureau voortbouwt op het bestaande Europees Waarnemingscentrum voor racisme en vreemdelingenhaat, moeten de werkzaamheden van het Bureau betrekking blijven hebben op uitingen van racisme, vreemdelingenhaat en antisemitisme, alsmede op de bescherming van de rechten van personen die tot minderheden behoren, als essentiële elementen van de bescherming van de grondrechten. Er dient voldoende aandacht te worden geschonken aan groepen die worden blootgesteld aan vormen van discriminatie zoals bedoeld in artikel 13 van het Verdrag en artikel 21 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.

Amendement 5

Overweging 11

(11) Het Bureau moet het recht hebben adviezen op te stellen ten behoeve van de instellingen van de Unie en de lidstaten wanneer zij het Gemeenschapsrecht ten uitvoer brengen, hetzij op eigen initiatief hetzij op verzoek van het Europees Parlement, de Raad of de Commissie, zonder dat daardoor de in het Verdrag vastgestelde wetgevings- en gerechtelijke procedures worden doorkruist.

(11) Het Bureau moet het recht hebben adviezen op te stellen ten behoeve van de instellingen van de Unie en de lidstaten wanneer zij het Gemeenschapsrecht ten uitvoer brengen, hetzij op eigen initiatief hetzij op verzoek van het Europees Parlement, de Raad of de Commissie, zonder dat daardoor de in het Verdrag vastgestelde wetgevings- en gerechtelijke procedures worden doorkruist. De instellingen moeten advies kunnen inwinnen over hun wetgevingsvoorstellen of over de verenigbaarheid met de grondrechten van standpunten die zij in de loop van wetgevingsprocedures innemen.

Amendement 6

Overweging 12

(12) De Raad moet de mogelijkheid hebben het Bureau om technische expertise te verzoeken in het kader van een procedure overeenkomstig artikel 7 van het Verdrag betreffende de Europese Unie.

(12) Het Europees Parlement, de Raad en de Commissie moeten de mogelijkheid hebben het Bureau om technische expertise te verzoeken in het kader van een procedure overeenkomstig artikel 7 van het Verdrag betreffende de Europese Unie.

Amendement 7

Overweging 13

(13) Het Bureau moet een jaarverslag opstellen over de situatie van de grondrechten in de Unie en de eerbiediging ervan door de EU-instellingen, -organen en -agentschappen en door de lidstaten wanneer zij het recht van de Unie ten uitvoer brengen. Voorst moet het Bureau thematische verslagen opstellen over onderwerpen die voor het beleid van de Unie van bijzonder belang zijn.

(13) Het Bureau moet een jaarverslag opstellen over grondrechtenkwesties die onder het werkterrein van het Bureau vallen, waarin ook voorbeelden van goede praktijken worden genoemd. Voorst moet het Bureau thematische verslagen opstellen over onderwerpen die voor het beleid van de Unie van bijzonder belang zijn.

Amendement 8

Overweging 15

(15) Het Bureau moet zo nauw mogelijk samenwerken in het kader van de relevante programma’s van de Gemeenschap alsmede met de betrokken organen en agentschappen van de Gemeenschap en met de betrokken organen van de Unie, teneinde overlappingen – in het bijzonder met het toekomstige Europees Genderinstituut – te voorkomen.

(15) Het Bureau moet zo nauw mogelijk samenwerken met alle relevante instellingen van de Unie, alsmede met de betrokken organen, instanties en agentschappen van de Gemeenschap en de Unie, teneinde overlappingen – in het bijzonder met het toekomstige Europees Genderinstituut – te voorkomen.

Amendement 9

Overweging 15 bis (nieuw)

(15 bis) Het Bureau dient nauw samen te werken met de lidstaten; hiertoe dienen de lidstaten nationale contactpersonen aan te wijzen. Het Bureau dient met name contact te onderhouden met de nationale contactpersonen wat betreft de verslagen en andere documenten die het opstelt.

Amendement 10

Overweging 16

(16) Het Bureau moet ook nauw samenwerken met de Raad van Europa. Deze samenwerking moet garanderen dat overlappingen tussen de activiteiten van het Bureau en die van de Raad van Europa worden voorkomen, met name door de uitwerking van mechanismen om synergie-effecten te bewerkstelligen, zoals de sluiting van een bilaterale samenwerkingsovereenkomst en de deelname van een door de Raad van Europa aangewezen onafhankelijk persoon aan de beheerstructuren van het Bureau waarbij de stemrechten van die persoon passend zijn omschreven zoals het geval is in het huidige EUMC.

(16) Het Bureau moet ook nauw samenwerken met de Raad van Europa. Deze samenwerking moet garanderen dat overlappingen tussen de activiteiten van het Bureau en die van de Raad van Europa worden voorkomen, met name door de uitwerking van mechanismen om complementariteit en toegevoegde waarde te bewerkstelligen, zoals de sluiting van een bilaterale samenwerkingsovereenkomst en de deelname van een door de Raad van Europa aangewezen onafhankelijk persoon aan de beheerstructuren van het Bureau waarbij de stemrechten van die persoon passend zijn omschreven.

Amendement 11

Overweging 16 bis (nieuw)

(16 bis) Gezien de belangrijke rol van het maatschappelijk middenveld bij de bescherming van de grondrechten dient het Bureau de dialoog met het maatschappelijk middenveld te stimuleren en nauw samen te werken met niet-gouvernementele organisaties en instellingen van het maatschappelijk middenveld die actief zijn op het gebied van grondrechten. Het Bureau dient een netwerk voor samenwerking op te zetten onder de naam Grondrechtenplatform, met als doel een gestructureerde en succesvolle dialoog en nauwe samenwerking met alle relevante belanghebbenden.

Amendement 12

Overweging 17 bis (nieuw)

(17 bis) Teneinde een hoog wetenschappelijk gehalte van zijn werkzaamheden te waarborgen dient het Bureau een wetenschappelijk comité te omvatten.

Amendement 13

Overweging 17 ter (nieuw)

(17 ter) De autoriteiten die de leden van de raad van bestuur, het dagelijks bestuur en het wetenschappelijk comité aanwijzen dienen te streven naar een evenwichtige deelname van mannen en vrouwen in deze organen. Er dient vooral ook te worden gelet op een evenwichtige vertegenwoordiging van vrouwen en mannen bij het personeel.

Amendement 14

Overweging 18

(18) Het Europees Parlement speelt een belangrijke rol op het gebied van de grondrechten. Het moet een onafhankelijk persoon aanwijzen als lid van de raad van bestuur van het Bureau.

(18) Het Europees Parlement speelt een belangrijke rol op het gebied van de grondrechten. Het moet daarom van tevoren worden geraadpleegd over het meerjarenkader van het Bureau en over de kandidaten voor de functie van directeur van het Bureau.

Amendement 15

Overweging 19

(19) Met het oog op een doeltreffende samenwerking met alle belanghebbenden moet er een raadgevend forum worden opgericht om binnen de structuren van het Bureau te zorgen voor een pluralistische vertegenwoordiging van de burgermaatschappij die actief is op het gebied van de grondrechten.

schrappen

Amendement 16

Overweging 21 bis (nieuw)

(21 bis) Het statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen, de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Gemeenschappen en de regels die door de instellingen van de Europese Gemeenschappen tezamen zijn vastgesteld voor de toepassing van dit statuut en deze regeling gelden voor het personeel en de directeur van het Bureau, met inbegrip van de regels betreffende het ontslag van de directeur.

Amendement 17

Overweging 22

(22) Het Bureau moet rechtspersoonlijkheid bezitten en moet de rechtsopvolger zijn van het Europees Waarnemingscentrum voor racisme en vreemdelingenhaat voor wat betreft de juridische en financiële verplichtingen van het Waarnemingscentrum, de door het Waarnemingscentrum gesloten overeenkomsten en de met het personeel van het Waarnemingscentrum gesloten arbeidsovereenkomsten. Het Bureau moet in Wenen gevestigd blijven, zoals is bepaald in het besluit van de vertegenwoordigers van de regeringen der lidstaten van 2 juni 1997 tot vaststelling van de vestigingsplaats van het Europees Waarnemingscentrum voor racisme en vreemdelingenhaat.

(22) Het Bureau moet rechtspersoonlijkheid bezitten en moet de rechtsopvolger zijn van het Europees Waarnemingscentrum voor racisme en vreemdelingenhaat voor wat betreft de juridische en financiële verplichtingen van het Waarnemingscentrum, de door het Waarnemingscentrum gesloten overeenkomsten en de met het personeel van het Waarnemingscentrum gesloten arbeidsovereenkomsten.

Amendement 18

Overweging 22bis (nieuw)

(22 bis) Het Bureau dient open te staan voor deelname van kandidaatlanden. Bovendien moeten de landen waarmee een stabilisatie- en associatieovereenkomst is gesloten, zich bij het Bureau kunnen aansluiten, daar dit de Unie in staat stelt steun te verlenen aan hun inspanningen in de richting van Europese integratie door een geleidelijke aanpassing van hun wetgeving aan de Gemeenschapswetgeving te vergemakkelijken, alsmede de overdracht van knowhow en goede praktijken, met name op die gebieden van het acquis die als centraal ijkpunt voor het hervormingsproces op de westelijke Balkan dienen.

Amendement 19

Overweging 23

(23) Aangezien de maatregelen die noodzakelijk zijn voor de tenuitvoerlegging van deze verordening maatregelen van algemene strekking zijn in de zin van artikel 2 van Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden[2], dienen zij te worden vastgesteld volgens de regelgevingsprocedure van artikel 5 van dat besluit.

schrappen

Amendement 20

Overweging 23 bis (nieuw)

(23 bis) Het Bureau dient op een adequaat tijdstip de nodige evaluaties van zijn activiteiten te initiëren, met inbegrip van een grondige evaluatie van zijn werkterrein ten opzichte van landen die geen lid zijn van de Unie, op basis waarvan het werkterrein, de taken en de arbeidsmethoden van het Bureau tegen het licht zouden moeten worden gehouden.

Amendement 21

Artikel 3, leden 2 t/m 4

2. Bij de vervulling van zijn taken refereert het Bureau aan de grondrechten zoals die zijn omschreven in artikel 6, lid 2, van het Verdrag betreffende de Europese Unie en met name zijn vastgelegd in het op 7 december 2000 te Nice afgekondigde Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.

2. Bij de vervulling van zijn taken refereert het Bureau aan de grondrechten in de zin van artikel 6, lid 2, van het Verdrag betreffende de Europese Unie, met inbegrip van de grondrechten die opgenomen zijn in het op 4 november 1950 te Rome ondertekende Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, en zoals die met name worden weerspiegeld in het op 7 december 2000 te Nice afgekondigde Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.

3. Bij de uitvoering van zijn activiteiten houdt het Bureau zich bezig met de situatie van de grondrechten in de Europese Unie en haar lidstaten wanneer zij het Gemeenschapsrecht ten uitvoer brengen, onverminderd het bepaalde in lid 4, artikel 4, lid 1, onder e), en de artikelen 27 en 28.

3. Het Bureau houdt zich bezig met grondrechtenkwesties in de Europese Unie en haar lidstaten wanneer zij het Gemeenschapsrecht ten uitvoer brengen. Bovendien kan het zich bezighouden met grondrechtenkwesties welke onder lid 1 vallen in de landen die bedoeld worden in artikel 27, lid 1, voorzover dit nodig is voor de geleidelijke aanpassing aan het Gemeenschapsrecht van het land in kwestie en overeenkomstig artikel 27, lid 2.

4. Onverminderd het bepaalde in artikel 27 verstrekt het Bureau op verzoek van de Commissie informatie en analyses over de in het verzoek genoemde grondrechtenkwesties met betrekking tot derde landen waarmee de Gemeenschap associatieovereenkomsten of overeenkomsten met bepalingen inzake de eerbiediging van de mensenrechten heeft gesloten, of waarmee zij onderhandelingen heeft geopend of voornemens is onderhandelingen te openen met het oog op de afsluiting van dergelijke overeenkomsten, inzonderheid de landen die onder het Europees nabuurschapsbeleid vallen.

 

Motivering

De toevoeging in lid 3 is een gevolg van de suggestie van het VK om een verwijzing naar de communautaire bevoegdheden op te nemen in artikel 3, lid 1.

Amendement 22

Artikel 4

1. Ter verwezenlijking van de in artikel 2 vastgestelde doelstelling:

1. Ter verwezenlijking van de in artikel 2 vastgestelde doelstelling en binnen zijn bevoegdheden zoals neergelegd in artikel 3:

a) verzamelt, registreert, analyseert en verspreidt het Bureau relevante, objectieve, betrouwbare en vergelijkbare informatie en gegevens, met inbegrip van de resultaten van onderzoek en toezicht die aan het Bureau worden meegedeeld door de lidstaten, de instellingen van de Unie, agentschappen van de Gemeenschap, onderzoekcentra, nationale instanties, niet-gouvernementele organisaties, betrokken derde landen en internationale organisaties;

a) verzamelt, registreert, analyseert en verspreidt het Bureau relevante, objectieve, betrouwbare en vergelijkbare informatie en gegevens, met inbegrip van de resultaten van onderzoek en toezicht die aan het Bureau worden meegedeeld door de lidstaten, de instellingen van de Unie, organen, instanties en agentschappen van de Gemeenschap, onderzoekcentra, nationale instanties, niet-gouvernementele organisaties, derde landen, internationale organisaties en met name de bevoegde organen van de Raad van Europa;

b) ontwikkelt het Bureau in samenwerking met de Commissie en de lidstaten methoden ter verbetering van de vergelijkbaarheid, objectiviteit en betrouwbaarheid van de gegevens op Europees niveau;

b) ontwikkelt het Bureau in samenwerking met de Commissie en de lidstaten methoden en normen ter verbetering van de vergelijkbaarheid, objectiviteit en betrouwbaarheid van de gegevens op Europees niveau;

c) voert het Bureau wetenschappelijk onderzoek, wetenschappelijke enquêtes, voorbereidende en haalbaarheidsstudies uit en verleent het daaraan zijn medewerking of moedigt het deze aan, in voorkomend geval en indien dit verenigbaar is met zijn prioriteiten en zijn jaarlijks werkprogramma ook op verzoek van het Europees Parlement, de Raad of de Commissie. Het Bureau organiseert tevens deskundigenvergaderingen en stelt indien nodig adhoc‑werkgroepen in;

c) voert het Bureau wetenschappelijk onderzoek, wetenschappelijke enquêtes, voorbereidende en haalbaarheidsstudies uit en verleent het daaraan zijn medewerking of moedigt het deze aan, in voorkomend geval en indien dit verenigbaar is met zijn prioriteiten en zijn jaarlijks werkprogramma ook op verzoek van het Europees Parlement, de Raad of de Commissie.

d) stelt het Bureau op eigen initiatief of op verzoek van het Europees Parlement, de Raad of de Commissie conclusies en adviezen over algemene onderwerpen op ten behoeve van de instellingen van de Unie en de lidstaten wanneer zij het Gemeenschapsrecht ten uitvoer brengen;

d) stelt het Bureau op eigen initiatief of op verzoek van het Europees Parlement, de Raad of de Commissie conclusies en adviezen over specifieke thematische onderwerpen op ten behoeve van de instellingen van de Unie en de lidstaten wanneer zij het Gemeenschapsrecht ten uitvoer brengen, en publiceert het deze;

e) stelt het Bureau zijn technische expertise ter beschikking van de Raad, wanneer de Raad overeenkomstig artikel 7, lid 1, van het Verdrag betreffende de Europese Unie onafhankelijke personen vraagt een verslag over de situatie in een lidstaat voor te leggen of wanneer de Raad een voorstel in de zin van artikel 7, lid 2, ontvangt en de Raad volgens de in deze leden van artikel 7 vastgestelde procedure het Bureau om dergelijke technische expertise verzoekt;

e) stelt het Bureau zijn technische expertise ter beschikking van het Europees Parlement en de Raad, wanneer de Raad een voorstel overeenkomstig artikel 7, lid 1 of lid 2 van het Verdrag betreffende de Europese Unie ontvangt;

f) publiceert het Bureau een jaarverslag over de situatie van de grondrechten, waarin ook aandacht aan voorbeelden van beproefde methoden wordt geschonken;

f) publiceert het Bureau een jaarverslag over grondrechtenkwesties die onder het werkterrein van het Bureau vallen, waarin ook aandacht aan voorbeelden van beproefde methoden wordt geschonken;

g) publiceert het Bureau thematische verslagen op basis van zijn analyses, onderzoek en enquêtes;

g) publiceert het Bureau thematische verslagen op basis van zijn analyses, onderzoek en enquêtes;

h) publiceert het Bureau een jaarverslag over zijn activiteiten;

h) publiceert het Bureau een jaarverslag over zijn activiteiten;

i) bevordert het Bureau de samenwerking met het maatschappelijk middenveld, inclusief niet‑gouvernementele organisaties, de sociale partners, onderzoekcentra en andere personen of instanties die zich met de grondrechten bezighouden, met name door netwerkvorming, de bevordering van de dialoog op Europees niveau en door zo nodig deelname aan discussies of bijeenkomsten op nationaal niveau;

i) ontwikkelt het Bureau een communicatiestrategie en bevordert het de dialoog met het maatschappelijk middenveld, teneinde de aandacht van het publiek op de grondrechten te vestigen en het publiek actief te informeren over zijn werkzaamheden;

j) organiseert het Bureau samen met de belanghebbenden conferenties, campagnes, rondetafelconferenties, seminars en bijeenkomsten op Europees niveau om zijn werkzaamheden te bevorderen en te verspreiden, en

 

k) ontwikkelt het Bureau een communicatiestrategie die is gericht op het bewust maken van het grote publiek, zet het een voor het publiek toegankelijk documentatiebestand op en stelt het educatief materiaal op, bevordert het samenwerking en vermijdt het overlapping met andere bronnen van informatie.

 

2. De conclusies, adviezen en verslagen die het Bureau opstelt bij de vervulling van de in lid 1 vermelde taken hebben geen betrekking op kwesties in verband met de wettigheid van voorstellen van de Commissie overeenkomstig artikel 250 van het Verdrag, de standpunten van de instellingen in het kader van de wetgevingsprocedures of de wettigheid van handelingen in de zin van artikel 230 van het Verdrag. Zij hebben geen betrekking op de vraag of een lidstaat een van de krachtens het Verdrag op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen, zoals bedoeld in artikel 226 van het Verdrag.

2. De in lid 1 genoemde conclusies, adviezen en verslagen kunnen betrekking hebben op voorstellen van de Commissie overeenkomstig artikel 250 van het Verdrag of de standpunten van de instellingen in het kader van de wetgevingsprocedures, mits de betrokken instelling een verzoek hieromtrent heeft ingediend overeenkomstig artikel 4, lid 1, letter d). Deze conclusies, adviezen en verslagen hebben geen betrekking op de wettigheid van handelingen in de zin van artikel 230 van het Verdrag of op de vraag of een lidstaat een van de krachtens het Verdrag op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen, zoals bedoeld in artikel 226 van het Verdrag.

Amendement 23

Artikel 5

1. De Commissie stelt een meerjarenkader voor het Bureau vast volgens de regelgevingsprocedure van artikel 29, lid 2. Het meerjarenkader:

1. De raad van bestuur van het Bureau stelt met inachtneming van de richtsnoeren die uit de resoluties van het Europees Parlement voortvloeien en de conclusies van de Raad op het gebied van de grondrechten, op basis van een voorstel van de Commissie een meerjarenkader vast.

a) heeft een looptijd van vijf jaar;

 

b) legt de thematische werkterreinen van het Bureau vast, waaronder steeds de bestrijding van racisme en vreemdelingenhaat;

 

c) is in overeenstemming met de prioriteiten van de Unie, zoals omschreven in de strategische doelstellingen van de Commissie;

 

d) houdt terdege rekening met de financiële en personele middelen van het Bureau, en

 

e) omvat bepalingen ter vermijding van thematische overlappingen met het mandaat van andere organen, instanties en agentschappen van de Gemeenschap.

 

2. Het Bureau vervult zijn taken binnen de in het meerjarenkader vastgelegde thematische werkterreinen. Dit geldt onverminderd de mogelijkheid voor het Bureau om verzoeken van het Europees Parlement, de Raad of de Commissie overeenkomstig artikel 3, lid 4, en artikel 4, lid 1, onder d) en e), die geen betrekking hebben op deze thematische gebieden te behandelen, mits er daarvoor voldoende financiële en personele middelen beschikbaar zijn.

2. Het meerjarenkader heeft een looptijd van vijf jaar, sluit aan bij de prioriteiten en strategische doelstellingen van de Unie en is verenigbaar met de financiële en personele middelen van het Bureau.

3. Het Bureau vervult zijn taken in het licht van zijn jaarlijkse werkprogramma en rekening houdend met de beschikbare financiële en personele middelen.

3. Het Bureau vervult zijn taken binnen de in het meerjarenkader vastgelegde thematische werkterreinen. Daarnaast gaat het Bureau ook in op verzoeken van het Europees Parlement, de Raad of de Commissie overeenkomstig artikel 4, lid 1, onder d) en e), die geen betrekking hebben op deze thematische gebieden, mits daarvoor voldoende financiële en personele middelen beschikbaar zijn.

4. Het overeenkomstig artikel 11, lid 4, onder a), vastgestelde jaarlijkse werkprogramma is in overeenstemming met het jaarlijkse werkprogramma van de Commissie, met inbegrip van haar onderzoekswerkzaamheden en haar acties die worden ontwikkeld in het kader van het communautair statistisch programma.

4. Het Bureau vervult zijn taken in het licht van zijn jaarlijkse werkprogramma.

Amendement 24

Artikel 6, leden 1 en 2

1. Het Bureau creëert en coördineert de noodzakelijke informatienetwerken. Zij worden opgezet om te zorgen voor objectieve, betrouwbare en vergelijkbare informatie op basis van de expertise van diverse organisaties en instanties in elke lidstaat en rekening houdend met de noodzaak de nationale autoriteiten bij de verzameling van gegevens te betrekken.

1. Teneinde te zorgen voor objectieve, betrouwbare en vergelijkbare informatie op basis van de expertise van diverse organisaties en instanties in elke lidstaat en rekening houdend met de noodzaak de nationale autoriteiten bij de verzameling van gegevens te betrekken,

a) creëert en coördineert het Bureau informatienetwerken, zoals het netwerk van onafhankelijke deskundigen op het gebied van de grondrechten, en maakt het gebruik van bestaande netwerken;

b) organiseert het Bureau ontmoetingen van externe deskundigen, en

c) roept het Bureau waar nodig ad hoc-werkgroepen in het leven.

2. Ter vermijding van dubbel werk en om een optimaal gebruik van middelen te garanderen houdt het Bureau bij de uitoefening van zijn activiteiten rekening met bestaande informatie uit andere bronnen en met name met werkzaamheden die reeds zijn verricht door

2. Om complementariteit te waarborgen en om een optimaal gebruik van middelen te garanderen houdt het Bureau waar nodig bij de uitoefening van zijn activiteiten rekening met verzamelde informatie en met werkzaamheden die zijn verricht, met name door

a) instellingen, organen, instanties en agentschappen van de Gemeenschap;

a) instellingen van de Unie en organen, instanties en agentschappen van de Gemeenschap en de Unie, alsmede van de lidstaten;

b) instellingen, organen, instanties en agentschappen van de lidstaten, en

b) de Raad van Europa, door te verwijzen naar de bevindingen en activiteiten van zijn toezicht- en controlemechanismen en zijn commissaris voor de Mensenrechten, en

c) de Raad van Europa en andere internationale organisaties.

c) de Organisatie voor veiligheid en samenwerking in Europa (OVSE), de Verenigde Naties en andere internationale organisaties.

Amendement 25

Artikel 8, titel, lid -1 (nieuw) en lid 1

Samenwerking met organisaties op nationaal en Europees niveau

Samenwerking met organisaties op nationaal en internationaal niveau

 

-1. Teneinde nauwe samenwerking met de lidstaten te waarborgen wijst elke lidstaat een overheidsambtenaar aan als contactpersoon. Het Bureau doet de nationale contactpersonen alle documenten toekomen die opgesteld zijn overeenkomstig artikel 4, lid 1, onder a), b), c), d), e), f), g) en i).

1. Voor de uitvoering van zijn taken werkt het Bureau samen met gouvernementele en niet‑gouvernementele organisaties en instanties die op nationaal en Europees niveau bevoegd zijn op het gebied van de grondrechten.

1. Voor de uitvoering van zijn taken werkt het Bureau samen met:

- gouvernementele organisaties en openbare instanties die op nationaal niveau bevoegd zijn op het gebied van de grondrechten, met inbegrip van nationale mensenrechteninstellingen;

- de Organisatie voor veiligheid en samenwerking in Europa, met name het Bureau voor democratische instellingen en mensenrechten (ODIHR), de Verenigde Naties en andere internationale organisaties.

Amendement 26

Artikel 9

Het Bureau coördineert zijn activiteiten met die van de Raad van Europa, met name wat zijn jaarlijks werkprogramma overeenkomstig artikel 5 betreft. Daartoe sluit de Gemeenschap, volgens de procedure van artikel 300 van het Verdrag een overeenkomst met de Raad van Europa teneinde een nauwe samenwerking van deze Raad met het Bureau in te stellen. Deze overeenkomst omvat de verplichting van de Raad van Europa om overeenkomstig artikel 11 een onafhankelijke persoon in de raad van bestuur van het Bureau aan te wijzen.

Teneinde complementariteit en een toegevoegde waarde te waarborgen, coördineert het Bureau zijn activiteiten met die van de Raad van Europa, met name wat zijn jaarlijks werkprogramma overeenkomstig artikel 5 betreft, alsmede de samenwerking met het maatschappelijk middenveld overeenkomstig artikel 9 bis. Daartoe sluit de Gemeenschap, volgens de procedure van artikel 300 van het Verdrag een overeenkomst met de Raad van Europa teneinde een nauwe samenwerking van deze Raad met het Bureau in te stellen. Deze overeenkomst omvat de aanwijzing door de Raad van Europa om overeenkomstig de artikelen 11 en 12 een onafhankelijke persoon in de raad van bestuur en het dagelijks bestuur van het Bureau aan te wijzen.

Amendement 27

Artikel 9 bis (nieuw)

Artikel 9 bis

Samenwerking met het maatschappelijk middenveld en oprichting van een Grondrechtenplatform

1. Het Bureau werkt nauw samen met niet-gouvernementele organisaties en instellingen van het maatschappelijk middenveld die op nationaal, Europees of internationaal niveau actief zijn op het gebied van de grondrechten, met inbegrip van de bestrijding van racisme en vreemdelingenhaat, alsmede de bescherming van minderheden. Hiertoe richt het Bureau een samenwerkingsnetwerk op onder de naam Grondrechtenplatform, bestaand uit niet-gouvernementele organisaties die actief zijn op het gebied van de mensenrechten, vakbonden en werkgeversorganisaties; relevante maatschappelijke en beroepsorganisaties, kerken, religieuze, levensbeschouwelijke en niet-confessionele organisaties, universiteiten en andere erkende deskundigen van Europese en internationale instanties en organisaties.

2. Het Platform vormt een mechanisme voor de uitwisseling van informatie en het bijeenbrengen van kennis. Het zorgt voor nauwe samenwerking tussen het Bureau en alle betrokken partijen.

3. Het Platform is toegankelijk voor alle geïnteresseerde en in aanmerking komende belanghebbenden overeenkomstig lid 1. Het Bureau kan zich tot de leden van het Platform richten in verband met specifieke behoeften die gerelateerd zijn aan de gebieden welke tot de prioriteiten van het werkzaamheden van het Bureau behoren.

4. Het Bureau verzoekt het Platform met name om:

a) suggesties te doen aan de raad van bestuur over het jaarlijkse werkprogramma dat overeenkomstig artikel 11, lid 4, onder a) wordt vastgesteld,

b) feedback te geven en de raad van bestuur suggesties te doen voor de follow-up van het jaarverslag dat overeenkomstig artikel 4, lid 1, onder f) wordt opgesteld;

c) resultaten en aanbevelingen van conferenties, seminars en vergaderingen welke verband houden met het werk van het Bureau te doen toekomen aan de directeur en het wetenschappelijk comité.

5. Het Platform wordt gecoördineerd onder het gezag van de directeur.

Amendement 28

Artikel 10, letter c) en letter d)

c) een directeur;

c) een wetenschappelijk comité; en

d) een forum.

d) een directeur.

Amendement 29

Artikel 11

1. De raad van bestuur is als volgt samengesteld uit personen met passende ervaring op het gebied van de grondrechten en het beheer van overheidsorganisaties:

1. De raad van bestuur is als volgt samengesteld uit personen met passende ervaring op het gebied van de grondrechten en het beheer van overheidsorganisaties:

a) een door elke lidstaat aangewezen onafhankelijk persoon;

a) een door elke lidstaat aangewezen onafhankelijk persoon, die op hoog niveau verantwoordelijkheid draagt in een onafhankelijke nationale mensenrechteninstantie of een andere publieke of particuliere organisatie;

b) een door het Europees Parlement aangewezen onafhankelijk persoon;

 

c) een door de Raad van Europa aangewezen onafhankelijk persoon, en

c) een door de Raad van Europa aangewezen onafhankelijk persoon, en

d) twee vertegenwoordigers van de Commissie.

d) twee door de Commissie benoemde personen:

- van wie er één een onafhankelijk persoon wiens bekwaamheid op het gebied van de grondrechten algemeen erkend is, en

- van wie de ander een vertegenwoordiger van de Commissie is.

De onder a) bedoelde personen zijn personen:

- die op hoog niveau belast zijn met het beheer van een onafhankelijke nationale mensenrechtenorganisatie, of

- die in andere onafhankelijke organisaties of instanties een grondige expertise hebben verworven op het gebied van de grondrechten.

Ieder lid van de raad van bestuur kan zich laten vertegenwoordigen door een plaatsvervanger die aan bovengenoemde criteria voldoet.

De lijst van de leden van de raad van bestuur wordt door het Bureau gepubliceerd en bijgewerkt op zijn website.

2. De ambtstermijn van de aangewezen leden van de raad van bestuur bedraagt vijf jaar. Deze termijn kan eenmaal worden verlengd.

Indien een lid echter niet meer voldoet aan de criteria op grond waarvan hij of zij werd aangesteld, brengt hij of zij de Commissie en de directeur van het Bureau daarvan onverwijld op de hoogte. De betrokken partij wijst voor de resterende duur van de ambtstermijn een nieuw lid aan.

 

3. De raad van bestuur kiest uit zijn midden een voorzitter en een vice‑voorzitter voor een termijn van twee en een half jaar, die eenmaal kan worden verlengd.

Ieder lid van de raad van bestuur, of bij ontstentenis zijn of haar plaatsvervanger, beschikt over één stem.

3. De raad van bestuur kiest uit zijn midden een voorzitter en een vice‑voorzitter voor een termijn van twee en een half jaar, die eenmaal kan worden verlengd.

Ieder lid van de raad van bestuur, of bij ontstentenis zijn of haar plaatsvervanger, beschikt over één stem.

4. De raad van bestuur ziet erop toe dat het Bureau de taken uitvoert waarmee het is belast. De raad is het programmerings- en toezichtorgaan van het Bureau. In het bijzonder heeft de raad van bestuur de volgende taken:

a) hij stelt het jaarlijkse werkprogramma van het Bureau vast op basis van een door de directeur van het Bureau ingediend ontwerp en na advies van de Commissie. Dit werkprogramma houdt rekening met de beschikbare financiële en personele middelen. Het jaarlijkse werkprogramma wordt ingediend bij het Europees Parlement, de Raad en de Commissie;

b) hij keurt de in artikel 4, lid 1, onder f) en h), bedoelde jaarverslagen goed, waarin met name de behaalde resultaten worden afgezet tegen de doelstellingen van het jaarlijkse werkprogramma; deze verslagen worden uiterlijk op 15 juni ingediend bij het Europees Parlement, de Raad, de Commissie, de Rekenkamer, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's;

c) hij benoemt en ontslaat zo nodig de directeur van het Bureau;

d) hij keurt jaarlijks de ontwerpbegroting en de definitieve begroting van het Bureau goed;

e) hij treedt als tuchtraad op ten aanzien van de directeur;

f) hij stelt jaarlijks een raming op van de uitgaven en ontvangsten van het Bureau en hij doet deze raming toekomen aan de Commissie, overeenkomstig artikel 19, lid 5;

g) hij keurt het huishoudelijk reglement van het Bureau goed op basis van een door de directeur ingediend ontwerp en na advies van de Commissie;

h) hij stelt de financiële voorschriften betreffende het Bureau vast op basis van een door de directeur ingediend ontwerp en na advies van de Commissie, overeenkomstig artikel 20, lid 11;

i) hij neemt de nodige maatregelen om het statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen en de regeling die van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Gemeenschappen toe te passen, overeenkomstig artikel 23, lid 3, en

j) hij stelt de regelingen voor de uitvoering van Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad vast, overeenkomstig artikel 16, lid 2.

4. De ambtstermijn van de leden van de raad van bestuur en hun plaatsvervangers bedraagt vijf jaar. Deze termijn kan niet worden verlengd.

 

5. De raad van bestuur kan taken aan het dagelijks bestuur delegeren, met uitzondering van de in lid 4, onder a), b), c), d), g) en h) bedoelde taken.

5. Behalve door normale vervanging of overlijden eindigt de ambtstermijn van leden en plaatsvervangers alleen als zij ontslag nemen. Indien een lid of plaatsvervanger echter niet langer aan het criterium van onafhankelijkheid voldoet, stelt hij/zij de Commissie en de directeur van het Bureau onverwijld hiervan in kennis. De desbetreffende partij wijst voor de resterende ambtstermijn een nieuw lid of een nieuwe plaatsvervanger aan. De desbetreffende partij wijst voor de resterende ambtstermijn eveneens een nieuw lid of een nieuwe plaatsvervanger aan als de raad van bestuur op basis van een voorstel van een derde van zijn leden of van de Commissie concludeert dat een lid of plaatsvervanger niet langer aan het criterium van onafhankelijkheid voldoet.

Indien de resterende ambtstermijn minder dan twee jaar bedraagt, kan de ambtstermijn van het nieuwe lid of de nieuwe plaatsvervanger een volledige periode van vijf jaar bedragen.

6. De besluiten van de raad van bestuur worden genomen met een gewone meerderheid van de uitgebrachte stemmen, met uitzondering van de in lid 4, onder a), c), d), en e), bedoelde besluiten, waarvoor een tweederde meerderheid van alle leden is vereist. De voorzitter heeft de beslissende stem. De door de Raad van Europa aangewezen persoon neemt alleen deel aan stemmingen over de in lid 4, onder a) en b), bedoelde besluiten.

6. De raad van bestuur kiest uit de overeenkomstig lid 1, onder a) bedoelde leden een voorzitter en een vice-voorzitter, alsmede de in artikel 13 bedoelde twee leden van het dagelijks bestuur, voor een termijn van tweeëneenhalf jaar, die eenmaal kan worden verlengd.

7. De voorzitter roept de raad van bestuur eenmaal per jaar in vergadering bijeen, onverminderd extra buitengewone vergaderingen. De voorzitter roept op eigen initiatief of op verzoek van ten minste een derde van de leden van de raad van bestuur buitengewone vergaderingen bijeen.

7. De raad van bestuur ziet erop toe dat het Bureau de taken uitvoert waarmee het belast is. De raad is het programmerings- en toezichtorgaan van het Bureau. In het bijzonder heeft de raad van bestuur de volgende taken:

a) hij stelt het jaarlijkse werkprogramma van het Bureau vast overeenkomstig het meerjarenkader, op basis van een door de directeur van het Bureau ingediend ontwerp en na advies van de Commissie en het wetenschappelijk comité. Dit werkprogramma houdt rekening met de beschikbare financiële en personele middelen, en met de onderzoeks- en statistische werkzaamheden van de Gemeenschap. Het jaarlijkse werkprogramma wordt voorgelegd aan het Europees Parlement, de Raad en de Commissie;

b) hij keurt de in artikel 4, lid 1, onder f) en h), bedoelde jaarverslagen goed, waarin in het laatste geval met name de behaalde resultaten worden afgezet tegen de doelstellingen van het jaarlijkse werkprogramma; met inachtneming van artikel 12 bis, vijfde alinea, wordt het wetenschappelijk comité geraadpleegd alvorens het in artikel 4, lid 1, onder f) bedoelde verslag wordt goedgekeurd; deze verslagen worden uiterlijk op 15 juni ingediend bij het Europees Parlement, de Raad, de Commissie, de Rekenkamer, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's;

c) hij benoemt en ontslaat zonodig de directeur van het Bureau;

d) hij keurt jaarlijks de ontwerpbegroting en de definitieve begroting van het Bureau goed;

e) hij oefent de in artikel 23, lid 2 genoemde bevoegdheden uit met betrekking tot de directeur en de tuchtbevoegdheid ten aanzien van de directeur;

f) hij stelt jaarlijks een raming op van de uitgaven en ontvangsten van het Bureau en hij doet deze raming toekomen aan de Commissie, overeenkomstig artikel 19, lid 5;

g) hij keurt het huishoudelijk reglement van het Bureau goed op basis van een door de directeur ingediend ontwerp en na advies van de Commissie en het wetenschappelijk comité;

h) hij stelt de financiële voorschriften betreffende het Bureau vast op basis van een door de directeur ingediend ontwerp en na advies van de Commissie, overeenkomstig artikel 20, lid 11;

i) hij neemt de nodige maatregelen om het statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen en de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Gemeenschappen toe te passen, overeenkomstig artikel 23, lid 3;

j) hij stelt de regelingen voor de uitvoering van Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad vast, overeenkomstig artikel 16, lid 3;

k) hij benoemt en ontslaat de leden van het wetenschappelijk comité overeenkomstig artikel 12 bis, eerste en derde alinea, en

l) hij bepaalt of een lid of een plaatsvervanger van de raad van de bestuur niet langer aan het criterium van onafhankelijkheid overeenkomstig lid 5 voldoet.

8. De directeur van het Europees Genderinstituut kan als waarnemer deelnemen aan vergaderingen van de raad van bestuur. Ook de directeuren van andere betrokken agentschappen van de Gemeenschap en organen van de Unie kunnen op uitnodiging van het dagelijks bestuur als waarnemer aan dergelijke vergaderingen deelnemen.

8. De raad van bestuur kan taken aan het dagelijks bestuur delegeren, met uitzondering van de in lid 7, onder a), b), c), d), e), g), h), k) en l) bedoelde taken.

 

8 bis. De besluiten van de raad van bestuur worden genomen met een gewone meerderheid van de uitgebrachte stemmen, met uitzondering van de in lid 7 en lid 7, onder a), c), d), e),g), k) en l) bedoelde besluiten, waarvoor een tweederde meerderheid van alle leden vereist is. Elk lid van de raad van bestuur, of bij afwezigheid, zijn/haar plaatsvervanger beschikt over één stem. De voorzitter heeft de beslissende stem. De door de Raad van Europa aangewezen persoon kan deelnemen aan stemmingen over de in lid 7, onder a), b), g) en k) bedoelde besluiten.

 

8 ter. De voorzitter roept de raad van bestuur tweemaal per jaar in vergadering bijeen, ongeacht bijkomende buitengewone vergaderingen. De voorzitter roept op eigen initiatief of op verzoek van ten minste een derde van de leden van de raad van bestuur buitengewone vergaderingen bijeen.

 

8 quater. De voorzitter of vice-voorzitter van het wetenschappelijk comité en de directeur van het Europees Genderinstituut kunnen de vergaderingen van de raad van bestuur als waarnemer bijwonen. De directeuren van andere betrokken agentschappen van de Gemeenschap, organen van de Unie of andere internationale instellingen zoals bedoeld in de artikelen 8 en 9 kunnen op uitnodiging van het dagelijks bestuur de vergaderingen als waarnemer bijwonen.

Amendement 30

Artikel 12, lid 1

1. De raad van bestuur wordt bijgestaan door een dagelijks bestuur. Het dagelijks bestuur bestaat uit de voorzitter en de vice-voorzitter van de raad van bestuur en de twee vertegenwoordigers van de Commissie.

1. De raad van bestuur wordt bijgestaan door een dagelijks bestuur. Het dagelijks bestuur bestaat uit de voorzitter en de vice-voorzitter van de raad van bestuur, twee andere leden van de raad van bestuur, door de raad van bestuur gekozen overeenkomstig artikel 11, lid 6 en een van de door de Commissie in de raad van bestuur benoemde personen. De door de Raad van Europa in de raad van bestuur benoemde persoon kan de vergadering van het dagelijks bestuur als waarnemer bijwonen.

Amendement 31

Artikel 12, bis (nieuw)

Artikel 12 bis

Wetenschappelijk comité

Het wetenschappelijk comité bestaat uit elf onafhankelijke personen die hooggekwalificeerd zijn op het gebied van grondrechten. De raad van bestuur benoemt de leden na een transparante vacature- en selectieprocedure, nadat de ter zake bevoegde commissie van het Europees Parlement is geraadpleegd en rekening is gehouden met haar standpunt. De raad van bestuur waarborgt een evenwichtige geografische verdeling. De leden van de raad van bestuur zijn geen lid van het wetenschappelijk comité. De in artikel 11, lid 7, onder g) genoemde regelingen bevatten de gedetailleerde voorwaarden voor de benoeming van het wetenschappelijk comité.

De ambtstermijn van de leden van het wetenschappelijk comité bedraagt vijf jaar en kan niet worden verlengd.

De leden van het wetenschappelijk comité zijn onafhankelijk. Zij mogen uitsluitend op eigen verzoek worden vervangen, of indien zij bij voortduring niet in staat zijn hun taken te vervullen. Indien een lid echter niet langer aan het criterium van onafhankelijkheid voldoet, stelt hij/zij de Commissie en de directeur van het Bureau onverwijld hiervan in kennis. Ook kan de raad van bestuur op voorstel van een derde van zijn leden vaststellen dat de persoon in kwestie niet langer voldoet aan het criterium van onafhankelijkheid, en kan hij deze persoon ontslaan. De raad van bestuur benoemt een nieuw lid voor de resterende ambtstermijn overeenkomstig de procedure voor de benoeming van gewone leden. Indien de resterende ambtstermijn minder dan twee jaar bedraagt, kan de ambtstermijn van het nieuwe lid een volledige periode van vijf jaar bedragen. De lijst van leden van het wetenschappelijk comité wordt gepubliceerd en door het Bureau op zijn website bijgehouden.

Het wetenschappelijk comité kiest zijn voorzitter en vice-voorzitter voor een ambtstermijn van een jaar.

Het wetenschappelijk comité staat garant voor de wetenschappelijke kwaliteit van het werk van het Bureau, en stuurt de werkzaamheden in die zin aan. Hiertoe betrekt de directeur het wetenschappelijk comité zo vroeg als nodig bij de voorbereiding van alle documenten die overeenkomstig artikel 4, lid 1, onder a), b), c), d), e), f), g) en i) worden opgesteld.

Het wetenschappelijk comité neemt besluiten bij twee derde meerderheid. De voorzitter roept het wetenschappelijk comité vier maal per jaar bijeen. Indien nodig brengt de voorzitter een schriftelijke procedure op gang of roept hij/zij op eigen initiatief of op verzoek van ten minste vier leden van het wetenschappelijk comité buitengewone vergaderingen bijeen.

Amendement 32

Artikel 13

1. Het Bureau staat onder leiding van een directeur, die door de raad van bestuur wordt benoemd op basis van een door de Commissie voorgestelde lijst van kandidaten. De directeur wordt benoemd op basis van persoonlijke verdiensten en capaciteiten inzake bestuur en beheer, alsmede ervaring op het gebied van de grondrechten. Vóór de benoeming kan de door de raad van bestuur gekozen kandidaat worden verzocht een verklaring tegenover de bevoegde commissie van het Europees Parlement af te leggen en de vragen van de commissieleden te beantwoorden.

1. Het Bureau staat onder leiding van en wordt vertegenwoordigd door een directeur, die door de raad van bestuur wordt benoemd overeenkomstig de in lid 2 genoemde samenwerkingsprocedure ("concertatie"). De directeur wordt benoemd op basis van persoonlijke verdiensten, ervaring op het gebied van de grondrechten en capaciteiten inzake bestuur en beheer.

2. De ambtstermijn van de directeur bedraagt vijf jaar. Op voorstel van de Commissie en na evaluatie kan deze termijn eenmaal met ten hoogste vijf jaar worden verlengd. Bij de evaluatie beoordeelt de Commissie met name de in de eerste ambtstermijn behaalde resultaten en de wijze waarop die zijn bereikt alsmede de taken en eisen van het Bureau voor de komende jaren.

2. De samenwerkingsprocedure verloopt als volgt:

a) op basis van een lijst van kandidaten die door de Commissie is opgesteld na publicatie van een vacature en een transparante selectieprocedure, worden de kandidaten verzocht de Raad van de Europese Unie en de ter zake bevoegde commissie van het Europees Parlement toe te spreken en vragen te beantwoorden, alvorens er een benoeming plaatsvindt;

b) het Europees Parlement en de Raad spreken zich uit over de kandidaten en geven de volgorde van hun voorkeur aan;

c) de raad van bestuur benoemt de directeur, waarbij hij rekening houdt met deze standpunten.

3. De directeur is verantwoordelijk voor:

a) de uitvoering van de in artikel 4 omschreven taken;

b) de voorbereiding en uitvoering van het jaarlijkse werkprogramma van het Bureau;

c) alle personeelszaken, en met name de uitoefening van de in artikel 23, lid 2, vastgestelde bevoegdheden;

d) alle aangelegenheden die verband houden met het dagelijks beheer;

e) uitvoering van de begroting van het Bureau, overeenkomstig artikel 20, en

f) de uitvoering van doeltreffende toezicht‑ en evaluatieprocedures voor de prestaties van het Bureau in vergelijking met zijn doelstellingen, op basis van erkende normen. De directeur brengt jaarlijks aan de raad van bestuur verslag uit over de resultaten van het toezicht.

 

3. De ambtstermijn van de directeur bedraagt vijf jaar.

In de loop van de negen maanden die voorafgaan aan het verstrijken van de ambtstermijn stelt de Commissie een evaluatie op van met name de prestaties van de directeur, en de taken en eisen van het Bureau voor de komende jaren.

De raad van bestuur kan op basis van het evaluatieverslag en uitsluitend indien de taken en eisen van het Bureau zulks rechtvaardigen, op voorstel van de Commissie de ambtstermijn van de directeur eenmalig met maximaal drie jaar verlengen.

De raad van bestuur stelt het Europees Parlement in kennis van zijn voornemen om de ambtstermijn van de directeur te verlengen. Binnen een maand voordat de raad van bestuur formeel besluit de ambtstermijn te verlengen, kan de directeur worden verzocht voor de ter zake bevoegde commissie van het Europees Parlement een verklaring af te leggen en vragen van haar leden te beantwoorden.

Indien de ambtstermijn van de directeur niet wordt verlengd, blijft hij/zij in dienst totdat er een opvolger is benoemd.

4. De directeur legt aan de raad van bestuur verantwoording af voor het beheer van zijn/haar activiteiten en woont diens vergaderingen zonder stemrecht bij.

4. De directeur is verantwoordelijk voor:

a) de uitvoering van de in artikel 4 omschreven taken en met name de voorbereiding en publicatie van de overeenkomstig artikel 4, lid 1, onder a), b), c), d), e), f), g) en i) opgestelde documenten, in samenwerking met het wetenschappelijk comité;

b) de voorbereiding en uitvoering van het jaarlijkse werkprogramma van het Bureau;

c) alle personeelszaken, en met name de uitoefening van de in artikel 23, lid 2, vastgestelde bevoegdheden ten aanzien van het personeel;

d) alle aangelegenheden die verband houden met het dagelijks beheer;

e) uitvoering van de begroting van het Bureau, overeenkomstig artikel 20;

f) de uitvoering van doeltreffende toezicht- en evaluatieprocedures voor de prestaties van het Bureau in vergelijking met zijn doelstellingen, op basis van erkende normen. De directeur brengt jaarlijks aan de raad van bestuur verslag uit over de resultaten van het toezicht;

g) samenwerking met de nationale contactpersonen; en

h) samenwerking met het maatschappelijk middenveld, met inbegrip van het Grondrechtenplatform overeenkomstig artikel 9 bis.

5. De raad van bestuur kan de directeur op basis van een voorstel van de Commissie vóór het verstrijken van zijn of haar ambtstermijn ontslaan.

5. De directeur verricht zijn/haar taken op onafhankelijke wijze. Hij/zij legt aan de raad van bestuur verantwoording af voor het beheer van zijn/haar activiteiten en woont diens vergaderingen zonder stemrecht bij.

5 bis. De directeur kan op ieder moment door het Europees Parlement of de Raad worden verzocht een hoorzitting bij te wonen over vraagstukken die verband houden met de activiteiten van het Bureau.

5 ter. De raad van bestuur kan de directeur op basis van een voorstel van een derde van zijn leden vóór het verstrijken van zijn of haar ambtstermijn ontslaan. De voorzitter van de raad van bestuur stelt het Europees Parlement en de Raad in kennis van de reden voor het ontslag.

Amendement 33

Artikel 14

Artikel 14

Grondrechtenforum

1. Het forum bestaat uit vertegenwoordigers van: niet‑gouvernementele organisaties die actief zijn op het gebied van de grondrechten en de bestrijding van racisme, vreemdelingenhaat, en antisemitisme; vakbonden en werkgeversorganisaties; betrokken sociale en beroepsorganisaties; kerken; religieuze levensbeschouwelijke en niet‑confessionele organisaties; universiteiten; erkende deskundigen en Europese en internationale instanties en organisaties.

schrappen

2. De leden van het forum worden in het kader van een door de raad van bestuur vast te stellen open selectieprocedure geselecteerd. Het forum bestaat uit maximaal 100 leden. Hun ambtstermijn bedraagt vijf jaar, die eenmaal kan worden verlengd.

 

3. Leden van de raad van bestuur mogen geen lid van het forum zijn, maar kunnen wel deelnemen aan de vergaderingen van het forum.

 

 

4. Het forum vormt een orgaan voor de uitwisseling van informatie over grondrechtenkwesties en voor de bundeling van kennis. Het zorgt voor nauwe samenwerking tussen het Bureau en de belanghebbenden.

 

 

5. Het forum:

- doet suggesties voor het opstellen van het krachtens artikel 11, lid 4, onder a), vast te stellen jaarlijkse werkprogramma, en

- geeft feedback en doet suggesties voor follow‑up op basis van het overeenkomstig artikel 11, lid 4, onder b), vastgestelde jaarverslag over de situatie van de grondrechten.

 

6. Het forum wordt voorgezeten door de directeur. Het forum komt jaarlijks of op verzoek van de raad van bestuur bijeen. De werkwijze van het forum wordt vastgelegd in het huishoudelijk reglement van het Bureau en gepubliceerd.

7. Het Bureau verschaft het forum de nodige technische en logistieke ondersteuning en verzorgt het secretariaat van de vergaderingen.

 

Amendement 34

Artikel 15, lid 2

2. De leden van de raad van bestuur, de directeur en de leden van het forum verbinden zich ertoe in het openbaar belang te handelen. Daartoe leggen zij een verbintenisverklaring af.

De overeenkomstig artikel 11, lid 1, onder a), b) en c), aangewezen leden van de raad van bestuur, de directeur en de leden van het forum verbinden zich ertoe op onafhankelijke wijze te handelen. Daartoe leggen zij een verklaring omtrent hun belangen af, waarin zij hetzij verklaren dat zij geen belangen hebben die geacht zouden kunnen worden afbreuk te doen aan hun onafhankelijkheid, hetzij al hun directe en indirecte belangen vermelden die geacht zouden kunnen worden afbreuk te doen aan hun onafhankelijkheid.

Beide verklaringen worden jaarlijks schriftelijk afgelegd.

2. De leden van de raad van bestuur en hun plaatsvervangers, de leden van het wetenschappelijk comité en de directeur verbinden zich ertoe in het openbaar belang te handelen. Daartoe leggen zij een verklaring omtrent hun belangen af, waarin zij hetzij verklaren dat zij geen belangen hebben die geacht zouden kunnen worden afbreuk te doen aan hun onafhankelijkheid, hetzij al hun directe en indirecte belangen vermelden die geacht zouden kunnen worden afbreuk te doen aan hun onafhankelijkheid. Zij stellen deze verklaring schriftelijk op bij de aanvaarding van hun ambt en herzien de verklaring wanneer er een wijziging met betrekking tot de belangen optreedt. Het Bureau publiceert de verklaring op zijn website.

Amendement 35

Artikel 15, titel en leden 1 en 2

Toegang tot documenten

1. Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad is van toepassing op de documenten die bij het Bureau berusten.

Transparantie en toegang tot documenten

1. Het Bureau ontwikkelt goede administratieve praktijken teneinde de grootst mogelijke transparantie met betrekking tot zijn werkzaamheden te waarborgen. Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad is van toepassing op de documenten die bij het Bureau berusten.

2. De raad van bestuur stelt binnen zes maanden na de aanvang van de werkzaamheden van het Bureau regelingen voor de uitvoering van Verordening (EG) nr. 1049/2001 vast.

2. De raad van bestuur stelt binnen zes maanden nadat het Bureau operationeel is geworden specifieke regelingen vast voor de praktische uitvoering van lid 1. Deze omvatten onder meer regels voor:

- de openbaarheid van vergaderingen,

- de publicatie van de werkzaamheden van het Bureau, met inbegrip van die van het wetenschappelijk comité, en

- de uitvoering van Verordening (EG) nr. 1049/2001.

Amendement 36

Artikel 19 lid 3

3. De ontvangsten van het Bureau omvatten, afgezien van andere middelen:

3. De ontvangsten van het Bureau omvatten, afgezien van andere middelen, een in een speciale begrotingspost van de algemene begroting van de Europese Unie (afdeling Commissie) opgenomen subsidie van de Gemeenschap.

a) een in een speciale begrotingspost van de algemene begroting van de Europese Unie (afdeling Commissie) opgenomen subsidie van de Gemeenschap, en

b) betalingen als vergoeding voor verleende diensten.

Deze ontvangsten kunnen worden aangevuld met:

a) vrijwillige bijdragen van de lidstaten, en

b) financiële bijdragen van de in de artikelen 8, 9 en 27 bedoelde organisaties of derde landen.

Deze ontvangsten kunnen worden aangevuld met betalingen als vergoeding voor in het kader van de uitvoering van de in artikel 4 genoemde taken verleende diensten.

Amendement 37

Artikel 22 lid 4

4. Het Bureau is de rechtsopvolger van het Europees Waarnemingscentrum voor racisme en vreemdelingenhaat. Het neemt alle juridische rechten en verplichtingen en financiële verplichtingen van het Waarnemingscentrum over. Arbeidsovereenkomsten die het Waarnemingscentrum vóór de vaststelling van deze verordening heeft gesloten, blijven geldig.

4. Het Bureau is de rechtsopvolger van het Europees Waarnemingscentrum voor racisme en vreemdelingenhaat. Het neemt alle juridische rechten en verplichtingen en financiële verplichtingen van het Waarnemingscentrum over.

Amendement 38

Artikel 23, leden 1 en 2

1. Het statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen, de regeling die van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Gemeenschappen en de regels die de instellingen van de Europese Gemeenschappen gezamenlijk hebben goedgekeurd met het oog op de toepassing van dat statuut en die regeling, zijn van toepassing op het personeel van het Bureau.

1. Het statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen, de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Gemeenschappen en de regels die de instellingen van de Europese Gemeenschappen gezamenlijk hebben goedgekeurd met het oog op de toepassing van dat statuut en die regeling, zijn van toepassing op het personeel van het Bureau en zijn directeur.

2. Het Bureau oefent ten aanzien van zijn personeel de bevoegdheden uit die aan het tot aanstelling bevoegde gezag zijn verleend.

2. Het Bureau oefent ten aanzien van zijn personeel de bevoegdheden uit die aan het tot aanstelling bevoegde gezag zijn verleend door het statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen en die welke aan het tot het sluiten van contracten bevoegde gezag zijn verleend door de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Gemeenschappen.

Amendement 39

Artikel 27

Deelname van kandidaat-lidstaten of potentiële kandidaat-lidstaten

Deelname van kandidaat-lidstaten en landen waarmee een stabilisatie- en associatieovereenkomst is gesloten

1. Het Bureau staat open voor de deelname van de landen die met de Gemeenschap een associatieovereenkomst hebben gesloten en door de Europese Raad als kandidaat-lidstaat of potentiële kandidaat-lidstaat voor toetreding tot de Unie zijn erkend, mits de betrokken associatieraad tot een dergelijke deelname besluit.

1. Het Bureau staat open voor de deelname van kandidaat-lidstaten en landen waarmee de Europese Gemeenschap een stabilisatie- en associatieovereenkomst heeft gesloten

2. In dat geval worden de uitvoeringsbepalingen voor de deelname vastgesteld in een besluit van de betrokken associatieraad. In het besluit worden de aan het betrokken land te verlenen expertise en bijstand omschreven en worden met name de aard, de omvang en de wijze van deelname van deze landen aan de werkzaamheden van het Bureau uiteengezet, met inbegrip van bepalingen met betrekking tot de deelname aan de door het Bureau ontwikkelde initiatieven, de financiële bijdragen en het personeel. Het besluit is in overeenstemming met deze verordening en met het statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen en de regeling die van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Gemeenschappen. In het besluit wordt bepaald dat het deelnemende land een onafhankelijk persoon die aan de kwalificaties voor personen in de zin van artikel 11, lid 1, onder a), voldoet kan aanwijzen als waarnemer zonder stemrecht in de raad van bestuur.

2. De deelname van deze landen en de desbetreffende uitvoeringsbepalingen worden geregeld in een besluit van de betrokken associatieraad, waarbij rekening wordt gehouden met de specifieke status van elk land. In het besluit worden met name de aard, de omvang en de wijze van deelname van deze landen aan de werkzaamheden van het Bureau uiteengezet, binnen het in de artikelen 4 en 5 genoemde kader, met inbegrip van bepalingen met betrekking tot de deelname aan de door het Bureau ontwikkelde initiatieven, de financiële bijdragen en het personeel. Het besluit is in overeenstemming met deze verordening en met het statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen en de regeling die van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Gemeenschappen. In het besluit wordt bepaald dat het deelnemende land een onafhankelijk persoon die aan de kwalificaties voor personen in de zin van artikel 11, lid 1, onder a), voldoet kan aanwijzen als waarnemer zonder stemrecht in de raad van bestuur.

3. Het Bureau houdt zich bezig met de situatie van de grondrechten in de landen die overeenkomstig dit artikel aan het Bureau deelnemen, voorzover dit relevant is voor de betrokken associatieovereenkomst. Daartoe zijn de artikelen 4 en 5 van overeenkomstige toepassing.

 

Amendement 40

Artikel 29

Artikel 29

Procedure

1. De Commissie wordt bijgestaan door een comité, bestaande uit vertegenwoordigers van de lidstaten en voorgezeten door de vertegenwoordiger van de Commissie.

2. Wanneer naar dit lid wordt verwezen is de regelgevingsprocedure van artikel 5 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 7, lid 3, daarvan.

3. De in artikel 5, lid 6, van Besluit 1999/468/EG bedoelde termijn bedraagt één maand.

schrappen

Amendement 41

Artikel 30

1. De huidige ambtstermijn van de leden van de raad van bestuur van het Europees Waarnemingscentrum voor racisme en vreemdelingenhaat verstrijkt op 31 december 2006. De Commissie neemt de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de overeenkomstig artikel 11 ingestelde raad van bestuur op 1 januari 2007 operationeel is.

1. De huidige ambtstermijn van de leden van de raad van bestuur van het Europees Waarnemingscentrum voor racisme en vreemdelingenhaat verstrijkt op 31 december 2006. De Commissie neemt na de inwerkingtreding van deze verordening onverwijld de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de overeenkomstig artikel 11 ingestelde raad van bestuur zo spoedig mogelijk operationeel is.

2. Onmiddellijk na de inwerkingtreding van deze verordening start de Commissie de procedure voor de aanstelling van een directeur van het Bureau overeenkomstig artikel 13, lid 1.

2. Onmiddellijk na de inwerkingtreding van deze verordening starten de betrokken partijen de procedure voor de aanstelling van een directeur van het Bureau overeenkomstig artikel 13, lid 1.

3. De raad van bestuur kan op voorstel van de Commissie de huidige ambtstermijn van de directeur van het Europees Waarnemingscentrum voor racisme en vreemdelingenhaat met maximaal 18 maanden verlengen, in afwachting van het resultaat van de in lid 2 bedoelde aanwijzingsprocedure.

3. De raad van bestuur kan op voorstel van de Commissie een directeur ad interim aanwijzen of de huidige ambtstermijn van de directeur van het Europees Waarnemingscentrum voor racisme en vreemdelingenhaat voor een zo kort mogelijke periode verlengen, in afwachting van het resultaat van de in lid 2 bedoelde aanwijzingsprocedure.

4. Indien de directeur van het Waarnemingscentrum niet bereid of in staat is om zijn of haar ambtstermijn overeenkomstig lid 3 te verlengen, wijst de raad van bestuur onder dezelfde voorwaarden een directeur ad interim aan.

 

Amendement 42

Artikel 31, leden 1 t/m 3

1. Het Bureau verricht regelmatig evaluaties vooraf en achteraf van zijn activiteiten die aanzienlijke uitgaven met zich brengen. De resultaten van die evaluaties worden medegedeeld aan de raad van bestuur.

1. Het Bureau verricht regelmatig evaluaties vooraf en achteraf van zijn activiteiten die aanzienlijke uitgaven met zich brengen. De resultaten van die evaluaties worden door de directeur medegedeeld aan de raad van bestuur.

2. Het Bureau doet de begrotingsautoriteit jaarlijks alle relevante informatie over de resultaten van de evaluatieprocedures toekomen.

2. Het Bureau doet de begrotingsautoriteit jaarlijks alle relevante informatie over de resultaten van de evaluatieprocedures toekomen.

3. Uiterlijk op 31 december 2009 geeft het Bureau opdracht tot een onafhankelijke externe evaluatie van de resultaten van de eerste drie jaar activiteit op basis van de door de raad van bestuur in overeenstemming met de Commissie vastgestelde richtsnoeren. Deze evaluatie houdt rekening met de taken en de werkwijze van het Bureau en met het effect van het Bureau op de bescherming en de bevordering van de grondrechten en omvat een analyse van de synergie‑effecten en de financiële gevolgen van een eventuele taakuitbreiding. Bij de evaluatie wordt rekening gehouden met de opvattingen van de belanghebbenden op zowel communautair als nationaal niveau.

3. Uiterlijk op 31 december 2011 geeft het Bureau opdracht tot een onafhankelijke externe evaluatie van de resultaten van de eerste drie jaar activiteit op basis van de door de raad van bestuur in overeenstemming met de Commissie vastgestelde richtsnoeren. Deze evaluatie:

- houdt rekening met de taken en de werkwijze van het Bureau en met het effect van het Bureau op de bescherming en de bevordering van de grondrechten;

- omvat een beoordeling van de eventuele noodzaak om taken, werkingssfeer, werkterreinen of structuur van het Bureau aan te passen;

- omvat een analyse van de synergie‑effecten en de financiële gevolgen van een eventuele taakuitbreiding; en

- houdt rekening met de opvattingen van de belanghebbenden op zowel communautair als nationaal niveau.

Bij de evaluatie wordt ook nagegaan of het nodig is de taken, de werkingssfeer, de werkterreinen of de structuur van het Bureau aan te passen of uit te breiden, met inbegrip van specifieke structurele aanpassingen die nodig zijn om te waarborgen dat de horizontale voorschriften inzake regelgevende agentschappen na de inwerkingtreding ervan worden in acht genomen.

 

Amendement 43

Artikel 32, lid 1

1. De raad van bestuur bestudeert de conclusies van de in artikel 31 vermelde evaluatie en doet de Commissie waar nodig aanbevelingen voor veranderingen met betrekking tot het Bureau, zijn werkmethoden en zijn mandaat. De Commissie dient het evaluatieverslag en de aanbevelingen in bij het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's en publiceert ze.

1. De raad van bestuur bestudeert de conclusies van de in artikel 31, lid 3 en lid 4 vermelde evaluatie en doet de Commissie waar nodig aanbevelingen voor veranderingen met betrekking tot het Bureau, zijn werkmethoden en zijn mandaat. De Commissie dient het evaluatieverslag en de aanbevelingen in bij het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's en publiceert ze.

TOELICHTING

Gezien het feit dat de totstandbrenging van de grondwet van de Europese Unie momenteel is opgeschort, is uw rapporteur van oordeel dat dit het juiste moment voor Europa is om de aandacht te vestigen op de bescherming en bevordering van de grondrechten.

In het debat over de rol van het Europees Parlement bij de oprichting van een Europees Bureau voor de grondrechten is het zaak de grote ambities van het eerste EP-voorstel te handhaven. Daarom moet in de gedetailleerde interinstitutionele discussie over mandaat en structuur van het Bureau worden vastgehouden aan de beginselen die het EP heeft geformuleerd in zijn resolutie van 26 mei 2005 over de bevordering en bescherming van de grondrechten: de rol van nationale en Europese instellingen, met inbegrip van het Bureau voor de grondrechten.

Overeenkomstig deze resolutie en de huidige visie van uw rapporteur is het van essentieel belang dat er een Bureau wordt opgericht dat tegelijk onafhankelijk en verantwoordelijk is. Er dient een evenwicht tussen deze twee eisen te worden gevonden, terwijl niet mag worden vergeten dat het creëren van een functioneel en efficiënt orgaan vooropstaat. Om dit doel te bereiken is actieve en nauwe samenwerking tussen de drie Europese instellingen nodig en dient er bovenal een politieke consensus tot stand te komen.

Een dergelijk Bureau legt alleen gewicht in de schaal als het in staat is zijn taak met legitimiteit, efficiency en geloofwaardigheid uit te voeren. Ook hier dient een evenwicht te worden gevonden tussen twee strijdige uitdagingen: de onafhankelijkheid van het Bureau versterken, en zijn verantwoordelijkheid tegenover de instellingen van de Europese Unie waarborgen. Een voldoende gelegitimeerd Bureau, dat rekenschap verschuldigd is, dient zich in de eerste plaats te concentreren op de lidstaten van de Unie, waarbij de mogelijkheid om zich te buigen over kwesties met betrekking tot derde landen - voorzover dit relevant is voor de tenuitvoerlegging van het Gemeenschapsrecht en het interne EU-beleid - niet mag worden uitgesloten.

De rapporteur heeft het oorspronkelijke Commissievoorstel gewijzigd om te waarborgen dat deze aspecten ook werkelijk kenmerkend worden voor het opgerichte orgaan. De amendementen kunnen rond drie hoofdlijnen worden gegroepeerd.

Ten eerste dient, om de legitimiteit van het Bureau te vergroten, sterker de nadruk te worden gelegd op de rol van het Europees Parlement bij het vastleggen van mandaat en structuur van het Bureau dan in het Commissievoorstel het geval is (de amendementen 8, 9, 13, 19, 21 en 39 zijn hiervoor bedoeld).

Ten tweede moet bij het bepalen van de rol, de geografische reikwijdte en de taken van het Bureau voldoende rekening worden gehouden met de werkzaamheden van de Raad van Europa, om overlappingen te voorkomen en voor synergie te zorgen (de amendementen 11, 17, 25, 31, 33 en 40 zorgen hiervoor).

Ten derde kan de onafhankelijkheid van het Bureau in zijn structuur slechts worden gewaarborgd als zijn leden en besluitvormingsorganen zelf onafhankelijk zijn en worden benoemd via een transparant proces. Behalve de Commissie moet dus ook het Parlement worden betrokken bij de vaststelling van het meerjarig kaderprogramma (amendement 22). Ook dient het Bureau over de mogelijkheid te beschikken om op eigen initiatief kwesties aan de orde te stellen (met de amendementen 32, 33, 38, 39 en 40 wordt getracht dit complexe doel te bereiken).

Wat de geografische reikwijdte van het Bureau betreft is uw rapporteur van mening dat de rol van het Bureau in de eerste plaats bestaat uit het assisteren van de instellingen van de EU en de lidstaten. Toch mogen derde landen niet buiten deze reikwijdte vallen, daar ook rekening moet worden gehouden met de externe dimensie van het Gemeenschapsrecht of van intern beleid. Er is een compromis bereikt over dit onderwerp, waarbij nauwere samenwerking met de commissie AFET in aanmerking is genomen (amendement 16 vertegenwoordigt dit compromis).

Doel van de amendementen is het Bureau een centrale plaats te geven in het Europese streven naar betere bescherming van de grondrechten, waarbij alle opgedane ervaring wordt toegepast. Grondrechten dienen het hart van alle beleidsmaatregelen van de EU te vormen, zodat Europa tot symbool van de grondrechten wordt.

11.5.2006

ADVIES van de Commissie buitenlandse zaken

aan de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken

inzake het voorstel voor een verordening van de Raad tot oprichting van een Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten
(COM(2005)0280 – C6‑0288/2005 – 2005/0124(CNS))

Rapporteur voor advies(*): Cem Özdemir

(*) Nauwere samenwerking tussen commissies - artikel 47 van het Reglement

BEKNOPTE MOTIVERING

Het Europees Parlement is altijd een sterk voorvechter geweest van de mensenrechten en van de waarborging van de grondrechten in de EU en daarbuiten. Daarom had de Europese Unie het voorgestelde Bureau al veel eerder moeten oprichten. De oprichting van het Bureau biedt de EU namelijk de garantie dat zij de eerbiediging van de mensenrechten kan afdwingen op de diverse beleidsterreinen waarop zij actief is. Uit hoofde van zijn mandaat (artikel 6, lid 2 van het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Handvest van de grondrechten) dient het Bureau in nauwe coördinatie en samenwerking met de Raad van Europa te trachten dubbel werk in ieder opzicht te voorkomen. Daartoe moet het rekening houden met de informatie, analyses en andere werkzaamheden van de Raad van Europa, en inzonderheid met de door de Raad van Europa gebruikte mechanismen voor het houden van toezicht op de mensenrechten, teneinde het ontstaan te voorkomen van scheidslijnen en dubbele normen, waardoor de bescherming van de mensenrechten in Europa in het algemeen in gevaar zou kunnen komen.

De voornaamste rol van het Bureau bestaat erin de EU-instellingen en -lidstaten bij de toepassing van de communautaire wetgeving bij te staan in de vervulling van de daaruit voortvloeiende verplichtingen met betrekking tot de eerbiediging van de grondrechten op hun respectieve beleidsterreinen. In deze context moet de mogelijkheid onder ogen worden gezien dat de EU en haar lidstaten uit hoofde van de EU-wetgeving en de internationale wetgeving aansprakelijk kunnen worden gesteld voor enigerlei optreden in derde landen dat in strijd zou zijn met de mensenrechten, en derhalve moet het Bureau opdracht krijgen om maatregelen die eventueel tot dergelijke aansprakelijkheidsrisico's kunnen leiden aan een onderzoek te onderwerpen. In die hoedanigheid zou het Bureau kunnen optreden als een vroegtijdig waarschuwingssysteem voor mensenrechtenschendingen in derde landen.

Daarnaast heeft het Bureau tot taak de EU te assisteren bij de tenuitvoerlegging van haar externe beleidstaken, wanneer deze met betrekking tot de mensenrechten nopen tot een evaluatie van de situatie in een derde land (artikel 3, lid 4 van het Commissievoorstel). Het Bureau staat tevens open voor de actieve deelname van landen die door de Europese Raad zijn aangemerkt als kandidaat-lidstaten of potentiële kandidaat-lidstaten van de Unie, zoals voorgesteld in het Commissievoorstel (artikel 27). Dit kan worden beschouwd als een les die is getrokken uit eerdere uitbreidingen en zal verder helpen bijdragen tot een vlot verloop van het integratieproces van landen die toetreden tot de EU. Een soortgelijke rol is voor het Bureau weggelegd met betrekking tot EU-overeenkomsten met derde landen (artikel 3, lid 4 van het Commissievoorstel) - vooral landen die vallen onder het Europees nabuurschapsbeleid - waarin met name een voorwaardelijkheidsclausule is opgenomen met betrekking tot de mensenrechten, in casu een op basis van wederkerigheid toe te passen clausule.

Het Europees Parlement moet als rechtstreeks door het volk gekozen instelling en in zijn rol als politiek toezichthouder, die het samen met de Raad uitoefent ten aanzien van de betrekkingen van de EU met derde landen, in staat zijn om van de diensten en ervaring van het Bureau gebruik te maken om zich een goedgefundeerd oordeel te kunnen vormen.

De versterking van de onafhankelijke positie van het Bureau en zijn verantwoordelijkheid ten aanzien van de Europese instellingen dienen concreet vorm te worden gegeven in samenwerking met de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken.

Daarom verzoeken de Commissie buitenlandse zaken en de Subcommissie mensenrechten de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken onderstaande amendementen in haar verslag op te nemen:

AMENDEMENTEN

Door de Commissie voorgestelde tekst[3]Amendementen van het Parlement

Amendement 1

Overweging 2

(2) Het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie bevestigt de rechten die met name voortvloeien uit de gemeenschappelijke constitutionele tradities en internationale verplichtingen van de lidstaten, uit het Verdrag betreffende de Europese Unie en de communautaire verdragen, uit het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, uit de door de Gemeenschap en de Raad van Europa aangenomen sociale handvesten, alsmede uit de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen en van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens.

(2) Het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie bevestigt de rechten die met name voortvloeien uit de gemeenschappelijke constitutionele tradities en internationale verplichtingen van de lidstaten, uit het Verdrag betreffende de Europese Unie, en inzonderheid uit artikel 6, lid 2 en artikel 11 daarvan, uit de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens en alle andere relevante internationale instrumenten met betrekking tot de mensenrechten, uit de communautaire verdragen, uit het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, uit de door de Gemeenschap en de Raad van Europa aangenomen sociale handvesten, alsmede uit de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen en van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens.

Amendement 2

Overweging 16

(16) Het Bureau moet ook nauw samenwerken met de Raad van Europa. Deze samenwerking moet garanderen dat overlappingen tussen de activiteiten van het Bureau en die van de Raad van Europa worden voorkomen, met name door de uitwerking van mechanismen om synergie-effecten te bewerkstelligen, zoals de sluiting van een bilaterale samenwerkingsovereenkomst en de deelname van een door de Raad van Europa aangewezen onafhankelijk persoon aan de beheerstructuren van het Bureau waarbij de stemrechten van die persoon passend zijn omschreven zoals het geval is in het huidige EUMC.

(16) Het Bureau moet ook nauw samenwerken met de Raad van Europa en daarbij vermijden van deze afhankelijk te worden of met deze verstrengeld te raken. Deze samenwerking moet garanderen dat overlappingen tussen de activiteiten van het Bureau en die van de Raad van Europa worden voorkomen, met name door de uitwerking van mechanismen om synergie-effecten te bewerkstelligen, zoals de sluiting van een bilaterale samenwerkingsovereenkomst en de deelname van een door de Raad van Europa aangewezen onafhankelijk persoon aan de beheerstructuren van het Bureau waarbij de stemrechten van die persoon passend zijn omschreven zoals het geval is in het huidige EUMC.

Motivering

De samenwerking mag het Bureau niet beletten zijn eigen beslissingen op basis van zijn eigen standpunten te nemen.

Amendement 3

Overweging 18

(18) Het Europees Parlement speelt een belangrijke rol op het gebied van de grondrechten. Het moet een onafhankelijk persoon aanwijzen als lid van de raad van bestuur van het Bureau.

(18) Het Europees Parlement speelt een belangrijke rol op het gebied van de grondrechten. Het moet een onafhankelijk persoon aanwijzen als lid van de raad van bestuur van het Bureau en moet het recht hebben te worden betrokken bij de benoeming van de directeur van het Bureau en bij de verlenging van diens ambtsperiode.

Motivering

Het Europees Parlement dient zijn controlerende taak ook uit te oefenen ten aanzien van de directie van het Bureau.

Amendement 4

Overweging 26 bis (nieuw)

 

(26 bis) Het Europees Parlement erkent en onderschrijft eens te meer de grote betekenis die in alle overeenkomsten van de EU met derde landen aan de mensenrechten wordt toegekend en deelt de opvatting dat de Commissie actief moet controleren in hoeverre deze fundamentele verplichtingen worden nageleefd.

Amendement 5

Artikel 2

Het Bureau heeft ten doel de betrokken instellingen, organen, instanties en agentschappen van de Gemeenschap en haar lidstaten wanneer zij het Gemeenschapsrecht ten uitvoer brengen, bijstand en expertise te verlenen op het gebied van de grondrechten om hen te helpen de grondrechten volledig te eerbiedigen wanneer zij op hun respectieve bevoegdheidsgebieden maatregelen nemen of acties ontwerpen.

Het Bureau heeft ten doel de betrokken instellingen, organen, instanties en agentschappen van de Gemeenschap en haar lidstaten wanneer zij het Gemeenschapsrecht ten uitvoer brengen, bijstand en expertise te verlenen op het gebied van de grondrechten om hen te helpen de grondrechten volledig te eerbiedigen wanneer zij op hun respectieve bevoegdheidsgebieden maatregelen nemen of acties ontwerpen. Het Bureau is weliswaar te beschouwen als de rechtsopvolger van het Europees Waarnemingscentrum voor racisme en vreemdelingenhaat, maar dient niettemin zijn eigen methodes, procedures en besluitvormingsprocessen te ontwikkelen en moet zich bij zijn werkzaamheden laten leiden door het beginsel van wetenschappelijke objectiviteit.

Amendement 6

Artikel 3, lid 2

2. Bij de vervulling van zijn taken refereert het Bureau aan de grondrechten zoals die zijn omschreven in artikel 6, lid 2, van het Verdrag betreffende de Europese Unie en met name zijn vastgelegd in het op 7 december 2000 te Nice afgekondigde Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.

2. Bij de vervulling van zijn taken refereert het Bureau aan de grondrechten zoals die zijn omschreven in artikel 6, lid 2 en artikel 11, van het Verdrag betreffende de Europese Unie en met name zijn vastgelegd in het op 7 december 2000 te Nice afgekondigde Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, onder inachtneming van de bestaande internationale mensenrechtennormen, als vervat in het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en de bijbehorende protocollen, in de Universele Verklaring van de rechten van de mens en in alle andere relevante internationale mensenrechteninstrumenten.

Amendement 7

Artikel 3, lid 3

3. Bij de uitvoering van zijn activiteiten houdt het Bureau zich bezig met de situatie van de grondrechten in de Europese Unie en haar lidstaten wanneer zij het Gemeenschapsrecht ten uitvoer brengen, onverminderd het bepaalde in lid 4, artikel 4, lid 1, onder e), en de artikelen 27 en 28.

3. Bij de uitvoering van zijn activiteiten houdt het Bureau zich bezig met de situatie van de grondrechten en het effect dat de activiteiten van de Europese Unie, de lidstaten, de toetredingslanden en de kandidaat-lidstaten daarop hebben wanneer zij het Gemeenschapsrecht ten uitvoer brengen, onverminderd het bepaalde in lid 4, artikel 4, lid 1, onder e), en de artikelen 27 en 28.

Amendement 8

Artikel 3, lid 4

4. Onverminderd het bepaalde in artikel 27 verstrekt het Bureau op verzoek van de Commissie informatie en analyses over de in het verzoek genoemde grondrechtenkwesties met betrekking tot derde landen waarmee de Gemeenschap associatieovereenkomsten of overeenkomsten met bepalingen inzake de eerbiediging van de mensenrechten heeft gesloten, of waarmee zij onderhandelingen heeft geopend of voornemens is onderhandelingen te openen met het oog op de afsluiting van dergelijke overeenkomsten, inzonderheid de landen die onder het Europees nabuurschapsbeleid vallen.

4. Het Bureau verstrekt op verzoek van de het Europees Parlement, de Commissie of de Raad informatie en analyses over de in het verzoek genoemde grondrechtenkwesties met betrekking tot derde landen, voorzover het daarbij gaat om een extern aspect van de toepassing van EU-recht of van een interne maatregel, en onverminderd het bepaalde in artikel 9. Deze taak mag niet ten koste gaan van het primaire doelgebied van het Bureau, namelijk de lidstaten.

Amendement 9

Artikel 3, lid 4 bis (nieuw)

 

4 bis. Uiterlijk twee jaar na de benoeming van zijn eerste raad van bestuur legt het Bureau aan de Europees Parlement, de Commissie en de Raad een grondige evaluatie voor van de wijze waarop hij binnen de hem toegemeten budgettaire en administratieve mogelijkheden zijn taken heeft vervuld, eventueel vergezeld van voorstellen tot aanpassing daarvan.

Amendement 10

Artikel 4, lid 1, letter d)

d) stelt het Bureau op eigen initiatief of op verzoek van het Europees Parlement, de Raad of de Commissie conclusies en adviezen over algemene onderwerpen op ten behoeve van de instellingen van de Unie en de lidstaten wanneer zij het Gemeenschapsrecht ten uitvoer brengen;

d) stelt het Bureau op eigen initiatief of op verzoek van het Europees Parlement, de Raad of de Commissie aanbevelingen en adviezen over algemene onderwerpen en over internationale overeenkomsten op ten behoeve,van de instellingen van de Unie en de lidstaten wanneer zij het Gemeenschapsrecht ten uitvoer brengen;

Motivering

Het Bureau kan alleen toegevoegde waarde inbrengen wanneer het de bevoegdheid krijgt aanbevelingen te doen, ook ten aanzien van internationale overeenkomsten.

Amendement 11

Artikel 9

Het Bureau coördineert zijn activiteiten met die van de Raad van Europa, met name wat zijn jaarlijks werkprogramma overeenkomstig artikel 5 betreft. Daartoe sluit de Gemeenschap, volgens de procedure van artikel 300 van het Verdrag een overeenkomst met de Raad van Europa teneinde een nauwe samenwerking van deze Raad met het Bureau in te stellen. Deze overeenkomst omvat de verplichting van de Raad van Europa om overeenkomstig artikel 11 een onafhankelijke persoon in de raad van bestuur van het Bureau aan te wijzen.

Het Bureau coördineert zijn activiteiten met die van de Raad van Europa, met name wat zijn jaarlijks werkprogramma overeenkomstig artikel 5 betreft. Daartoe sluit de Gemeenschap, volgens de procedure van artikel 300 van het Verdrag een bilaterale overeenkomst met de Raad van Europa teneinde een nauwe samenwerking van deze Raad met het Bureau in te stellen. Deze overeenkomst voorziet onder andere in:

a) de mogelijkheid voor de Raad van Europa om overeenkomstig artikel 11 zijn vertegenwoordiger of zijn Commissaris voor de mensenrechten te benoemen in de raad van bestuur van het Bureau;

 

b) nauwere samenwerking tussen het Bureau en de relevante organen van de Raad van Europa met betrekking tot derde landen die lid zijn van de Raad van Europa.

Amendement 12

Artikel 9 bis (nieuw)

 

Artikel 9 bis

 

Samenwerking met de Verenigde Naties

Bij de uitvoering van zijn werkzaamheden houdt het Bureau rekening met de relevante organen van de Verenigde Naties, zoals het bureau van de Hoge Commissaris voor de mensenrechten, en kan het met deze organen samenwerkingsovereenkomsten sluiten.

Motivering

Het Bureau moet zijn werkzaamheden coördineren met de relevante organen van de Verenigde Naties.

Amendement 13

Artikel 9 ter (nieuw)

 

Artikel 9 ter

Samenwerking met NGO's die zich inzetten voor de mensenrechten

 

Bij de uitvoering van zijn werkzaamheden werkt het Bureau samen met erkende NGO's die zich inzetten voor de mensenrechten, inzonderheid met betrekking tot de door deze organisaties regelmatig gedane onthullingen en uitgebrachte rapporten over schendingen van de mensenrechten in de EU en in derde landen.

Amendement 14

Artikel 11, lid 6

6. De besluiten van de raad van bestuur worden genomen met een gewone meerderheid van de uitgebrachte stemmen, met uitzondering van de in lid 4, onder a), c), d), en e), bedoelde besluiten, waarvoor een tweederde meerderheid van alle leden is vereist. De voorzitter heeft de beslissende stem. De door de Raad van Europa aangewezen persoon neemt alleen deel aan stemmingen over de in lid 4, onder a) en b), bedoelde besluiten.

6. De besluiten van de raad van bestuur worden genomen met een gewone meerderheid van de uitgebrachte stemmen, met uitzondering van de in lid 4, onder a), c), d), en e), bedoelde besluiten, waarvoor een tweederde meerderheid van alle leden is vereist. De voorzitter heeft de beslissende stem. De door de Raad van Europa aangewezen persoon neemt niet deel aan stemmingen over de in lid 4, onder c), d), e), f), h), i) en j) bedoelde besluiten.

Motivering

Dit amendement is bedoeld om de door de Raad van Europa benoemde persoon een stem te geven in zaken zoals de goedkeuring van conclusies en adviezen over algemene onderwerpen, alsook bij de vaststelling van procedures, teneinde de consistentie en de complementariteit met de normen en activiteiten van de Raad van Europa te verbeteren.

Amendement 15

Artikel 12, lid 1

1. De raad van bestuur wordt bijgestaan door een dagelijks bestuur. Het dagelijks bestuur bestaat uit de voorzitter en de vice-voorzitter van de raad van bestuur en de twee vertegenwoordigers van de Commissie.

1. De raad van bestuur wordt bijgestaan door een dagelijks bestuur. Het dagelijks bestuur bestaat uit de voorzitter en de vice-voorzitter van de raad van bestuur, de door de Raad van Europa in de raad van bestuur benoemde persoon en de twee vertegenwoordigers van de Commissie.

Motivering

De opzet van dit amendement is dezelfde als die van de amendementen 5, 6 en 7.

Amendement 16

Artikel 13, lid 1

1. Het Bureau staat onder leiding van een directeur, die door de raad van bestuur wordt benoemd op basis van een door de Commissie voorgestelde lijst van kandidaten. De directeur wordt benoemd op basis van persoonlijke verdiensten en capaciteiten inzake bestuur en beheer, alsmede ervaring op het gebied van de grondrechten. Vóór de benoeming kan de door de raad van bestuur gekozen kandidaat worden verzocht een verklaring tegenover de bevoegde commissie van het Europees Parlement af te leggen en de vragen van de commissieleden te beantwoorden.

1. Het Bureau staat onder leiding van een directeur, die door de raad van bestuur wordt benoemd op basis van een door de Commissie voorgestelde lijst van kandidaten. De directeur wordt benoemd op basis van persoonlijke verdiensten en capaciteiten inzake bestuur en beheer, alsmede ervaring op het gebied van de grondrechten. Vóór de benoeming kan de door de raad van bestuur gekozen kandidaat worden verzocht een verklaring tegenover de bevoegde commissie van het Europees Parlement af te leggen en de vragen van de commissieleden te beantwoorden. Het Europees Parlement keurt de benoeming de directeur goed of verwerpt deze.

Amendement 17

Artikel 13, lid 2

2. De ambtstermijn van de directeur bedraagt vijf jaar. Op voorstel van de Commissie en na evaluatie kan deze termijn eenmaal met ten hoogste vijf jaar worden verlengd. Bij de evaluatie beoordeelt de Commissie met name de in de eerste ambtstermijn behaalde resultaten en de wijze waarop die zijn bereikt alsmede de taken en eisen van het Bureau voor de komende jaren.

2. De ambtstermijn van de directeur bedraagt vijf jaar. Op voorstel van de Commissie en na evaluatie kan deze termijn eenmaal met ten hoogste vijf jaar worden verlengd. Bij de evaluatie beoordeelt de Commissie met name de in de eerste ambtstermijn behaalde resultaten en de wijze waarop die zijn bereikt alsmede de taken en eisen van het Bureau voor de komende jaren. Voor het verlengen van de ambtstermijn van de directeur is de goedkeuring van het Europees Parlement vereist.

Motivering

Het Europees Parlement moet zijn controlerende taak vervullen bij eventuele verlenging van de ambtstermijn van de directeur.

Amendement 18

Artikel 13, lid 5

5. De raad van bestuur kan de directeur op basis van een voorstel van de Commissie vóór het verstrijken van zijn of haar ambtstermijn ontslaan.

5. De raad van bestuur kan de directeur op basis van een voorstel van de Commissie of van het Europees Parlement vóór het verstrijken van zijn of haar ambtstermijn ontslaan.

Amendement 19

Artikel 14, lid 6

6. Het forum wordt voorgezeten door de directeur. Het forum komt jaarlijks of op verzoek van de raad van bestuur bijeen. De werkwijze van het forum wordt vastgelegd in het huishoudelijk reglement van het Bureau en gepubliceerd.

6. Het forum wordt voorgezeten door de directeur. Het forum komt minstens twee keer per jaar of op verzoek van de raad van bestuur bijeen, of wanneer een meerderheid van zijn leden dat nodig acht. De werkwijze van het forum wordt vastgelegd in het huishoudelijk reglement van het Bureau en gepubliceerd.

Amendement 20

Artikel 27, lid 1

1. Het Bureau staat open voor de deelname van de landen die met de Gemeenschap een associatieovereenkomst hebben gesloten en door de Europese Raad als kandidaat-lidstaat of potentiële kandidaat-lidstaat voor toetreding tot de Unie zijn erkend, mits de betrokken associatieraad tot een dergelijke deelname besluit.

1. Het Bureau staat open voor de deelname, als waarnemers, van de landen die met de Gemeenschap een associatieovereenkomst hebben gesloten en door de Europese Raad als kandidaat-lidstaat of potentiële kandidaat-lidstaat voor toetreding tot de Unie zijn erkend, mits de betrokken associatieraad tot een dergelijke deelname besluit.

Motivering

Dit amendement heeft ten doel potentiële nieuwe lidstaten van de EU met het Bureau vertrouwd te maken en reeds vóór toetreding bij zijn activiteiten te betrekken, in overeenstemming met de voornaamste doelstelling van het Bureau.

PROCEDURE

Titel

Voorstel voor een verordening van de Raad tot oprichting van een Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten

Document- en procedurenummers

COM(2005)0280 – C6‑0288/2005 – 2005/0124(CNS)

Commissie ten principale

LIBE

Advies uitgebracht door
  Datum bekendmaking

AFET
29.9.2005

Nauwere samenwerking – datum bekendmaking

 

Rapporteur voor advies
  Datum benoeming

Cem Özdemir
29.8.2005

Vervangen rapporteur voor advies

 

Behandeling in de commissie

21.11.2005

4.1.2006

24.1.2006

20.2.2006

3.5.2006

Datum goedkeuring

3.5.2006

Uitslag eindstemming

+:

-:

0:

38

5

3

Bij de eindstemming aanwezige leden

Bastiaan Belder, André Brie, Elmar Brok, Simon Coveney, Ana Maria Gomes, Alfred Gomolka, Richard Howitt, Jana Hybášková, Anna Ibrisagic, Toomas Hendrik Ilves, Ioannis Kasoulides, Bogdan Klich, Helmut Kuhne, Vytautas Landsbergis, Cecilia Malmström, Emilio Menéndez del Valle, Francisco José Millán Mon, Pasqualina Napoletano, Annemie Neyts-Uyttebroeck, Baroness Nicholson of Winterbourne, Cem Özdemir, Justas Vincas Paleckis, Alojz Peterle, Tobias Pflüger, João de Deus Pinheiro, Mirosław Mariusz Piotrowski, Michel Rocard, Libor Rouček, José Ignacio Salafranca Sánchez-Neyra, Jacek Emil Saryusz-Wolski, György Schöpflin, Gitte Seeberg, Antonio Tajani, Charles Tannock, Paavo Väyrynen, Ari Vatanen, Karl von Wogau, Luis Yañez-Barnuevo García

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervanger(s)

Irena Belohorská, Árpád Duka-Zólyomi, Michl Ebner, Kinga Gál, Milan Horáček, Aloyzas Sakalas, Inger Segelström, Tatjana Ždanoka

Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervanger(s) (art. 178, lid 2)

 

Opmerkingen (slechts in één taal beschikbaar)

...

25.4.2006

ADVIES van de Begrotingscommissie

aan de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken

inzake het voorstel voor een verordening van de Raad tot oprichting van een Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten
(COM(2005)0280 – C6‑0288/2005 – 2005/0124(CNS))

Rapporteur voor advies: Jutta D. Haug

BEKNOPTE MOTIVERING

Het Commissievoorstel

Algemeen

Op 13 december 2003 kwam de Raad, overtuigd geraakt van het belang van het verzamelen en analyseren van gegevens inzake de mensenrechten met het oog op de vaststelling van het beleid van de Europese Unie op dit gebied, overeen voort te bouwen op het bestaande Europees Waarnemingscentrum voor racisme en vreemdelingenhaat (EUMC) en het mandaat daarvan uit te breiden zodat het de mogelijkheid krijgt tot een mensenrechtenbureau uit te groeien. De Commissie stemde hiermee in en gaf te kennen voornemens te zijn een voorstel in te dienen om verordening (EG) nr. 1035/97 van de Raad van 2 juni 1997 houdende oprichting van het EUMC in die zin te wijzigen.

Het denkbeeld van een bureau voor de mensenrechten werd daarna opgenomen in het op 4-5 november 2004 aangenomen Haags Programma 'Versterking van vrijheid, veiligheid en recht in de Europese Unie'. Op 16-17 december 2004 verzocht de Raad verder uitvoering te geven aan de overeenkomst om een bureau voor de mensenrechten op te richten. Op grond van de door de Commissie op 26 januari 2005 aangenomen strategische doelstellingen 2005-2009, Europa 2010: een partnerschap voor Europese vernieuwing, welvaart, solidariteit en veiligheid, moet de bescherming van de grondrechten op de allerhoogste prioriteit krijgen bij de Europese maatregelen door de oprichting van een Europees Bureau voor de grondrechten.

Financiële gevolgen

Het huidige EUMC beschikt over een jaarbegroting van 8,2 miljoen euro en over 37 personeelsleden. Voorgesteld wordt het nieuwe Bureau op 1 januari 2007 operationeel te laten worden met een aanzienlijk uitgebreid mandaat. Uit de ervaring blijkt dat het opzetten van een Bureau tussen de twee en drie jaar kost, en de verwachting is dat voor een forse uitbreiding van een bestaande instelling dezelfde tijd moet worden uitgetrokken.

Daarom wordt voorgesteld de begroting voor het nieuwe Bureau voor de jaren 2007-2013 geleidelijk te laten groeien om de onvermijdelijke overgangsperiode op te vangen. De indicatieve financiële planning ziet er als volgt uit: begroting 2007: 16 miljoen euro; 2008: 20 miljoen euro; 2009: 21 miljoen euro; 2010: 23 miljoen euro; 2011: 26 miljoen euro; 2012: 28 miljoen euro; 2013: 29 miljoen euro. Een totaal aantal personeelsleden van 100 wordt voorgesteld.

De financiële details zien er als volgt uit:

 

2007

2008

2009

2010

2011

2012

2013

Totaal

Subsidie voor Titel 1 - Personeel

VK/BK

4,806

6,318

7,560

8,640

9,720

10,800

10,800

58,644

Subsidie voor Titel 2 - Andere administratieve uitgaven

VK/BK

1,200

1,550

1,900

2,150

2,400

2,700

2,700

14,600

Subsidie voor Titel 3 - Beleidsuitgaven

 

9,894

12,132

11,540

12,810

14,280

14,600

16,400

91,656

TOTAAL REFERENTIEBEDRAG

15,900

20,000

21,000

23,600

26,400

28,100

29,900

164,900

Met inbegrip van de kosten voor human resources zijn voor 2007-2013 de volgende bedragen nodig:

 

2007

2008

2009

2010

2011

2012

2013

TOTAL

TOTAAL VK/BK

16,262

20,365

21,368

24,030

26,834

28,538

30,338

167,735

Opmerkingen

Uw rapporteur voor advies erkent volledig dat gedecentraliseerde bureaus een goede oplossing kunnen zijn als blijkt dat het beheer van de werkzaamheden van de Europese Unie voor verbetering vatbaar is. Vooral bij de verwezenlijking van een ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid voor de Europese burgers kan voor de bestaande en toekomstige bureaus wellicht een belangrijke rol zijn weggelegd. Een onafhankelijk en gerespecteerd nieuw Bureau voor de grondrechten dat in een omgeving opereert waarin doelmatig valt te werken kan inderdaad een toegevoegde Europese waarde zijn voor iedereen die in de Europese Unie van nu leeft.

Het grote aantal nieuwe agentschappen dat in de afgelopen tien jaar is ontstaan heeft echter tot enige bezorgdheid geleid omdat aldus steeds meer beleidsfondsen gebruikt worden voor uitgaven die per definitie administratief van aard zijn. Vooral tegen de achtergrond van de beperkte middelen voor het nieuwe financiële kader voor de periode 2007-2013 en de wens van het Parlement een totaal plafond voor de gedecentraliseerde agentschappen vast te stellen, zou uw rapporteur voor advies er opnieuw op willen wijzen dat nu de tijd is gekomen om ook op het gebied van de EU-agentschappen naar meer kosteneffectiviteit te streven. Dubbel werk van verschillende bureaus of agentschappen die zich met verwante onderwerpen bezighouden kunnen wij ons, gezien de aanzienlijke budgettaire onzekerheid , eenvoudig niet meer permitteren.

In verband met het beoogde referentiebedrag voor het Bureau voor de grondrechten moet worden opgemerkt dat de noodzakelijke financiering in het kader van subrubriek 3A van het nieuwe financiële kader 2007-2013 op dit moment gegarandeerd lijkt te zijn volgens de meest recente indicatieve splitsing van de uitgaven door de Commissie op basis van de conclusies van de Europese Raad van december 2003. Uiteraard is een definitieve beoordeling van de situatie, ook in verband met de wens van een totaal plafond voor agentschappen, slechts mogelijk nadat er overeenstemming over een nieuw financieel kader is bereikt.

In dit stadium wil uw rapporteur voor advies erop wijzen dat de huidige cijfers erop lijken te duiden dat het tot 2013 waarschijnlijk zeer moeilijk (zo niet onmogelijk) zal zijn in het kader van subrubriek 3 A een financiering te vinden voor een nieuw agentschap dat tot nu toe nog niet is voorgesteld. Mochten nieuwe ontwikkelingen ten aanzien van de ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid de oprichting van een nieuw agentschap nodig maken, dan is daar wellicht eenvoudig geen geld beschikbaar voor.

AMENDEMEnten

De Begrotingscommissie verzoekt de ten principale bevoegde Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken onderstaande amendementen in haar verslag op te nemen:

Ontwerpwetgevingsresolutie

Amendement 1

Paragraaf 1 bis (nieuw)

1 bis. is van oordeel dat het in het wetgevingsvoorstel vermelde financiële referentiebedrag verenigbaar moet zijn met het plafond van rubriek xx van het nieuwe meerjarige financiële kader en met de bepalingen van punt 47 van het Interinstitutioneel Akkoord van xxx;

Voorstel voor een verordening

Door de Commissie voorgestelde tekst[4]

 

Amendementen van het Parlement

Amendement 2

Artikel 31, lid 2

2. Het Bureau doet de begrotingsautoriteit jaarlijks alle relevante informatie over de resultaten van de evaluatieprocedures toekomen.

2. Het Bureau doet de begrotingsautoriteit jaarlijks alle relevante informatie over de resultaten van de evaluatieprocedures toekomen, met name als er sprake is geweest van aanzienlijke uitgaven.

Motivering

De begrotingsautoriteit moet op de hoogte worden gebracht van activiteiten die aanzienlijke uitgaven met zich brengen, vooral als bij de evaluatie problemen aan het licht komen.

Amendement 3

Artikel 31, lid 3, alinea 2

Bij de evaluatie wordt ook nagegaan of het nodig is de taken, de werkingssfeer, de werkterreinen of de structuur van het Bureau aan te passen of uit te breiden, met inbegrip van specifieke structurele aanpassingen die nodig zijn om te waarborgen dat de horizontale voorschriften inzake regelgevende agentschappen na de inwerkingtreding ervan worden in acht genomen.

Bij de evaluatie wordt ook nagegaan of het nodig is de taken, de werkingssfeer, de werkterreinen of de structuur van het Bureau aan te passen of uit te breiden, met inbegrip van bijzondere structurele aanpassingen die nodig zijn om te waarborgen dat de horizontale voorschriften inzake regelgevende agentschappen na de inwerkingtreding ervan worden in acht genomen. De gevolgen voor de begroting van dergelijke aanpassingen of uitbreidingen worden in het evaluatieverslag vermeld.

Motivering

In de evaluatie moet worden ingegaan op de gevolgen voor de begroting van veranderingen die ten aanzien van de structuur of taken van het Bureau worden aangebracht. Dit is nog belangrijker als er een totaal plafond voor de agentschappen in de nieuwe Financiële Vooruitzichten wordt opgenomen.

PROCEDURE

Titel

Voorstel voor een verordening van de Raad tot oprichting van een Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten

Document- en procedurenummers

(COM(2005)0280 – C6‑0288/2005 – 2005/0124(CNS))

Commissie ten principale

LIBE

Advies uitgebracht door
  Datum bekendmaking

BUDG

29.9.2005

Nauwere samenwerking – datum bekendmaking

 

Rapporteur voor advies
  Datum benoeming

Jutta D. Haug

20.9.2004

Vervangen rapporteur voor advies

 

Behandeling in de commissie

25.4.2006

 

 

 

 

Datum goedkeuring

25.4.2006

Uitslag eindstemming

+:

-:

0:

20

 

 

Bij de eindstemming aanwezige leden

Richard James Ashworth, Reimer Böge, Simon Busuttil, Paulo Casaca, Bárbara Dührkop Dührkop, Hynek Fajmon, Salvador Garriga Polledo, Jutta D. Haug, Ville Itälä, Anne E. Jensen, Zbigniew Krzysztof Kuźmiuk, Alain Lamassoure, Janusz Lewandowski, Vladimír Maňka, Mario Mauro, Helga Trüpel, Kyösti Virrankoski, Ralf Walter

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervanger(s)

Hans-Peter Martin, Peter Šťastný

Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervanger(s) (art. 178, lid 2)

 

Opmerkingen (slechts in één taal beschikbaar)

...

22.3.2006

ADVIES van de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid

aan de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken

inzake het voorstel voor een verordening van de Raad tot oprichting van een Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten
(COM(2005)0280 – C6‑0288/2005 – 2005/0124(CNS))

Rapporteur voor advies: Emine Bozkurt

AMENDEMENTEN

De Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid verzoekt de ten principale bevoegde Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken onderstaande amendementen in haar verslag op te nemen:

Door de Commissie voorgestelde tekst[5]

 

Amendementen van het Parlement

Amendement 1

Overweging 2

(2) Het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie bevestigt de rechten die met name voortvloeien uit de gemeenschappelijke constitutionele tradities en internationale verplichtingen van de lidstaten, uit het Verdrag betreffende de Europese Unie en de communautaire verdragen, uit het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, uit de door de Gemeenschap en de Raad van Europa aangenomen sociale handvesten, alsmede uit de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen en van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens.

(2) Het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie bevestigt de rechten die met name voortvloeien uit de gemeenschappelijke constitutionele tradities en internationale verplichtingen van de lidstaten, uit het Verdrag betreffende de Europese Unie en de communautaire verdragen, uit het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, uit de door de Gemeenschap en de Raad van Europa aangenomen sociale handvesten en uiteenlopende juridische instrumenten zoals het Handvest van de rechten van het kind, alsmede uit de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen en van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens.

Motivering

Het is, daar kinderen tot een bijzonder kwetsbare groep behoren, zeer belangrijk om hun bijzondere aandacht te schenken, iets waarop met nadruk moet worden aangedrongen.

Amendement 2

Overweging 4

(4) Een grondiger kennis van grondrechtenkwesties in de Unie en een brede bewustmaking op dat gebied dragen ertoe bij dat de grondrechten volledig worden geëerbiedigd. De oprichting van een agentschap van de Gemeenschap dat wordt belast met de verstrekking van informatie en gegevens over grondrechtenkwesties zou de verwezenlijking van deze doelstelling vergemakkelijken. Bovendien is de oprichting van doeltreffende instellingen voor de bescherming en bevordering van de mensenrechten een gemeenschappelijke waarde van de internationale gemeenschap en de Europese Gemeenschap, zoals blijkt uit Aanbeveling R(97) 14 van het Comité van ministers van de Raad van Europa van 30 september 1997.

(4) Een grondiger kennis van grondrechtenkwesties in de Unie en een brede bewustmaking op dat gebied dragen ertoe bij dat de grondrechten volledig worden geëerbiedigd. De oprichting van een agentschap van de Gemeenschap dat wordt belast met de verstrekking van informatie en gegevens over grondrechtenkwesties zou de verwezenlijking van deze doelstelling vergemakkelijken. Bovendien is de oprichting van doeltreffende instellingen voor de bescherming en bevordering van de mensenrechten en de rechten van het kind een gemeenschappelijke waarde van de internationale gemeenschap en de Europese Gemeenschap, zoals blijkt uit Aanbeveling R(97) 14 van het Comité van ministers van de Raad van Europa van 30 september 1997.

Motivering

Gelijk aan het amendement op de tweede overweging.

Amendement 3

Overweging 13

(13) Het Bureau moet een jaarverslag opstellen over de situatie van de grondrechten in de Unie en de eerbiediging ervan door de EU-instellingen, -organen en -agentschappen en door de lidstaten wanneer zij het recht van de Unie ten uitvoer brengen. Voorst moet het Bureau thematische verslagen opstellen over onderwerpen die voor het beleid van de Unie van bijzonder belang zijn.

(13) Het Bureau moet een jaarverslag opstellen over de situatie van de grondrechten in de Unie en de eerbiediging ervan door de EU-instellingen, -organen en -agentschappen en door de lidstaten wanneer zij het recht van de Unie ten uitvoer brengen. Voorst moet het Bureau thematische verslagen opstellen over onderwerpen die voor het beleid van de Unie van bijzonder belang zijn. In alle verslagen moet zonder beperking rekening worden gehouden met integratie van gelijke kansen in het beleid.

Motivering

Integratie van gelijke kansen in het beleid moet een vooraanstaande rol spelen in de werkzaamheden van het Bureau.

Amendement 4

Overweging 15 bis (nieuw)

 

(15 bis) Het Bureau moet bijdragen tot ondersteuning van een overheidsbeleid voor de bescherming van de rechten van het kind door specifieke programma's op te zetten die volstrekte eerbiediging van hun rechten waarborgen.

Motivering

Gelijk aan het amendement op de tweede overweging.

Amendement 5

Artikel 3, lid 4

4. Onverminderd het bepaalde in artikel 27 verstrekt het Bureau op verzoek van de Commissie informatie en analyses over de in het verzoek genoemde grondrechtenkwesties met betrekking tot derde landen waarmee de Gemeenschap associatieovereenkomsten of overeenkomsten met bepalingen inzake de eerbiediging van de mensenrechten heeft gesloten, of waarmee zij onderhandelingen heeft geopend of voornemens is onderhandelingen te openen met het oog op de afsluiting van dergelijke overeenkomsten, inzonderheid de landen die onder het Europees nabuurschapsbeleid vallen.

4. Onverminderd het bepaalde in artikel 27 verstrekt het Bureau op verzoek van het Europees Parlement, de Raad of de Commissie informatie en analyses over de in het verzoek genoemde grondrechtenkwesties met betrekking tot derde landen waarmee de Gemeenschap associatieovereenkomsten of overeenkomsten met bepalingen inzake de eerbiediging van de mensenrechten heeft gesloten, of waarmee zij onderhandelingen heeft geopend of voornemens is onderhandelingen te openen met het oog op de afsluiting van dergelijke overeenkomsten, inzonderheid de landen die onder het Europees nabuurschapsbeleid vallen.

Motivering

Correctie van bovengenoemde tekortkomingen door de verantwoordelijkheid van het Bureau uit te breiden tot alle EU-instellingen.

Amendement 6

Artikel 3, lid 4 bis (nieuw)

 

4 bis. Daar de rechten van het kind een bepalend element vormen van de eerbiediging van de grondrechten, moet het Bureau zich toeleggen op het voeren en bevorderen van prioritaire maatregelen in het kader waarvan uitsluitend het allesoverheersende belang van het kind in overweging wordt genomen, waarbij met name moet worden gelet op de belangen van de minst begunstigde kinderen, in de steek gelaten kinderen en kinderen die zich in een toestand van geestelijke en affectieve spanning bevinden. Het Bureau brengt een constructieve dialoog tot stand met de lidstaten om toe te zien op behoud van alle rechten van het kind.

Motivering

Gelijk aan het amendement op de tweede overweging.

Amendement 7

Artikel 4, lid 1, letter b)

b) ontwikkelt het Bureau in samenwerking met de Commissie en de lidstaten methoden ter verbetering van de vergelijkbaarheid, objectiviteit en betrouwbaarheid van de gegevens op Europees niveau;

b) ontwikkelt het Bureau, de integratie van gelijke kansen in het beleid in overweging nemend, in samenwerking met de Commissie en de lidstaten methoden ter verbetering van de vergelijkbaarheid, objectiviteit en betrouwbaarheid van de gegevens op Europees niveau;

Amendement 8

Artikel 5, lid 1, letter b)

b) legt de thematische werkterreinen van het Bureau vast, waaronder steeds de bestrijding van racisme en vreemdelingenhaat;

b) legt de thematische werkterreinen van het Bureau vast, waaronder steeds de bestrijding van racisme en vreemdelingenhaat, en besteedt in het kader daarvan dezelfde aandacht aan de thematische werkterreinen die betrekking hebben op schending van de grondrechten en de rechten van het kind, alsook aan de bescherming van de van oudsher bestaande nationale minderheden en de bescherming van de menselijke waardigheid en de meest kwetsbare groepen;

Motivering

Het meerjarenkader mag niet gebukt gaan onder een tweeslachtige aanpak waarbij financiële restricties (zie de andere punten van hetzelfde artikel) en een "voorkeur" voor racisme en vreemdelingenhaat beide een rol spelen. Onder letter b) moet dan ook vermeld worden dat ook met alle andere gebieden waarop grondrechten kunnen worden geschonden rekening zal worden gehouden, zodat degene die de besluiten moet nemen over een beter gedefinieerd actiekader beschikt.

Amendement 9

Artikel 5, lid 1, letter b bis) (nieuw)

 

b bis) handelt overeenkomstig artikel 2 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, dat bepaalt dat de Europese Gemeenschap tot taak heeft de gelijke behandeling van mannen en vrouwen te bevorderen, en artikel 3 van het Verdrag, waarin wordt bepaald dat alle in dit artikel bedoelde werkzaamheden van de Gemeenschap gericht zijn op het wegnemen van het gebrek aan en het bevorderen van gelijke behandeling van mannen en vrouwen.

Amendement 10

Artikel 5, lid 1, letter e)

e) omvat bepalingen ter vermijding van thematische overlappingen met het mandaat van andere organen, instanties en agentschappen van de Gemeenschap.

e) omvat bepalingen ter vermijding van thematische overlappingen met het mandaat van andere organen, instanties en agentschappen van de Gemeenschap, zoals met name het Genderinstituut.

Motivering

Teneinde de middelen van zowel het Instituut als van het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten zo goed mogelijk te benutten, moet er van een specifieke samenwerking sprake zijn, waardoor het eenvoudiger wordt de respectieve bevoegdheden in acht te nemen.

Amendement 11

Artikel 11, lid 1, alinea 1 bis (nieuw)

 

De lidstaten en instellingen die leden van de raad van bestuur aanwijzen, zorgen voor evenwicht tussen het aantal mannen en vrouwen.

Amendement 12

Artikel 11, lid 6

6. De besluiten van de raad van bestuur worden genomen met een gewone meerderheid van de uitgebrachte stemmen, met uitzondering van de in lid 4, onder a), c), d), en e), bedoelde besluiten, waarvoor een tweederde meerderheid van alle leden is vereist. De voorzitter heeft de beslissende stem. De door de Raad van Europa aangewezen persoon neemt alleen deel aan stemmingen over de in lid 4, onder a) en b), bedoelde besluiten.

6. De besluiten van de raad van bestuur worden genomen met een gewone meerderheid van de uitgebrachte stemmen, met uitzondering van de in lid 4, onder a), c), d), en e), bedoelde besluiten, waarvoor een tweederde meerderheid van alle leden is vereist. De door de Raad van Europa aangewezen persoon neemt alleen deel aan stemmingen over de in lid 4, onder a) en b), bedoelde besluiten.

Motivering

In verband met de besluitvorming in de raad van bestuur moet de voorzitter gelijk worden gesteld aan de andere leden.

Amendement 13

Artikel 11, lid 8

8. De directeur van het Europees Genderinstituut kan als waarnemer deelnemen aan vergaderingen van de raad van bestuur. Ook de directeuren van andere betrokken agentschappen van de Gemeenschap en organen van de Unie kunnen op uitnodiging van het dagelijks bestuur als waarnemer aan dergelijke vergaderingen deelnemen.

8. De directeur van het Europees Genderinstituut neemt als waarnemer deel aan vergaderingen van de raad van bestuur teneinde de respectieve jaarlijkse werkprogramma's te coördineren. Ook de directeuren van andere betrokken agentschappen van de Gemeenschap en organen van de Unie kunnen op uitnodiging van het dagelijks bestuur als waarnemer aan dergelijke vergaderingen deelnemen.

Motivering

Afstemming op considerans 15 van het Commissievoorstel. Daarnaast moet de samenwerking tussen de twee organen er in de praktijk op neerkomen dat hun werkprogramma's worden gecoördineerd. Het is dus van essentieel belang dat de directeur van het instituut de vergaderingen van de raad van bestuur bijwoont en dat dit duidelijk wordt vastgelegd.

Amendement 14

Artikel 12, lid 1

1. De raad van bestuur wordt bijgestaan door een dagelijks bestuur. Het dagelijks bestuur bestaat uit de voorzitter en de vice-voorzitter van de raad van bestuur en de twee vertegenwoordigers van de Commissie.

1. De raad van bestuur wordt bijgestaan door een dagelijks bestuur. Het dagelijks bestuur bestaat uit de voorzitter en de vice-voorzitter van de raad van bestuur, de door de Raad van Europa voor de raad van bestuur aangewezen persoon en de twee vertegenwoordigers van de Commissie.

Motivering

Ter consolidatie van de bepalingen die bedoeld zijn om herhaling van door de Raad van Europa verrichte werkzaamheden te voorkomen en ook om ervoor te zorgen dat de Raad van Europa in het Bureau vertegenwoordigd is en aldus een praktisch mechanisme in te stellen om te voorkomen dat de werkzaamheden van de Raad van Europa nogmaals worden uitgevoerd en te waarborgen dat de werkzaamheden van de twee instellingen een logische aanvulling op elkaar vormen.

Amendement 15

Artikel 14, lid 1

1. Het forum bestaat uit vertegenwoordigers van: niet‑gouvernementele organisaties die actief zijn op het gebied van de grondrechten en de bestrijding van racisme, vreemdelingenhaat, en antisemitisme; vakbonden en werkgeversorganisaties; betrokken sociale en beroepsorganisaties; kerken; religieuze levensbeschouwelijke en niet‑confessionele organisaties; universiteiten; erkende deskundigen en Europese en internationale instanties en organisaties.

1. Het forum bestaat uit vertegenwoordigers van: niet‑gouvernementele organisaties die actief zijn op het gebied van de grondrechten en de rechten van het kind, en de bestrijding van racisme, vreemdelingenhaat, en antisemitisme; vakbonden en werkgeversorganisaties; betrokken sociale en beroepsorganisaties; kerken; religieuze levensbeschouwelijke en niet‑confessionele organisaties; universiteiten; erkende deskundigen en Europese en internationale instanties en organisaties.

Motivering

Gelijk aan het amendement op de tweede overweging.

Amendement 16

Artikel 23, lid 1

1. Het statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen, de regeling die van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Gemeenschappen en de regels die de instellingen van de Europese Gemeenschappen gezamenlijk hebben goedgekeurd met het oog op de toepassing van dat statuut en die regeling, zijn van toepassing op het personeel van het Bureau.

1. Het statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen, de regeling die van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Gemeenschappen en de regels die de instellingen van de Europese Gemeenschappen gezamenlijk hebben goedgekeurd met het oog op de toepassing van dat statuut en die regeling, zijn van toepassing op het personeel van het Bureau. Bijzondere aandacht wordt geschonken aan de gelijke vertegenwoordiging van mannen en vrouwen.

Motivering

In veel agentschappen zijn vrouwen ondervertegenwoordigd. De inachtneming van de gelijke kansen moet duidelijk worden benadrukt zodat we in de verordening over een referentiepunt beschikken bij de evaluatie van de prestaties van het Bureau.

Amendement 17

Artikel 27, lid 3

3. Het Bureau houdt zich bezig met de situatie van de grondrechten in de landen die overeenkomstig dit artikel aan het Bureau deelnemen, voorzover dit relevant is voor de betrokken associatieovereenkomst. Daartoe zijn de artikelen 4 en 5 van overeenkomstige toepassing.

3. Het Bureau houdt zich bezig met de situatie van de grondrechten en de rechten van het kind in de landen die overeenkomstig dit artikel aan het Bureau deelnemen, voorzover dit relevant is voor de betrokken associatieovereenkomst. Daartoe zijn de artikelen 4 en 5 van overeenkomstige toepassing.

Motivering

Gelijk aan het amendement op de tweede overweging.

Amendement 18

Artikel 31, lid 3, alinea 1

3. Uiterlijk op 31 december 2009 geeft het Bureau opdracht tot een onafhankelijke externe evaluatie van de resultaten van de eerste drie jaar activiteit op basis van de door de raad van bestuur in overeenstemming met de Commissie vastgestelde richtsnoeren. Deze evaluatie houdt rekening met de taken en de werkwijze van het Bureau en met het effect van het Bureau op de bescherming en de bevordering van de grondrechten en omvat een analyse van de synergie effecten en de financiële gevolgen van een eventuele taakuitbreiding. Bij de evaluatie wordt rekening gehouden met de opvattingen van de belanghebbenden op zowel communautair als nationaal niveau.

3. Uiterlijk op 31 december 2009 geeft het Bureau opdracht tot een onafhankelijke externe evaluatie van de resultaten van de eerste drie jaar activiteit op basis van de door de raad van bestuur in overeenstemming met de Commissie vastgestelde richtsnoeren. Deze evaluatie houdt rekening met de taken, de werkwijze en het gelijkekansenbeleid van het Bureau en met het effect van het Bureau op de bescherming en de bevordering van de grondrechten en omvat een analyse van de synergie effecten en de financiële gevolgen van een eventuele taakuitbreiding. Bij de evaluatie wordt rekening gehouden met de opvattingen van de belanghebbenden op zowel communautair als nationaal niveau.

Motivering

In veel agentschappen zijn vrouwen ondervertegenwoordigd. De inachtneming van de gelijke kansen moet duidelijk worden benadrukt zodat we in de verordening over een referentiepunt beschikken bij de evaluatie van de prestaties van het Bureau.

PROCEDURE

Titel

Voorstel voor een verordening van de Raad tot oprichting van een Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten

Document- en procedurenummers

COM (2005)0280 – C6‑0288/2005 – 2005/0124(CNS)

Commissie ten principale

LIBE

Advies uitgebracht door
  Datum bekendmaking

FEMM
29.9.2005

Nauwere samenwerking – datum bekendmaking

 

Rapporteur voor advies
  Datum benoeming

Emine Bozkurt
4.10.2005

Vervangen rapporteur voor advies

 

Behandeling in de commissie

21.2.2006

21.3.2006

 

 

 

Datum goedkeuring

21.3.2006

Uitslag eindstemming

+:

-:

0:

17

0

2

Bij de eindstemming aanwezige leden

Edit Bauer, Hiltrud Breyer, Edite Estrela, Ilda Figueiredo, Věra Flasarová, Lissy Gröner, Zita Gurmai, María Esther Herranz García, Rodi Kratsa-Tsagaropoulou, Pia Elda Locatelli, Astrid Lulling, Angelika Niebler, Siiri Oviir, Teresa Riera Madurell, Amalia Sartori, Britta Thomsen, Corien Wortmann-Kool, Anna Záborská

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervanger(s)

Lidia Joanna Geringer de Oedenberg

Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervanger(s) (art. 178, lid 2)

 

Opmerkingen (slechts in één taal beschikbaar)

...

PROCEDURE

Titel

Voorstel voor een verordening van de Raad tot oprichting van een Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten

Document- en procedurenummers

COM(2005)0280 - C6-0288/2005 - 2005/0124(CNS)

Datum raadpleging EP

22.9.2005

Commissie ten principale
  Datum bekendmaking

LIBE
29.9.2005

Medeadviserende commissie(s)
  Datum bekendmaking

AFET
29.9.2005

FEMM
29.9.2005

AFCO
29.9.2005

CULT
29.9.2005

BUDG
29.9.2005

Geen advies
  Datum besluit

AFCO
18.5.2006

CULT
20.8.2005

 

 

 

Nauwere samenwerking
Datum bekendmaking

AFET
29.9.2005

 

 

 

 

Rapporteur(s)
  Datum benoeming

Kinga Gál
14.9.2005

 

Vervangen rapporteur(s)

 

Vereenvoudigde procedure – datum besluit

Raadpleging Europees Economisch en Sociaal Comité – datum EP-besluit

Raadpleging Comité van de regio's – datum EP-besluit

Behandeling in de commissie

4.10.2005

24.1.2006

22.2.2006

23.3.2006

4.5.2006

 

1.6.2006

Datum goedkeuring

13.9.2006

Uitslag eindstemming

+:

-:

0:

31
6
0

Bij de eindstemming aanwezige leden

Alexander Alvaro, Alfredo Antoniozzi, Edit Bauer, Mihael Brejc, Michael Cashman, Jean-Marie Cavada, Charlotte Cederschiöld, Carlos Coelho, Fausto Correia, Panayiotis Demetriou, Agustín Díaz de Mera García Consuegra, Kinga Gál, Patrick Gaubert, Lilli Gruber, Timothy Kirkhope, Ewa Klamt, Magda Kósáné Kovács, Wolfgang Kreissl-Dörfler, Barbara Kudrycka, Stavros Lambrinidis, Henrik Lax, Sarah Ludford, Jaime Mayor Oreja, Claude Moraes, Lapo Pistelli, Martine Roure, Ioannis Varvitsiotis, Donato Tommaso Veraldi, Stefano Zappalà, Tatjana Ždanoka

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervanger(s)

Frieda Brepoels, Marco Cappato, Bárbara Dührkop Dührkop, Maria da Assunção Esteves, Anne Ferreira, Ignasi Guardans Cambó, Sophia in 't Veld, Hubert Pirker, Antonio Tajani, Kyriacos Triantaphyllides

Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervanger(s) (art. 178, lid  2)

Thomas Wise

Datum indiening

25.9.2006

Opmerkingen (slechts in één taal beschikbaar)

...

  • [1]  PB C .../Nog niet in het PB gepubliceerd.
  • [2]               PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23.
  • [3]  Nog niet in het PB gepubliceerd.
  • [4]  Nog niet in het PB gepubliceerd.
  • [5]  Nog niet in het PB gepubliceerd.