VERSLAG met aanbevelingen aan de Commissie betreffende erfopvolging en testamenten

16.10.2006 - (2005/2148(INI))

Commissie juridische zaken
Rapporteur: Giuseppe Gargani
(Initiatief - Artikel 39 van het Reglement)

Procedure : 2005/2148(INL)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus :  
A6-0359/2006
Ingediende teksten :
A6-0359/2006
Aangenomen teksten :

ONTWERPRESOLUTIE VAN HET EUROPEES PARLEMENT

met aanbevelingen aan de Commissie betreffende erfopvolging en testamenten

(2005/2148(INI))

Het Europees Parlement,

–   gezien het op 1 maart 2005 door de Commissie ingediende Groenboek erfopvolging en testamenten (COM(2005)0065) met bijlage (SEC(2005)0270),

–   gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité van 26 oktober 2005[1],

–   gelet op artikel 192, tweede alinea van het EG-Verdrag,

–   gelet op de artikelen 39 en 45 van zijn Reglement,

–   gezien het verslag van de Commissie juridische zaken (A6‑0359/2006),

A. overwegende dat uit een in opdracht van de Commissie door het Deutsches Notarinstitut in 2002 uitgevoerde studie blijkt dat op het grondgebied van de Europese Unie per jaar 50.000 à 100.000 erfopvolgingen met internationale aspecten openvallen,

B.  overwegende dat dit cijfer door de recente toetreding van tien nieuwe lidstaten tot de Europese Unie en de komende uitbreidingen ongetwijfeld zal toenemen,

C. overwegende dat er momenteel grote verschillen bestaan tussen de stelsels van internationaal privaatrecht en het materieel recht van de lidstaten inzake erfopvolging en testamenten,

D. overwegende dat deze verschillen voor de rechthebbenden kunnen betekenen dat zij bepaalde moeilijkheden ondervinden bij en kosten moeten maken voor het in het bezit komen van hun erfenis en dat deze verschillen hindernissen kunnen opwerpen bij de uitoefening van het in artikel 39 en 43 van het EG-Verdrag vermelde recht op vrij verkeer en op vrijheid van vestiging, alsmede bij de uitoefening van het recht op eigendom als algemeen beginsel van het communautaire recht[2],

E.  overwegende dat het belangrijk is een instrument van communautair recht uit te werken dat betrekking heeft op het internationaal privaatrecht inzake erfopvolging en testamenten, zoals reeds is aangegeven in het Actieplan van Wenen van 1998[3], het in 2000 door de Raad en de Commissie aangenomen Programma van maatregelen voor de uitvoering van het beginsel van wederzijdse erkenning van beslissingen in burgerlijke en handelszaken[4], het Haags programma van 4 november 2004 voor de versterking van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht in de Europese Unie en het Actieplan van de Raad en de Commissie voor de tenuitvoerlegging van het Haags programma voor de versterking van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht in de Europese Unie[5],

F.  overwegende dat het nemen van wetgevende initiatieven inzake erfopvolging en testamenten strookt met de doelstellingen van het communautair recht dat discriminatie op basis van nationaliteit verbiedt en streeft naar de sociale integratie van alle personen waarvan hoofdverblijfplaats en belangen zich in een van de lidstaten bevinden, ongeacht hun nationaliteit,

G. overwegende dat de harmonisatie van het materieel recht inzake erfopvolging en testamenten in de lidstaten weliswaar niet tot de bevoegdheden van de Europese Gemeenschap behoort, maar de goedkeuring van maatregelen ter "bevordering van de verenigbaarheid van in de lidstaten geldende regels voor collisie en jurisdictiegeschillen" krachtens artikel 65, onder b) van het EG-Verdrag wel,

H. overwegende dat een communautaire actie inzake erfopvolging en testamenten in overeenstemming met artikel 67, lid 5, tweede streepje van het EG-Verdrag moet worden goedgekeurd volgens de procedure in artikel 251 van het Verdrag,

I.   overwegende dat inzake testamentaire erfopvolging geen afbreuk mag worden gedaan aan de naleving van bepaalde fundamentele beginselen van de openbare orde, die beperkingen inhouden voor de testamentaire vrijheid ten gunste van de gezinsleden van de erflater of andere rechthebbenden,

1.  verzoekt de Commissie om in de loop van 2007 het Parlement een wetsvoorstel voor te leggen op basis van artikel 65, letter b) en artikel 67, lid 5, tweede streepje van het EG-Verdrag inzake erfopvolging door versterf en testamenten, dat in het kader van een interinstitutioneel debat en overeenkomstig de uiteengezette gedetailleerde aanbevelingen in de bijlage moet worden uitgewerkt;

2.  verzoekt de Commissie in het kader van de lopende beraadslagingen over het financieringsprogramma voor het civiel recht voor de periode 2007-2013 een oproep te publiceren tot het indienen van voorstellen voor een informatiecampagne betreffende erfopvolging en testamenten, bestemd voor in deze branche gespecialiseerde beoefenaars van juridische beroepen;

3.  verzoekt de Commissie de totstandbrenging van een netwerk van in civiel recht gespecialiseerde beoefenaars van juridische beroepen op de lijst van prioriteiten van het financieringsprogramma voor het civiel recht voor de periode 2007-2013 te plaatsen, met als doel het onderlinge vertrouwen en begrip onder de in deze branche gespecialiseerde beoefenaars van juridische beroepen te bevorderen en de onderlinge informatie en de verspreiding van beste praktijken in de hand te werken;

4.  stelt vast dat de aanbevelingen in de bijlage het subsidiariteitsbeginsel en de grondrechten van de burgers eerbiedigen;

5.  wijst erop dat het verlangde voorstel geen financiële gevolgen voor de communautaire begroting heeft;

6.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de parlementen en regeringen van de lidstaten.

BIJLAGE BIJ DE ONTWERPRESOLUTIE

UITVOERIGE AANBEVELINGEN VOOR DE INHOUD VAN HET VOORSTEL

Aanbeveling 1 (inzake de minimumnormen voor de vorm en inhoud van het goed te keuren instrument)

Het Europees Parlement is van mening dat het goed te keuren wetgevingsbesluit alle regels moet bevatten inzake erfopvolging door versterf in het internationaal privaatrecht en tegelijkertijd moet voorzien in:

–   de harmonisatie van de normen betreffende de rechterlijke bevoegdheid, het toepasselijk recht (de "regels inzake jurisdictiegeschillen"of "collisieregels"), de erkenning en uitvoering van buitenlandse beslissingen en openbare akten, met uitzondering van het materieel en formeel recht van de lidstaten;

–   de invoering van een "Europese verklaring van erfrecht".

Aanbeveling 2 (inzake bevoegheidscriterium en objectief aanknopingspunt)

Het Europees Parlement is van mening dat het goed te keuren wetgevingsbesluit ervoor moet zorgen dat "forum" (rechtbank) en "ius" (recht) samenvallen, zodat het minder moeilijk wordt het buitenlands recht toe te passen.

Om die reden is het Europees Parlement geneigd de voorkeur te geven aan de gewone verblijfplaats van de overledene op het tijdstip van overlijden als bevoegdheidscriterium en aanknopingspunt.

Aanbeveling 3 (inzake de te erkennen ruimte voor de autonome uitoefening van de individuele wil)

Het Europees Parlement is van mening dat het goed te keuren wetgevingsbesluit ruimte moet laten voor de autonome uitoefening van de individuele wil door

–   de partijen in kwestie de kans te geven om onder bepaalde voorwaarden de bevoegde rechter te kiezen volgens het bepaalde in de artikelen 23 en 24 van Verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken[6],

–   de erflater de mogelijkheid geeft om aangaande de wet die op de erfopvolging van toepassing is, te kiezen tussen zijn eigen nationale wet en de wet van het land waar hij op het moment van de keuze zijn gewone verblijfplaats heeft; deze keuze moet worden meegedeeld in een verklaring in de vorm van een testamentaire beschikking.

Aanbeveling 4 (inzake het op de vorm van het testament toepasselijk recht)

Het Europees Parlement is van mening dat het goed te keuren wetgevingsbesluit moet voorzien in een passende regeling betreffende het recht dat van toepassing is op testamentaire beschikkingen die, wat de vorm betreft, als rechtsgeldig moeten worden beschouwd indien zij ook als dusdanig worden erkend door de wetgeving van de staat waar de erflater zijn testamentaire beschikking heeft verricht of door de wetgeving van de staat waar de erflater zijn gewone verblijfplaats had op het moment van zijn testamentaire beschikking of van zijn overlijden of door de wetgeving van een van de staten waarvan de erflater de nationaliteit bezat op het moment van zijn testamentaire beschikking of van zijn overlijden;

Aanbeveling 5 (inzake het op de successieovereenkomsten toepasselijk recht)

Het Europees Parlement is van mening dat het goed te keuren wetgevingsbesluit moet voorzien in een passende regeling betreffende het recht dat van toepassing is op de successieovereenkomsten, die moeten worden geregeld:

a) wanneer zij betrekking hebben op de erfopvolging van een enkele persoon, door de wetgeving van de staat waar deze persoon zijn gewone verblijfplaats heeft op het moment van de sluiting van de successieovereenkomst;

b) wanneer zij betrekking hebben op de erfopvolging van meer dan een persoon, door elk van de wetgevingen van de staten waar elk van deze personen zijn gewone verblijfplaats heeft op het moment van de sluiting van de successieovereenkomst.

Ook wat successieovereenkomsten betreft, zal in het goed te keuren wetgevingsbesluit voldoende ruimte moeten worden gelaten voor de vrije wilsuiting, door de partijen de mogelijkheid te bieden om door middel van een uitdrukkelijke verklaring overeen te komen de successieovereenkomst te onderwerpen ofwel aan de wetgeving van de staat waar de persoon of een van de personen waarop de erfopvolging betrekking heeft zijn gewone verblijfplaats heeft op het moment van de sluiting van de successieovereenkomst ofwel van de staat waarvan hij op hetzelfde moment de nationaliteit bezit;

Aanbeveling 6 (inzake algemene vraagstukken betreffende het toepasselijk recht)

Het Europees Parlement is van mening dat het goed te keuren wetgevingsbesluit ook moet voorzien in een regeling van de algemene vraagstukken betreffende het toepasselijk recht.

Het Europees Parlement is meer bepaald van mening dat

- de wet die in het besluit wordt aangewezen, afgezien van de aard en de plaats van de goederen, de gehele erfopvolging moet regelen, vanaf de opening van de procedure tot de overhandiging van de erfenis aan de rechthebbenden;

- het toekomstige instrument een werking erga omnes moet hebben, m.a.w. ook moet gelden wanneer de wetgeving die in het besluit is aangewezen die van een derde land is;

- om het communautaire stelsel van collisieregels inzake successie te coördineren met dat van derde landen, het goed te keuren wetgevingsbesluit moet voorzien in een passende regeling inzake "renvoi" (herverwijzing of doorverwijzing), door te bepalen dat wanneer de op successie toepasselijke wet die is van een derde land en de collisieregels van dat land de wet aanwijzen van een lidstaat of die van een ander derde land dat overeenkomstig het stelsel van het internationaal privaatrecht zijn eigen wetgeving zou toepassen op het geval in kwestie, de wet van die andere lidstaat, respectievelijk de wet van het andere derde land van toepassing is;

- in het goed te keuren wetgevingsbesluit moet worden vastgelegd op welke wijze en met welke middelen de instanties die een buitenlandse wet moeten toepassen de inhoud van die wet moeten vaststellen en welke beroepsmogelijkheden er zijn als wordt verzuimd de inhoud vast te stellen;

- in het goed te keuren wetgevingsbesluit moet worden bepaald dat de regeling van een prejudiciële kwestie wordt onderworpen aan de wet waarnaar wordt verwezen in de relevante collisieregels van de voor erfopvolging toepasselijke wet, met dien verstande dat de oplossing slechts rechtsgeldig zal zijn ten aanzien van de procedure waarin de prejudiciële kwestie is gerezen;

- in het goed te keuren wetgevingsbesluit moet worden bepaald dat de toepassing van een bepaling van de toepasselijke wet kan worden uitgesloten wanneer dit manifest in strijd zou zijn met de openbare orde van het rechtsgebied;

- in het goed te keuren wetgevingsbesluit moet worden bepaald dat wanneer er in een land twee of meer rechtsstelsels of regelgevingen inzake erfopvolging en testamenten bestaan die van toepassing zijn in verschillende rechtsgebieden, elk rechtsgebied moet worden beschouwd als een land bij de bepaling welk recht van toepassing is op de erfopvolging. Voorts moet in het goed te keuren wetgevingsbesluit met betrekking tot dat land worden bepaald dat

(a)  elke verwijzing naar de gewone verblijfplaats in dat land moet worden opgevat als een verwijzing naar de gewone verblijfplaats in een territoriale eenheid;

(b)  elke verwijzing naar nationaliteit moet worden opgevat als een verwijzing naar de in de wetgeving van dat land vastgelegde territoriale eenheid. Bij ontstentenis van zulke bepalingen wordt de verwijzing opgevat als een verwijzing naar het rechtsstelsel waarmee de persoon in kwestie de nauwste band had.

Aanbeveling 7 (inzake de Europese verklaring van erfrecht)

Het Europees Parlement is van mening dat het toekomstige instrument tot doel moet hebben de vereenvoudiging van de procedures die de erfgenamen en de legatarissen moeten volgen om in het bezit van de goederen uit de nalatenschap te komen, met name door:

- de invoering van regels van internationaal privaatrecht die de rechtsstelsels wat beheer, vereffening en overdracht van de erfenissen en de identificatie van de erfgenamen betreft op doeltreffende wijze moeten coördineren, waarbij wordt bepaald dat deze aspecten van de erfopvolging, ongeacht uitzonderingen op grond van de aard of de plaats van bepaalde goederen, worden geregeld door de op erfopvolging van toepassing zijnde wet; dat wanneer deze wet voorziet in het optreden van een daarin vastgestelde of een dienovereenkomstig aangewezen instantie, de bevoegdheden van deze instantie in alle lidstaten wordt erkend; dat wanneer de op erfopvolging van toepassing zijnde wet die van een lidstaat is, de bevoegdheden van deze instantie zich uitstrekken, tenzij door de erflater anders bepaald, over alle goederen uit de nalatenschap, ongeacht de plaats waar zij zich bevinden, ook wanneer deze bevoegdheden overeenkomstig de op erfopvolging van toepassing zijnde wet beperkt zijn tot de roerende goederen; dat de maatregelen inzake het optreden van de instanties die worden genoemd in de op erfopvolging van toepassing zijnde wet kunnen worden gevraagd aan de rechters van de lidstaat waarvan het recht van toepassing is op de erfopvolging of op het grondgebied waarop de overledene zijn gewone verblijfplaats had op het moment van overlijden, dan wel op het grondgebied waarvan de goederen uit de nalatenschap zich bevinden;

- de invoering van een "Europese verklaring van erfrecht" waarin bindend, tot bewijs van het tegendeel, is vermeld wie de begunstigden van de erfenis zijn, welke personen met het beheer ervan belast zijn en wat hun bevoegdheden zijn, alsook welke goederen tot de nalatenschap behoren, af te geven door een autoriteit die overeenkomstig de desbetreffende nationale wetgeving bevoegd is tot de uitgifte of authentificatie van officiële documenten.

Deze verklaring, waarin moet worden aangegeven welke wet op de erfopvolging van toepassing is, moet redactioneel beantwoorden aan een standaardmodel dat in het toekomstig besluit wordt omschreven en geldt als een geschikte titel voor de overschrijving van de via erfenis verwerven goederen in de openbare registers van de lidstaat op het grondgebied waarvan de goederen zich bevinden, vanzelfsprekend met inachtneming van de wetgeving van deze lidstaat met betrekking tot het functioneren van deze registers en de gevolgen van de daarin opgeslagen informatie.

Bovendien moet het toekomstig besluit bescherming bieden aan derden die te goeder trouw een overeenkomst onder bezwarende titel hebben gesloten met de persoon die op basis van de verklaring kan beschikken over de goederen uit de nalatenschap, met als doel de verwerving daarvan veilig te stellen, behalve indien deze persoon ervan op de hoogte is dat de gegevens in de verklaring onjuist zijn of dat de bevoegde instantie de verklaring heeft ingetrokken of gewijzigd;

Aanbeveling 8 (inzake de "lex rei sitae" en de "legitieme portie")

Het Europees Parlement is van mening dat het toekomstig wetgevingsbesluit

- de op erfopvolging van toepassing zijnde wet in overeenstemming moet brengen met het recht van de plaats waar de goederen uit de nalatenschap zich bevinden, zodat dit recht met name van toepassing wordt op de procedures om de goederen uit de nalatenschap of enige concrete aanspraken daarop te verwerven, de erfenis te aanvaarden of te weigeren, alsmede op de desbetreffende formaliteiten inzake openbaarmaking;

- moet voorkomen dat de op erfopvolging van toepassing zijnde wet de toepassing belemmert van wetsbepalingen van het land waar zich bepaalde onroerende goederen, ondernemingen of andere speciale categorieën activa bevinden en volgens de wetgeving waarvan dergelijke bezittingen op grond van economische, familiaire of sociale redenen onder een speciaal erfrecht vallen;

- moet voorkomen dat de mogelijkheid om te kiezen welke wet toepasselijk is wordt aangegrepen om de grondbeginselen van toekenning van het wettelijk erfdeel aan de nauwste verwanten, die zijn verankerd in de wet die objectief van toepassing is op de erfopvolging, met voeten te treden;

Aanbeveling 9 (inzake trusts)

Het Europees Parlement wijst erop dat overeenkomstig artikel 295 van het Verdrag de regeling van het eigendomsrecht tot de bevoegdheid van de lidstaten behoort en verlangt bijgevolg dat het goed te keuren besluit niet van toepassing is op met het oog op de erfopvolging opgerichte trusts. In het besluit moet echter wel worden bepaald dat wanneer een trust wordt opgericht bij beschikking wegens overlijden, het feit dat de erfopvolging wordt geregeld door de in het besluit aangewezen wet niet verhindert dat een andere wet van toepassing is op de trust en dat omgekeerd de toepassing op de trust van de desbetreffende wet niet verhindert dat de erfopvolging wordt geregeld door de wet die er volgens het besluit op van toepassing is.

Aanbeveling 10 (inzake de "exequatur")

Het Europees Parlement stelt de Commissie voor om met het oog op de erkenning en de uitvoering van beslissingen in het goed te keuren besluit het stelsel over te nemen dat bij Verordening (EG) nr. 44/2001 is ingevoerd en dat de exequatur alleen vereist ingeval het vonnis van de rechtbank van een lidstaat de basis vormt van een executoriale procedure in een andere lidstaat.

Wanneer een beslissing in de openbare registers moet worden opgenomen, moet er gezien de onderling sterk verschillende regels van de lidstaten voor worden gezorgd dat de beslissing vergezeld gaat van een "certificaat van overeenstemming" met de openbare orde en het bindend recht van de gevraagde lidstaat, af te geven in een standaardmodel door een lokale gerechtelijke instantie;

Aanbeveling 11 (inzake de openbare akten)

Het Europees Parlement is van mening dat openbare akten inzake erfopvolging zo dienen te worden gereglementeerd dat zij dezelfde gevolgen hebben en dat zij in alle lidstaten moeten worden erkend als bewijs voor de feiten en verklaringen die volgens de bevoegde instantie die ze heeft opgesteld in haar bijzijn zijn opgemaakt, voorzover daarin is voorzien in de wetgeving van de lidstaat van oorsprong.

Krachtens artikel 57 van Verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 moet de openbare akte beantwoorden aan alle in de lidstaat van oorsprong geldende authenticiteitsvereisten en zal zij niet worden erkend indien de erkenning ervan een effect zou genereren dat manifest indruist tegen de openbare orde van de gevraagde lidstaat.

Bovendien moet worden bepaald dat wanneer een akte in de openbare registers moet worden opgenomen, analoog aan wat is gezegd met betrekking tot rechterlijke beslissingen, de akte vergezeld gaat van een "certificaat van overeenstemming" met de openbare orde en het bindend recht van de gevraagde lidstaat, af te geven in een standaardmodel door de gerechtelijke instantie die normaal de akte zou hebben opgesteld in deze laatste lidstaat;

Aanbeveling 12 (inzake het Europees netwerk van testamentenregisters)

Tot slot hoopt het Europees Parlement dat de creatie van een Europees netwerk van testamentenregisters door de koppeling van de nationale registers het opzoeken en het vaststellen van de laatste wensen van de overledene zal vergemakkelijken.

  • [1]  PB C 28 van 3.2.2006, blz. 1.
  • [2]  Zaak C‑368/96, Generics (Verenigd Koninkrijk) en anderen, Jur. 1998, blz. I‑7967, punt 79 en de aldaar aangehaalde jurisprudentie.
  • [3]  PB C 19 van 23.1.1999, blz. 1.
  • [4]  PB C 12 van 15.1.2001, blz. 1.
  • [5]  PB C 198 van 12.8.2005, blz. 1.
  • [6]  PB L 12 van 16.1.2001, blz. 1.

TOELICHTING

I.         Inleiding

Het Deutsches Notarinstitut heeft in 2002 in opdracht van de Commissie een studie uitgevoerd, getiteld Vergelijkende rechtsstudie over de regels betreffende collisie en jurisdictiegeschillen inzake erfopvolging en testamenten. Hieruit blijkt dat in de Europese Unie per jaar tussen de 50.000 en 100.000 erfopvolgingen met internationale aspecten openvallen. Dat cijfer zal door de recente toetreding van tien nieuwe lidstaten tot de Unie en de komende uitbreidingen ongetwijfeld nog toenemen.

Het nut van een communautair instrument inzake erfopvolgingen vloeit niet alleen voort uit dit statistische gegeven, maar ook en vooral uit de noodzaak om iets de doen aan de moeilijkheden die rechthebbenden ondervinden wanneer zij in het bezit van hun erfenis willen komen. Deze moeilijkheden zijn te wijten aan de grote verschillen die momenteel bestaan tussen de stelsels van internationaal privaatrecht en materieel recht van de lidstaten. Die vertalen zich in hindernissen bij de uitoefening van het vrij verkeer en van het recht op eigendom. We mogen niet vergeten dat het recht op eigendom een algemeen rechtsbeginsel is (Hof van Justitie, zaak C‑368/96, Generics (Verenigd Koninkrijk) e.a., Jur. 1998, blz. I‑7967, punt 79 en de in dit punt aangehaalde jurisprudentie), naast wat reeds door het Handvest van Nice bij de grondrechten is ondergebracht.

Het is duidelijk dat de meest doeltreffende manier om deze problemen op te lossen de harmonisatie van het materieel recht inzake erfopvolgingen zou zijn. Deze doelstelling is evenwel uiterst moeilijk te halen en bovendien valt ze niet onder de communautaire bevoegdheden.

Artikel 65, letter b) van het EG-Verdrag geeft daarentegen de Europese Gemeenschap de bevoegdheid om maatregelen te treffen ter "bevordering van de verenigbaarheid van in de lidstaten geldende regels voor collisie en jurisdictiegeschillen".

II.       Standpunt van de rapporteur

Het is mogelijk aan te geven in welke richting de communautaire wetgever op het gebied van erfopvolging en testamenten tewerk moet gaan.

a) In de eerste plaats moet het toekomstige besluit eenvoudige en duidelijke regels van internationaal privaatrecht bevatten, die rekening houden met de specifieke eigenschappen en tradities van grote families van in de lidstaten bestaande rechtsstelsels, teneinde een doeltreffende overeenstemming van de bij een bepaalde erfopvolging betrokken nationale rechtsstelsels na te streven.

b) In de tweede plaats moet worden voorzien in nieuwe en betrouwbare communautaire instrumenten die naar een verdere vereenvoudiging streven.

Wat het eerste punt betreft moet het toekomstige communautaire besluit bovenal de harmonisatie van de jurisdictieregels inzake erfopvolgingen behelzen.

Daarbij neemt de gewone verblijfplaats van de overledene op het moment van overlijden ongetwijfeld een belangrijke plaats in. De bevoegdheid om conflicten inzake de erfenis te beslechten wordt immers toegekend aan de rechter van de staat waarin de decujus heeft gewoond en op het grondgebied waarvan zich over het algemeen de meeste van zijn goederen bevinden en zijn erfgenamen wonen.

Om een alternatief aan te reiken en zo te vermijden dat de nieuwe procedure buitensporig streng en duur zou zijn, kan men aan dit bevoegdheidscriterium het criterium van de gewone verblijfplaats van de betrokkene toevoegen.

Laten we dit aan de hand van een voorbeeld illustreren. Stel, een Duits staatsburger gaat met pensioen, verlaat Duitsland en gaat in het zuiden van Spanje wonen, waar hij de laatste tien jaar van zijn leven doorbrengt. Hij sterft daar en laat twee kinderen achter die in Duitsland wonen. Zijn erfenis bestaat uit goederen die zich in Duitsland bevinden. Als in een dergelijk geval de rechtsbevoegdheid uitsluitend zou worden bepaald op basis van het land waar de overledene op het ogenblik van overlijden zijn gewone verblijfplaats heeft, zouden de erfgenamen bij onderlinge conflicten gedwongen zijn de zaak aan een Spaanse rechtbank voor te leggen.

De harmonisatie van de regels inzake rechtsbevoegdheid is niet voldoende om tot een vereenvoudiging van de procedures voor internationale erfopvolgingen te komen en om het verschijnsel forumshopping te vermijden.

Dit kan immers alleen worden bereikt als alle autoriteiten die bevoegd zijn om bij een bepaalde erfopvolging op te treden, dezelfde regels van materieel recht toepassen, ook als zij tot verschillende lidstaten behoren. Dat kan alleen het geval zijn als men tegelijkertijd overgaat tot de harmonisatie van de regels inzake collisie, dat wil zeggen de regels die bepalen welke wet geldt voor een bepaald geval.

Op internationaal niveau is voldoende consensus bereikt over de noodzaak om zich te verlaten op één enkele wet om alle aspecten van een erfopvolging te regelen, vanaf het openvallen van de erfopvolging tot de overdracht van de erfenis, ongeacht de aard en de plaats van de goederen waaruit de erfenis bestaat.

Uw rapporteur is van mening dat dit de wet moet zijn van het land waar de overledene op het moment van overlijden zijn gewone verblijfplaats had: zo zal in vele gevallen de bevoegde rechtbank samenvallen met de geldende wet. Dit zal de snelle en doeltreffende beslechting van geschillen inzake erfopvolging bevorderen.

Naast dit criterium lijkt het niettemin noodzakelijk de decujus de mogelijkheid te geven om aangaande de wet die op de erfopvolging van toepassing is, te kiezen tussen zijn eigen nationale wet en de wet van het land waar hij op het moment van de keuze zijn gewone verblijfplaats heeft.

Het toekomstige besluit moet echter eveneens de doeltreffendheid van de wet die op de erfopvolging van toepassing is verzekeren en de voorschriften van deze wet in overeenstemming brengen met de bepalingen van de wet van de plaats waar de goederen zich bevinden.

Wat het eerste punt betreft dient te worden benadrukt dat de wetten van bepaalde lidstaten (bijvoorbeeld de Britse wet en de Oostenrijkse wet) de vereffening en/of de overdracht van de erfenis toevertrouwen aan een persoon die door de wet zelf of door een overheid is aangeduid. Momenteel kampen deze personen met moeilijkheden bij de uitoefening van specifieke bevoegdheden in een andere lidstaat dan die waar de wet voor de erfopvolging van toepassing is.

Het toekomstige communautaire besluit moet dus uitdrukkelijk voorzien dat de bevoegdheden van deze personen in alle lidstaten worden erkend en worden uitgebreid naar alle goederen die tot een erfopvolging behoren, ongeacht hun aard en de plaats waar ze zich bevinden.

Wat het tweede punt betreft moet het toekomstige besluit absoluut rekening houden met de manier waarop tot de lex rei sitae wordt overgegaan. Zoals bekend is die gezien de aard ervan aangewezen om procedures voor de overdracht van goederen te organiseren.

Om nodeloze dubbele handelingen te vermijden moet het besluit preciseren dat voor de verwerving en het genot van de erfgoederen die zich in een andere lidstaat bevinden dan de lidstaat waar de wet op de erfopvolging geldt, de bepalingen van de wet van het land waar de goederen zich bevinden alleen van toepassing zijn wanneer daar formaliteiten of bijkomende akten vereist zijn ten opzichte van de wet die op de erfopvolging van toepassing is.

Zo zullen het beheer en de overdracht van een bron van inkomsten geregeld worden door de lex rei sitae wanneer zij daartoe de tussenkomst van haar autoriteiten vereist, met dien verstande dat deze laatsten, of de door hen aangestelde personen, voor de bepalingen de successierechten, de lex successionis moeten toepassen.

Als de toepasselijke wet op de erfopvolging de Franse wet is (die, zoals bekend, ter zake het stelsel van de aanhangigmaking voorschrijft (dat bepaalt dat de erfgenamen bij het openvallen van de erfopvolging automatisch deze hoedanigheid hebben)) terwijl bepaalde goederen uit de erfopvolging zich in Italië bevinden, is het eveneens raadzaam de voorschriften van de Italiaanse wet na te leven. In tegenstelling tot de Franse wet vereist die de aanvaarding van de erfenis om de hoedanigheid van erfgenaam te hebben.

De invloed van de lex rei sitae is bijzonder groot wanneer onder de goederen van de erfenis ook goederen vallen die in openbare registers ingeschreven zijn (voornamelijk vastgoed).

De gevolgen van de inschrijving van de gegevens met betrekking tot de goederen in de openbare registers houden in dat in deze registers alleen de soorten akten kunnen worden ingeschreven die zijn aangeduid door de lidstaat onder de autoriteit waarvan het register wordt gehouden en op voorwaarde dat deze akten de door deze wet vereiste inhoud hebben.

Over het algemeen is er inzake de erkenning en uitvoering van de openbare beslissingen en akten geen reden om af te wijken van de beginselen die uit het geldend communautair recht voortvloeien. Zoals bekend vereist dit de exequatur alleen indien de akten de basis vormen van een executoriale procedure in een andere lidstaat (cf. artikel 38 e.v. en 57 e.v. van Verordening (EG) nr. 44/2001).

Niettemin suggereren de vaststelling dat de beslissingen in openbare akten, inzake erfopvolgingen meer dan op andere gebieden, als voorwerp goederen kunnen hebben die in openbare registers ingeschreven zijn, evenals de noodzaak om de samenhang van de akten te beschermen die in aanmerking komen om in deze registers te worden overgeschreven, dat de overschrijving of de inschrijving aan een voorafgaande controle moet worden onderworpen, uit te voeren door een autoriteit van de lidstaat van bestemming.

Deze controle kan worden uitgeoefend door de afgifte van een verklaring, waarvan de inhoud in het toekomstige besluit zal worden vastgesteld. Door deze verklaring zou de overheid de conformiteit van de beslissing of de akte met de verplichte bepalingen van de wet van de lidstaat van bestemming vaststellen.

Wat de tweede eerder vermelde richting betreft moet erop worden gewezen dat een standaarddocument dat met verplichte werking voor alle lidstaten zou bepalen welke wet inzake erfopvolging van toepassing is, welke goederen tot een erfopvolging behoren en wie de begunstigden en beheerders van de erfenis zijn, Europese burgers in staat zou stellen hun rechten in alle lidstaten nog eenvoudiger, veiliger en doeltreffender uit te oefenen.

Het is dus zeer wenselijk dat het toekomstige besluit een "Europese verklaring van erfrecht" met deze inhoud voorschrijft, af te geven door een bevoegde autoriteit die de verklaring officiële waarde kan geven.

Ten slotte zou men een bijkomende en niet-verwaarloosbare vereenvoudiging bereiken indien deze verklaring zou worden beschouwd als een geschikte titel voor de overschrijving van de verwerving door de erfgenaam in de openbare registers, die in het bijzonder bescherming biedt bij de aankoop onder bezwarende titel van het erfgoed door een te goeder trouw zijnde derde van de persoon die op basis van de verklaring de erfgenaam leek te zijn of de persoon die rechtmatig over de erfenis kon beschikken.

Tot besluit gaat het hier duidelijk om een zeer ingewikkeld onderwerp dat vele aspecten heeft. Niettemin is uw rapporteur van mening dat het in het belang van de burgers onontbeerlijk is een poging tot hervorming te ondernemen die zoveel mogelijk rekening houdt met de tot nog toe voorgelegde ideeën en die voor alle belanghebbenden een duidelijk en doeltreffend regelgevingskader kan verzekeren.

PROCEDURE

Titel

Erfopvolging en testamenten

Procedurenummer

2005/2148(INI)

Commissie ten principale

JURI

Datum bekendmaking toestemming

(art. 45)

8.9.2005

 

 

 

 

Datum bekendmaking toestemming

(art. 39)

8.9.2005

 

 

 

 

Medeadviserende commissie(s)
  Datum bekendmaking

LIBE

8.9.2005

 

 

 

 

Geen advies
  Datum besluit

LIBE
13.10.2005

 

 

 

 

Nauwere samenwerking

        Datum bekendmaking

 

 

Rapporteur(s)
  Datum benoeming

Giuseppe Gargani
20.6.2005

 

Vervangen rapporteur(s)

 

 

Behandeling in de commissie

14.9.2005

21.11.2005

30.1.2006

3.10.2006

 

Datum goedkeuring

3.10.2006

Uitslag eindstemming

+:

-:

0:

15

7

0

Bij de eindstemming aanwezige leden

Maria Berger, Rosa Díez González, Bert Doorn, Monica Frassoni, Giuseppe Gargani, Piia-Noora Kauppi, Klaus-Heiner Lehne, Katalin Lévai, Antonio López-Istúriz White, Hans-Peter Mayer, Achille Occhetto, Aloyzas Sakalas, Francesco Enrico Speroni, Andrzej Jan Szejna, Diana Wallis, Rainer Wieland, Nicola Zingaretti, Jaroslav Zvěřina, Tadeusz Zwiefka

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervanger(s)

Jean-Paul Gauzès, Luis de Grandes Pascual, Kurt Lechner, Toine Manders, Marie Panayotopoulos-Cassiotou

Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervanger(s) (art. 178, lid 2)

Maria Badia I Cutchet

Datum indiening

16.10.2006

 

Opmerkingen (slechts in één taal beschikbaar)