Verslag - A6-0474/2006Verslag
A6-0474/2006

VERSLAG over mainstreaming van duurzaamheid in het ontwikkelingssamenwerkingsbeleid

21.12.2006 - (2006/2246(INI))

Commissie ontwikkelingssamenwerking
Rapporteur: Danutė Budreikaitė


Procedure : 2006/2246(INI)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus :  
A6-0474/2006
Ingediende teksten :
A6-0474/2006
Aangenomen teksten :

ONTWERPRESOLUTIE VAN HET EUROPEES PARLEMENT

over mainstreaming van duurzaamheid in het ontwikkelingssamenwerkingsbeleid

(2006/2246(INI))

Het Europees Parlement,

–   gelet op de artikelen 177, 178, 179, 180 en 181 van het EG-Verdrag,

–   gelet op de vernieuwde EU-strategie inzake duurzame ontwikkeling die op 16 juni 2006 in Wenen door de Europese Raad is goedgekeurd, en gelet op de eerdere EU-strategie inzake duurzame ontwikkeling, die in 2001 door de Europese Raad in Gotenburg was goedgekeurd, en op de externe dimensie van de strategie die door de Europese Raad is toegevoegd in Barcelona in 2002,

–   gezien het Actieprogramma van Johannesburg dat is goedgekeurd op de Wereldtop inzake duurzame ontwikkeling in 2002,

–   gelet op Agenda 21, goedgekeurd op de VN conferentie inzake milieu en ontwikkeling in Rio de Janeiro in 1992,

–   gelet op de Partnerschapsovereenkomst tussen de leden van de groep van Staten in Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan (ACS), enerzijds, en de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, anderzijds, ondertekend te Cotonou op 23 juni 2000, in het bijzonder de artikelen 19, 23 en 32 daarvan,

–   gelet op de Millenniumverklaring aangenomen door de VN in 2000, het rapport van de VN uit 2005 inzake investeren in ontwikkeling en de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling,

–   gezien de Verklaring van Parijs inzake de effectiviteit van de hulp van 2 maart 2005,

–   gezien de Monterrey Consensus van 2002 inzake financiering van ontwikkeling,

–   gelet op de mededeling van de Commissie getiteld "EU-bijstand: meer, beter en sneller helpen" (COM(2006)0087), en de conclusies van de Raad (Algemene Zaken en Buitenlandse Betrekkingen) die daarop gebaseerd is, van 11 april 2006,

–   gezien de Europese Consensus inzake ontwikkeling, ondertekend op 20 december 2005,

–   gelet op de EU-strategie "De EU en Afrika: naar een strategisch partnerschap", goedgekeurd door de Europese Raad op 15 en 16 december 2005 te Brussel bijeen, en de mededeling van de Commissie met het voorstel voor een EU-Caribisch Partnerschap voor groei, stabiliteit en ontwikkeling (COM(2006)0086),

–   gelet op de mededeling van de Commissie getiteld "Herziening van de EU-strategie voor duurzame ontwikkeling: een actieplatform" (COM(2005)0658),

–   gelet op de mededeling van de Commissie getiteld "Herziening 2005 van de EU-strategie voor duurzame ontwikkeling: eerste balans en krachtlijnen voor de toekomst" (COM(2005)0037) en bijlage (SEC(2005)0225)),

–   gelet op de mededeling van de Commissie getiteld "Versnelde vooruitgang om Millennium Development Goals te bereiken" (COM(2005)0134),

–   gelet op de mededeling van de Commissie getiteld "Waterbeheer in ontwikkelingslanden – beleid en prioriteiten in de ontwikkelingssamenwerking van de EU" (COM(2002) 0132),

–   gezien het Waterinitiatief van de EU (EUWI), aangekondigd op de Wereldtop inzake duurzame ontwikkeling in Johannesburg (WSSD) in 2002,

–   gelet op het Europees energie-initiatief, aangenomen op de WSSD, en de mededeling van de Commissie betreffende de toekomstige ontwikkeling van het EU energie-initiatief en de voorwaarden voor de oprichting van een Energiefaciliteit voor de ACS-landen (COM(2004)0711),

–   gezien de economische samenwerkingsovereenkomsten tussen de EU en de zes regio's van de ACS-landen, welke in 2008 in werking zullen treden,

–   gezien het Doha-werkprogramma, dat op 2 augustus 2004 door de Algemene Raad van de WTO is goedgekeurd,

–   gezien het rapport inzake de veertiende vergadering van de VN-commissie voor duurzame ontwikkeling, 22 april 2005 en 1-12 mei 2006,

–   gelet op de mededeling van de heer Almunia aan de leden van de Commissie getiteld "Duurzame ontwikkelingsindicatoren voor het monitoren van de implementatie van de EU-strategie voor duurzame ontwikkeling" (SEC(2005)0116),

–   gelet op de mededeling van de Commissie getiteld "EU-strategie voor Afrika: naar een Europees-Afrikaans pact voor een snellere ontwikkeling van Afrika" (COM(2005)0489),

–   gelet op de mededeling van de Commissie getiteld "Sneller vorderingen boeken om de ontwikkelingsdoelstellingen van het millennium te bereiken – Financiering met het oog op de doeltreffendheid van ontwikkelingshulp" (COM(2005)0133),

–   gelet op de mededeling van de Commissie getiteld "Sneller vorderingen boeken om de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling te bereiken – De bijdrage van de Europese Unie" (COM(2005) 0132),

–   gezien de publicatie van de VN-conferentie inzake handel en ontwikkeling getiteld "Economische ontwikkeling in Afrika – een heroverweging van de rol van directe buitenlandse investeringen" uit 2005,

–   gezien het economische rapport over Afrika 2004 getiteld "Unlocking Africa's Trade Potential" van de Economische Commissie voor Afrika van de VN,

–   gezien het rapport van de Organisatie voor economische samenwerking en ontwikkeling (OESO) uit 2001 getiteld "De DAC-richtlijnen: Strategieën voor duurzame ontwikkeling",

–   gelet op het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité getiteld "Een beoordeling van de Europese duurzaamheidsstrategie" van 28 april 2004,

–   gelet op de mededeling van de Commissie getiteld "Klimaatverandering in de context van ontwikkelingssamenwerking" (COM(2003)0085),

–   gelet op het werkdocument van de staf van de Commissie over "De integratie van milieuoverwegingen in het beleid op andere gebieden – een inventaris van het proces van Cardiff" (COM(2004)0394),

–   gelet op de mededeling van de Commissie getiteld "Bestrijding van plattelandsarmoede - Beleid en maatregelen van de Europese Gemeenschap voor plattelandsontwikkeling en het duurzame beheer van natuurlijke hulpbronnen in ontwikkelingslanden" (COM(2002)0429),

–   gelet op het syntheserapport van november 2004 inzake de evaluatie van de verordeningen betreffende het milieu en de tropische bossen 2493/2000 en 2494/2000,

–   gelet op het voorstel van de Commissie voor een verordening van de Raad inzake de opzet van een FLEGT-vergunningensysteem op vrijwillige basis voor de invoer van hout in de Europese Gemeenschap (COM(2004)0515),

–   gelet op het ambtelijk werkdocument van de Commissie getiteld "De integratie van het milieu in economische en ontwikkelingssamenwerking" (SEC(2001)0609),

–   gezien de OESO richtlijnen voor multinationale ondernemingen uit 2000,

–   onder verwijzing naar zijn resolutie van 15 januari 1999 over de EU-normen voor in ontwikkelingslanden werkende Europese bedrijven: naar een Europese gedragscode[1],

–   onder verwijzing naar zijn resolutie van 27 april 2006 over het midden- en kleinbedrijf in ontwikkelingslanden,[2]

–  onder verwijzing naar zijn resolutie van 6 april 2006 over hulpeffectiviteit en corruptie in ontwikkelingslanden[3],

–   onder verwijzing naar zijn resolutie van 18 januari 2006 inzake de milieuaspecten van duurzame ontwikkeling[4] en van 15 juni 2006 inzake de herziene strategie voor duurzame ontwikkeling[5],

–   gelet op artikel 45 van zijn Reglement,

–   gezien het verslag van de Commissie ontwikkelingssamenwerking (A6‑0474/2006),

A. overwegende dat duurzame ontwikkeling zoals gedefinieerd in het rapport-Brundtland uit 1987 inhoudt dat aan de behoeften van de huidige generatie tegemoet gekomen moet worden, zonder de kansen van toekomstige generaties daarbij teniet te doen; overwegende dat er met name voor moet worden gezorgd dat de aarde ruimte geeft aan het leven in al zijn diversiteit, dat de grenzen aan de natuurlijke rijkdommen gerespecteerd worden en dat duurzame productie en consumptie bevorderd worden, zodat de koppeling tussen economische groei en de aantasting van het milieu doorbroken kan worden,

B.  overwegende dat het concept van duurzame ontwikkeling een fundamentele doelstelling is geweest van de EU sinds 1997, toen deze in het Verdrag werd opgenomen als een overkoepelend principe, en dus ten grondslag zou moeten liggen aan al het beleid en alle handelingen van de Europese Unie,

C. overwegende dat in het concept van duurzame ontwikkeling sociale, milieu- en economische thema's niet als tegenstrijdige thema's worden beschouwd, maar juist als van elkaar afhankelijke en elkaar versterkende zaken,

D. overwegende dat een van de belangrijkste doelstellingen van de vernieuwde Europese duurzaamheidsstrategie het actief wereldwijd bevorderen van duurzame ontwikkeling is,

E.  overwegende dat de ontwikkelingssamenwerking van de EU gericht is op het cultiveren van duurzame economische, milieu- en sociale ontwikkeling in ontwikkelingslanden, een probleemloze en geleidelijke integratie van de ontwikkelingslanden in de wereldeconomie en een bijdrage leveren aan een campagne voor armoedevermindering in ontwikkelingslanden,

F.  overwegende dat de voortgang van niet-duurzame trends in zowel ontwikkelde als ontwikkelingslanden op vele gebieden, zoals grondpotentieel, transport, klimaatverandering, visserij, verarming van de biodiversiteit of het gebruik van natuurlijke hulpbronnen vooral negatieve gevolgen heeft voor de armen in ontwikkelingslanden,

G. overwegende dat meer dan een miljard mensen, met name in de minst ontwikkelde landen (MOL), in extreme armoede leven, met minder dan 1 dollar per dag te besteden, en dat tussen de 1,5 en 3 miljard mensen onder de armoedegrens van 2 dollar per dag leven,

H. overwegende dat twee derde van de arme wereldbevolking op het platteland leeft en voor zijn levensonderhoud afhankelijk is van natuurlijke rijkdommen[6], dat 90% van de een miljard extreem armen afhangt van de aanwezigheid van bossen[7], en dat voor meer dan een miljard mensen ter wereld, voor het merendeel in arme gemeenschappen, vis de bron is van ten minste 30% van hun dierlijke eiwitten[8],

I.   overwegende dat de officiële ontwikkelingshulp (ODA) die voor Afrika bestemd is nog steeds behoorlijk onder de piek van 1990 ligt en dat er volgens een schatting van een VN-rapport een jaarlijks tekort is dat tussen de 20 en 25 miljard dollar ligt,

J.   overwegende dat de EU-lidstaten zich ertoe hebben verplicht om de ODA-doelstelling van een bijdrage van 0,7% van het bruto nationaal inkomen (BNI) te bereiken voor 2015, en dat de nieuwe lidstaten zich ertoe hebben verplicht om de ODA/BNI-verhouding te verhogen tot een niveau van 0,33% in 2015,

K. overwegende dat het uitroeien van de armoede slechts kan leiden tot duurzame consumptie en duurzaam beheer van natuurlijke rijkdommen in ontwikkelingslanden als het is verankerd in pogingen om het niveau van onderwijs, gezondheidszorg en institutionele capaciteit te verhogen; overwegende dat armoedebestrijding alleen positieve resultaten zal opleveren als ecologische en natuurlijke hulpbronnen op een duurzame manier worden beheerd,

L.  overwegende dat het naleven van democratische standaarden en het oprichten en versterken van transparante en efficiënte staatsinstellingen en in het bijzonder administratieve diensten cruciaal zijn om economische, sociale en milieutechnische problemen in ontwikkelingslanden op een effectieve manier op te lossen,

M. overwegende dat corruptie de effectiviteit van hulp ondermijnt en daarmee ook de ontwikkelingsbeleidsmaatregelen van de EU, en dus een serieuze belemmering vormt voor de ontwikkeling in partnerlanden van de EU,

N. overwegende dat nieuwe aanpakken nodig zijn om ervoor te zorgen dat markten zodanig functioneren dat duurzame ontwikkeling haalbaar is; net zo moet de particuliere sector zich inzetten om gelijkwaardige en duurzame maatschappijen te realiseren,

O. overwegende dat het ontbreken van een effectief juridisch systeem en van economische en intellectuele eigendomsrechten een ernstige obstakel vormt in het genereren van een investeringsklimaat dat duurzame economische ontwikkeling en daarmee ook sociale vooruitgang in vele van de minst ontwikkelde landen stimuleert,

P.   overwegende dat krachtig ontwikkelingsbeleid en substantiële ontwikkelingshulp belangrijk zijn, maar slechts tot veranderingen zullen leiden als ze efficiënt worden vertaald in coherent ontwikkelingsbeleid in de ontvangende landen als die mogelijkheden en bedreigingen in het leefmilieu durven te erkennen en op een duurzame manier durven aan te pakken,

Q. overwegende dat een recente studie van de Verenigde Naties en de Wereldbank getiteld "Economische ontwikkeling in Afrika – een heroverweging van de rol van directe buitenlandse investeringen" laat zien dat het verbinden van hulp aan milieubescherming werkelijk armoede kan doen verminderen,

R.  overwegende dat illegale houtkap schade toebrengt aan het milieu, de overheden in ontwikkelingslanden miljarden dollars kost aan verloren inkomsten, corruptie bevordert, de rechtsstaat en behoorlijk bestuur ondermijnt en gewapende conflicten financiert,

S.  overwegende dat 2,6 miljard mensen, meer dan 40% van de wereldbevolking, geen toegang hebben tot schoon drinkwater, en dat een miljard mensen onveilige drinkwaterbronnen gebruiken,

T.  overwegende dat als men natuurlijke hulpbronnen blijft vervuilen, aantasten of uitputten, dit kan leiden tot conflictsituaties in vele ontwikkelingslanden,

U. overwegende dat de economieën van ontwikkelingslanden verzwakt worden door schommelingen in de energieprijzen en lijden onder een gebrek aan energiediversificatie, terwijl dergelijke landen vaak een belangrijk deel van hun handelsoverschotten gebruiken voor de import van energie, hetgeen een negatief effect heeft op de ontwikkeling van de economieën van die landen,

V. overwegende dat een sterke bevolkingsgroei één van de uitdagingen is voor duurzame ontwikkeling, ten gevolge van het misbruiken van natuurlijke rijkdommen, wat leidt tot ernstige aantasting van het milieu,

1.  is verheugd over het feit dat de vernieuwde Europese duurzaamheidsstrategie opnieuw benadrukt dat het bevorderen van duurzame ontwikkeling wereldwijd een van de belangrijkste doelstellingen is van de EU;

2.  is verheugd over het feit dat in de Europese consensus inzake ontwikkeling het uitroeien van armoede in de context van duurzame ontwikkeling als hoofd- en overkoepelende doelstelling is geformuleerd van de ontwikkelingssamenwerking van de EU;

3.   is van mening dat het bevorderen van duurzame economische groei en het uitroeien van armoede, terwijl het milieu daarbij beschermd blijft, de belangrijkste uitdagingen vormen van het beleid van de EU inzake ontwikkelingssamenwerking, en dat ze niet bereikt kunnen worden zonder sociale en ecologische doelstellingen te formuleren, zoals bescherming van het milieu, een billijke toegang tot de voordelen van natuurlijke rijkdommen en een eerlijke verdeling ervan;

4.  benadrukt dat een verschuiving naar een gelijkwaardiger toegang tot en verdeling van natuurlijke hulp- en energiebronnen een eerste vereiste is voor duurzame ontwikkeling en een intrinsiek onderdeel vormt van de menselijke waardigheid;

5.  is verheugd over de opname van een thematisch programma voor milieu- en duurzaam management van natuurlijke rijkdommen, inclusief energie vanaf 2007, in het voorgestelde instrument voor ontwikkelingssamenwerking;

6.  benadrukt het belang om de drie componenten van duurzame ontwikkeling, namelijk milieubescherming, sociale gelijkheid en cohesie en economische welvaart, fatsoenlijk te integreren en te implementeren in al het ontwikkelingssamenwerkingsbeleid; verzoekt de Commissie om dit proces regelmatig te evalueren;

7.  bepleit versterkte mechanismen voor het beoordelen van vooruitgang met het oog op het behalen van de doelen die vastgelegd zijn in het Actieplan van Johannesburg en de MDG's, zoals het verzwaren van de verplichtingen die gunstig zijn voor duurzame ontwikkeling, ervoor zorgen dat economische, sociale en milieuaspecten een vast onderdeel uitmaken van duurzame ontwikkeling en het bevorderen van de rechtsstaat en overheidsinstanties en overige zaken;

8.  herinnert eraan dat duurzame ontwikkeling een thema is dat op meerdere sectoren betrekking heeft en duurzame ontwikkeling slechts op harmonieuze wijze in de praktijk kan worden gebracht als er in alle sectoren een versterking plaats vindt van de beleidscoherentie;

9.  benadrukt dat meer inspanningen nodig zijn om de huidige niet-duurzame ontwikkelingen te bestrijden, met name die welke leiden tot de uitstoot van broeikasgassen, het uitputten van de visstand en de verarming van de biodiversiteit; wat het laatstgenoemde betreft verzoekt het Parlement alle betrokken stakeholders om de benodigde maatregelen te nemen om werkelijk de doelstelling van het remmen van de verarming van de biodiversiteit voor 2010 te behalen;

10. dringt er bij de Commissie op aan om haar inspanningen inzake milieukwesties, zoals het beheer van natuurlijke rijkdommen, in belangrijke onderdelen van het ontwikkelingsbeleid te “mainstreamen”;

11. verzoekt de Commissie de verlening van de steun in de landen waar zij actief is, af te stemmen op de nationale strategieën voor duurzame ontwikkeling;

12. verzoekt de EU om ontwikkelingslanden te adviseren hoe zij instrumenten kunnen ontwikkelen om de ecologische gevolgen van hun beleid inzake (het beheer van) natuurlijke rijkdommen te kunnen meten; deze zouden vervolgens kunnen worden ingezet als onderdeel van de samenwerkingsprogramma's met die landen;

13. benadrukt nogmaals de noodzaak om de ecologische voetafdruk van de EU in de wereld te monitoren, aangezien het laat zien dat de EU zich inzet om wereldwijd duurzame ontwikkeling te bevorderen;

14. benadrukt het belang van bescherming van de biodiversiteit en stelt dat dit ofwel als nieuw hoofdpunt moet worden toegevoegd aan de duurzaamheidsstrategie ofwel dat dit thema ten minste bijzondere nadruk krijgt in het onderdeel over het beheer van natuurlijke rijkdommen;

15. verzoekt de Commissie om met de ACS-landen samen te werken om te vermijden dat giftig afval illegaal gedumpt wordt, zowel door de plaatselijke gemeenschap als door internationale verhandelaars die uit de EU afkomstig zijn en van daaruit opereren;

16. benadrukt de noodzaak om ontwikkelingslanden te helpen om problemen ten gevolge van klimaatveranderingen te lijf te gaan en om de nodige stappen te ondernemen voor meer steun voor investeringen in schone en efficiënte technologieën in de ontwikkelingslanden; erkent ook dat de EU dringend haar doelstellingen moet halen inzake emissiereductie, en op dat vlak zelfs verder moet gaan, teneinde grenzen te stellen aan een onrustbarende klimaatverandering die de armsten en de ontwikkelingslanden het zwaarst zou treffen;

17. verlangt dat de EU de nodige initiatieven neemt om onze ontwikkelingspartners te helpen de verbintenissen na te komen die ze tijdens recente onderhandelingen op wereldniveau (Kyoto, Monterrey, Doha, Johannesburg) aangegaan zijn inzake een strategie voor duurzame ontwikkeling, en in het bijzonder inzake de strijd tegen een klimaatverandering waarvan hun bevolking het eerste slachtoffer zal zijn;

18. pleit voor de ontwikkeling en de verspreiding van alternatieve energietechnologieën en benadrukt de noodzaak om het wereldwijde aandeel van hernieuwbare energiebronnen aanzienlijk te vergroten;

19. verzoekt de Commissie om projecten te starten met Europese bedrijven die gespecialiseerd zijn in hernieuwbare energie om het transport en de consumptie van milieuvriendelijke energiebronnen voor individueel en bedrijfsgebruik in ontwikkelingslanden mogelijk te maken en te verbeteren;

20. benadrukt dat infrastructuren een essentieel onderdeel kunnen vormen van duurzame ontwikkeling als ze aan milieu- en sociale vereisten voldoen en roept de Commissie op ervoor te zorgen dat er strategische milieubeoordelingen en milieueffectrapportages uitgevoerd en openbaar gemaakt worden voor elk programma en elk project dat Europese financiële steun krijgt, in het bijzonder voor het EU-Afrika-partnerschap voor infrastructuur, waarmee de EU steun zal bieden aan grensoverschrijdende infrastructuurprojecten en kloven in regionale infrastructuurprojecten zal dichten;

21. wijst erop dat de economische duurzaamheid van elk infrastructuurproject - eventueel in aansluiting op hervormingen van het tariefbeleid - aangetoond moet worden en dat de ecologische duurzaamheid niet in gevaar gebracht mag worden;

22. is zich bewust van het aantal grensoverschrijdende en gedeelde watervoorraden in Afrika en van de kwetsbaarheid van watervoorraden bij klimaatverandering, overmatige wateronttrekking en vervuiling; verzoekt de Commissie binnen het partnerschap voor infrastructuur een geïntegreerd beleid inzake watervoorraden te bevorderen en er zo voor te zorgen dat er voldoende water is om zowel het menselijk comfort als de duurzaamheid van het leefmilieu te garanderen;

23. beseft dat grote infrastructuurprojecten ernstige gevolgen kunnen hebben voor mens en milieu; stelt voor beslissingen inzake grote damprojecten te nemen op basis van de criteria van de Wereldcommissie voor dammen, zoals de aanwezigheid van een alternatievenanalyse en inspraak van de burger;

24. dringt aan op vergroting van het aandeel van de ontwikkelingshulp dat bestemd is voor projecten die gericht zijn op het vergroten van de bewustwording inzake milieu- en gezondheidsthema's;

25. betreurt dat de externe dimensie van de Europese duurzaamheidsstrategie niet nauwer verbonden is met gezondheidszorgkwesties zoals HIV/AIDS en tuberculose; benadrukt dat deze kwesties zowel binnen de EU als wereldwijd aangepakt moeten worden;

26. benadrukt dat de betrokkenheid van het maatschappelijk middenveld, NGO's en met name vrouwen bij het debat en het besluitvormingsproces inzake duurzame ontwikkeling essentieel is om bewustwording over dit thema te bereiken; onderstreept het belang van onderwijs om duurzame ecologische keuzes te stimuleren, vooral onder de armere bevolking;

27. verzoekt de Commissie haar steun te verlenen aan de capaciteitsopbouw binnen plaatselijke gemeenschappen en inheemse volken in ontwikkelingslanden en daarbij te zorgen dat ook zij toegang krijgen tot natuurlijke rijkdommen en deze mede kunnen beheren en controleren;

28. benadrukt dat het voor een dergelijke grotere deelname nodig is dat de relevante informatie op een doorzichtige wijze beschikbaar is en dat de toegankelijkheid van EU-documenten verbeterd wordt;

29. dringt aan op duurzame ontwikkelingsindicatoren voor toepassing in verband met het ontwikkelingssamenwerkingsbeleid van de EU en op verbeterde meldings- en controlemechanismen inzake biodiversiteit en ecologische duurzaamheid;

30. dringt aan op een veel serieuzere inzet van oude en nieuwe lidstaten om de doelstelling van 0,7% van het BNI voor ontwikkelingshulp te halen;

31. benadrukt de noodzaak om compatibiliteit te bereiken tussen multilaterale milieuovereenkomsten zoals het Protocol van Kyoto en het WTO-kader, met name voor wat betreft de toepassing van Artikel XX van de GATT inzake algemene uitzonderingen die worden gemaakt voor maatregelen als: (b) maatregelen die noodzakelijk zijn voor de bescherming van mens, dier, plant of gezondheid; en (g) maatregelen inzake de instandhouding van niet-hernieuwbare natuurlijke hulpbronnen, mits dergelijke maatregelen worden getroffen in combinatie met beperkingen van de nationale productie of consumptie; bevestigt in dit verband nogmaals het belang van effectrapportages over de ecologische duurzaamheid met betrekking tot handelsvoorstellen;

32. roept de Verenigde Staten, China en India op het Protocol van Kyoto te ratificeren en samen met de EU de verantwoordelijkheid op zich te nemen voor duurzame ontwikkeling overal ter wereld;

33. benadrukt dat de EU de schadelijke gevolgen van exportsubsidies voor ontwikkelingslanden, en in het bijzonder op de MOL, moet heroverwegen en meer inspanningen moet leveren om deze subsidies af te schaffen door middel van internationaal handelsoverleg;

34. benadrukt nogmaals het belang van schuldverlichting voor die MOL waarvan de overheden de principes van mensenrechten en behoorlijk bestuur respecteren;

35. is van mening dat het Europees Netwerk voor duurzame ontwikkeling als focus zou kunnen dienen om ervaringen en best practices uit te wisselen door bijvoorbeeld "peer review"-mechanismen;

36. is van mening dat de oprichting van een permanent advies- en monitoringsorgaan voor duurzame ontwikkeling, dat de lidstaten en de maatschappelijke organisaties vertegenwoordigt en dat de mainstreaming van het concept in beleidsmaatregelen en programma's van de EU nauwkeurig onderzoekt, met een bijzondere aandacht voor ontwikkelingssamenwerking, van groot algemeen belang zou zijn en cruciale steun zou verlenen aan de gemengde ambtelijke werkgroep van de Commissie voor ecologische mainstreaming bij ontwikkelingssamenwerking;

37. benadrukt dat ontwikkelde landen vooraan zouden moeten staan bij het propageren van het concept van duurzame ontwikkeling;

38. benadrukt dat duurzame ontwikkeling samengaat met duurzame instellingen, vandaar de behoefte aan beperkende maatregelen, zoals het verbinden van schuldverlichting aan het respecteren van mensenrechten en behoorlijk bestuur; is van mening dat dit tot een donor-donor-dynamiek zou kunnen leiden en tot een vorm van ontwikkelingssamenwerking die gebaseerd is op de principes van gelijkheid, samenwerking en eigendom;

39. benadrukt dat de versterking van het midden- en kleinbedrijf (MKB) zeer belangrijk is voor het bevorderen van ecologische, sociale en economische ontwikkeling in ontwikkelingslanden; verzoekt daarom om grotere inspanningen, samen met de overheden van de partnerlanden, om beleid, programma's en projecten te ontwikkelen die gunstig zijn voor de ontwikkeling van midden- en kleinbedrijven die werken volgens de principes van duurzame ontwikkeling; herhaalt zijn voorstel om regionale instellingen die het MKB doen groeien (financieel) te steunen;

40. roept de lidstaten van de OESO op om ontwikkelingslanden te helpen, door ze meer toegang te bieden tot noodzakelijke investeringsstromen en markten en door efficiëntere ontwikkelingssamenwerkingsprogramma's;

41. staat positief tegenover een focus op het BBP om de groei van een maatschappij te meten, mits deze gepaard gaat met een gelijkwaardige aandacht voor de kwalitatieve aspecten van de groei, aangezien dit een eerste vereiste is voor duurzame ontwikkeling;

42. benadrukt de noodzaak om aanvullende maatregelen te treffen zoals duurzame belastingmaatregelen en overheidsopdrachten en de beperking en geleidelijke afschaffing van subsidies die zowel handelsverstorend als schadelijk voor het milieu zijn;

43. verzoekt de particuliere sector van ontwikkelde en ontwikkelingslanden om over te gaan tot het aannemen en het naleven van gedragscodes voor het bedrijfsleven, waarin hun bijdrage aan de doelstelling van duurzame ontwikkeling publiek wordt uiteengezet;

44. verzoekt de Commissie om regelmatig de effectiviteit van de gedragscode voor Europese bedrijven die actief zijn in ontwikkelingslanden te beoordelen en erover te rapporteren, vooral met betrekking tot de toepassing van de vereisten voor duurzame ontwikkeling;

45. is verheugd over de houding van de Commissie inzake het internationaal propageren van maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO); dringt er bij de Commissie echter op aan om MVO een toegevoegde waarde te geven door meer bindende voorschriften op te stellen voor Europese bedrijven die actief zijn in ontwikkelingslanden, met name voor wat de belangrijkste arbeidsstandaarden van de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO) en milieubescherming betreft;

46. herinnert de Commissie aan het belang om haar ontwikkelingsprogramma's te baseren op transparantie en verantwoording, aangezien corruptie in ontwikkelingslanden vaak een versterkend effect heeft op niet-duurzame ontwikkelingen, bijvoorbeeld in het geval van illegale houtkap; benadrukt het belang om het oprichten van onafhankelijke anti-corruptiewaakhonden in ontwikkelingslanden te steunen door voldoende financiële middelen beschikbaar te stellen voor dergelijke projecten;

47. verzoekt de Commissie om met de lidstaten samen te werken om degenen die zich schuldig gemaakt hebben aan de invoer van illegaal hout en houtproducten, op te sporen en voor het gerecht te brengen, en om de ACS-landen te steunen in hun strijd tegen de handel en afzet van dergelijke producten;

48. herhaalt het belang van buitenlandse directe investeringen in ontwikkelingslanden en moedigt de Commissie en de lidstaten aan om hun beleid inzake ontwikkelingssamenwerking zodanig uit te stippelen dat de huidige staat van de economische instellingen en het investeringsklimaat in ontwikkelingslanden verbeteren;

49. wijst erop dat de plaatselijke gemeenschappen in ontwikkelingslanden niet altijd over de nodige financiële middelen beschikken om grootschalige investeringen te doen voor de bouw en het onderhoud van infrastructuurnetwerken, bijvoorbeeld voor watervoorziening of drainering, en dat enkel bijkomend privékapitaal in een publiek-private samenwerking voor voldoende financiering zal zorgen;

50. herhaalt het verzoek aan de Commissie om duidelijke steun te verlenen aan het FLEGT-vergunningenstelsel en de opgestelde vrijwillige samenwerkingsovereenkomsten (VSO's); is van oordeel dat bijzondere aandacht besteed moet worden aan het overtuigen van partnerlanden om de VSO's te ondertekenen en het vergunningenstelsel te hanteren, waarbij het voor de partnerlanden niet mogelijk mag zijn om dit stelsel te ontwijken door naar derde landen te exporteren waar geen vergunningenstelsels zijn;

51. benadrukt het belang van een versterking van de sociale dialoog met lokale bedrijven in ontwikkelingslanden om samenwerking en gemeenschappelijke verantwoordelijkheden te bevorderen teneinde tot duurzame consumptie en productie te komen, en om in dit verband uitwisseling van ervaring te ondersteunen tussen landen in het Zuiden en het Noorden, alsook tussen landen in het Zuiden onderling;

52. verzoekt de Commissie om tijdens de onderhandelingen over economische partnerschapsovereenkomsten bijzondere nadruk te leggen op strategieën die een grotere differentiatie van de export uit ACS-landen bevorderen en groei- en ontwikkelingsmodellen ondersteunen die vanuit een ecologisch perspectief duurzaam en vanuit een sociaal perspectief rechtvaardig zijn;

53. bevestigt nogmaals dat het voor ontwikkelingslanden van cruciaal belang is dat zij toegang hebben tot energiebronnen; verzoekt daarom om energietoegang te bevorderen via het Europees energie-initiatief en door het imago van energie-efficiëntie in ontwikkelingsprogramma's op te vijzelen;

54. benadrukt dat in een situatie van chaotische stedelijke groei de vraag van toe- en afvoer van water in de stad cruciaal is voor verdere ontwikkeling: plaatselijke overheidsdiensten kunnen de kern vormen van een goede gemeentelijke praktijk van democratisch bestuur;

55. verzoekt de ontwikkelingslanden, met het oog op een duurzame exploitatie van hun watervoorraden, de waterhuishouding op lokaal niveau te decentraliseren om gebruikers en beleidsmakers te betrekken bij de ontwikkeling van een watervoorzieningsbeleid dat zo veel mogelijk rekening houdt met de behoeften van de burgers;

56. vraagt dat de lokale overheden in de EU gestimuleerd worden om een deel van de gebruikersbijdragen voor toe- en afvoer van water te gebruiken voor gedecentraliseerde samenwerkingsacties teneinde projecten te financieren die bedoeld zijn om de beschikbaarheid van water in ontwikkelingslanden te verbeteren;

57. verlangt dat de EU bijdraagt tot de ontwikkeling van strategieën voor economische en agrarische ontwikkeling die een hoge waterkwaliteit in stand houden of herstellen, van de bron tot de eindgebruiker;

58. is van mening dat het noodzakelijk is om het concept van duurzame ontwikkeling te integreren in het onderzoeks- en innovatieproces;

59. verzoekt alle partijen om concrete duurzame ontwikkelingsdoelstellingen te formuleren voor de korte en lange termijn en om de vooruitgang die wordt geboekt teneinde deze doelen te bereiken te monitoren;

60. is van mening dat, met het oog op de beleidscoherentie voor ontwikkeling en immigratie, de lidstaten tot een gemeenschappelijke overeenkomst zullen komen om de immigratieproblemen te lijf te gaan; herinnert er in deze context aan dat speciale aandacht zal moeten worden besteed aan overschrijvingen van migrerende arbeiders en het mogelijk omzetten van "brain-drainbeleid" naar brain-gainprocessen; benadrukt dat de EU geen brain-drain mag genereren in ontwikkelingslanden op de lange termijn;

61. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de regeringen van de lidstaten en de kandidaat-landen.

  • [1]  PB C 104, 14.4.1999, p.180.
  • [2]  Aangenomen teksten, P6_TA(2006)0231.
  • [3]  Aangenomen teksten, P6-TA(2006)0141.
  • [4]  Aangenomen teksten, P6_TA(2006)0020.
  • [5]  Aangenomen teksten, P6_TA(2006)0272.
  • [6]  WWF (2004) EU Aid: Reducing Poverty Through a Sustainable Environment: Why should EU Aid properly address the link between poverty and environment?
  • [7]  World Bank (2002) A Revised Forest Strategy for the World Bank Group, 31.10.2002.
  • [8]  FAO (2002). The State of World Fisheries and Aquaculture. FAO, Rome, Italy.

TOELICHTING

De grondgedachte van duurzame ontwikkeling is, dat de huidige generatie in staat moet worden gesteld om in haar behoeften te voorzien zonder dat de mogelijkheid van toekomstige generaties om in hun behoeften te voorzien in gevaar komt. Duurzame ontwikkeling is een overkoepelend beginsel van Europees recht en dient als zodanig op alle beleidsplannen van de EU van toepassing te zijn. Het wordt door de EU niet alleen binnen de Unie zelf bevorderd maar in toenemende mate ook in alle ontwikkelingsacties daarbuiten.

Internationaal en Europees kader voor duurzame ontwikkeling

Het belang van duurzame ontwikkeling is door de internationale gemeenschap zowel onderschreven in Agenda 21 (VN-Conferentie over milieu en ontwikkeling in Rio de Janeiro in 1992) als in het Actieprogramma van Johannesburg (Wereldtop in 2002). Het behoort tot de Millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling die door de EU worden bevorderd en wordt sinds 2001 als een wezenlijk onderdeel van haar ontwikkelingsstrategieën gezien.

De recente herziening van de strategie voor duurzame ontwikkeling van de EU, die in juni 2006 is aangenomen, beschrijft een coherente benadering voor het bereiken van duurzame ontwikkeling over de hele wereld. De EU erkent in de herziening de uitdaging om de doelen van duurzame ontwikkeling te realiseren, ook in ontwikkelingslanden.

Vanuit de gedachte dat de mondiale ontwikkeling verder moet worden bevorderd, wordt in dit verslag benadrukt dat het noodzakelijk is om duurzame ontwikkeling en EU-beleid aangaande ontwikkelingssamenwerking nauwer met elkaar te verbinden en in het ontwikkelingsbeleid op sleutelterreinen aan te sturen op een meer duurzaam karakter.

Kernvraagstukken in verband met duurzame ontwikkeling

Duurzame ontwikkeling bestaat in hoofdzaak uit drie onderdelen: duurzame economische groei, milieubescherming, en sociale gelijkheid en cohesie (Conferentie van Rio, 1992, en de hoofddoelstellingen van de strategie voor duurzame ontwikkeling van 2006). Deze drie onderdelen zijn van elkaar afhankelijk en dienen derhalve al tijdens de beleidsformuleringsfase samen te worden beschouwd.

Het bereiken van de doelstellingen met betrekking tot duurzaamheid, zoals de doelstellingen van Kyoto, vereist de gezamenlijke inspanning van alle landen in de wereld en is volgens de herziening van 2006 alleen mogelijk wanneer tegelijkertijd goed bestuur, eerbiediging van de mensenrechten, democratisering en regionale integratie worden bevorderd, overdraagbare ziekten worden uitgeroeid en plattelandsontwikkeling en voedselzekerheid worden bevorderd. Het bewerkstelligen van werkelijke wereldwijde vooruitgang vereist derhalve dat de beginselen van duurzame ontwikkeling worden geïntegreerd in alle aspecten van ontwikkelingssamenwerking: begrotingssteun, opbouw van institutionele capaciteit, technische en institutionele samenwerking en kennisoverdracht, en subsidie- en kredietverstrekking aan de private sector.

In dit verslag wordt derhalve een oproep gedaan voor een meer diepgaande reflectie over de gevolgen die het ontwikkelingsbeleid op de duurzame ontwikkeling heeft, en de aanbeveling gedaan om bestaande projecten aan een milieueffectbeoordeling te onderwerpen en duidelijke duurzaamheidsindicatoren vast te stellen op basis waarvan alle ontwikkelingsprojecten kunnen worden beoordeeld. Ook zou het wenselijk zijn om beter te controleren hoe de sectorspecifieke en met name de budgetgerelateerde toewijzingen voor officiële ontwikkelingshulp worden aangewend en het uiteindelijk gebruik ervan transparanter te maken.

De noodzaak van duurzaamheid in ontwikkelingslanden

Om te voorkomen dat ontwikkelingssamenwerking een nutteloze en kortzichtige onderneming wordt, moet duurzaamheid een integrant onderdeel van het ontwikkelingsbeleid worden, zowel op EU-niveau als op nationaal niveau.

Plattelandsbewoners in ontwikkelingslanden zijn voor hun levensonderhoud in hoge mate afhankelijk van de onmiddellijke omgeving en het gebruik van primitieve landbouwtechnieken. Intensief grondgebruik en toepassing van primitieve technieken dragen dientengevolge bij aan ontbossing, bodemerosie, uitputting van natuurlijke hulpbronnen en achteruitgang van de biodiversiteit. Energiebronnen, als die er al zijn, zijn sterk vervuilend en er is geen schoon drinkwater, wat het handhaven van hygiëne en elementaire gezondheidsregels onmogelijk maakt. Economische groei is onder dergelijke onhoudbare omstandigheden moeilijk, zo niet onmogelijk. Vandaar dat de EU zich in haar ontwikkelingsbeleid moet concentreren op het stimuleren van duurzame consumptiepatronen, op het bevorderen van het gebruik van schonere en duurzame lokale energiebronnen, teneinde een hogere levensstandaard mogelijk te maken, en op het bevorderen van een betere lokale controle op de relatie tussen de bevolkingsgroei en het draagvermogen van het milieu.

Het sociale aspect van duurzame ontwikkeling maakt het nodig dat ook op het terrein van gezondheid duurzaamheid wordt bereikt. Het bestrijden van pandemieën zoals aids en malaria moet bij duurzame ontwikkelingssamenwerking centraal staan. Degelijke ziekten leiden immers tot een onhoudbare demografische situatie: een hoog percentage kinderen en een laag percentage gezonde, opgeleide en economisch actieve volwassenen. Vandaar dat mensen bewust moeten worden gemaakt van het belang van een goede gezondheid en persoonlijke hygiëne alsook van de ecologische gevolgen van hun dagelijks gedrag. Een aanzienlijke hoeveelheid ontwikkelingshulp moet daarom in het onderwijs worden gestoken. Het is wenselijk dat de EU het onderwijsbeleid nog eens kritisch bekijkt vanuit het oogpunt van duurzame ontwikkeling in ontwikkelingslanden.

Duurzame energie en goede ondernemingspraktijken

De EU dient te komen tot een intensievere dialoog en betere technologische samenwerking met het bedrijfsleven, in het bijzonder KMO's, in ontwikkelingslanden, teneinde de achteruitgang van het lokale milieu tegen te gaan. De overdracht van moderne technologie en het bevorderen van energie-efficiëntie zouden zowel de macro-economische stabiliteit vergroten als het milieu en de gezondheid van individuele mensen ten goede komen, omdat het gebruik van geïmporteerde en dure fossiele brandstoffen daardoor verminderen en de arbeidsomstandigheden verbeteren. De EU zou door het versterken van het nationaal institutionele kader het vermogen van KMO´s om positief op milieuaangelegenheden te reageren, ook kunnen bevorderen.

Niet alleen lokale, maar ook internationale ondernemingen moeten het milieu echter ontzien. De gedragscode voor Europese ondernemingen die in ontwikkelingslanden actief zijn, moet strikt worden gehandhaafd en kwesties van maatschappelijk verantwoord ondernemen moeten wereldwijd worden bevorderd. Schonere en duurzame economische groei en economische diversificatie zonder uitputting van natuurlijke hulpbronnen en aantasting van de biodiversiteit kan het best worden bereikt door het vergroten van de buitenlandse directe investeringen en de officiële ontwikkelingshulp voor milieuvriendelijke ontwikkelingsprogramma’s, waarmee de regeringen van ontwikkelingslanden worden geholpen om beginselen van duurzame ontwikkeling in hun ontwikkelingsstrategieën te integreren.

Institutionele capaciteit

In de strategie voor duurzame ontwikkeling moet prioriteit worden gegeven aan het ontwikkelen van de institutionele capaciteit van ontwikkelingslanden. Vanwege het beginsel van ‘local ownership’ bij ontwikkelingsprojecten, kunnen ecologische kwesties en hervormingen in verband met duurzaamheid alleen dan in nationale strategieën voor armoedevermindering en in de partnerschapsovereenkomsten van de EU met ontwikkelingslanden worden geïntegreerd wanneer het vermogen van overheidsinstellingen om dergelijke kwesties aan te pakken, wordt versterkt.

Met name het bevorderen van goed bestuur en de rechtsstaat zijn belangrijk, omdat alleen daarmee kan worden gegarandeerd dat hervormingen gericht op armoedevermindering naar behoren op nationaal en lokaal niveau worden uitgevoerd en ontwikkelingshulp niet wordt verkwist door corrupte ambtenaren of ambtenaren zonder verantwoordingsplicht. Bij alle vermogensopbouwende maatregelen zoals steun voor institutionele, bestuurlijke en juridische hervormingen, voor de ontwikkeling van infrastructuurnetwerken en steun gericht op het beheer van de openbare financiën, zou rekening moeten worden gehouden met de gevolgen van die ontworpen maatregelen voor de milieu-, economische en sociale (of politieke) duurzaamheid.

Gerelateerd EU-beleid

Aangezien duurzame ontwikkeling een overkoepelend beginsel is, dat op alle beleidsplannen van de EU van toepassing zou moeten zijn, is het betreurenswaardig dat de basisregels voor duurzame groei op verschillende andere beleidsterreinen niet worden nagevolgd. De EU dient na te denken over de centrale betekenis van een duurzaam landbouwbeleid voor de ontwikkeling van de mens en over de nadelige effecten van haar exportsubsidies voor de economieën van de minst ontwikkelde landen.

De EU kan ook besluiten om geen basisproducten meer te importeren die op een wijze zijn geproduceerd die niet duurzaam is en een schending van internationale overeenkomsten vormt, en proberen de braindrain uit ontwikkelingslanden te beperken door het voeren van een samenhangend gemeenschappelijk immigratiebeleid. Beleidssamenhang moet niet alleen bestaan binnen de kerngebieden van ontwikkelingssamenwerking, maar op alle beleidsgebieden. Verder is het nodig dat ook op kerngebieden zoals het vergroten van de ontwikkelingshulp naar 0,7% van het BNP, alle lidstaten zich daadwerkelijk verbinden.

PROCEDURE

Titel

Mainstreaming van duurzaamheid in ontwikkelingssamenwerkingsbeleid

Procedurenummer

2006/2246(INI)

Commissie ten principale

        Datum bekendmaking toestemming

DEVE

26.10.2006

Medeadviserende commissie(s)
  Datum bekendmaking

 

 

 

 

 

Geen advies
  Datum besluit

 

 

 

 

 

Nauwere samenwerking

        Datum bekendmaking

 

 

Rapporteur(s)
  Datum benoeming

Danutė Budreikaitė

30.5.2006

 

Vervangen rapporteur(s)

 

 

Behandeling in de commissie

2.10.2006

6.11.2006

19.12.2006

 

 

Datum goedkeuring

19.12.2006

Uitslag eindstemming

+:

-:

0:

30

0

0

Bij de eindstemming aanwezige leden

Margrete Auken, Alessandro Battilocchio, Margrietus van den Berg, Danutė Budreikaitė, Marie-Arlette Carlotti, Thierry Cornillet, Fernando Fernández Martín, Michael Gahler, Filip Kaczmarek, Glenys Kinnock, Maria Martens, Miguel Angel Martínez Martínez, Gay Mitchell, Horst Posdorf, Toomas Savi, Pierre Schapira, Frithjof Schmidt, Jürgen Schröder, Anna Záborská, Mauro Zani

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervanger(s)

John Bowis, Milan Gaľa, Fiona Hall, Alain Hutchinson, Linda McAvan, Manolis Mavrommatis, Anne Van Lancker, Zbigniew Zaleski, Gabriele Zimmer

Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervanger(s) (art. 178, lid 2)

María Sornosa Martínez

Datum indiening

21.12.2006

 

Opmerkingen (slechts in één taal beschikbaar)