ONTWERPAANBEVELING VOOR DE TWEEDE LEZING betreffende het gemeenschappelijk standpunt, door de Raad vastgesteld met het oog op de aanneming van de richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 91/440/EEG van de Raad betreffende de ontwikkeling van de spoorwegen in de Gemeenschap, en van Richtlijn 2001/14/EG van het Europees Parlement en de Raad inzake de toewijzing van spoorweginfrastructuurcapaciteit en de heffing van rechten voor het gebruik van spoorweginfrastructuur
21.12.2006 - (5895/2/2006 – C6‑0309/2006 – 2004/0047(COD)) - ***II
Commissie vervoer en toerisme
Rapporteur: Georg Jarzembowski
ONTWERPWETGEVINGSRESOLUTIE VAN HET EUROPEES PARLEMENT
over het gemeenschappelijk standpunt, door de Raad vastgesteld met het oog op de aanneming van de richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 91/440/EEG van de Raad betreffende de ontwikkeling van de spoorwegen in de Gemeenschap, en van Richtlijn 2001/14/EG van het Europees Parlement en de Raad inzake de toewijzing van spoorweginfrastructuurcapaciteit en de heffing van rechten voor het gebruik van spoorweginfrastructuur
(5895/2/2006 – C6‑0309/2006 – 2004/0047(COD))
(Medebeslissingsprocedure: tweede lezing)
Het Europees Parlement,
– gezien het gemeenschappelijk standpunt van de Raad (5895/2/2006 – C6‑0309/2006),
– gezien zijn in eerste lezing geformuleerde standpunt[1] inzake het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2004)0139)[2],
– gelet op artikel 251, lid 2 van het EG-Verdrag,
– gelet op artikel 62 van zijn Reglement,
– gezien de aanbeveling voor de tweede lezing van de Commissie vervoer en toerisme (A6‑0475/2006),
1. hecht zijn goedkeuring aan het gemeenschappelijk standpunt, als geamendeerd door het Parlement;
2. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.
Gemeenschappelijk standpunt van de Raad | Amendementen van het Parlement |
Amendement 1 OVERWEGING 4 | |
(4) Met deze richtlijn wordt de openstelling van de markt voor internationale passagiersvervoerdiensten per spoor binnen de Gemeenschap beoogd. Zij heeft derhalve geen betrekking op spoorwegdiensten tussen een lidstaat en een derde land. De lidstaten moeten bovendien spoorwegdiensten in transito door de Gemeenschap van de werkingssfeer van deze richtlijn kunnen uitsluiten. |
(4) Met deze richtlijn wordt de openstelling van de markt voor passagiersvervoerdiensten per spoor binnen de Gemeenschap beoogd. Zij heeft derhalve geen betrekking op spoorwegdiensten tussen een lidstaat en een derde land. De lidstaten moeten bovendien spoorwegdiensten in transito door de Gemeenschap van de werkingssfeer van deze richtlijn kunnen uitsluiten. |
Motivering | |
Aanpassing aan de nieuwe regeling van lid 3 bis van artikel 10 van richtlijn 91/440/EEG (zie amendement 16). | |
Amendement 2 OVERWEGING 6 | |
(6) De markt voor internationale passagiersvervoerdiensten zou niet kunnen worden opengesteld zonder dat een gedetailleerd regelgevingskader voor toegang tot de infrastructuur voorhanden is, significante vooruitgang op het gebied van interoperabiliteit wordt geboekt, en de veiligheid op het spoor op nationaal en Europees niveau in een strikte normatieve structuur wordt ingebed. Aan al deze voorwaarden is nu voldaan door de omzetting van de Richtlijn 2001/12/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2001 tot wijziging van Richtlijn 91/440/EEG van de Raad, Richtlijn 2004/51/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 tot wijziging van Richtlijn 91/440/EEG van de Raad, Richtlijn 2001/13/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2001 tot wijziging van Richtlijn 95/18/EG van de Raad betreffende de verlening van vergunningen aan spoorwegondernemingen, Richtlijn 2001/14/EG, alsook Richtlijn 2004/49/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de veiligheid van de spoorwegen. Op de voor de openstelling van de markt voor internationale passagiersvervoerdiensten voorgestelde datum moet er sprake zijn van een gevestigde en geconsolideerde praktijk met betrekking tot dit nieuwe regelgevingskader. Daar is een zekere tijd voor nodig. Daarom dient 1 januari 2010 de streefdatum voor het openstellen van de markt te zijn. |
(6) De markt voor passagiersvervoerdiensten zou niet kunnen worden opengesteld zonder dat een gedetailleerd regelgevingskader voor toegang tot de infrastructuur voorhanden is, significante vooruitgang op het gebied van interoperabiliteit wordt geboekt, en de veiligheid op het spoor op nationaal en Europees niveau in een strikte normatieve structuur wordt ingebed. Aan al deze voorwaarden is nu voldaan door de omzetting van de Richtlijn 2001/12/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2001 tot wijziging van Richtlijn 91/440/EEG van de Raad, Richtlijn 2004/51/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 tot wijziging van Richtlijn 91/440/EEG van de Raad, Richtlijn 2001/13/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2001 tot wijziging van Richtlijn 95/18/EG van de Raad betreffende de verlening van vergunningen aan spoorwegondernemingen, Richtlijn 2001/14/EG, alsook Richtlijn 2004/49/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de veiligheid van de spoorwegen. Op de voor de openstelling van de markt voor passagiersvervoerdiensten voorgestelde datum moet er sprake zijn van een gevestigde en geconsolideerde praktijk met betrekking tot dit nieuwe regelgevingskader. Aangezien deze richtlijnen uiterlijk in 2006 in nationale wetgeving moeten worden omgezet, kan de openstelling van de netwerken voor internationale passagiersvervoerdiensten tot 2010 en voor alle verdere soorten passagiersvervoerdiensten tot 2017 geschieden. Lidstaten die op of na 1 mei 2004 tot de Europese Unie zijn toegetreden, hebben het recht de streefdatum van 2017 voor nationale passagiersvervoerdiensten maximaal vijf jaar uit te stellen. |
Amendement 3 OVERWEGING 8 | |
(8) De invoering van deze nieuwe open en internationale diensten met tussenstops mag niet leiden tot de openstelling van de markt voor binnenlandse passagiersvervoerdiensten, maar moet enkel gericht zijn op stops die het internationale traject ondersteunen. Derhalve moet de invoering ervan betrekking hebben op diensten die hoofdzakelijk zijn bedoeld om passagiers te vervoeren op een internationaal traject. Bij de bepaling of dat het hoofddoel van de dienst is, moet rekening worden gehouden met criteria zoals het aandeel van de omzet en van het volume dat gegenereerd wordt door het vervoer van hetzij binnenlandse, hetzij internationale passagiers, alsmede de lengte van de dienst. Dit dient te worden bepaald door de onderscheiden toezichthoudende instantie, op verzoek van de belanghebbende partijen. |
schrappen |
Motivering | |
De nieuwe, verdere beperking van de openstelling van de netwerken die de Raad wil invoeren op grond van het criterium "diensten die hoofdzakelijk zijn bedoeld om passagiers te vervoeren" moet van de hand worden gewezen, aangezien het regionale vervoer reeds voldoende wordt beschermd door het nieuwe lid 3 ter van artikel 10 van richtlijn 91/440/EEG. Bovendien zou de invoering van het criterium een uiterst bureaucratische en tijdverslindende procedure door veel instanties vereisen, op grond waarvan alleen al gezien de grote hoeveelheid te verzamelen en te verwerken gegevens bestuurlijke en juridische conflicten voorgeprogrammeerd zouden zijn. | |
Amendement 4 OVERWEGING 9 | |
(9) Verordening (EEG) nr. 1191/69 van de Raad van 26 juni 1969 betreffende het optreden van de lidstaten ten aanzien van met het begrip openbare dienst verbonden verplichtingen op het gebied van het vervoer per spoor, over de weg en over de binnenwateren voorziet in de mogelijkheid voor de lidstaten en plaatselijke overheden om openbare-dienstcontracten te gunnen. In het kader van deze contracten kunnen exclusieve rechten op de exploitatie van bepaalde diensten worden verleend. Bijgevolg moet worden gezorgd voor de nodige samenhang tussen de bepalingen van deze verordening en het principe van openstelling van de markt voor internationale passagiersvervoerdiensten per spoor voor concurrentie. |
(9) Verordening (EEG) nr. 1191/69 van de Raad van 26 juni 1969 betreffende het optreden van de lidstaten ten aanzien van met het begrip openbare dienst verbonden verplichtingen op het gebied van het vervoer per spoor, over de weg en over de binnenwateren voorziet in de mogelijkheid voor de lidstaten en plaatselijke overheden om openbare-dienstcontracten te gunnen. In het kader van deze contracten kunnen exclusieve rechten op de exploitatie van bepaalde diensten worden verleend. Bijgevolg moet worden gezorgd voor de nodige samenhang tussen de bepalingen van deze verordening en het principe van openstelling van de markt voor passagiersvervoerdiensten per spoor voor concurrentie. |
|
|
Motivering | |
Aanpassing aan de nieuwe regeling van lid 3bis van artikel 10 van richtlijn 91/440/EEG (zie amendement 16). | |
Amendement 5 OVERWEGING 10 | |
(10) De openstelling van internationale passagiersvervoerdiensten voor concurrentie, hetgeen ook het recht inhoudt passagiers op een internationaal traject te laten in- en uitstappen op tussengelegen stations, ook wanneer die in dezelfde lidstaat liggen, kan gevolgen hebben voor de organisatie en de financiering van passagiersvervoerdiensten per spoor die worden verricht uit hoofde van een openbare-dienstcontract. De lidstaten moeten de mogelijkheid hebben om dit recht op toegang tot de markt te beperken wanneer het economische evenwicht van deze openbare-dienstcontracten door dit recht in het gedrang komt, en wanneer daartoe door de in artikel 30 van Richtlijn 2001/14/EG bedoelde toezichthoudende instantie(s) toestemming is gegeven op basis van een objectieve economische analyse, in aansluiting op een verzoek van de bevoegde autoriteiten die het openbare-dienstcontract hebben gegund. |
(10) De openstelling van passagiersvervoerdiensten voor concurrentie, hetgeen ook het recht inhoudt passagiers op een internationaal traject te laten in- en uitstappen op tussengelegen stations, ook wanneer die in dezelfde lidstaat liggen, kan gevolgen hebben voor de organisatie en de financiering van passagiersvervoerdiensten per spoor die worden verricht uit hoofde van een openbare-dienstcontract. De lidstaten moeten de mogelijkheid hebben om dit recht op toegang tot de markt te beperken wanneer de economische levensvatbaarheid van deze openbare-dienstcontracten door dit recht in het gedrang komt, en wanneer daartoe door de in artikel 30 van Richtlijn 2001/14/EG bedoelde toezichthoudende instantie(s) toestemming is gegeven op basis van een objectieve economische analyse, in aansluiting op een verzoek van de bevoegde autoriteiten die het openbare-dienstcontract hebben gegund. |
Motivering | |
Aanpassing aan de nieuwe regeling van lid 3 ter van artikel 10 van richtlijn 91/440/EEG (zie amendement 17). | |
Amendement 6 OVERWEGING 11 | |
(11) Sommige lidstaten hebben al maatregelen genomen om de markt voor passagiersvervoerdiensten per spoor open te stellen door transparante openbare aanbestedingen voor het verlenen van een aantal van dergelijke diensten. Deze lidstaten dienen niet verplicht te worden volledig vrije toegang tot internationale passagiersvervoerdiensten te verlenen, aangezien bij zo'n aanbesteding voor het recht om bepaalde spoorwegtrajecten te gebruiken, de marktwaarde van de exploitatie van die diensten reeds voldoende is bewezen. |
(11) Sommige lidstaten hebben al maatregelen genomen om de markt voor passagiersvervoerdiensten per spoor open te stellen door transparante openbare aanbestedingen voor het verlenen van een aantal van dergelijke diensten. Met de herziening van Verordening (EEG) nr. 1191/69 moet dit proces worden voortgezet. |
Motivering | |
Precisering van deze overweging, aangezien uitsluitend voor het openbare streek- en buurtvervoer van personen openbare aanbestedingen zinvol en noodzakelijk zijn. | |
Amendement 7 OVERWEGING 12 | |
(12) Bij de beoordeling van de vraag of het economische evenwicht van het openbare-dienstcontract eventueel in het gedrang komt, moet rekening worden gehouden met vooraf vastgestelde criteria zoals het effect op de rendabiliteit van diensten die in een openbare-dienstcontract zijn vervat, met inbegrip van het effect op de nettokosten voor de bevoegde overheidsinstantie die het openbare-dienstcontract heeft gegund, het reizigersaanbod, de tarifering van vervoerbewijzen, kaartverkoop, plaats en aantal van de stops aan weerszijden van de grens, alsmede de dienstregeling en de frequentie van de voorgestelde nieuwe dienst. Met inachtneming van een dergelijke beoordeling en het besluit van de toezichthoudende instantie(s) kunnen de lidstaten het recht op toegang voor de gevraagde internationale passagiersvervoerdienst toestaan, wijzigen of weigeren, met inbegrip van het opleggen van een heffing aan de exploitant van een nieuwe internationale passagiersvervoerdienst, zulks in overeenstemming met de economische analyse en overeenkomstig het Gemeenschapsrecht en de beginselen van gelijkheid en non-discriminatie. |
(12) Bij de beoordeling van de vraag of het economische evenwicht van het openbare-dienstcontract eventueel in het gedrang komt, moet rekening worden gehouden met vooraf vastgestelde criteria zoals het effect op de rendabiliteit van diensten die in een openbare-dienstcontract zijn vervat. |
Motivering | |
Precisering van de overweging en aanpassing aan de gebruiken bij de overwegingen. Zie verder amendement 17. | |
Amendement 8 OVERWEGING 13 | |
(13) Met het oog op de financiering van de openbaredienstverplichtingen is het opportuun de lidstaten toe te staan om overeenkomstig het Gemeenschapsrecht een heffing toe te passen op passagiersvervoerdiensten op hun grondgebied. |
(13) Om een bijdrage te leveren aan de exploitatie van passagiersvervoerdiensten op trajecten waarmee voldaan wordt aan een openbaredienstverplichting is het opportuun de lidstaten die dit wensen toe te staan de autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor deze diensten toestemming te geven een heffing toe te passen op passagiersvervoerdiensten die onder hun jurisdictie vallen. |
|
Met deze heffing moet een bijdrage worden geleverd aan de financiering van de passagiersvervoerverplichtingen die in openbaredienstcontracten overeenkomstig de Gemeenschapswetgeving zijn vastgelegd. De heffing moet worden geheven overeenkomstig het Gemeenschapsrecht en met name overeenkomstig de beginselen billijkheid, doorzichtigheid, non-discriminatie en proportionaliteit. |
Amendement 9 OVERWEGING 14 | |
(14) Deze instantie moet op zodanige wijze te werk gaan dat belangenverstrengeling of enige betrokkenheid bij de gunning van het openbare-dienstcontract terzake vermeden wordt; met name mag de onafhankelijke werking niet in het gedrang komen als deze instantie om organisatorische of juridische redenen nauwe banden heeft met de bevoegde autoriteit die betrokken is bij de gunning van het openbare-dienstcontract terzake. De bevoegdheid van de toezichthoudende instantie dient te worden verruimd om de beoordeling van het doel van een internationale dienst en, in voorkomend geval, de potentiële economische gevolgen voor bestaande openbare-dienstcontracten mogelijk te maken. |
(14) Deze instantie moet op zodanige wijze te werk gaan dat belangenverstrengeling of enige betrokkenheid bij de gunning van het openbare-dienstcontract terzake vermeden wordt; met name mag de onafhankelijke werking niet in het gedrang komen als deze instantie om organisatorische of juridische redenen nauwe banden heeft met de bevoegde autoriteit die betrokken is bij de gunning van het openbare-dienstcontract terzake. De bevoegdheid van de toezichthoudende instantie dient te worden verruimd om de beoordeling van de potentiële economische gevolgen voor bestaande openbare-dienstcontracten mogelijk te maken. |
Motivering | |
Aanpassing aan de amendementen 3 en 15 met de motiveringen die daar worden gegeven. | |
Amendement 10 OVERWEGING 15 | |
(15) Met deze richtlijn wordt een nieuwe fase in de openstelling van de spoorwegmarkt ingeluid. Sommige lidstaten hebben de markt voor internationale passagiersvervoerdiensten in hun land al opengesteld. In dat verband mag deze richtlijn niet worden opgevat als een verplichting voor die lidstaten om vóór 1 januari 2010 een recht op toegang te verlenen aan spoorwegondernemingen met een vergunning van een lidstaat waar soortgelijke rechten niet worden verleend. |
(15) Met deze richtlijn wordt de afsluitende fase in de regulering van de openstelling van de spoorwegmarkt ingeluid. Sommige lidstaten hebben de markt voor internationale passagiersvervoerdiensten in hun land al opengesteld. In dat verband mag deze richtlijn niet worden opgevat als een verplichting voor die lidstaten om vóór 1 januari 2010 respectievelijk 1 januari 2017 een recht op toegang te verlenen aan spoorwegondernemingen met een vergunning van een lidstaat waar soortgelijke rechten niet worden verleend. |
Motivering | |
Aanpassing aan amendement 16 met de aldaar gegeven motivering. | |
Amendement 11 OVERWEGING 15 BIS (nieuw) | |
|
(15 bis) Voor de inrichting van gespecialiseerde infrastructuren, zoals hogesnelheidsverbindingen, hebben de spoorwegondernemingen behoefte aan zekerheid op het gebied van planning en wetgeving die recht doet aan de betekenis van omvangrijke investeringen op lange termijn. Daarom moet het voor hen mogelijk worden gemaakt als regel kaderovereenkomsten met een looptijd van maximaal vijftien jaar te sluiten. Hiertoe moet Richtlijn 2001/14/EG dienovereenkomstig worden gewijzigd. |
Motivering | |
Herinvoering van het standpunt van het Europees Parlement uit de eerste lezing van 28 september 2005 (zie amendement 5) met de aanpassing aan de door de Raad voorgestelde redactie van artikel 17, lid 5 bis van richtlijn 2001/14/EG. | |
Amendement 12 OVERWEGING 16 | |
(16) De nationale toezichthoudende instanties moeten op grond van artikel 31 van Richtlijn 2001/14/EG informatie uitwisselen en, wanneer dit in afzonderlijke gevallen nodig is, de beginselen en praktijken coördineren die zij hanteren om te beoordelen of het economische evenwicht van een openbare-dienstcontract in het gedrang is. Zij moeten geleidelijk op basis van hun ervaringen richtsnoeren opstellen. |
(16) De nationale toezichthoudende instanties moeten op grond van artikel 31 van Richtlijn 2001/14/EG informatie uitwisselen en, wanneer dit in afzonderlijke gevallen nodig is, de beginselen en praktijken coördineren die zij hanteren om te beoordelen of de economische levensvatbaarheid van een openbare-dienstcontract in het gedrang is. Zij moeten geleidelijk op basis van hun ervaringen richtsnoeren opstellen. |
Motivering | |
Aanpassing aan de nieuwe regeling van lid 3 ter van artikel 10 van richtlijn 91/440/EEG. | |
Amendement 13 OVERWEGING 17 | |
(17) De toepassing van deze richtlijn moet worden beoordeeld op basis van een verslag van de Commissie dat twee jaar na de openstelling van de markt voor internationale passagiersvervoerdiensten moet worden ingediend. |
(17) De toepassing van deze richtlijn moet worden beoordeeld op basis van twee verslagen van de Commissie die telkens een jaar na de openstelling van de markt voor internationale, respectievelijk nationale passagiersvervoerdiensten moeten worden ingediend. Vóór 31 december 2012 wordt nog een verslag door de Commissie ingediend waarin met name wordt ingegaan op de stand van de voorbereidingen voor de openstelling van de spoorwegmarkt voor nationale passagiersvervoerdiensten en waarin eventueel flankerende maatregelen ter vergemakkelijking van deze stap worden voorgesteld. |
Motivering | |
Aanpassing aan amendement 25 (vergelijk amendement 6 uit de eerste lezing van het Europees Parlement). | |
Amendement 14 OVERWEGINGEN 18 BIS EN 18 TER (nieuw) | |
|
(18 bis) De maatregelen ter uitvoering van deze richtlijn worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden (1). (1) PB L 184 van 17.7.1999, blz.23. Besluit als gewijzigd bij Besluit 2006/512/EG (PB L 200 van 22.7.2006, blz.11). |
|
(18 ter) De Commissie is met name gemachtigd maatregelen van algemene aard te nemen die gericht zijn op het wijzigen van niet-essentiële elementen van deze richtlijn overeenkomstig de regelgevingsprocedure met controle als bedoeld in artikel 5 bis van Besluit 1999/468/EG.. |
Motivering | |
De Richtlijnen 91/440/EEG en 2001/14/EG verwijzen op meerdere plaatsen naar een comitologieprocedure en een dienovereenkomstig comité. Nadat bij Besluit 2006/512/EG een nieuwe comitologieprocedure (regelgevingsprocedure met controle) werd ingevoerd, moet deze procedure worden toegepast in gevallen wanneer de in dit besluit opgesomde criteria van toepassing zijn, d.w.z. wanneer het gaat om maatregelen van algemene reikwijdte die leiden tot wijzigingen van niet-wezenlijke bestanddelen van dit besluit. | |
Amendement 15 ARTIKEL 1, PUNT 3 | |
- "internationale passagiersvervoerdienst": een passagiersvervoerdienst in het kader waarvan de trein ten minste eenmaal de grens van een lidstaat oversteekt en die in hoofdzaak bedoeld is om passagiers tussen stations in verschillende lidstaten te vervoeren; de trein kan worden samengesteld en/of gesplitst en de samenstellende delen kunnen een verschillende herkomst en bestemming hebben, op voorwaarde dat alle rijtuigen ten minste één grens oversteken," |
"- internationale passagiersvervoerdienst : een passagiersvervoerdienst in het kader waarvan de trein ten minste eenmaal de grens van een lidstaat oversteekt; de trein kan worden samengesteld en/of gesplitst en de samenstellende delen kunnen een verschillende herkomst en bestemming hebben, op voorwaarde dat alle rijtuigen ten minste één grens oversteken," |
Motivering | |
Herinvoering van de definitie van het oorspronkelijke Commissievoorstel, aangezien de door de Raad door middel van het criterium "Hoofddoel van de vervoersdienst" ingevoerde verdere beperking van de openstelling van het netwerk van de hand moet worden gewezen, temeer daar het streekvervoer reeds voldoende door lid 3 ter van artikel 10 van richtlijn 91/440/EEG wordt beschermd. | |
Amendement 16 ARTIKEL 1, PUNT 8 | |
"3bis. De spoorwegondernemingen die onder de werkingssfeer van artikel 2 vallen, krijgen uiterlijk op 1 januari 2010 recht op toegang tot de infrastructuur van alle lidstaten met het oog op de exploitatie van internationale passagiersvervoerdiensten. Bij een internationale passagiersvervoerdienst hebben de spoorwegondernemingen het recht op het internationale traject passagiers te laten instappen op elk station en ze te laten uitstappen op een ander station, ook wanneer die in dezelfde lidstaat liggen.
Het recht van toegang tot de infrastructuur van de lidstaten waar het aandeel van het internationale passagiersvervoer per spoor groter is dan de helft van de omzet in het reizigerssegment van de spoorweg-ondernemingen in die lidstaat, wordt uiterlijk op 1 januari 2012 verleend.
Of het hoofddoel van de dienst is, passagiers tussen stations in verschillende lidstaten te vervoeren, wordt door de in artikel 30 van Richtlijn 2001/14/EG bedoelde toezichthoudende instantie(s) bepaald, naar aanleiding van een verzoek van de bevoegde autoriteit(en) en/of de belanghebbende spoorwegondernemingen. |
"3bis. De spoorwegondernemingen die onder de werkingssfeer van artikel 2 vallen, krijgen met het oog op de exploitatie van internationale passagiersvervoerdiensten uiterlijk op 1 januari 2010 en met het oog op de exploitatie van alle andere soorten passagiersvervoerdiensten uiterlijk op 1 januari 2017 recht op toegang tot de infrastructuur van alle lidstaten. Bij een internationale passagiersvervoerdienst hebben de spoorwegondernemingen het recht op het internationale traject passagiers te laten instappen op elk station en ze te laten uitstappen op een ander station, ook wanneer die in dezelfde lidstaat liggen.
Het recht van toegang tot de infrastructuur van de lidstaten waar het aandeel van het internationale passagiersvervoer per spoor groter is dan de helft van de omzet in het reizigerssegment van de spoorweg-ondernemingen in die lidstaat, wordt uiterlijk op 1 januari 2012 verleend. Lidstaten die op of na 1 mei 2004 tot de Europese Unie zijn toegetreden, kunnen het recht op toegang tot de infrastructuur voor de exploitatie van nationale passagiersvervoerdiensten maximaal vijf jaar uitstellen.
|
Amendement 17 ARTIKEL 1, PUNT 8 | |
3 ter. De lidstaten kunnen het in lid 3 bis omschreven toegangsrecht beperken op verbindingen tussen een vertrekpunt en een bestemming waarvoor een of meer openbare-dienstcontracten overeenkomstig de geldende communautaire wetgeving zijn gesloten. Deze beperking mag niet tot gevolg hebben dat het recht op het internationale traject passagiers te laten instappen op elk station en ze te laten uitstappen op een ander station, ook wanneer die in dezelfde lidstaat liggen, wordt beperkt, behalve wanneer de uitoefening van dit recht het economische evenwicht van een openbare-dienstcontract in het gedrang zou brengen. |
3 ter. De lidstaten kunnen het in lid 3 bis omschreven toegangsrecht beperken op verbindingen waarvoor een of meer openbare-dienstcontracten overeenkomstig de geldende communautaire wetgeving zijn gesloten. Deze beperking, ook indien dit leidt tot een beperking van het recht passagiers op elk station te laten instappen en ze te laten uitstappen, mag uitsluitend worden opgelegd wanneer de uitoefening van het recht op toegang de economische levensvatbaarheid van een openbaredienstcontract in het gedrang zou brengen. |
Of het economisch evenwicht al dan niet in het gedrang komt wordt door de in artikel 30 van Richtlijn 2001/14/EG bedoelde toezichthoudende instantie(s) bepaald op basis van een objectieve economische analyse aan de hand van vooraf vastgestelde criteria, op verzoek van: |
Of de economisch levensvatbaarheid al dan niet in het gedrang komt wordt door de in artikel 30 van Richtlijn 2001/14/EG bedoelde toezichthoudende instantie(s) bepaald op basis van een objectieve economische analyse aan de hand van vooraf vastgestelde criteria, op verzoek van: |
- de bevoegde autoriteit(en) die het openbare-dienstcontract heeft/hebben gegund, |
- de bevoegde autoriteit(en) die het openbare-dienstcontract heeft/hebben gegund, |
- iedere andere belanghebbende bevoegde autoriteit die het recht heeft de toegang uit hoofde van dit artikel te beperken, |
- iedere andere belanghebbende bevoegde autoriteit die het recht heeft de toegang uit hoofde van dit artikel te beperken, |
- de infrastructuurbeheerder, of |
- de infrastructuurbeheerder, of |
- de spoorwegonderneming die het openbare-dienstcontract uitvoert. |
- de spoorwegonderneming die het openbare-dienstcontract uitvoert. |
De bevoegde autoriteiten en de spoorwegondernemingen die de openbare diensten verrichten, delen aan de bevoegde toezichthoudende instantie de informatie mee die redelijkerwijs nodig is om tot een besluit te komen. De toezichthoudende instantie onderzoekt de verstrekte informatie en pleegt daarbij, indien nodig, overleg met alle betrokken partijen; binnen een vooraf bepaalde redelijke termijn, en in ieder geval binnen twee maanden na ontvangst van alle relevante informatie, stelt zij de betrokken partijen in kennis van haar met redenen omklede besluit. De toezichthoudende instantie deelt de gronden voor haar besluit mee en vermeldt de termijn waarbinnen, en de voorwaarden waaronder, |
De bevoegde autoriteiten en de spoorwegondernemingen die de openbare diensten verrichten, delen aan de bevoegde toezichthoudende instantie de informatie mee die redelijkerwijs nodig is om tot een besluit te komen. De toezichthoudende instantie onderzoekt de verstrekte informatie en pleegt daarbij, indien nodig, overleg met alle betrokken partijen; binnen een vooraf bepaalde redelijke termijn, en in ieder geval binnen drie maanden na aanvraag van het recht op toegang, stelt zij de betrokken partijen in kennis van haar met redenen omklede besluit. De toezichthoudende instantie deelt de gronden voor haar besluit mee en vermeldt de termijn waarbinnen, en de voorwaarden waaronder, |
- de terzake bevoegde autoriteit(en), |
- de terzake bevoegde autoriteit(en), |
- de infrastructuurbeheerder, |
- de infrastructuurbeheerder, |
- de spoorwegonderneming die het openbare-dienstcontract uitvoert, of |
- de spoorwegonderneming die het openbare-dienstcontract uitvoert, of |
- de spoorwegonderneming die toegang wenst |
- de spoorwegonderneming die toegang wenst |
om een heroverweging van het besluit kunnen verzoeken. |
om een heroverweging van het besluit kunnen verzoeken. |
Motivering | |
Herinvoering van het standpunt van het Europees Parlement uit de eerste lezing van 28 september 2005 (zie amendement 10) met een mogelijkheid tot beperking ten gunste van het openbare regionale personenvervoer die ook voor het nationale personenvervoer geldt. | |
Om een door een belanghebbende zijde opzettelijk veroorzaakte vertraging van het besluit door de terzake bevoegde toezichthoudende instantie(s) te voorkomen, moet voor de termijn voor het besluit enerzijds als criterium het tijdstip van aanvraag worden genomen en anderzijds moet de termijn met een maand worden verlengd. | |
Amendement 18 ARTIKEL 1, PUNT 8 | |
3 quater. De lidstaten kunnen tevens het recht passagiers te laten in- en uitstappen op stations in dezelfde lidstaat op het traject van een internationale passagiersvervoerdienst beperken wanneer een exclusief recht voor het vervoer van passagiers tussen deze stations is toegekend uit hoofde van een concessiecontract dat vóór …* is gegund op basis van een eerlijke op concurrentie stoelende aanbestedingsprocedure en overeenkomstig de toepasselijke beginselen van het communautaire recht. Deze beperking kan gelden gedurende de oorspronkelijke duur van het contract, of 15 jaar, naargelang welk tijdsbestek het kortst is. |
schrappen |
__________ |
|
Motivering | |
Met deze verdere beperking van het recht op toegang door de beperkingsmogelijkheid van het recht van het vervoer van passagiers gedurende een periode van maximaal vijftien jaar, zouden grensoverschrijdende vervoersdiensten voor het personenvervoer in hun economische hart worden getroffen en daarmee zou de doelstelling van de richtlijn geweld worden aangedaan. Bovendien wordt het regionale vervoer door de reeds bestaande beperkingsmogelijkheid overeenkomstig lid 3 ter van artikel 10 van richtlijn 91/440/EEG al voldoende beschermd. | |
Amendement 19 ARTIKEL 1, PUNT 8 | |
3 quinquies. De bepalingen van deze richtlijn verplichten een lidstaat niet om tot 1 januari 2010 het in lid 3 bis bedoelde recht op toegang te verlenen aan spoorwegondernemingen en de direct of indirect onder hun zeggenschap staande dochterondernemingen met een vergunning van een lidstaat waar soortgelijke toegangsrechten niet worden verleend. |
3 quinquies. De bepalingen van deze richtlijn verplichten een lidstaat niet om voor internationale passagiersvervoerdiensten tot 1 januari 2010 en voor alle andere soorten passagiersvervoerdiensten tot 1 januari 2017 het in lid 3 bis bedoelde recht op toegang te verlenen aan spoorwegondernemingen en de direct of indirect onder hun zeggenschap staande dochterondernemingen met een vergunning van een lidstaat waar soortgelijke toegangsrechten niet worden verleend. |
Amendement 20 ARTIKEL 1, PUNT 8 | |
3 sexies. De lidstaten treffen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de in lid 3 ter, lid 3 quater en lid 3 quinquies bedoelde beslissingen rechterlijk kunnen worden getoetst. |
3 sexies. De lidstaten treffen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de in lid 3 ter en lid 3 quinquies bedoelde beslissingen rechterlijk kunnen worden getoetst. |
Motivering | |
Aanpassing aan amendement 18. | |
Amendement 21 ARTIKEL 1, PUNT 8 | |
3 septies. Onverminderd lid 3 ter, kunnen de lidstaten, onder de in dit artikel bepaalde voorwaarden, de betrokken autoriteiten toestaan een heffing op te leggen aan alle passagiersvervoerdiensten op hun grondgebied om bij te dragen aan de financiering van de compensatie van de openbaredienstverplichting uit hoofde van een openbaredienstcontract dat overeenkomstig de communautaire wetgeving is gesloten. |
3 septies. Onverminderd lid 3 ter, kunnen de lidstaten, onder de in dit artikel bepaalde voorwaarden, een voor het spoorwegvervoer bevoegde autoriteit toestaan een heffing op te leggen aan spoorwegondernemingen die een internationale passagiersvervoerdienst verzorgen ten behoeve van de exploitatie van onder de jurisdictie van deze autoriteit vallende trajecten die tussen twee stations in deze lidstaat worden geëxploiteerd. In dat geval worden spoorwegondernemingen die een binnenlandse vervoerdienst verzorgen aan dezelfde heffing op de exploitatie van die routes onderworpen. |
Amendement 22 ARTIKEL 1, PUNT 8 | |
Overeenkomstig de communautaire wetgeving mag de compensatie niet hoger zijn dan nodig is om de kosten van de uitvoering van de openbaredienstverplichtingen, rekening houdend met de opbrengsten alsmede met een redelijke winst uit de uitvoering van die verplichtingen, geheel of gedeeltelijk te dekken. |
De heffing is bedoeld om deze autoriteit te compenseren voor het nakomen van openbaredienstverplichtingen in het kader van een openbaredienstcontract dat overeenkomstig de communautaire wetgeving is gesloten. De compensatie mag niet hoger zijn dan nodig is om de kosten van de uitvoering van de openbaredienstverplichtingen, rekening houdend met de opbrengsten alsmede met een redelijke winst uit de uitvoering van die verplichtingen, te dekken. |
Amendement 23 ARTIKEL 1, PUNT 8 | |
De heffing wordt geheven in overeenstemming met de communautaire wetgeving, met name met inachtneming van de beginselen van gelijke behandeling, transparantie, non-discriminatie en evenredigheid, in het bijzonder tussen de prijs van de dienst en de hoogte van de heffing. De verplichting om bij te dragen aan de financiering van de compensatie van de openbaredienstverplichting mag de economische levensvatbaarheid van de internationale passagiersvervoerdiensten niet in gevaar brengen. |
De heffing wordt geheven in overeenstemming met de communautaire wetgeving, met name met inachtneming van de beginselen van gelijke behandeling, transparantie, non-discriminatie en evenredigheid, in het bijzonder tussen de prijs van de dienst en de hoogte van de heffing. Het totaal van de opgelegde heffingen mag de economische levensvatbaarheid van de internationale passagiersvervoerdienst waarop zij worden geheven niet in gevaar brengen. |
Amendement 24 ARTIKEL 1, PUNT 9 | |
– de uitvoering van deze richtlijn in de lidstaten en de efficiënte werking van de verschillende betrokken organen; |
– de uitvoering van deze richtlijn in de lidstaten, vooral haar gevolgen in de kleine landen van de Unie, en de efficiënte werking van de verschillende betrokken organen; |
Motivering | |
Het verslag waarin de tenuitvoerlegging van de richtlijn wordt geëvalueerd, moet rekening houden met de gevolgen voor de kleine landen van de Europese Unie omdat deze de effecten van de liberalisering het sterkst zullen voelen. | |
Amendement 25 ARTIKEL 1, PUNT 10 | |
9. Uiterlijk op 31 december 2012 dient de Commissie bij het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's een verslag in over de uitvoering van het bepaalde in artikel 10, lid 3. |
9. Uiterlijk op 1 januari 2018 dient de Commissie bij het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's een verslag in over de uitvoering van het bepaalde in artikel 10, leden 3 ter en quinquies.
In een voor 31 december 2012 aan het Europees Parlement, de Raad, het Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de regio's voor te leggen verslag geeft de Commissie een specifieke analyse van de stand van de voorbereidingen voor de openstelling van de markt voor nationale passagiersvervoerdiensten. In dit verslag stelt de Commissie, indien van toepassing, verdere aanvullende maatregelen voor met het oog op de vergemakkelijking van de openstelling van deze markt en de nakoming van de openbaredienstverplichtingen.
|
Amendement 26 ARTIKEL 1, PUNT 10 BIS (nieuw) | |
|
10 bis) Artikel 11, lid 2 wordt vervangen door de volgende tekst: "2. De wijzigingen die voor de aanpassing van de bijlagen noodzakelijk zijn, worden overeenkomstig de regelgevingsprocedure met controle zoals bedoeld in artikel 11 bis, lid 3 aangenomen." |
Motivering | |
Hier moet de nieuwe comitologieprocedure (regelgevingsprocedure met controle) worden toegepast omdat het hier gaat om maatregelen met een algemene reikwijdte, die een wijzigingvan niet-wezenlijke bestanddelen van deze richtlijn tot gevolg hebben. | |
Amendement 27 ARTIKEL 1, PUNT 10 TER (nieuw) | |
|
10 ter) Artikel 11 bis, lid 3 wordt vervangen door de volgende tekst: "3. In gevallen waarin naar dit lid wordt verwezen, gelden artikel 5 bis, leden 1 t/m 4 en artikel 7 van Besluit 1999/468/EG, met inachtneming van artikel 8 daarvan." |
Motivering | |
In dit lid van het comitologieartikel moet de nieuwe regelgevingsprocedure met controle worden verankerd (zie ook het amendement van de rapporteur op artikel 11, lid 2 van Richtlijn 91/440/EEG). | |
Amendement 28 ARTIKEL 2, PUNT 3 | |
"4. Wanneer een aanvrager voornemens is infrastructuurcapaciteit aan te vragen met het oog op het exploiteren van een internationale passagiersvervoerdienst als bedoeld in artikel 3 van Richtlijn 91/440/EEG, stelt hij de infrastructuurbeheerders en de betrokken toezichthoudende instanties daarvan in kennis. Om de beoordeling mogelijk te maken van het doel van de internationale dienst om passagiers tussen stations in verschillende lidstaten te vervoeren, alsmede van de potentiële economische gevolgen voor bestaande openbare-dienstcontracten, zorgen de toezichthoudende instanties ervoor dat elke bevoegde autoriteit die een in een openbare-dienstcontract omschreven spoorwegpassagiersvervoerdienst heeft gegund, iedere andere belanghebbende bevoegde autoriteit die het recht heeft de toegang uit hoofde van artikel 10, lid 3 ter, van Richtlijn 91/440/EEG te beperken en elke spoorwegonderneming die het openbare-dienstcontract uitvoert op het traject van deze internationale passagiersvervoerdienst, op de hoogte worden gebracht." |
"4. Wanneer een aanvrager voornemens is infrastructuurcapaciteit aan te vragen met het oog op het exploiteren van een passagiersvervoerdienst als bedoeld in Richtlijn 91/440/EEG, stelt hij de infrastructuurbeheerders en de betrokken toezichthoudende instanties daarvan in kennis. Om de beoordeling mogelijk te maken van de potentiële economische gevolgen voor bestaande openbare-dienstcontracten, zorgen de toezichthoudende instanties ervoor dat elke bevoegde autoriteit die een in een openbare-dienstcontract omschreven spoorwegpassagiersvervoerdienst heeft gegund, iedere andere belanghebbende bevoegde autoriteit die het recht heeft de toegang uit hoofde van artikel 10, lid 3 ter, van Richtlijn 91/440/EEG te beperken en elke spoorwegonderneming die het openbare-dienstcontract uitvoert op het traject van deze internationale passagiersvervoerdienst, op de hoogte worden gebracht." |
Motivering | |
Aanpassing aan de nieuwe regeling van lid 3 bis van artikel 10 van richtlijn 91/440/EEG (zie amendement 16). | |
Amendement 29 ARTIKEL 2, PUNT 4 | |
5 bis. Voor door de aanvrager naar behoren gemotiveerde diensten waarbij gebruik wordt gemaakt van in artikel 24 bedoelde gespecialiseerde infrastructuur die een aanzienlijke en langdurige investering vereist, kan de looptijd van de kaderovereenkomst 15 jaar bedragen. Een looptijd van meer dan 15 jaar is alleen in uitzonderingsgevallen mogelijk, en met name bij aanzienlijke en langdurige investeringen, vooral in combinatie met contractuele verplichtingen waaronder een meerjarenplan voor de afschrijving van deze investeringen. |
5 bis. Voor door de aanvrager naar behoren gemotiveerde diensten waarbij gebruik wordt gemaakt van in artikel 24 bedoelde gespecialiseerde infrastructuur die een aanzienlijke investering vereist die alleen gedurende een lange periode geamortiseerd kan worden, kan de looptijd van de kaderovereenkomst 15 jaar bedragen. Een looptijd van meer dan 15 jaar is alleen in uitzonderingsgevallen mogelijk, en met name bij aanzienlijke investeringen die alleen gedurende een lange periode geamortiseerd kunnen worden. In al dergelijke gevallen moeten in de betrokken overeenkomsten contractuele verplichtingen worden opgenomen die een gedetailleerd overzicht geven van de investering die wordt gedaan en een plan van de ontvangsten, uitgaven en bedrijfsvoering, waaronder een meerjarenplan voor de afschrijving van deze investeringen waarin de toekenning of toewijzing op de lange termijn van infrastructuurcapaciteit wordt gerechtvaardigd. |
Amendement 30 ARTIKEL 2 NUMMER 4 | |
Vanaf 1 januari 2010 kan een eerste kaderovereenkomst voor een periode van 5 jaar worden opgesteld, die eenmaal met 5 jaar verlengd kan worden, op basis van de capaciteitskenmerken die worden gebruikt door de aanvragers die voor 1 januari 2010 diensten exploiteren, teneinde rekening te houden met specifieke investeringen of met het bestaan van commerciële overeenkomsten. De in artikel 30 bedoelde toezichthoudende instantie is bevoegd voor het verlenen van toestemming voor de inwerkingtreding van zo'n overeenkomst."; |
Vanaf 1 januari 2010 voor internationale passagiersvervoerdiensten en vanaf 1 januari 2017 voor alle andere soorten passagiersvervoerdiensten kan een eerste kaderovereenkomst voor een periode van 5 jaar worden opgesteld, die eenmaal met nog eens 5 jaar verlengd kan worden, op basis van de capaciteitskenmerken die worden gebruikt door de aanvragers die voor 1 januari 2010, respectievelijk 1 januari 2017 diensten exploiteren, teneinde rekening te houden met specifieke investeringen of met het bestaan van commerciële overeenkomsten. De in artikel 30 bedoelde toezichthoudende instantie is bevoegd voor het verlenen van toestemming voor de inwerkingtreding van zo'n overeenkomst."; |
Amendement 31 ARTIKEL 2, PUNT 5 BIS (nieuw) | |
|
5 bis) Artikel 34, lid 3 wordt vervangen door de volgende tekst: "3. De vereiste wijzigingen ter aanpassing van de bijlagen worden overeenkomstig de regelgevingsprocedure met controle zoals bedoeld in artikel 35, lid 3 vastgesteld." |
Motivering | |
Hier moet de nieuwe comitologieprocedure (regelgevingsprocedure met controle) worden toegepast, omdat het hier gaat om maatregelen van algemene reikwijdte die leiden tot wijziging van niet-wezenlijke bestanddelen van deze richtlijn. | |
Amendement 32 ARTIKEL 2, PUNT 5 TER (nieuw) | |
|
5 ter) Artikel 35, lid 3 wordt vervangen door de volgende tekst: "3. In gevallen waarin naar dit lid wordt verwezen, gelden artikel 5 bis, leden 1 t/m 4 en artikel 7 van Besluit 1999/468/EG, met inachtneming van artikel 8 daarvan." |
Motivering | |
In dit lid van het comitologieartikel moet de nieuwe regelgevingsprocedure met controle worden verankerd (zie ook het amendement van de rapporteur op artikel 11, lid 2 van Richtlijn 91/440/EEG). |
TOELICHTING
I. Commissievoorstel
De Commissie heeft op 3 maart 2004 in het kader van het zogenaamde "Derde spoorwegpakket" het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van richtlijn 91/440/EEG van de Raad betreffende de ontwikkeling van de spoorwegen in de Gemeenschap voorgelegd (COM(2004)0139). De kernelementen van dit voorstel, dat voortborduurt op het Eerste en ook het Tweede spoorwegpakket, waren:
1. De nationale spoorwegnetwerken van de lidstaten moeten voor het grensoverschrijdende personenvervoer vóór 1 januari 2010 worden opengesteld voor het gebruik door alle spoorwegondernemingen, zonder enige discriminatie.
2. De spoorwegondernemingen moeten daarbij het recht krijgen passagiers tussen alle stations op het grensoverschrijdende traject, en ook tussen twee stations in dezelfde lidstaat, te laten instappen en te laten uitstappen (cabotage).
3. Het moet mogelijk zijn de openstelling van de netwerken te beperken wanneer hierdoor het economische evenwicht van een vervoersdienst waarvoor een openbaredienstcontract is gesloten, in gevaar zou komen.
II. Eerste lezing van het Parlement
Het Europees Parlement heeft op 28 september 2005 zijn standpunt in eerste lezing vastgesteld. Daarbij heeft het de volgende wezenlijke veranderingen tegenover het Commissievoorstel aangebracht:
1. Het Parlement had reeds in de wetgevingsprocedure in verband met het Tweede Spoorwegpakket met een overweldigende meerderheid gevraagd de spoorwegnetwerken niet alleen open te stellen voor het grensoverschrijdende, doch ook voor het nationale railvervoer van personen, en wel vanaf 1 januari 2008. Daarop aansluitend stelde het Parlement nu een gefaseerde aanpak voor: opening voor het grensoverschrijdende personenvervoer vanaf 1 januari 2008 en voor alle andere soorten personenvervoer vanaf 1 januari 2012.
2. De door de Commissie geplande mogelijkheid voor een beperking van de openstelling van het net ten behoeve van railgebonden streek- en buurtvervoer waarvoor een openbaredienstcontract is gesloten, werd ondersteund, maar - vooral in verband met de bevoegdheid voor deze beslissing - exacter geredigeerd en op de economische levensvatbaarheid van de openbare dienst als criterium gericht.
3. Het moet de lidstaten vrij staan de toekenning van toegangsrechten tot hun spoorwegnet eerder te laten plaatsvinden. Daarbij moeten zij echter tevens de mogelijkheid krijgen het verlenen van dergelijke rechten te beperken tot spoorwegondernemingen uit lidstaten waarin dienovereenkomstige voorwaarden ten aanzien van de toegang tot de spoorweginfrastructuur gelden (wederzijdheidsclausule).
4. Het Parlement stelde bovendien voor ook richtlijn 2001/14/EG inzake de toewijzing van spoorweginfrastructuurcapaciteit te wijzigen. Om de spoorwegondernemingen het inrichten van speciale infrastructuren, zoals hogesnelheidsverbindingen, te vergemakkelijken, moet het mogelijk zijn voor zulke personenvervoersdiensten kaderovereenkomsten met een looptijd van maximaal tien jaar te sluiten.
5. Bovendien drong het Parlement er bij de Raad op aan eindelijk een gemeenschappelijk standpunt vast te stellen in verband met de nieuwe opzet van verordening (EEG) nr. 1191/69 over het streek- en buurtvervoer van personen waarvoor openbaredienstcontracten zijn gesloten, mede om de beperkingsmogelijkheid voor de toegang tot het netwerk opnieuw en preciezer te formuleren.
III. Gemeenschappelijk standpunt van de Raad
De Raad heeft op 18 september 2006 zijn gemeenschappelijk standpunt aan het Europees Parlement doen toekomen. Zijn redactie van de tekst van de richtlijn wijkt op de volgende wezenlijke punten van die van het Parlement af:
1. De Raad wijst de openstelling van een netwerk voor de nationale railvervoersdiensten voor personen van de hand en wil dat de openstelling van de netwerken voor grensoverschrijdende personenvervoersdiensten over de rail pas vanaf 1 januari 2010 geschiedt.
2. Voor lidstaten waarin het aandeel van het grensoverschrijdende personenvervoer over de rail meer dan de helft vertegenwoordigt van de personenvervoersomzet van de spoorwegondernemingen moet de openstelling pas vanaf 1 januari 2012 gebeuren.
3. De Raad wil nog steeds de openstelling van de netwerken door middel van het nieuwe criterium "Hoofddoel" beperken, omdat hij de netwerken alleen wil openstellen voor die grensoverschrijdende diensten waarbij het vervoer van passagiers tussen stations in verschillende lidstaten als zo genoemd "hoofddoel" is erkend.
4. De Raad wil verder de openstelling van de netwerken beperken door de lidstaten de mogelijkheid te geven een openstelling onder verwijzing naar reeds gesloten concessieovereenkomsten te weigeren of te beperken, en dit voor een maximale periode van vijftien jaar.
5. De Raad wil tenslotte de openstelling van de netwerken door middel van een nieuwe verplichte heffing ten behoeve van de overheidsfinanciering van het openbare streek- en buurtvervoer van personen economisch beperken, waarbij deze heffing in het algemeen voor alle personenvervoersdiensten moeten gelden.
6. In verband met de beperkingsmogelijkheid van de openstelling van het netwerk ten behoeve van railgebonden streek- en buurtvervoer van personen waarvoor een openbaredienstcontract is gesloten, formuleert de Raad een zeer uitvoerige procedure en neemt opnieuw het economische evenwicht van de overeenkomst inzake openbare dienstverlening als criterium.
7. De Raad neemt met redactionele wijzigingen de door het Parlement opgenomen wederzijdheidsclausule over.
8. Een nieuw voorstel van de Raad is dat de lidstaten spoorwegvervoersdiensten die in transitovervoer door de Gemeenschap worden geleverd uit het toepassingsgebied van deze richtlijn kunnen nemen.
9. Een ander nieuw voorstel van de Raad is Malta en Cyprus te ontslaan van de verplichting de richtlijn om te zetten, zolang deze beide staten niet over een spoorwegnetwerk beschikken.
10. Verder brengt de Raad kleine veranderingen in verband met de verslagleggingsverplichtingen aan.
11. Tenslotte neemt de Raad het voorstel van het Parlement over ook richtlijn 2001/14/EG inzake de toewijzing van spoorweginfrastructuurcapaciteit te wijzigen, maar verlengt de looptijd van kaderovereenkomsten voor speciale infrastructuur tot vijftien jaar en brengt een aantal wijzigingen aan die meer procedureel van aard zijn.
IV. Voorstellen van de Commissie vervoer en toerisme
De Commissie vervoer en toerisme borduurt met haar amendementen in grote lijnen voort op de standpunten van het Parlement uit de eerste lezing van 28 september 2005.
1. Zoals reeds in de wetgevingsprocedure in verband met de het Tweede Spoorwegpakket met overweldigende meerderheid door het Parlement werd besloten (zie het advies van 23 oktober 2003) blijft de commissie van mening dat nationale spoorwegnetwerken voor alle personenvervoersdiensten moeten worden opengesteld. Aangezien de wettelijke kadervoorwaarden voor het spoorwegbedrijf reeds vóór eind 2006 moeten worden omgezet, is ook een openstelling van de netwerken voor het grensoverschrijdende personenvervoer vóór 1 januari 2010 niet alleen zinvol, maar ook stellig mogelijk. Om de Raad, die nog bedenkingen heeft tegen een volgens hem te snelle openstelling voor het nationale personenvervoer, tegemoet te komen, stelt de commissie een verdere verschuiving van de openstelling voor alle andere soorten personenvervoer voor, en wel nu tot 1 januari 2017.
In van nu af gezien tien jaar moet het in ieder geval mogelijk zijn de omzetting van het beginsel van de Europese interne markt ook in de spoorwegsector af te ronden en met deze wetgeving een "Vierde spoorwegpakket" overbodig te maken. Zie hiervoor de amendementen 16 alsmede 1, 4, 5 en 28.
2. De commissie stelt voor akkoord te gaan met een twee jaar later plaatsvindende openstelling van de netwerken voor de lidstaten waarin het grensoverschrijdende personenvervoer een grote invloed zou kunnen hebben op het nationale personenvervoer. Zie amendement 16, tweede alinea.
3. Wat de mogelijkheid tot beperking van de openstelling van de netwerken ten behoeve van het streek- en buurtvervoer van personen waarvoor openbaredienstcontracten zijn gesloten overeenkomstig het nieuwe lid 3 ter van artikel 10 betreft, beveelt de commissie aan de zeer uitvoerige formulering van de Raad met kleine veranderingen en met een herinvoering van het criterium van het Parlement van de levensvatbaarheid van het openbaredienstcontract te accepteren. Uit de stemming in de commissie bleek echter niet voor alle verwijzingen in de tekst van het gemeenschappelijk standpunt een meerderheid te bestaan voor wijziging van het criterium "economisch evenwicht" in "economische levensvatbaarheid". Zie amendement 17 en de amendementen 5 en 12.
4. De nieuwe voorstellen van de Raad in verband met beperkingen van de openstelling van de netwerken - "Hoofddoel" van het vervoer en voorrang van langlopende concessieovereenkomsten - moeten volgens de commissie strikt van de hand worden gewezen. Zie in dit verband ook de verklaring van de Portugese Republiek in bijlage II van het gemeenschappelijk standpunt. Bij de afweging tussen de al tientallen jaren lang voorgeschreven openstelling van de interne markt enerzijds en de specifieke belangen van het openbare streek- en buurtvervoer van personen anderzijds, is immers nog net de beperkingsmogelijkheid van de openstelling van de netwerken door de nieuwe regeling van lid 3 ter van artikel 10 te rechtvaardigen. De commissie volgt echter niet de aanbeveling van de rapporteur de algemene verplichte heffing - cf. overweging 13 en het nieuwe artikel 10, lid 3 septies van richtlijn 91/440/EEG - zonder vervanging te schrappen, maar stelt hiertoe wijzigingen voor. Zie de amendementen 16, 18, 20, 28 alsmede 3 en 15.
5. Ten aanzien van de door de Raad als nieuw voorstel ingebrachte rapportageverplichtingen stelt de commissie aanpassingen van veeleer redactionele aard voor. In een aanvullend verslag moet voor eind 2012 de stand van de voorbereidingen voor de openstelling van het nationale personenvervoer worden geanalyseerd. Zie de amendementen 25 en 13.
6. De zeer omvangrijke en gedeeltelijk nieuwe formuleringen van de Raad voor de wijziging van richtlijn 2001/14/EG inzake de toewijzing van spoorweginfrastructuurcapaciteit dienen in grote lijnen te worden geaccepteerd en te worden aangevuld met een overweging waarin een toelichting wordt gegeven.
7. De commissie beveelt aan de nieuwe regelingen in verband met transitovervoer en in verband met de uitzonderingen voor Malta en Cyprus over te nemen en stelt daarom hier geen veranderingen voor.
8. Ter afsluiting wil de commissie er graag op wijzen dat het feit dat het Parlement in de eerste lezing eraan vast heeft gehouden dat de Raad parallel aan deze wetgevingsprocedure een gemeenschappelijk standpunt dient vast te stellen in verband met de herziening van de verordening over het openbare streek- en buurtvervoer van personen (zie amendement 1 van het verslag van de commissie in de eerste lezing) resultaat heeft gehad.
MINDERHEIDSSTANDPUNT
overeenkomstig artikel 48, lid 3 van het Reglement
ingediend door Helmuth Markov, Erik Meijer en Pedro Guerreiro
Wij hechten eraan te wijzen op de gronden die ons ertoe hebben gebracht tegen het gemeenschappelijk standpunt van de Raad van de Europese Unie te stemmen.
Wij kunnen niet accepteren dat de Europese Commissie - hoewel pas onlangs over het tweede pakket is gestemd - reeds een derde pakket voorstelt, dat erop gericht is de liberalisering van het passagiersvervoer te versnellen.
Wij kunnen evenmin de voorstellen van het gemeenschappelijk standpunt van de Raad steunen noch de aanbeveling voor de tweede lezing van de parlementaire commissie, die zelfs nog verder willen gaan en waarmee de volledige liberalisering van het vervoer per spoor in de zeer nabije toekomst wordt voorgesteld.
Deze voorstellen zijn ingediend, zonder dat de gevolgen van de daaraan voorafgaande maatregelen - op sociaal en milieugebied of met het oog op het herstel van het evenwicht met betrekking tot de andere vervoersmiddelen - zijn onderzocht. Zij zijn ingediend zonder evaluatie, zonder rekening te houden met negatieve ervaringen in verschillende landen, die reeds een liberalisering hebben ingevoerd, zonder een serieuze en veelzijdige analyse van de mogelijkheden, waarmee de ontwikkeling van de spoorwegen in Europa kan worden gesteund.
Deze voorstellen zijn nergens op gebaseerd, afgezien van een ideologisch a priori grondbeginsel, dat het ultraliberalisme verheft tot absolute en algemeen geldende regel.
Wij eisen daarentegen dat Europa deze vervoerwijze, die voor een duurzame ontwikkeling, de territoriale cohesie en de economische ontwikkeling van Europa absoluut noodzakelijk is, de nodige steun geeft. Dit zijn de maatregelen die naar onze mening in samenwerking met alle actoren in deze sector overwogen en voorgesteld moeten worden.
PROCEDURE
Titel |
Gemeenschappelijk standpunt, door de Raad vastgesteld met het oog op de aanneming van de richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 91/440/EEG van de Raad betreffende de ontwikkeling van de spoorwegen in de Gemeenschap, en van richtlijn 2001/14/EG van het Europees Parlement en de Raad inzake de toewijzing van spoorweginfrastructuurcapaciteit en de heffing van rechten voor het gebruik van spoorweginfrastructuur |
|||||||
Document- en procedurenummers |
5895/2/2006 - C6-0309/2006 - 2004/0047(COD) |
|||||||
Datum eerste lezing EP – P-nummer |
21.9.2005 |
T6-0354/2005 |
||||||
Voorstel van de Commissie |
COM(2004)0139 - C6-0001/2004 |
|||||||
Gewijzigd voorstel van de Commissie |
|
|||||||
Datum bekendmaking ontvangst gemeenschappelijk standpunt |
25.9.2006 |
|||||||
Commissie ten principale |
TRAN 25.9.2006 |
|||||||
Rapporteur(s) |
Georg Jarzembowski 22.8.2006 |
|||||||
Vervangen rapporteur(s) |
|
|||||||
Behandeling in de commissie |
10.10.2006 |
21.11.2006 |
18.12.2006 |
|
|
|||
Datum goedkeuring |
19.12.2006 |
|||||||
Uitslag eindstemming |
+: -: 0: |
30 10 5 |
||||||
Bij de eindstemming aanwezige leden |
Gabriele Albertini, Margrete Auken, Inés Ayala Sender, Etelka Barsi-Pataky, Paolo Costa, Michael Cramer, Arūnas Degutis, Christine De Veyrac, Petr Duchoň, Saïd El Khadraoui, Roland Gewalt, Luis de Grandes Pascual, Mathieu Grosch, Ewa Hedkvist Petersen, Jeanine Hennis-Plasschaert, Stanisław Jałowiecki, Georg Jarzembowski, Dieter-Lebrecht Koch, Jörg Leichtfried, Bogusław Liberadzki, Eva Lichtenberger, Erik Meijer, Robert Navarro, Seán Ó Neachtain, Josu Ortuondo Larrea, Willi Piecyk, Reinhard Rack, Gilles Savary, Renate Sommer, Dirk Sterckx, Ulrich Stockmann, Gary Titley, Georgios Toussas, Armando Veneto, Marta Vincenzi, Corien Wortmann-Kool, Roberts Zīle |
|||||||
Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervanger(s) |
Zsolt László Becsey, Johannes Blokland, Nathalie Griesbeck, Zita Gurmai, Elisabeth Jeggle, Rosa Miguélez Ramos, Zita Pleštinská, Vladimír Remek |
|||||||
Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervanger(s) (art. 178, lid 2) |
|
|||||||
Datum indiening |
21.12.2006 |
|||||||
Opmerkingen (slechts in één taal beschikbaar) |
... |
|||||||