VERSLAG over de rol van vrouwen in het sociale, economische en politieke leven in Turkije

11.1.2007 - (2006/2214(INI))

Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid
Rapporteur: Emine Bozkurt

Procedure : 2006/2214(INI)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus :  
A6-0003/2007
Ingediende teksten :
A6-0003/2007
Stemmingen :
Aangenomen teksten :

ONTWERPRESOLUTIE VAN HET EUROPEES PARLEMENT

over de rol van vrouwen in het sociale, economische en politieke leven in Turkije

(2006/2214(INI))

Het Europees Parlement,

–   gezien de Mededeling van de Europese Commissie van 8 november 2006 "Uitbreidingsstrategie en voornaamste uitdagingen 2006–2007"(COM (2006) 0649), en met name het voortgangsverslag over Turkije dat hierin opgenomen is,

–   onder verwijzing naar de Mededeling van de Commissie "Strategiedocument 2005 over de uitbreiding" (COM(2005)0561),

–   onder verwijzing naar zijn resolutie van 27 september 2006 over de vorderingen van Turkije op weg naar de toetreding[1],

–   onder verwijzing naar zijn resolutie van 6 juli 2005 over de rol van vrouwen in het sociale, economische en politieke leven[2],

–   onder verwijzing naar het besluit van de Europese Raad van 17 december 2004 om op 3 oktober 2005 de onderhandelingen te openen met Turkije over toetreding tot de Europese Unie,

–   onder verwijzing naar de verworvenheden in de Gemeenschap op het gebied van de rechten van de vrouw en gelijkheid tussen mannen en vrouwen,

–   onder verwijzing naar Aanbeveling Rec (2003) 3 van het Comité van ministers van de Raad van Europa aan de lidstaten over een evenwichtige deelname van mannen en vrouwen in de politieke en openbare besluitvorming,

–   onder verwijzing naar het IAO-verdrag nr. 177 betreffende thuiswerk,

–   gezien het verslag "Vrouwen en werk" van de Gemengde Parlementaire Commissie EU-Turkije van het Economisch en Sociaal Comité, opgesteld in Kayseri (Turkije) op 14 juli 2006,

–   onder verwijzing naar het verslag van de Turkse parlementaire commissie over moorden op basis van het gewoonterecht en eerwraak, en geweld tegen vrouwen en kinderen,

–   onder verwijzing naar de uitspraak van het Europees Hof van de mensenrechten van 10 november 2005 over de Turkse regelgeving inzake het dragen van de Islamitische hoofddoek in instellingen voor hoger onderwijs[3],

–   onder verwijzing naar het Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen (CEDAW) en het bijhorende facultatieve protocol, die onderdeel zijn van het internationaal recht en waarbij Turkije sinds 1985 respectievelijk 2002 verdragsluitende partij is, en onder verwijzing naar artikel 90 van de Turkse grondwet, dat bepaalt dat het internationaal recht voorrang heeft boven het Turkse nationaal recht,

–   gelet op artikel 45 van zijn Reglement,

–   gezien het verslag van de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid (A6‑0003/2007),

A. overwegende dat de overname van het acquis communautaire verplicht is voor kandidaat-lidstaten om toe te kunnen treden tot de Europese Unie, en dat de rechten van de vrouw en de gendergelijkheid deel uitmaken van het acquis communautaire,

B.  overwegende dat het verslag van de Commissie over de voortgang van Turkije op weg naar toetreding, dat is opgenomen in haar Strategiedocument 2005 over de uitbreiding van 9 november 2005 (COM(2005)0561), met betrekking tot de situatie van de vrouw onder meer de volgende gebieden van zorg noemt: geweld tegen vrouwen, in het bijzonder huiselijk geweld en eermisdaden, de hoge graad van analfabetisme, geringe participatie van vrouwen in het parlement en in lokale vertegenwoordigende lichamen, en de geringe participatie en heersende discriminatie van vrouwen op de arbeidsmarkt, aangezien de economische zelfstandigheid van vrouwen van doorslaggevend belang is voor hun emancipatie en de bijzondere aandacht van Turkije zou moeten hebben,

C. overwegende dat de Commissie in haar voortgangsverslag over Turkije uit 2006 met betrekking tot vrouwenrechten concludeert dat het wettelijk kader over het algemeen adequaat is maar dat de tenuitvoerlegging hiervan te wensen overlaat,

1.  benadrukt dat de eerbiediging van de mensenrechten, met inbegrip van de rechten van de vrouw, een conditio sine qua non is voor het lidmaatschap van de Europese Unie en verzoekt de Commissie dringend de kwestie van de vrouwenrechten tot een hoofdpunt van de onderhandelingen met Turkije te maken;

2.  is verheugd over het feit dat de actieve fase van de toetredingsonderhandelingen tussen Turkije en de Europese Unie is begonnen; betreurt het echter dat het hervormingsproces in Turkije het afgelopen jaar is vertraagd en dat er zich nog steeds problemen met de rechten van de vrouw voordoen;

Implementatie van wetgeving en coördinatie

3.  merkt op dat het wettelijk kader voor vrouwenrechten over het algemeen adequaat is maar meent dat de implementatie te wensen over laat; dringt daarom nogmaals aan op volledige en effectieve implementatie van het acquis van de Gemeenschap op het gebied van de rechten van de vrouw, vooral in de armere delen van het land;

4.  dringt er bij de Turkse regering op aan de nieuwe wetgeving inzake de rechten van de vrouw versneld uit te voeren om ervoor te zorgen dat deze absoluut in overeenstemming is met de eisen van het communautair acquis en in de praktijk effectief wordt geïmplementeerd;

5.  wijst erop dat de nieuwe strafwet die in juni 2005 van kracht is geworden, de basisrechten van vrouwen weliswaar substantieel heeft uitgebreid maar dat de Europese richtlijnen over de gelijkheid van mannen en vrouwen nog altijd niet volledig zijn omgezet in nationale wetgeving; merkt met bezorgdheid op dat er (mislukte) pogingen zijn ondernomen om wetten inzake rechten van de vrouw terug te draaien;

6.  betreurt het feit dat in delen van Zuidoost-Turkije meisjes bij de geboorte niet worden ingeschreven in het bevolkingsregister; en dat dit de strijd tegen gedwongen huwelijken en eermisdaden bemoeilijkt aangezien de slachtoffers geen officiële identiteit hebben, en roept de Turkse autoriteiten op de noodzakelijke maatregelen te treffen om aan dit verschijnsel een einde te maken;

7.  benadrukt dat de Turkse regering haar landelijke bevolkingsregister van huwelijken en geboorten dient te handhaven, en waar nodig dient in te stellen, om iedere man en vrouw volledige aanspraak op burgerrechten te garanderen, waaronder toegang tot onderwijs en gezondheidszorg;

8.  is in dit opzicht verheugd over de oprichting in Turkije van een adviesorgaan over de status van vrouwen (het orgaan), dat zal adviseren over de planning en implementatie van overheidsmaatregelen met betrekking tot de rechten van de vrouw;

9.  wijst erop dat de sociale partners, vertegenwoordigers van organen en niet-gouvernementele organisaties die zich bezighouden met kwesties op het gebied van gendergelijkheid en vertegenwoordigers van vakbonden in het orgaan vertegenwoordigd moeten zijn, hetgeen nu niet het geval is, en verzoekt de betrokken instanties dringend effectief gebruik te maken van het orgaan om effectieve coördinatie tussen de betrokkenen te bereiken;

Maatschappelijk middenveld

10. merkt op dat de samenwerking tussen NGO's en de Turkse regering nog steeds aanleiding geeft tot bezorgdheid;

11. doet een oproep om alle niet-gouvernementele organisaties (NGO's), met inbegrip van vrije en autonome vrouwenorganisaties, op dezelfde wijze te behandelen;

12. beschouwt de bijeenkomst van de Turkse staatssecretaris voor de rechten van de vrouw met vertegenwoordigers van 55 vrouwenorganisaties in Turkije, samen met het besluit meer gestructureerde samenwerking en effectieve coördinatie tussen het ministerie en de NGO's te scheppen als positieve praktijkvoorbeelden die regelmatig navolging verdienen; verwacht dat dit beleid in de toekomst zijn weerslag zal vinden in de vorm van specifieke initiatieven en maatregelen;

13. dringt er bij de Commissie en de Turkse regering op aan de rol van niet-gouvernementele vrouwenrechtenorganisaties als fundamentele en essentiële partners te erkennen via officiële en permanente structuren en instellingen, en de NGO's te betrekken bij het onderhandelingsproces over de toetreding tot de EU op basis van de vastgestelde procedures;

14. dringt er bij de Turkse autoriteiten op aan een grootschalige campagne te starten om aan de samenleving als geheel het beeld over te brengen van vrouwen als spelers die richting geven aan de economische en sociale ontwikkelingen;

15. erkent de problemen waarmee NGO's voor de rechten van vrouwen kunnen worden geconfronteerd tijdens de uitgebreide procedures ter verkrijging van subsidies van de EU en bij de uitvoering van de projecten waarvoor zij subsidies hebben verkregen;

16. verwelkomt de oprichting van het STGM (ontwikkelingscentrum voor maatschappelijke organisaties), dat werkt aan de ontwikkeling van het maatschappelijk middenveld;

17. dringt er bij de Commissie op aan aanvullende hulp te verlenen, onder meer door de capaciteit van andere hulpcentra te versterken;

Gegevens, criteria en doelen

18. merkt op dat nauwkeurige gegevens over de situatie van vrouwen in Turkije nog steeds ontbreken en dat de beschikbare gegevens niet alle problemen met betrekking tot de situatie, de rol en de rechten van vrouwen dekken;

19. is verheugd over het gemeenschappelijke project EU-Turkije ter bevordering van de gelijkheid van mannen en vrouwen, dat tot doel heeft de mogelijkheden van betrokkenen te vergroten om vrouwen te beschermen tegen huiselijk geweld, en verwelkomt als onderdeel van het project het initiatief inzake een nationaal onderzoek naar de oorzaken en gevolgen van geweld tegen vrouwen, dat is bedoeld om een databank op te zetten over geweld tegen vrouwen;

20. verzoekt de Turkse regering specifieke en betrouwbare gegevens te verstrekken over het analfabetismecijfer onder vrouwen, over gelijke kansen op onderwijs voor vrouwen, over problemen in verband met de arbeidsparticipatie onder vrouwen, het geweld tegen vrouwen, en eermoord en gedwongen huwelijken;

21 verzoekt de Commissie in haar voortgangsverslagen over de hervormingen aan de Europese Raad te komen met duidelijke criteria en nauwkeurige doelstellingen op de korte, middellange en lange termijn op het gebied van vrouwenrechten;

22. roept de Turkse regering op te waarborgen dat vrouwen die tot de Koerdische minderheid behoren ook worden betrokken bij programma's voor de rechten van vrouwen;

23. is verontrust door de constatering van de Commissie dat de wet op de bescherming van het gezin slechts gedeeltelijk wordt toegepast en roept de Turkse autoriteiten op deze wet onverwijld op een juiste en effectieve wijze te implementeren omdat dit zal bijdragen aan de bescherming van de positie en rechten van vrouwen binnen het gezin;

Geweld tegen vrouwen

24. merkt op dat het geweld tegen vrouwen nog steeds een probleem vormt en veroordeelt gewelddaden tegen vrouwen, waaronder eermoord, huiselijk geweld, gedwongen huwelijk en polygamie;

25. neemt nota van de opmerking van de Commissie dat de door rechtbanken uitgesproken vonnissen, ondanks de bepalingen in de nieuwe strafwet waarin 'doden uit morele overtuiging' als verzwarende omstandigheid bij moord wordt geclassificeerd, mild blijven; roept de justitiële autoriteiten op de bepalingen van de strafwet correct en effectief toe te passen en te interpreteren om dit soort misdaden te vermijden;

26. is zeer bezorgd over het feit dat zelfmoorden van vrouwen onder druk van familieleden blijven voorkomen, vooral in de regio's in het oosten en zuidoosten; spoort de Turkse autoriteiten aan vrouwen te beschermen tegen dergelijke druk die door hun familie op hen wordt uitgeoefend en specifieke en betrouwbare gegevens over zelfmoord onder vrouwen, met name in deze regio's te overleggen;

27. verzoekt de openbare instellingen (rechterlijke macht, uitvoerende macht, politie, gezondheidszorg, enzovoort) te waarborgen dat vrouwen die in Turkije het slachtoffer zijn van geweld alle noodzakelijke bescherming ontvangen;

28. benadrukt dat in gevallen waarin slachtoffers geen bescherming en hulp hebben ontvangen, een justitieel onderzoek moet worden gestart door de openbare instellingen en dat moet worden getracht de verantwoordelijken strafrechtelijk te vervolgen;

29. is verheugd over de officiële circulaire die premier Erdoğan heeft doen uitgaan naar aanleiding van een rapport van een Turkse parlementaire commissie over moorden op basis van het gewoonterecht en eerwraak en geweld tegen vrouwen, waarin alle ministeries, openbare instellingen en lokale bestuurders de opdracht wordt gegeven de voorgestelde oplossingen voor de aanpak van geweld tegen vrouwen uit te voeren; roept de Turkse regering op bindende en praktische aanwijzingen te formuleren voor de implementatie van deze officiële circulaire en aan te geven wat de gevolgen van niet-naleving zijn;

30. verwelkomt het initiatief om soldaten in militaire dient voor te lichten over het voorkomen van geweld tegen vrouwen en om zaken als vrouwenrechten, mensenrechten, gelijkheid van man en vrouw, geweld tegen vrouwen en eermisdaden op te nemen in het lesprogramma van politiescholen;

31. verzoekt de Turkse regering en de Commissie de aanpak van geweld in het algemeen en eerwraak in het bijzonder als prioriteit te behandelen en speciale beveiligde schuilplaatsen, ook in de regio's van Zuidoost Turkije, op te zetten, zodat vrouwen een veilig onderkomen hebben in de buurt waar zij wonen; verzoekt om steun- en hulpmaatregelen voor de gratis vrouwenadviescentra in Zuidoost-Turkije, zoals KA-MER; dringt aan op economische ontwikkeling geconcentreerd op vrouwen in regio's waar vrouwen kwetsbaar zijn voor geweld; wijst op het belang van systematisch onderzoek en daadwerkelijke bestraffing en derhalve van opleiding van politiële en justitiële autoriteiten in kwesties met betrekking tot gendergelijkheid en bestrijding van geweld; wijst op de noodzaak om rechters de instructie te geven nieuwe wetten toe te passen om geweld in het algemeen en eermisdaden, gedwongen huwelijken en polygamie in het bijzonder streng te bestraffen en wijst op het belang van bescherming van getuigen; dringt er bij de Turkse regering op aan een speciale overeenkomst te sluiten met de Commissie over deelname aan het Daphne-programma en hiervoor de nodige financiële middelen te reserveren op de nationale begroting;

32. wijst erop dat vrouwen niet alleen bescherming moeten krijgen, maar ook en vooral psychologische zorg en advies; dringt erop aan dat zulke diensten worden verleend in schuilplaatsen voor vrouwen en ter plaatse in regio's met hoge zelfmoordcijfers onder vrouwen en veel geweld tegen vrouwen;

33. roept Turkse instellingen op samenwerkingsverbanden aan te gaan met alle – burger-, sociale of religieuze - groeperingen in de samenleving om campagnes te initiëren die vooral gericht zijn op jongeren om het bewustzijn te vergroten dat geweld tegen vrouwen en kinderen een ernstige inbreuk op de mensenrechten vormt, en om een afkeer op te wekken van alle vormen van geweld;

Schuilplaatsen

34. merkt op dat in Turkije de schuilplaatsen voor vrouwen die het slachtoffer zijn van geweld een opvangcapaciteit hebben voor 469 vrouwen, en tot dusver door 5512 vrouwen[4] zijn gebruikt, en dat deze niet aan de behoeften voldoen van een bevolking van ongeveer 70 miljoen inwoners, terwijl zelfs de meest bescheiden faciliteiten waarin de bestaande wet voorziet, namelijk een schuilplaats in alle gemeenten van meer dan 50.000 inwoners, onvoldoende verwezenlijkt zijn;

35. dringt er bij de Turkse regering op aan de doelmatigheid, veiligheid en beschikbaarheid van een voldoende aantal schuilplaatsen voor vrouwen die deze nodig hebben te waarborgen;

36. verwelkomt de instelling van het hulptelefoonnummer 183 (sociale dienstverlening aan gezinnen, vrouwen, kinderen en gehandicapten), waar geweld kan worden gemeld, alsmede de instelling van een landelijk alarmnummer, 157, voor slachtoffers van mensenhandel, en meent dat deze hulptelefoonnummers ook een goed voorbeeld kunnen zijn voor de EU;

37. roept Turkije opnieuw op het aanvullend protocol nr. 12 bij het Europees Verdrag inzake de rechten van de mens[5] te ratificeren;

38. roept de Turkse regering op structurele en personele verbeteringen uit te voeren in schuilplaatsen voor vrouwen en tekortkomingen op te heffen die tot klachten hebben geleid;

39. moedigt de Turkse regering aan meer te doen om samenwerking te bevorderen tussen staatsinstellingen/lokale overheden en onafhankelijke vrouwenorganisaties; dringt er ook op aan financiële steun te verlenen aan onafhankelijke en autonome schuilplaatsen voor vrouwen;

Politieke participatie

40. merkt op dat de politieke participatie van vrouwen in Turkije te laag is; onderstreept het feit dat discriminatie van vrouwen in sommige gevallen het beste verholpen kan worden door tijdelijke maatregelen voor positieve discriminatie, zoals onder meer toegestaan door het CEDAW, en dat vrouwelijke rolmodellen op machtsposities en in de besluitvorming een absolute noodzaak zijn;

41. stelt een verplicht quotasysteem voor dat moet zorgen voor een redelijke vertegenwoordiging van vrouwen op kieslijsten als de best mogelijke manier om op de korte termijn de participatie van vrouwen in de Turkse politiek te verbeteren;

42. stelt voor dat er maatregelen worden ontworpen die moeten zorgen voor een adequate vertegenwoordiging van vrouwen op kieslijsten als de best mogelijke manier om op de korte termijn de participatie van vrouwen in de Turkse politiek te verbeteren;

43. roept de Turkse politieke partijen op interne regels in te voeren die waarborgen dat vrouwen in hun bestuursorganen op alle niveaus aanwezig zijn;

44. dringt er bij de Turkse politieke partijen op aan vanaf de komende verkiezingen in 2007 meer vrouwelijke kandidaten op de kieslijsten te plaatsen, vrouwen een gepaste rol in de partijhiërarchie te geven en het bewustzijn van het belang van vrouwelijke participatie in de politiek te stimuleren;

45. betreurt het ten stelligste dat er nog geen vaste commissie voor vrouwenrechten en gelijkheid tussen mannen en vrouwen in het Turkse parlement is opgericht; benadrukt dat beloften van de Turkse regering en een aantal politieke partijen in hun partijprogramma's moeten worden nagekomen en onderstreept dat de commissie in het komende jaar 2007 zo spoedig mogelijk moet worden opgericht;

46. is verontrust door de mededeling van de Commissie dat vrouwen nog altijd kwetsbaar zijn voor discriminatoire praktijken, grotendeels als gevolg van gebrek aan onderwijs en een hoge graad van analfabetisme in het land, en dringt er bij de Turkse regering op aan te zorgen voor gelijke toegang voor mannen en vrouwen tot het onderwijs en de arbeidsmarkt, vooral in het zuidoosten van het land; dringt in dit verband aan op maatregelen in de onderwijssector om docenten de beschikking te geven over kennis van genderzaken en een systeem in stand te houden met stimulansen om meisjes op school te houden; dringt er ook op aan dat schoolkinderen bewust worden gemaakt van de gelijke rechten voor mannen en vrouwen en het zelfbeschikkingsrecht voor vrouwen, ook via gendergevoelig onderwijsmateriaal;

Onderwijs

47. wijst erop dat volgens de UNICEF naar schatting tussen de 600.000 en de 800.000 meisjes die de schoolplichtige leeftijd hebben bereikt, door hun familie worden thuisgehouden of niet naar school gaan vanwege logistieke problemen;

48. juicht de campagne voor onderwijs aan meisjes toe, die heeft geresulteerd in de inschrijving van 222 800 meisjes op school; juicht ook de campagne voor steun aan het nationaal onderwijs toe, die in vier jaar bijna 5 miljoen volwassenen heeft bereikt, waaronder veelal vrouwen uit plattelandsgebieden en meisjes die niet naar school konden;

49. benadrukt het belang van onderwijs en de potentiële bijdrage van onderwijs aan de economische zelfstandigheid van vrouwen; dringt er bij de Turkse autoriteiten op aan een controlesysteem in te voeren om meisjes in het onderwijssysteem te houden;

Participatie op de arbeidsmarkt

50. merkt op dat de participatiegraad van vrouwen op de arbeidsmarkt uitzonderlijk laag blijft (minder dan 25%) en zeer laag is in vergelijking tot de gemiddelde participatiegraad van vrouwen in de EU van 55%, en dat het percentage werkende vrouwen is gedaald tot circa 20%, in tegenstelling tot de stijging van de participatie van vrouwen in de informele sector, die vaak het gevolg is van een combinatie van het lage onderwijsniveau van veel vrouwen, het ontbreken van een geïnstitutionaliseerd, geografisch gespreid, toegankelijk en betaalbaar systeem van faciliteiten voor opvang van kinderen, ouderen en gehandicapte familieleden, en ten slotte de op gender gebaseerde arbeidsverdeling in de samenleving;

51. benadrukt de opmerking van de Commissie over gelijke kansen, namelijk dat er overeenstemming dient te zijn met het communautair acquis, in het bijzonder betreffende ouderschapsverlof, gelijke beloning, gelijke toegang tot werkgelegenheid alsmede wettelijke en beroepsregelingen inzake sociale zekerheid;

52. verwelkomt in dit verband projecten zoals het gezamenlijke Nederlands-Turkse project ter bevordering van de gelijkheid op de arbeidsmarkt, het aangekondigde project ter ondersteuning van ondernemerschap van vrouwen en de samenwerking van de Garanti Bank en KAGIDER (het verbond van vrouwelijke ondernemers) inzake kredietfaciliteiten van maximaal 30 000 USD en gratis cursussen voor vrouwelijke ondernemers;

53. roept de regering op een orgaan of organen op te richten voor de bevordering, analyse, bewaking en ondersteuning van gelijke behandeling op de arbeidsmarkt, met inbegrip van beroepsopleidingen in de zin van artikel 8a van Richtlijn 2002/73/EG[6];

54. dringt er bij de sociale partners en de Turkse regering op aan alle nodige maatregelen te nemen om de overgang van de informele economie naar de officiële economie te waarborgen; verzoekt de Commissie de steun aan deze maatregelen tot prioriteit te maken;

55. verzoekt de Turkse regering nauwkeurige gegevens te verstrekken over discriminatie van vrouwen, met inbegrip van de toegang van vrouwen die hoofddoeken dragen tot de formele arbeidsmarkt, om na te gaan of er een risico bestaat van indirecte discriminatie op grond van geslacht;

56. verzoekt de Turkse regering de situatie van thuiswerkers, voor het merendeel vrouwen, te verbeteren; roept in het licht van deze situatie Turkije op het IAO-verdrag nr 177 over thuiswerk te tekenen en te ratificeren en de Turkse arbeidswet uit te breiden tot thuiswerkers;

57. herhaalt zijn oproep aan de Turkse regering om nationale actieplannen voor vrouwen en werk op te zetten en uit te voeren, die gekoppeld zijn aan een afgebakend tijdschema en concrete doelstellingen, zoals nu gangbaar is in de lidstaten;

58. verzoekt de Turkse minister van arbeid en de sociale partners kwesties inzake gendergelijkheid op te nemen in hun beleid en in collectieve arbeidsovereenkomsten, en verzoekt de Turkse vakbonden de arbeid in de informele sector te organiseren en vakbondsvertegenwoordigers te scholen over gendergelijkheidsvraagstukken; juicht in dit opzicht de initiatieven van de confederatie Türk-IS toe;

59. onderstreept de belangrijke rol die de sociale partners spelen bij de bevordering van de rechten van vrouwen en hun deelname aan het economische, maatschappelijke en politieke leven; moedigt de sociale partners aan meer te doen om de participatie van vrouwen te bevorderen in organen die betrokken zijn bij het sociaal overleg;

60. besluit op gezette tijden de vorderingen op het gebied van de rechten van de vrouw in Turkije te evalueren, als aanvulling op en in samenwerking met het jaarlijks voortgangsverslag van de Commissie, en de vooruitgang van Turkije op dit gebied te meten aan de hand van criteria in het voortgangsverslag;

o

o o

61. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, de secretaris-generaal van de Raad van Europa, de speciale rapporteur van de Verenigde Naties over geweld tegen vrouwen, de directeur-generaal van de Internationale Arbeidsorganisatie, alsmede aan de regering en het Parlement van Turkije.

  • [1]  Aangenomen teksten, P6_TA(2006)0381.
  • [2]  PB C 157 E, 6.7.2006, blz. 385.
  • [3]  Leyla Sahin v. Turkije, Verzoek nr. 44774/98.
  • [4]  Bron: Nimet Çubukçu, Turkse staatssecretaris voor de rechten van de vrouw
  • [5]  http://www1.umn.edu/humanrts/euro/z31prot12.html
  • [6]  Richtlijn 2002/73/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 september 2002 tot wijziging van Richtlijn 76/207/EEG van de Raad betreffende de tenuitvoerlegging van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen ten aanzien van de toegang tot het arbeidsproces, de beroepsopleiding en de promotiekansen, en ten aanzien van de arbeidsvoorwaarden (PB L 269, 5.10.2002, blz. 15).

TOELICHTING

Tijdens het opstellen van het ontwerpverslag heeft de rapporteur regelmatig contacten onderhouden en heeft zij diepgaande gesprekken gevoerd met een groot aantal betrokkenen in Turkije en de Europese Unie, zowel in openbare als in particuliere kring. Deze voorbereiding hield onder meer in:

· Het bijwonen van de conferentie van Turkse werkgeversorganisaties (TISK) over Vrouwen en werk op 10 februari 2006.

· Het bijwonen van het Internationaal vrouwencongres over 'The Role of Women in the Alliance of Civilizations', in Istanboel, op 28-29 januari 2006.

· Een bezoek aan Turkije voor een onderzoek naar de huidige situatie van de vrouwenrechten: gesprekken over vrouwenrechten met Premier Erdoğan, de minister voor vrouwenrechten Çubukçu, de minister Sociale zaken Başesgioğlu, de werkgeversorganisatie TISK, de vakbondconfederatie Türk-IS, de vakbondconfederatie HAK-IS, vrouwen-NGOs, de vrouwenorganisaties van de meeste politieke partijen en afzonderlijke leden van het Turkse Parlement.

· Een ontmoeting in juli 2006 met Professor Yakın Ertürk, speciale rapporteur van de VN-Commissie voor de mensenrechten over geweld tegen vrouwen.

· Gesprekken met Olli Rehn, EU-commissaris Uitbreiding en Vladimir Spidla, EU-commissaris Werkgelegenheid, sociale zaken en gelijke kansen.

· Geplande mini-hoorzitting in de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid van het Europees Parlement over het onderwerp.

Maatschappelijk middenveld

Het verslag benadrukt het belang van een open houding van samenwerking en daadwerkelijke coördinatie tussen de verschillende lagen van de Turkse overheid, NGO's en de instellingen van de Europese Unie. Daarom is de oprichting in 2005 van een adviesorgaan over de status van de vrouw, dat advies moet uitbrengen over de planning en implementatie van overheidsbeleid met betrekking tot e status van de vrouw. Het verslag wijst echter wel op de noodzaak ook de vakbonden hierbij te betrekken, die tot dusver niet zijn vertegenwoordigd in het orgaan.

De rapporteur dringt er in het bijzonder bij de Europese Commissie op aan specifieke doelen te formuleren, en redelijke, evenredige en haalbare criteria vast te stellen, het liefst in haar voortgangsverslagen over Turkije. Dit zou Turkije duidelijk laten zien aan welke criteria het moet voldoen en zou de controle en evaluatieprocedure door het Europees Parlement vergemakkelijken. Een ander belangrijk probleem is de toenemende bezorgdheid van de vrouwen-NGO's over de omslachtige procedures voor het verkrijgen van financiële steun en subsidies van de EU. Vanwege deze gecompliceerde procedures die de NGO's moeten volgen om in aanmerking te komen voor EU-subsidies aarzelen vele NGO's een aanvraag te doen en gebruik te maken van middelen die van doorslaggevend belang kunnen zijn. Daarom wordt de Europese Commissie aangespoord om extra steun te verstrekken door het organiseren van voorlichtingsbijeenkomsten over projectfinanciering door de EU voor alle betrokken partijen.

Geweld tegen vrouwen

Hoewel sinds het afgelopen jaar een aantal belangrijke maatregelen zijn genomen doen zich in Turkije nog steeds veel gevallen van geweld tegen vrouwen voor. Daarom moeten de autoriteiten zich nog meer inspannen. Gezien de mate waarin dit probleem zich voordoet en de ernst ervan is er een efficiënte coördinatie nodig, gebruik van betrouwbare gegevens en voldoende financiële middelen. Een van de grootste obstakels is het ontbreken van accurate en onafhankelijke gegevens over geweld tegen vrouwen. Daarom juicht het verslag het gemeenschappelijk project toe voor het opzetten van een databank over geweld tegen vrouwen. De aarzelingen van Turkije om een speciale overeenkomst te sluiten met de Europese Commissie inzake de deelname aan het Daphne II-programma over de bestrijding van geweld tegen vrouwen is echter betreurenswaardig.

De rapporteur is erkentelijk voor het werk van Professor Yakın Ertürk, de speciale rapporteur van de VN-Commissie voor de mensenrechten over geweld tegen vrouwen, die een officieel onderzoek heeft uitgevoerd in Turkije van 22 tot 31 mei 2006, na de uitgebreide berichtgeving in de media over zelfmoorden van vrouwen in Batman. Met haar onderzoek heeft zij getracht vast te stellen of de hoge zelfmoordcijfers die geïnterpreteerd werden als vermomde gevallen van eerwraak of gedwongen zelfmoord gerelateerd waren aan de strengere wetgeving tegen eerwraak. De bevindingen van Professor Yakın Ertürk wezen uit dat een duidelijk verband tussen de nieuwe wetgeving en de stijging van het aantal zelfmoorden van vrouwen ontbrak, en derhalve heeft de rapporteur het onderwerp niet in haar verslag genoemd.

Turkije is verdragsluitende partij bij alle belangrijke internationale instrumenten voor de mensenrechten. De nationale wetgeving voorziet in gelijkheid en mensenrechten van vrouwen en bevat bepalingen over geweld tegen vrouwen. In de praktijk is er echter een politiek wil nodig om deze wetten uit te voeren en vrouwen tegen geweld te beschermen. Er is een mentaliteitsverandering nodig om de bestaande wetgeving volledig ten uitvoer te brengen.

Bij de voorbereiding van het verslag was het erg moeilijk nauwkeurige informatie te verkrijgen over schuilplaatsen voor vrouwen die het slachtoffer waren van geweld, in het bijzonder het aantal schuilplaatsen, de locaties, de capaciteit, de algemene standaard en de kwalificaties van het personeel dat in de schuilplaatsen werkt. Verschillende bronnen gaven verschillende gegevens op. De Turkse autoriteiten worden dan ook verzocht een volledige en gedetailleerde lijst van de bestaande schuilplaatsen in Turkije te overleggen.

Politieke participatie van vrouwen

De politieke participatie van vrouwen is nog steeds dramatisch laag, aangezien er geen verkiezingen hebben plaatsgevonden sinds het laatste verslag over de rechten van de vrouw in Turkije. De Turkse autoriteiten worden voortdurend aangemoedigd om duurzame maatregelen te nemen om de vertegenwoordiging van vrouwen in gekozen en benoemde organen te verhogen. Tijdelijke positieve maatregelen, met name de invoering van een verplicht quotasysteem voor verkiezingslijsten, worden beschouwd als de best mogelijke manier om de participatie van vrouwen in het parlement en in vertegenwoordigende gemeentelijke organen te verhogen. NGO's en vrouwelijke politici dringen aan op de invoering van quotasystemen. De komende verkiezingen in Turkije zijn een belangrijke kans om de deelname van vrouwen in de politiek te vergroten, door meer vrouwelijke kandidaten op de verkiezingslijsten op te nemen en hen leidende posities te geven in de organisatiestructuur van de partij op andere dan op vrouwenzaken betrokken posten.

Hoewel een voorstel is voorbereid en de Turkse regering een aantal toezeggingen heeft gedaan is er geen vaste commissie vrouwenrechten en gelijkheid van mannen en vrouwen met volledige wetgevingsbevoegdheden in het Turkse parlement opgericht. De rapporteur betreurt dat er niets gedaan is en is van mening dat een serieus probleem een serieuze commissie vergt. De oprichting van een dergelijke commissie is een concrete aanwijzing voor de betrokkenheid van de Turkse regering bij de vrouwenrechten en kan mainstreaming van gendervraagstukken in de Turkse wetgeving aanpakken.

Onderwijs

Jaarlijks gaat meer dan een half miljoen meisjes niet naar school, ook al is onderwijs voor ten minste 8 jaar verplicht. In principe staat niets meisjes in de weg om onderwijs te volgen. Artikel 42 van de Turkse grondwet stelt dat het basisonderwijs verplicht is voor alle burgers van beider geslacht en kosteloos is in openbare scholen, en artikel 4 van de basiswet op nationaal onderwijs stelt dat onderwijsinstellingen openstaan voor iedereen zonder discriminatie op grond van taal, ras, geslacht en godsdienst. Niettemin bestaat er een complex geheel van economische en maatschappelijke factoren die ertoe bijdragen dat meisjes niet naar school gaan. Een van de belangrijkste redenen is de tegenzin van families om meisjes naar school te laten gaan. Vooral in het zuidoosten, waar het aantal meisjes dat niet naar school gaat onevenredig groot is, zijn de scholen vaak ver van huis, en families willen met name vanwege de veiligheid niet dat hun kinderen, en vooral meisjes, ver moeten reizen. Veel families hebben het economisch zwaar en proberen hun gezinsinkomen te vergroten door de kinderen thuis te houden om te werken. Andere redenen zijn onder meer de traditionele ongelijkheid tussen mannen en vrouwen in families, waardoor meer aandacht is voor de behoeften van mannen en jongens ten koste van die van de vrouwen, en het feit dat veel ouders een huwelijk op jonge leeftijd van meisjes belangrijker vinden dan onderwijs. Daarbij komt nog het tekort aan scholen en klaslokalen en de armzalige toestand waarin de scholen verkeren, waardoor er niet zo veel belang gehecht wordt aan onderwijs.

In de afgelopen jaren is een aantal belangrijke onderwijsprojecten gelanceerd om deze problemen aan te pakken. Het effect op de deelname van meisjes was positief. Enkele van deze projecten: 'Papa, stuur me naar school', "Kom, we gaan naar school, meisjes", "Sneeuwklokjes", en "Neem je zusje of broertje mee". De campagne ter ondersteuning van het nationaal onderwijs heeft in 4 jaar tijd 5 miljoen volwassenen bereikt, waaronder voor het merendeel vrouwen in plattelandsgebieden en meisjes die niet naar school konden gaan. Het aandeel van het budget voor het Ministerie van Onderwijs en de Raad voor Hoger onderwijs in de totale begroting is gestegen van 9,8% in 1996 naar 13% in 2005. In 2003 heeft de regering samen met de UNICEF en met de steun van NGO's, de EU, de Wereldbank, de particuliere sector en de media de campagne "Kom, we gaan naar school, meisjes" opgezet, met als doel de kloof tussen de participatie in het basisonderwijs tussen jongens en meisjes te dichten. Volgens de UNICEF heeft de campagne geleid tot de inschrijving van 177.000 meisjes en 87.000 jongens in 53 provincies. Het Ministerie van Onderwijs besloot de campagne uit te breiden tot alle 81 provincies van het land. De campagne heeft veel bijgedragen tot de bewustwording over de kloof tussen jongens en meisjes in het onderwijs en vrouwenrechten. Daarnaast komen gezinnen met grote financiële problemen in het kader van het 'Social Risk Mitigation' project van de Wereldbank en de Turkse overheid in aanmerking voor zogenaamde 'voorwaardelijke overdracht van contant geld'. Dit betekent dat de gezinnen financiële stimulansen krijgen mits zij hun kinderen naar school sturen en een extra bedrag als zij meisjes naar school sturen.

De Europese Unie heeft beperkte bevoegdheden op onderwijsgebied en er is geen gemeenschappelijk beleid inzake onderwijs en de hoofddoekenkwestie. Bovendien luidde de uitspraak van het Europese Hof van de mensenrechten in de zaak Leyla Şahin v. Turkije: "the interference in issue was justified in principle and is proportionate to the aims pursued, and could therefore be considered to have been necessary in a democratic society ́[1][2]. In dit licht heeft de rapporteur niet willen ingaan op dit onderwerp, maar wijst slechts op het gevaar voor indirecte discriminatie op grond van geslacht op de formele arbeidsmarkt.

Participatie van vrouwen op de arbeidsmarkt

Volgens gegevens van de OESO[3], bedraagt het participatiecijfer van vrouwen op de Turkse arbeidsmarkt momenteel circa 24.3%. Volgens onderzoek van de Europese Stichting tot verbetering van de levens- en arbeidsomstandigheden bedroeg de participatie nog 27% in 2004, en 35% in 1998. Dit wijst op een chronische daling in de participatie van vrouwen op de Turkse formele arbeidsmarkt. Om de rechten op te kunnen eisen die zij op papier bezitten moeten vrouwen een zekere (economische) onafhankelijkheid genieten. Als er steeds meer vrouwen buiten de arbeidsmarkt vallen is die onafhankelijkheid moeilijk te verwezenlijken. Deze tendens moet gestopt en omgekeerd worden. Er zijn een aantal oorzaken aan te wijzen van deze daling. De economische groei in Turkije werd niet gevolgd door een stijging van het aantal banen. Veel vrouwen hebben een lage kwalificatie, waardoor hun toegang tot de arbeidsmarkt wordt belemmerd. Discriminatie van vrouwen op de arbeidsmarkt en de geslachtelijke arbeidsverdeling blijven ook problematisch, en brengen de onderliggende ongelijkheden aan het licht van een samenleving die tot op zekere hoogte nog patriarchaal is. Vanwege het mogelijk gevaar van discriminatie van vrouwen die een hoofddoek dragen, hetgeen dan kan neerkomen op indirecte discriminatie op grond van geslacht, vraagt de rapporteur de overheid data over dit onderwerp te verstrekken.

De afwezigheid van vrouwen op de officiële arbeidsmarkt wordt voor een deel ook verklaard door de vertegenwoordiging van een groot aantal vrouwen op de informele arbeidsmarkt, waar zij vaak als niet-geregistreerde thuiswerker aan het werk zijn. Vrouwen zijn vaak niet in staat de informele sector te verlaten of geven de voorkeur aan flexibel parttime werk thuis vanwege een combinatie van verschillende factoren: hun onderwijsniveau kan te laag zijn, de traditionele vrouwenrol beperkt de keuzes die een vrouw kan maken, vrouwen zijn aan huis gebonden en verantwoordelijk voor de zorg door het ontbreken van een geïnstitutionaliseerd netwerk van toegankelijke en betaalbare zorginstanties voor kinderen, oudere en gehandicapte familieleden, de discriminatie bij de aanwerving van werknemers in de formele sector en het gebrek aan bewustzijn van de gelijke rechten als gelijke individuen. Daarom dringt het verslag aan op meer aandacht voor onderwijs voor vrouwen, voldoende faciliteiten voor kinderopvang en een krachtig standpunt inzake anti-discriminatie. Voorts moeten de Turkse autoriteiten en de sociale partners alles doen wat in hun vermogen ligt om de overgang van de informele naar de formele economie te verzekeren.

De arbeidswetgeving is al verbeterd, en de Europese Commissie heeft verschillende projecten op stapel staan ter vergroting van het aantal vrouwen in loondienst, zoals programma's voor beroepsopleiding en programma's ter ondersteuning van vrouwelijke ondernemers. Het feit dat het aantal vrouwen onder de actieve bevolking nog steeds daalt is daarom zorgwekkend en verbazend, aangezien op sommige terreinen vrouwen het heel goed doen, zo zijn er 30% van de juristen, academici en artsen vrouw. De vakbonden kunnen een belangrijke rol spelen in het organiseren van vrouwen die al deel uitmaken van de actieve bevolking en de vrouwen die naar een baan in loondienst zoeken, zodat het gemakkelijker wordt voor vrouwen om deel te nemen aan de arbeidsmarkt. Daarom dringt het verslag tevens aan op organisatie in vakbonden van de informele sector en opleiding van vakbondsvertegenwoordigers over vraagstukken inzake de vrouwenrechten.

Conclusie

In short three main stadia in the developments of women's rights in Turkey can be discerned.

The first has been changing and improving legislation on women´s rights, which, besides some points which are still lacking, has overall been a success, although care must be taken that legislation is not rescinded.

The second stadium is creating an environment in which legislation can be implemented, such as establishing an Advisory Board which coordinates implementation of legislation between Ministries. While this environment is being created, some elements are lacking, such as a standing Committee on Women´s Rights and Gender Equality in the Turkish Parliament, a sufficient budget to address the problems and a holistic approach to tackling problems concerning women´s rights.

Because the second stadium has not been finished completely, the third has not yet been fully reached. This being that women actually see practical improvement of their situation in their daily lives, and do not only have rights but are also able to claim them in practice. While Turkey is therefore on the right track, improving women's rights is still an ongoing process.

Last year's report on the role of women in Turkey in social, economic and political life concluded that there were important improvements in legislation but practical implementation was lagging behind. In this year's report, the rapporteur has to conclude that while the implementation is still an issue, the women's rights on paper are also at risk of being overturned. The efforts to revise legislation on prosecuting violence against women were only dropped after the incident where a Turkish deputy used violence against his wife. In order to stop these kinds of efforts, in the present report, the rapporteur emphasises that the practical implementation needs to remain as a priority and it should be speeded up to ensure endurance of the new women's rights legislation. The report welcomes that Turkish authorities by giving support to various initiatives, projects and campaigns about women's rights acknowledge the importance of the problem. The report prepared by the Turkish Parliamentary Commission on Custom and Honour Crimes under the chairmanship of Fatma Şahin, is welcomed as an important initiative showing the willingness by the Turkish authorities to find a concrete solution to the problem of violence against women. Following the Commission's report, an official circular (circular no. 2006/17) was issued by Prime Minister Erdoğan to all ministries, public institutions and local administrations instructing them to enforce proposed solutions to deal with violence against women. Furthermore, the circular, among other proposed solutions, states that positive discrimination should be accepted as a state policy until equal treatment of men and women is established within the society. Another important step is the meeting of Nimet Çubukçu, Turkey's State Minister in Charge of Women Affairs with the representatives of 55 women organisations and the decision to have a more structured cooperation and an effective coordination between the ministry and NGOs.

  • [1]  Perscommuniqué van de Registrar, Grand Chamber Judgment Leyla Şahin v. TURKIJE http://www.echr.coe.int/Eng/Press/2005/Nov/GrandChamberJudgmentLeylaSahinvTurkey101105.htm
  • [2]  "de betreffende inmenging was in principe gegrond en is evenredig aan de beoogde doeleinden, en kan derhalve beschouwd worden als zijnde noodzakelijk in een democratische samenleving."
  • [3]  OESO, Employment Outlook 2005.

PROCEDURE

Titel

De rol van vrouwen in het sociale, economische en politieke leven in Turkije

Procedurenummer

2006/2214(INI)

Commissie ten principale

        Datum bekendmaking toestemming

FEMM
7.9.2006

Medeadviserende commissie(s)
  Datum bekendmaking

 

 

 

 

 

Geen advies
  Datum besluit

AFET
13.9.2006

 

 

 

 

Nauwere samenwerking

        Datum bekendmaking

 

 

Rapporteur(s)
  Datum benoeming

Emine Bozkurt
25.4.2006

 

Vervangen rapporteur(s)

 

 

Behandeling in de commissie

23.11.2006

20.12.2006

 

 

 

Datum goedkeuring

20.12.2006

Uitslag eindstemming

+:

-:

0:

32

0

0

Bij de eindstemming aanwezige leden

Edit Bauer, Emine Bozkurt, Edite Estrela, Ilda Figueiredo, Věra Flasarová, Lissy Gröner, Zita Gurmai, Esther Herranz García, Lívia Járóka, Rodi Kratsa-Tsagaropoulou, Urszula Krupa, Angelika Niebler, Doris Pack, Marie Panayotopoulos-Cassiotou, Christa Prets, Teresa Riera Madurell, Raül Romeva i Rueda, Eva-Britt Svensson, Britta Thomsen, Corien Wortmann-Kool, Anna Záborská

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervanger(s)

Ana Maria Gomes, Anna Hedh, Elisabeth Jeggle, Christa Klaß, Zita Pleštinská, Karin Resetarits, Zuzana Roithová, Heide Rühle, Bernadette Vergnaud

Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervanger(s) (art. 178, lid 2)

Dorette Corbey, Hanna Foltyn-Kubicka

Datum indiening

11.1.2007

 

Opmerkingen (slechts in één taal beschikbaar)