VERSLAG over het voorstel voor een besluit van de Raad tot aanpassing van de bepalingen ten aanzien van het Hof van Justitie op de gebieden in Titel IV van het derde deel van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschappen

27.3.2007 - (COM(2006)0346 - C6-0304/2006 – 2006/0808(CNS)) - *

Commissie juridische zaken
Rapporteur: József Szájer

Procedure : 2006/0808(CNS)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus :  
A6-0082/2007
Ingediende teksten :
A6-0082/2007
Debatten :
Aangenomen teksten :

ONTWERPWETGEVINGSRESOLUTIE VAN HET EUROPEES PARLEMENT

over het voorstel voor een besluit van de Raad tot aanpassing van de bepalingen ten aanzien van het Hof van Justitie op de gebieden in Titel IV van het derde deel van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschappen

(COM(2006)0346 - C6-0304/2006 – 2006/0808(CNS))

(Raadplegingsprocedure)

Het Europees Parlement,

–   gezien het aan de mededeling van de Commissie aangehechte voorstel voor een besluit van de Raad (COM(2006)0346 - C6-0304/2006 ),

–   gelet op artikel 67, lid 2, tweede streepje van het EG-Verdrag, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd,

–   gelet op artikel 51 van zijn Reglement,

–   gezien het verslag van de Commissie juridische zaken (A6-0082/2007),

1.  hecht zijn goedkeuring aan het voorstel voor een besluit van de Raad;

2.  verzoekt de Raad, wanneer deze voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst, het Parlement hiervan op de hoogte te stellen;

3.  verzoekt om de instelling van de bemiddelingsprocedure in het kader van de gemeenschappelijke verklaring van 4 maart 1975 indien de Raad voornemens is wijzigingen aan te brengen in de door het Parlement goedgekeurde tekst;

4.  wenst opnieuw te worden geraadpleegd ingeval de Raad voornemens is ingrijpende wijzigingen aan te brengen in het voorstel van de Commissie;

5.  dringt bij de Raad aan op inwerkingstelling van de "passerelle"-clausule ten einde de beperkingen van de bevoegdheden van het Hof van Justitie betreffende Titel IV van het Verdrag weg te nemen en wijst erop dat het reeds een beroep op de Raad heeft gedaan een einde te maken aan deze beperkingen van de bevoegdheden van het Hof;

6.  verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

TOELICHTING

Analyse

Volgens het Hof van Justitie is de prejudiciële beslissing "van wezenlijk belang is voor het communautaire karakter van het bij het verdrag geconstitueerde recht en heeft ten doel te verzekeren dat dit recht onder alle omstandigheden in alle staten van de gemeenschap dezelfde werking heeft"[1].

Overwegende dat artikel 234 het Hof van Justitie de bevoegdheid geeft bij wijze van prejudiciële beslissing een uitspraak te doen over de uitlegging van het Gemeenschapsrecht en over de geldigheid van de handelingen van de instellingen van de Gemeenschap, maar dat artikel 68, lid 1 de mogelijkheid beperkt om voor prejudiciële beslissingen betreffende maatregelen die gebaseerd zijn op Titel IV van het Verdrag (visa, asiel, immigratie en andere beleidsterreinen die verband houden met het vrije verkeer van personen) te verwijzen naar een nationale rechterlijke instantie "waarvan de beslissingen volgens het nationaal recht niet vatbaar zijn voor hoger beroep". Bovendien wordt in artikel 68, lid 2 bepaald dat het Hof van Justitie in geen geval bevoegd is ten aanzien van krachtens artikel 62, punt 1 genomen maatregelen of besluiten met betrekking tot de handhaving van de openbare orde of de bescherming van de binnenlandse veiligheid, een bepaling die haar weerslag heeft gekregen in de context van het Schengen acquis door middel van artikel 2, lid 1 van het Protocol tot opneming van dat acquis in het kader van de Europese Unie. Tenslotte wordt in artikel 68, punt 3 bepaald dat de Raad, de Commissie of een lidstaat, maar niet de nationale rechterlijke instanties een soort van prejudiciële beslissing kunnen nemen over de uitlegging van deze titel of van op deze titel gebaseerde handelingen van de instellingen van de Gemeenschap.

Gezien vanuit de bevoegdheid van de Commissie juridische zaken voor de justitiële samenwerking in civiele zaken en met name het internationale privaatrecht, is het opmerkelijk dat de "communautarisering" van de Verdragen inzake bevoegdheid, erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken en huwelijkszaken via de Verordeningen nrs. 44/2001 en 1347/2000 een stap terug vormden in vergelijking met eerdere protocollen bij die overeenkomsten, die de bevoegdheid om te verzoeken om prejudiciële beslissingen ook toekenden aan het hof van beroep en niet slechts aan gerechten in laatste aanleg[2].

De Commissie stelt nu voor het tweede streepje van art. 67, lid 2[3](3) toe te passen om artikel 68 onwerkzaam te maken. Zij stelt voorts voor artikel 2, lid 1 van het Protocol tot integratie van het Schengen acquis niet langer van toepassing te verklaren.

Als gevolg daarvan zou het Hof de standaardregels van artikel 234 kunnen toepassing zonder restricties voor prejudiciële beslissingen door gerechten in laatste aanleg.

Het voorstel zou:

· ervoor zorgen dat er, ook op dit terrein, eenheid in de toepassing en jurisprudentie van het Gemeenschapsrecht ontstaat,

· het mogelijk maken de juridische bescherming te versterken op terreinen waarop de grondrechten een vooraanstaande rol spelen,

· de stap terug bij de juridische bescherming in burgerzaken die vallen onder artikel 65, als gevolg van het Verdrag van Amsterdam, ongedaan maken;

· het communautaire rechtstelsel in staat stellen op dit terrein normaal te functioneren.

Meer in het bijzonder zou het voorstel leiden tot een uniforme jurisprudentie en toepassing van het Gemeenschapsrecht en vandaar tot een uniform stelsel van rechtsbescherming, op het terrein van Titel IV.

De onverkorte toepassing van de prejudiciële beslissingsprocedure op Titel IV zou de rechtsbescherming van de betrokkenen versterken. Thans kunnen personen die menen dat hun grondrechten zijn geschonden door een communautair besluit dat in het kader van die titel is goedgekeurd, alleen een verzoek om een prejudiciële beslissing bij het Hof van Justitie indienen, als alle nationale mogelijkheden zijn uitgeput in die zin dat zij hun zaak moeten voorleggen aan de laatste rechterlijke instantie. De kosten hiervoor zouden de klagers kunnen afschrikken, waardoor geen recht wordt gedaan. Het is de vraag of de bestaande situatie verenigbaar is met de verplichtingen van de Unie in het kader van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens. Indien het voorstel wordt aanvaard, kunnen zelfs nationale gerechten in eerste aanleg een kwestie voordragen voor prejudiciële beslissing.

Er zij op gewezen dat de Commissie beklemtoond heeft dat de hieruit voortvloeiende extra verzoeken om een prejudiciële beslissing op dit terrein niet zullen leiden tot een onaanvaardbare toename van de werkdruk voor het Hof, omdat vertrouwd mag worden op de doeltreffendheid van de middelen voor de interne organisatie die zijn goedgekeurd en op de nieuwe mogelijkheden in het Verdrag van Nice, zoals de versnelde procedure[4].

Het Hof van Justitie stelt zelfs de invoering van een nieuw soort procedure voor - de noodprocedure voor een prejudiciële beslissing - zodat een zaak in een nog kortere tijd kan worden behandeld dan nu via de versnelde procedure. Onder die procedure zouden zaken, die op zeer korte termijn dienen te worden behandeld, kunnen worden verwezen naar een bijzondere Kamer die een verkorte procedure toepast, wat eventueel gecompenseerd kan worden door de mogelijkheid van nieuw onderzoek te creëren.

Conclusies

Gezien bovenstaande overwegingen beveelt de rapporteur het Commissievoorstel zonder voorbehoud aan. Het Parlement heeft er al bij de Raad op aangedrongen "met spoed en in overeenstemming met het advies van het Europees Parlement het ontwerpbesluit op basis van art. 67, lid 2 van het EG-Verdrag goed te keuren voor wat betreft de afschaffing van de beperkingen van de bevoegdheden van het Hof van Justitie in het kader van titel IV van het EG-Verdrag en alles in het werk te stellen om de behandeling van prejudiciële vragen in verband met voor de RWR relevante onderwerpen, te versnellen"[5].

Uw rapporteur is van mening dat het noodzakelijk is de "passerelle"- clausulewaarvan in artikel 67 sprake is te activeren om het democratisch tekort op te heffen dat het terrein van het vrije verkeer, veiligheid en justitie nog steeds kenmerkt en de reikwijdte van de rechtsbescherming op de gevoelige terreinen van Titel IV van het Verdrag uit te breiden, als antwoord op de toenemende bevoegdheden van de communautaire instellingen.

  • [1]  Zaak 166/73 Rheinmühlen v Einfuhr- und Vorratsstelle Getreide (1974) Jurisprudentie van het Hof 33, par. 2.
  • [2]  Lenaerts, Arts, Maselis, Bray , Procedural Law of the European Union, Sweet & Maxwell, Londen 2006, 22-001.
  • [3]  Artikel 67:
      1. Gedurende een overgangsperiode van vijf jaar na de inwerkingtreding van het Verdrag van Amsterdam besluit de Raad met eenparigheid van stemmen op voorstel van de Commissie of op initiatief van een lidstaat, na raadpleging van het Europees Parlement.
      2. Na deze periode van vijf jaar:
      - besluit de Raad op voorstel van de Commissie; de Commissie neemt ieder verzoek van een lidstaat om indiening van een voorstel bij de Raad in behandeling;
      - neemt de Raad met eenparigheid van stemmen, na raadpleging van het Europees Parlement, een besluit teneinde de procedure van artikel 251 toe te passen op alle onder deze titel vallende gebieden, dan wel delen ervan en de bepalingen betreffende de bevoegdheden van het Hof van Justitie aan te passen....
  • [4]  Onder de versnelde procedure voor verzoeken om prejudiciële beslissing, kan de president van het Hof van Justitie bij uitzondering, op verzoek van een nationale rechtbank, een beslissing nemen over een voorstel van de rechter-rapporteur en na de advocaat-generaal te hebben gehoord, om een versnelde procedure toe te passen als uit de omstandigheden waarnaar wordt verwezen, blijkt dat een beslissing over de kwestie die bij het Hof aanhangig is gemaakt een zaak is van uitzonderlijke urgentie. De president stelt onmiddellijk de datum van de hoorzitting vast, waarvan de eventuele deelnemers, die binnen twee weken een memorie of schriftelijke opmerkingen mogen indienen, op de hoogte worden gesteld.
  • [5] P6_TA-PROV(2006)0525, auteur: Cavada.

PROCEDURE

Titel

Aanpassing bepalingen van titel IV van het EG-Verdrag betreffende de bevoegdheden van het Hof van Justitie

Document- en procedurenummers

COM(2006)0346 - C6-0304/2006 - 2006/0808(CNS)

Datum raadpleging EP

20.9.2006

Commissie ten principale

       Datum bekendmaking

JURI

28.9.2006

Medeadviserende commissie(s)

       Datum bekendmaking

LIBE

28.9.2006

 

 

 

Geen advies

       Datum besluit

LIBE

19.12.2006

 

 

 

Rapporteur(s)

       Datum benoeming

József Szájer

2.10.2006

 

 

Behandeling in de commissie

27.2.2007

 

 

 

Datum goedkeuring

20.3.2007

 

 

 

Uitslag eindstemming

+:

–:

0:

26

0

0

Bij de eindstemming aanwezige leden

Marek Aleksander Czarnecki, Cristian Dumitrescu, Monica Frassoni, Giuseppe Gargani, Klaus-Heiner Lehne, Katalin Lévai, Antonio Masip Hidalgo, Hans-Peter Mayer, Manuel Medina Ortega, Aloyzas Sakalas, Francesco Enrico Speroni, Rainer Wieland, Jaroslav Zvěřina, Tadeusz Zwiefka

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervanger(s)

Mogens N.J. Camre, Nicole Fontaine, Janelly Fourtou, Jean-Paul Gauzès, Eva Lichtenberger, Arlene McCarthy, Marie Panayotopoulos-Cassiotou, Michel Rocard, Gabriele Stauner, József Szájer, Jacques Toubon

Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervanger(s) (art. 178, lid 2)

Toine Manders