VERSLAG over de toekomst van het regionaal beleid in een innovatieve Europese Unie
30.3.2007 - (2006/2104(INI))
Commissie regionale ontwikkeling
Rapporteur: Mieczysław Edmund Janowski
ONTWERPRESOLUTIE VAN HET EUROPEES PARLEMENT
over de toekomst van het regionaal beleid in een innovatieve Europese Unie
Het Europees Parlement,
– gelet op de artikelen 2, 3, 158, 159 en 160 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap (VEG),
– gezien Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad van 11 juli 2006 houdende algemene voorschriften voor het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds en het Cohesiefonds[1] en de vereenvoudiging daarvan[2],
– gezien Verordening nr. 1084/2006 van de Raad van 11 juli 2006 houdende oprichting van het Cohesiefonds[3],
– gezien Verordening (EG) nr. 1080/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2006 inzake het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling[4],
– gezien Verordening (EG) nr. 1081/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2006 inzake het Europees Sociaal Fonds[5],
– gezien Verordening (EG) nr. 1082/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2006 betreffende een Europese groepering voor territoriale samenwerking (EGTS)[6],
– gezien Besluit 2006/702/EG van de Raad van 6 oktober 2006 betreffende strategische richtsnoeren van de Gemeenschap inzake cohesie[7],
– gezien Besluit nr. 1982/2006/EG van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 betreffende het zevende kaderprogramma van de Europese Gemeenschap voor activiteiten op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie (2007-2013)[8],
– gelet op Besluit 1639/2006/ΕG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober tot vaststelling van een kaderprogramma voor concurrentievermogen en innovatie (2007‑2013)[9],
– onder verwijzing naar zijn resolutie van 10 maart 2005 over wetenschap en technologie - de richting van het beleid ter ondersteuning van het wetenschappelijk onderzoek in de Europese Unie[10],
– gezien de mededeling van de Commissie "Cohesiebeleid ter ondersteuning van groei en werkgelegenheid: Communautaire strategische richtsnoeren 2007-2013" (COM(2005)0299),
– gezien de mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de regio's "Kennis in de praktijk brengen: een omvattende innovatiestrategie voor de Europese Unie" (COM(2006)0502),
– gezien de mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de regio's "Meer onderzoek en innovatie - Investeren voor groei en werkgelegenheid: Een gemeenschappelijke aanpak" (COM(2005)0488),
– gezien de mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement "Cohesiebeleid en steden: bijdrage van steden en agglomeraties aan groei en werkgelegenheid in de regio's" (COM(2006)0385),
– gezien de mededeling van de Commissie "Derde voortgangsverslag over cohesie: Naar een nieuw partnerschap voor groei, werkgelegenheid en cohesie" (COM(2005)0192),
– gezien de resultaten van de Europese Raad van Lissabon van 23 en 24 maart 2000,
– gelet op het Europees Handvest voor kleine bedrijven, goedgekeurd op de Europese Top van Feira van 19‑20 juni 2000,
– gezien de mededeling van de Commissie op de voorjaarstop 2006 van de Europese Raad "Tijd voor een hogere versnelling. Het nieuwe partnerschap voor groei en werkgelegenheid" (COM(2006)0030),
– gezien de mededeling van de Commissie aan de Europese Raad voor de informatie ontmoeting te Lahti op 20 oktober 2006 "Een innovatiegezind, modern Europa" (COM(2006)0589),
– gezien de mededeling van de Commissie aan de Europese Raad "Verdere maatregelen voor de oprichting van een Europees Technologie-Instituut (EIT)" (COM(2006)0276),
– gezien de mededeling van de Commissie "Regio's voor economische verandering" (COM(2006)0675),
– gezien het verslag aan de Commissie door de Onafhankelijke Expertengroep inzake O&O en innovatie onder leiding van Esko Aho getiteld ‘Creëren van een innovatief Europa’ (januari 2006), het eindverslag van de Europese Adviesraad voor Onderzoek (EURAB) getiteld ‘Stimulating regional potential for research and innovation’ (november 2005) en het verslag van de Commissie ‘Innovative strategies and actions: results of 15 years of regional experience’ (oktober 2005),
– gezien het Europese voortgangsverslag inzake innovatie 2006 TRENDCHART,
– gezien de standpunten en adviezen van het Comité van de regio's,
– gelet op artikel 45 van het Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie regionale ontwikkeling en het advies van de Begrotingscommissie (A6-0096/2007),
A. overwegende dat de uitvoering van het regionaal beleid niet alleen bestaat uit de goedkeuring van projecten en het beheer van de structurele fondsen, maar ook de opbouw van het innovatievermogen van de Europese Unie inhoudt; in dit kader valt een reeks complementaire activiteiten op het gebied van onderzoek en technologie, alsook activiteiten van juridisch-financiële, van economisch-commerciële aard en van organisatorisch-administratieve aard, acties op het gebied van energie en milieubehoud, onderwijs en sociaal beleid, gezondheidszorg en cultuur, welke alle een bijdrage leveren aan de feitelijke cohesie van de Gemeenschap,
B. overwegende dat investeringsuitgaven op zichzelf nog geen garantie vormen voor ontwikkeling maar wel - in combinatie met een adequaat beleid en groeibevorderende maatregelen - een onontbeerlijk instrument zijn ter bevordering van de ontwikkeling,
C. overwegende dat opvoering van het innovatievermogen kan leiden tot vermindering van de kloof tussen de afzonderlijke regio's en daardoor tot verwezenlijking van de beginselen van sociale solidariteit en harmonische ontwikkeling,
D. overwegende dat de mens het onderwerp moet zijn van alle innoverende activiteiten, aangezien zijn volledige en harmonische ontwikkeling de sleutel vormt voor de succesvolle realisatie van alle politieke maatregelen, en overwegende dat het fundament van alle activiteiten van de EU het welzijn - in de ruime zin van het woord (gedefinieerd als kwaliteit en lengte van het leven) - moet zijn van haar burgers, die deel uitmaken van plaatselijke en regionale gemeenschappen en tegelijkertijd ook burgers van de afzonderlijke lidstaten zijn,
E. overwegende dat tot de fundamentele mensenrechten ook kansengelijkheid behoort bij de toegang tot onderwijs en opleiding, en daarbij onderstrepend dat het noodzakelijk is om de permanente educatie verder te ontwikkelen en de mogelijkheid te creëren dat werknemers zich nieuwe kwalificaties verwerven,
F. overwegende dat het innovatievermogen binnen de EU begrepen moet worden als een dynamisch en interactief proces, met participatie van de verschillende belanghebbenden, waaronder ook - overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel - de regionale en plaatselijke overheden,
G. overwegende dat innovatievermogen ook de terugkeer kan betekenen tot goede praktijken, die in de loop der generaties hun waarde hebben bewezen en dat innovatie in sommige gevallen ook maatregelen kan omvatten die specifiek op een bepaalde regio zijn gericht,
H. overwegende dat sommige activiteiten grote financiële uitgaven vereisen, terwijl andere slechts innoverende gedachten vereisen en/of de totstandkoming van goede, begrijpelijke rechtsregels, waaraan de hand moet worden gehouden,
I. gelet op de doelstellingen van de strategie van Lissabon, te weten de transformatie van de EU tot de meest competitieve economie op de wereld tegen het jaar 2010, ondermeer door de uitgaven voor onderzoek en ontwikkeling op een niveau van 3% van het BIP te brengen, en overwegende dat het daarbij noodzakelijk is om op een actievere wijze de middelen van de regionale en lokale autoriteiten aan de concrete realisatie van de doelstellingen van de strategie van Lissabon te koppelen,
J. overwegende dat van ongeveer 60 tot 70% van de Gemeenschapswetgeving de uitvoering op regionaal en plaatselijk niveau wordt gerealiseerd,
K. gelet op de noodzaak van een elastisch gebruik van de structuurfondsen om rekening te kunnen houden met de specifieke omstandigheden van de afzonderlijke regio's,
L. gelet op de invoering van diverse financiële instrumenten, waaronder enkele nieuwe: JASPERS, JEREMIE en JESSICA, en zijn erkenning uitsprekend over de activiteiten van de EIB als hefboom bij de opvoering van de financiële middelen en het rationeel gebruik daarvan,
M. gelet op de essentiële rol van de kleine en middelgrote ondernemingen (KMO) bij het scheppen van het innovatievermogen in de EU, ondermeer vanwege hun elastische en flexibele vermogen om in te spelen op nieuwe technologieën en nieuwe managementmethoden,
N. overwegende de KMO beschouwd moeten worden als een van de grootste drijvende krachten voor innovatie in Europa, terwijl de lidstaten en de EU zich tot doel moeten stellen de innovatiegeest in kleine bedrijven en hun technologische capaciteiten te versterken en een gemeenschapsoctrooi in te voeren dat voor hen toegankelijk is,
O. overwegende dat de ontwikkeling van een duurzame-energiesector een van de grootste uitdagingen vormt waarmee de EU thans wordt geconfronteerd,
P. overwegende dat ook de landbouw één van de gebieden van economische activiteit in de ruimere zin van het woord is,
Q. overwegende dat een aanzienlijk deel van de inkomsten van de lidstaten, ongeveer 70%, uit de dienstensector afkomstig is,
R. overwegende dat de demografische voorspellingen voor de EU (een laag geboortecijfer en een verouderende bevolking) een sociale uitdaging voor de EU vormen, die grote kansen voor innoverende maatregelen van de lidstaten biedt, ook in de dienstensector,
S. gelet op de noodzaak tot het scheppen van gunstige voorwaarden op het gebied van de infrastructuur voor vervoer, telecommunicatie en de informatienetwerken,
T. overwegende dat andere deelnemers aan het globale economisch-politieke "spel" niet stil zullen blijven zitten, maar ook op zoek zijn naar innoverende oplossingen, en dat innovatievermogen een troef zal zijn om de economische aantrekkelijkheid en competitiviteit van de EU te verbeteren en de regio's van de EU nauwer aan elkaar te binden,
U. overwegende dat innovatie niet louter en alleen in formele termen beschouwd moet worden, en overwegende dat er een ‘feedback-effect’ is volgens welk een goed geleid regionaal beleid veelzijdige innovatie bevordert, die weer leidt tot een snellere en harmonieuzere regionale ontwikkeling, en dus bijdraagt aan de cohesie van de EU,
W. overwegende dat innovatievermogen één van de drie prioriteiten van de EU is, welke in de strategische richtsnoeren van de Gemeenschap (2007-2013) zijn vermeld,
Politiek inzake menselijk kapitaal, onderwijs, wetenschap en onderzoek
1. dringt er bij de lidstaten en de Commissie op aan om in de regio's van de EU aan alle burgers gelijke toegangsmogelijkheden te verzekeren tot onderwijs op alle niveaus, ter bevordering van het vermogen van de mensen om op een innovatieve en creatieve wijze te denken, en een harmonische ontwikkeling van de persoon te verzekeren (zowel op geestelijk als lichamelijk vlak), met inbegrip van de ontwikkeling van actieve, ethische en sociaal-positieve gedragspatronen;
2. neemt kennis van de tot op heden bereikte resultaten en dringt er bij de lidstaten en de Commissie op aan om de ontwikkeling te ondersteunen van regionale universitaire instellingen en wetenschappelijke onderzoeksinstellingen, vooral indien mogelijk centres of excellence in verschillende gebieden en te zorgen voor nauwere samenwerking tussen deze centra, en vooral tussen de gevestigde en in opkomst zijnde centres of excellence, maar ook door netwerkstructuren , die ook open staan voor derde landen, waarbij er vooral op moet worden gelet dat vrouwelijke onderzoekers een passende toegang hiertoe krijgen;
3. dringt er bij de Commissie, de lidstaten en de plaatselijke autoriteiten op aan onderzoeksprojecten te promoten waarvan de resultaten in de praktijk kunnen worden toegepast en zodoende bijdragen aan regionale ontwikkeling;
4. vestigt de aandacht van de Raad en de Commissie op de huidige demografische situatie van de EU en het feit dat de Europese samenleving in steeds sterkere mate veroudert, en onderstreept dat daarom moet worden aangemoedigd dat ook oudere personen in sterkere mate bij innoverende activiteiten moeten worden betrokken, zodat ook kan worden geprofiteerd van hun kennis en ervaring;
5. dringt er bij de Commissie, de lidstaten en de plaatselijke autoriteiten op aan effectievere maatregelen te nemen om begaafde jongeren op te sporen en hen de gelegenheid te geven hun wetenschappelijke en intellectuele capaciteiten te ontwikkelen, en ook uitgebreide steun te verlenen om jonge onderzoekers op gang te helpen;
6. onderstreept dat de veranderende demografische verhoudingen ook kansen creëren voor de economie van de EU; verwijst naar innoverende activiteiten in de informatica- en medische sector, in de domotica, de telematica en grote delen van de diensten-, transport- en zorgsector en in de sector van de ruimtelijke ordening; herinnert eraan dat de meeste regionale en lokale autoriteiten voldoende bevoegdheden hebben om beleid te voeren op deze terreinen;
7. stelt de Commissie, de lidstaten, het Comité van de regio's en de regionale autoriteiten voor om de innovatiegeest in de regionale en lokale gemeenschappen systematisch te activeren door het stimuleren van een veelzijdige dialoog met de samenleving, en met de ondernemerskringen in het bijzonder, die het bottom-up-beginsel volgt;
8. erkent dat innovatie onontbeerlijk is voor het creëren van werkgelegenheid in Europa;
9. bevestigt dat het ter verbetering van het innovatievermogen van de EU, ook in de afgelegen, bergachtige en eilandregio’s en landelijke gebieden, noodzakelijk is om te zorgen voor een vrije en kostenloze - of in elk geval heel goedkope - toegang tot breedbandverbindingen over het internet, teneinde toegang te verlenen tot:
a. informatie van administratieve aard (op alle niveaus van de administratie), waardoor het mogelijk wordt de meeste administratieve kwesties via het internet te regelen, ook die welke betrekking hebben op het verrichten van economische activiteiten,
b. informatie van wetenschappelijke, economische, juridische en culturele aard - met eerbiediging van het beginsel van het intellectuele eigendom (een bredere verspreiding van e-bibliotheken),
en dringt er bij Commissie, lidstaten en regionale en lokale autoriteiten op aan om aan elke burger toegang tot deze informatie te verlenen en ook zo ruim mogelijke mogelijkheden te scheppen tot het verrichten van arbeid met gebruikmaking van informatie- en communicatietechniek (ICT), hetgeen in het bijzonder van belang is voor personen wier persoonlijke of professionele situatie hen tot telewerken noopt, en voor personen die besluiten thuis te willen werken, hetgeen in het bijzonder geldt voor jonge mensen, hoogopgeleide moeders en gehandicapten;
10. moedigt de lokale, regionale en nationale autoriteiten, in samenwerking met de brancheorganisaties - zoals Kamers van Industrie en Koophandel en andere infocentra- samen ‘one-stop-informatieshops’op te richten; benadrukt dat dit zonder méér middelen aan te wenden kan gebeuren door de bestaande informatienetwerken te hervormen; vermeldt tenslotte dat bedrijven en kennisinstellingen zich zo op één punt kunnen informeren over het innovatie-, onderzoeks- en regionale ontwikkelingsbeleid op lokaal, regionaal, nationaal en EU-niveau;
11. is van oordeel dat het voor een versterking van innoverende activiteiten in de gehele EU noodzakelijk is om in ruime mate steun te verlenen aan innovatiegerelateerde activiteiten, die octrooien en licenties kunnen opleveren, en wendt zich daarom tot de Raad, de Commissie en de lidstaten om steun te verlenen aan werkzaamheden tot invoering van een Europees patent en tot verzekering van de auteursrechten (Intellectual property rights strategy), en om op krachtige en effectieve wijze de strijd aan te binden tegen plagiaat en vervalsing en globale oplossingen te vinden op dit gebied, die grotendeels op het Europese model zouden moeten zijn gebaseerd;
12. wijst erop dat ontwikkelings- en innovatiemaatregelen ook moeten worden uitgebreid tot niet-technologische organisatorische en dienstengerelateerde innovatie; is verheugd over het feit dat de Mededingingsraad van 5 december 2006 besloot een beleidsrichtlijn over dienstengerelateerde en niet-technologische innovatie op te stellen; dringt er bij de Commissie op aan om organisaties die bij dit proces betrokken ondernemingen vertegenwoordigen hierbij te betrekken; nodigt de regionale autoriteiten uit om maatregelen te nemen om de niet-technologische innovatie te ondersteunen;
13. is van mening dat innovatieclusters en centers of excellence tot op heden goede resultaten hebben opgeleverd en dat deze aangevuld zouden moeten worden met de conclusies die de Commissie heeft uiteengezet in haar mededeling ‘Kennis in de praktijk brengen: een omvattende innovatiestrategie voor de EU’ (COM(2006)0502); is van oordeel dat ook moet worden gelet op dat het werkdocument van de Commissie over "Innovatieve strategieën en acties" (dat o.m. het idee van "innovatievouchers" bevat) en de aanbevelingen van de ERAB; dringt er daarom bij de Commissie en de lidstaten op aan om de ontwikkeling van dergelijke clusters te ondersteunen, als structuren die een brug kunnen slaan tussen de centra voor wetenschappelijk onderzoek, de onderwijsinstellingen, ondernemingen en de lokale gemeenschappen;
14. is van mening dat de dynamische ontwikkeling van innovatie op regionaal niveau, vooral in gebieden met traditionele of enkele industrieën, een effectief middel zou kunnen vormen om bedrijfsverplaatsingen tegen te gaan, of - wanneer deze niet vermeden kunnen worden - de gevolgen ervan te verzachten, en om de werkgelegenheid in de regio's te bevorderen;
15. dringt bij de lidstaten aan op samenwerking bij het scheppen van Europese technologische platforms, die de mogelijkheid bieden van geconcentreerde innoverende werkzaamheden door middel van transnationale en transregionale banden tussen de industriële sector en de bedrijfswereld en de wereld van het wetenschappelijk onderzoek en de financiële wereld;
16. erkent de noodzaak van het creëren van innovatiecentra en -gebieden op regionaal niveau en de aansluiting ervan via netwerken op overeenkomstige structuren in andere regio's en lidstaten of derde landen;
17.verheugt zich over het feit dat in het Zevende Kaderprogramma voor Onderzoek de uitgaven voor onderzoek en ontwikkeling met 40 % gestegen zijn; onderstreept evenwel dat het huidige niveau van de uitgaven voor onderzoek en ontwikkeling nog steeds gevaarlijk laag is en dat de voor dat doel bestemde kredieten op de communautaire begroting volstrekt ontoereikend zijn, en dringt er daarom bij de lidstaten op aan op een zo snel mogelijke, substantiële verhoging van het aandeel van deze uitgaven als aandeel van het BIP, zowel op nationaal als op regionaal niveau, en er daarbij op te letten dat dit geld op een rationele manier besteed wordt, overeenkomstig het doel waarvoor het was bestemd;
18. is bezorgd over het feit dat, hoewel de organen van de EU het cruciale belang van de bevordering van innovatie erkennen, de voor onderzoek en ontwikkeling uitgetrokken kredieten niet volstaan om te voldoen aan de daadwerkelijke behoeften van de Unie ten aanzien van het veilig stellen van haar concurrentievermogen;
19. is van mening dat structuurfondsen een van de belangrijke middelen zijn om innovatiecapaciteit te versterken en economische verschillen tussen de regio’s te verkleinen en suggereert dat de Commissie en lidstaten het percentage van de middlen uit de structuurfondsen dat bestemd is voor onderzoek en ontwikkeling verhogen;
20. is ervan overtuigd dat de oprichting van een Europees Instituut voor technologie (EIT) een goede mogelijkheid zou bieden om de ‘brain drain’ tegen te gaan en voor bekwame Europese wetenschappers unieke kansen te scheppen tot het verrichten van wetenschappelijk onderzoek op het hoogste niveau, terwijl hiervan potentieel ook veel steun zou uitgaan aan de regionale instellingen voor wetenschappelijk onderzoek, en richt zich daarom tot de Raad, de Commissie en de lidstaten met het verzoek om de activiteiten met het oog op de oprichting van het EIB te bespoedigen, ter versterking van het concurrentievermogen en het potentieel van de Europese Gemeenschap in de ‘kennisdriehoek’: innovatie, onderzoek en onderwijs;
21. moedigt de Gemeenschap en de lidstaten aan om strategieën te formuleren en te implementeren voor het scheppen van een open, gemeenschappelijke en concurrerende arbeidsmarkt voor onderzoekers, en dringt er bij de lidstaten en de regionale autoriteiten op aan om uitvoering te geven aan deze strategie, ten einde de onderzoekers aantrekkelijke carrièreperspectieven te bieden, mogelijkerwijs inclusief mobiliteitspremies;
Politiek op economisch en energiegebied, financiële instrumenten en bestuur
22. dringt bij de Commissie, de lidstaten en de regionale en lokale autoriteiten aan om, in het kader van hun respectieve bevoegdheden, een veelzijdige ondersteuning te verlenen aan het MKB (ook door vereenvoudiging van de administratieve procedures en het belastingstelsel of maatregelen met betrekking tot procedures voor overheidsopdrachten), omdat deze sector de meeste creatieve en dynamische mogelijkheden heeft voor de invoering van technologische en organisatorische innovaties, en dus in staat is het concurrentievermogen van de Europese economie effectief op te voeren en de situatie op de arbeidsmarkt te verbeteren;
23. onderstreept het belang van een verbetering van de toegang van het MKB tot middelen uit de Structuurfondsen ten einde voor de Europese burger de kosten-/batenverhouding van de uitgaven van de Unie te verbeteren; is in dit verband van mening dat een grotere diversificatie van de financiering moet worden ondersteund en dat vooral moet worden gelet op de verdere ontwikkeling van het potentieel van risicokapitaal;
24. dringt bij de regionale en lokale autoriteiten aan op stimulering en ondersteuning van de regionale samenwerking tussen centra voor wetenschappelijk onderzoek en ondernemingen van diverse grootten - zowel de kleine als de middelgrote en grote, met mogelijke deelname van de instellingen van de sociale economie; dringt er bij de regionale en lokale autoriteiten op aan het principe van Open Innovatie (samenwerking tussen industrie, het MKB en de overheid op het gebied van onderzoek en innovatie door middel van clustering) te beschouwen als een motor voor regionale ontwikkeling;
25. onderstreept dat de Structuurfondsen en het Cohesiefonds een belangrijke rol spelen bij de tenuitvoerlegging van de doelstellingen van Lissabon, met name op het gebied van innovatie;
26. beschouwt de Structuurfondsen als een essentieel instrument om het innovatievermogen te schragen, met name om te komen tot samenhang en een vermindering van de economische discrepantie tussen de regio's; stelt voor om het voor onderzoek en innovatie uitgetrokken bedrag van de Structuurfondsen aanzienlijk te verhogen;
27. erkent dat onder bepaalde locale en regionale omstandigheden micro-ondernemingen en ambachtelijke bedrijfjes van bijzonder belang kunnen zijn voor het innovatiebevorderend beleid en ondersteund moeten worden industries in samenwerking met openbare en particuliere onderzoeksinstellingen om gebruik te maken van de innovatiecapaciteiten van deze ondernemingen, vooral in lage en medium technologieën; dringt daarom bij Commissie en Raad aan op een actieprogramma voor dergelijke bedrijven en verzoekt de lidstaten en regionale autoriteiten om dit te ondersteunen met middelen uit de structuurfondsen, ook op het gebied van de opleiding van studenten; betreurt het evenwel dat hiervoor geen operationele maatregelen zijn voorgesteld; dringt er dientengevolge bij de Commissie en de Raad op aan ervoor te zorgen dat rekening wordt gehouden met de specifieke kenmerken en behoeften van deze ondernemingen bij het vaststellen van hun prioriteiten;
28. nodigt de nationale en regionale autoriteiten uit om voorwarden tot stand te brengen voor een dergelijke interregionale en grensoverschrijdende samenwerking op innoverend gebied en om de administratieve procedures voor de financiering van deze samenwerking zoveel mogelijk te vereenvoudigen;
29. beveelt aan dat nationale, regionale en lokale autoriteiten de innovatieve maatregelen nemen die essentieel zijn in de dienstensector in de brede zin van het woord, met inbegrip van openbare diensten;
30. dringt er bij de lidstaten op aan om, voor een succesvolle realisatie van een innovatiebevorderend beleid in de regio's, goed gebruik te maken van de complementariteit tussen het Europese Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal fonds en het Europees Cohesiefonds en de middelen die daarvoor ter beschikking staan uit hoofde van het zevende kaderprogramma voor onderzoek en het eerste kaderprogramma voor concurrentievermogen en innovatie;
31. is van oordeel dat een radicale vermindering van de bureaucratie noodzakelijk is en met smart verwacht wordt door de samenleving, maar vindt dat overtollige bureaucratie en een goed werkende administratie niet met elkaar mogen worden verward; dringt er daarom bij de Commissie en de lidstaten op aan om, in het kader van hun respectieve bevoegdheden, de wetgeving van de Europese Unie en die van de nationale, regionale en lokale autoriteiten vanuit dit gezichtspunt onder de loep te nemen en verdergaande vereenvoudigingen in te voeren, die - waar dat mogelijk is - eenvormige administratieve procedures moeten inhouden, vooral bij het initiëren en uitvoeren van economische activiteiten (single points of contact);
32. is van oordeel dat een institutionele ondersteuning van lokale en regionale autoriteiten bij hun innovatiebevorderende activiteiten zinvol is en verzoekt daarom de lidstaten om hiertoe over te gaan, teneinde deze autoriteiten - overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel en de door de Commissie vastgestelde richtsnoeren voor staatshulp - een zo ruim mogelijk arbeidsterrein en zo ruim mogelijke bevoegdheden te verstrekken, vergezeld van adequate middelen in de vorm van eigen inkomsten, subsidies of toelagen, omdat dit het vinden van optimale oplossingen voor de plaatselijke bevolking ten goede zou komen;
33. dringt er bij de lidstaten, regionale en lokale autoriteiten op aan om bij het zoeken naar middelen om innoverende investeringen en ventures op ruimere schaal te bevorderen, in sterkere mate te denken aan de publiek-particuliere partnerschappen (PPP) en deze te promoten, daarbij gebruik makend van de beste praktijken die in andere landen en regio's bestaan, met "waar voor je geld" als leidend criterium;
34. onderstreept de noodzaak te kunnen beschikken over een gedegen systeem van partnerschappen tussen de overheid en de particuliere sector (PPP) ter aanvulling van de overheidsmiddelen die door de lidstaten en de Unie ter beschikking worden gesteld; constateert dat het welslagen van deze activiteiten in wezen zal afhangen van het met elkaar in contact brengen van de potentiële actoren;
35. dringt er bij de Commissie op aan om, gezien de potentiële spanningen tussen het concurrentiebeleid en het beleid inzake staatssteun enerzijds , en het beleid van het Structuurfonds anderzijds, tijdig stappen te ondernemen om deze spanningen in verband met de PPP’s en andere kwesties , zoals de infratsructuur voor breedbandverbindingen voor het internet;
36. is van oordeel dat het met het oog op een innovatief beleid, zowel op het niveau van de verschillende landen als op dat van de regio's, noodzakelijk is om het opnemen van kapitaal te vergemakkelijken, en doet daarom een beroep op de Raad, Commissie en de lidstaten om financiële en kredietinstrumenten te creëren die op de bestaande behoeften zijn afgestemd, en ook een systeem op te richten voor het beheer van risicohoudend kapitaal in innoverende ondernemingen; in dit verband moet de innoverende betekenis worden erkend van nieuwe financiële initiatieven die genomen zijn met participatie van de EIB of het EIF, zoals JASPERS, JEREMIE en JESSICA; onderstreept het belang van een zo wijd mogelijke verspreiding nodig in de regio's van kennis op het gebied van de succesvolle en praktische toepassing van deze instrumenten;
37. onderstreept echter dat het huidige risicokapitaalsysteem niet voldoet aan de financieringsbehoeften van de innovatie in kleine en micro-ondernemingen, in het bijzonder voor niet-technologische innovatie; dringt er bij de Commissie, de Europese Investeringsbank en het Europese Investeringsfonds op aan om financieringsmethoden vast te stellen die geschikt zijn voor deze ondernemingen en ambachtelijke bedrijven, door risicokapitaal aan te passen of indien nodig andere innovatieve financiële instrumenten te bedenken; wijst erop dat het initiatief JEREMIE niet beperkt mag worden tot het ondersteunen van innovatie in alleen hoge technologieën, en dringt er bij de lidstaten en de regio’s op aan ervoor te zorgen dat dit ook innovatie in lage en medium technologieën ondersteunt, evenals organisatorische en dienstengerelateerde innovatie in kleine ondernemingen;
38. dringt er bij de Commissie, de lidstaten en de regionale autoriteiten op aan om zich niet alleen te focussen op grote projecten en centres of excellence, maar ook aandacht te schenken aan kleine projecten in minder begunstigde regio’s en te voorzien in aangepaste microkredietmechanismen;
39. erkent dat innovatie verbonden is met de mogelijkheid van snelle en veilige verplaatsing van personen en goederen en acht het geboden om regionale gemeenschappen te betrekken op bij de verstrekking van de vervoersinfrastructuur en doet een beroep op de Commissie, de lidstaten en de regionale en lokale autoriteiten om op technisch en organisatorisch gebied innoverende activiteiten te verrichten op het gebied van de communicatie, en vooral ook op dat van het openbaar vervoer, zowel binnen de steden als binnen de regio;
40. spreekt zijn voldoening uit over het feit dat het Europees Parlement, de Raad en de Commissie zich met de energieproblematiek hebben bezig gehouden en zich ervan rekenschap geven dat het energiebeleid principieel tot het domein van de staten behoort en dat dit beleid een belangrijke invloed heeft op het innoverende karakter van de economie; dringt er daarom bij de lidstaten op aan om hierbij gebruik te maken van regionale situaties en plaatselijke energiebronnen, om te komen tot een economie die in sterkere mate berust op hernieuwbare energiebronnen, een vervoersysteem dat op doelmatiger wijze gebruik maakt van de mogelijkheden die geboden worden door intermodale vervoerscombinaties en efficiëntere procedures voor hergebruik en recycling; benadrukt de rol die in verband hiermee wordt gespeeld door het MKB;
Stadsgebieden, landelijke gebieden, milieu
41. dringt er bij de lidstaten en de Commissie op aan om - ter voorkoming van de ontvolking van bepaalde gebieden tengevolge van de structurele nadelen ervan - zoals economische deprivatie en werkloosheid - een doelmatiger beleid te voeren met het oog op interregionale compensatie, rekening houdend met de ontwikkeling van innovatie in de economieën van de regio's, welke het innovatievermogen van de Gemeenschap ten goede zou komen;
42. vestigt de aandacht van de Commissie, de lidstaten en regionale autoriteiten erop dat het voor het scheppen van een innovatievriendelijk klimaat noodzakelijk is de mensen behoorlijke levensomstandigheden te verzekeren: het garanderen van een passend niveau van sociale veiligheid, gezondheidszorg, milieubescherming, woonomstandigheden, toegang tot scholing, cultuur en diensten, enz.;
43. dringt er bij de lidstaten en de regionale autoriteiten op aan om zich rekenschap te geven van de vooraanstaande rol die de stadscentra spelen als woonplaats van de meerderheid der burgers van de Unie en ook als lokale en regionale centra van innovatie, en daarom een verreikend ruimtelijk beleid te ondersteunen, dat goede voorwaarden biedt voor een rationeel en harmonisch gebruik van de stadsruimte en een duurzame stadsontwikkeling, waarbij ook rekening moet worden gehouden met de economische behoeften, de woon- en recreatiebehoeften en de vereisten op het gebied van de milieubescherming;
44. dringt bij de Commissie en de lidstaten aan op initiatieven ter ondersteuning van milieuvriendelijke innovatieve activiteiten (eco-innovatie) overeenkomstig de richtsnoeren van de strategie voor duurzame ontwikkeling, welke ondermeer ook ten in het belang zijn van een duurzame regionale ontwikkeling; wijst in het bijzonder op het potentieel dat het MKB biedt bij deze vorm van innovatie;
45. constateert dat ongeveer 20% van de burgers van de Unie in de plattelandsgebieden woont en dat deze gebieden een grote rol spelen bij de strategische veiligheid en leefbaarheid van de EU en dringt er in dat verband bij de Commissie, de lidstaten en de regionale autoriteiten op aan om de kwestie van de landbouwproductie en de voedselverwerkende industrie te bezien vanuit het oogpunt van het innovatiebeleid en daarbij ook aandacht te schenken aan de levensomstandigheden in de plattelandsgebieden;
Goede praktijken, consolidatie van het innovatiebeleid
46. spreekt zijn waardering uit over de activiteiten die de Commissie tot dusverre heeft ontplooid bij de beoordeling van het innovatiebeleid van de lidstaten (b.v. het European Innovation Progress Report), en dringt bij haar aan op een systematische analyse van het ontwikkelingsniveau van afzonderlijke regio's, daarbij gebruikmakend van de meest objectieve indicatoren die beschikbaar zijn voor het niveau van innovatie; stelt voor dat analyses en evaluaties en beste praktijken op dit gebied moeten worden voorgelegd in het vierde verslag inzake cohesie, dat thans wordt opgesteld;
47. dringt er bij de Commissie op aan om maatregelen te nemen met het oog op de consolidering van de nationale strategische referentiekaders, waarin rekening moet worden gehouden met de regionale innovatiestrategieën, teneinde het daadwerkelijke innovatievermogen te onderstrepen, gekoppeld aan een gemeenschappelijk systeem, dat voor de hele EU coherent is;
48. is verheugd over de resultaten die tot op heden via het samenwerkingsnetwerk bereikt zijn bij de uitwisseling van ervaringen en goede praktijken tussen de regio's en lokale gemeenschappen en dringt bij de Commissie aan op verdere ondersteuning van de ontwikkeling van dergelijke netwerken en de overdracht van informatie met gebruikmaking van de nieuwste informatie- en communicatietechnieken, hetgeen het gemakkelijker zou maken de uitwisseling van informatie op gang te brengen, met name met het oog op de noodzakelijke activering van gemeenschappen die in afgelegen regio's wonen; neemt in dit verband met genoegdoening kennis van het feit dat de Commissie de regio's en steden tot samenwerking aanspoort via het initiatief "regio's voor economische verandering" maar wacht nog op specifieke voorstellen met betrekking tot de tenuitvoerlegging van dit initiatief;
49. dringt er bij de Commissie op aan om in partnerschap met de lidstaten, de regionale en locale autoriteiten een halftijdse herziening van de effecten van het tot op heden gevoerde cohesiebeleid en van de strategische richtsnoeren van de Gemeenschap uit te voeren, om een evaluatie uit te voeren van de vooruitgang die geboekt is bij het innovatiebeleid van de Europese Unie in de regio's;
50. herinnert de Commissie eraan dat het vierde cohesieverslag ook moet dienen om het cohesiebeleid in de toekomst te verbeteren; verwijst ook naar de ‘Territoriale agenda van de EU’ die naar verwachting wordt opgezet in 2007; benadrukt dat dit beleidsdocument als doel heeft nieuwe en vooruitkijkende concepten van territoriale ontwikkeling tot stand te brengen (vooral op de gebieden regionale en stedelijke ontwikkeling, het gebruik van ‘kritische massa’ voor regionale clusters en een gedifferentieerde aanpak van regio’s) en bovendien cultuur gebruikt als hulpmiddel voor regionale ontwikkeling;
51. spreekt de hoop uit dat het onderhavige verslag zal aantonen welk belang steden en regio’s hebben bij regionale ontwikkeling en groei en dat het een bijdrage zal leveren aan het debat over het jaarverslag betreffende de eisen van de lidstaten in het kader van de strategie van Lissabon;
52. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de regeringen van de lidstaten en het Comité van de regio's.
- [1] PB L 210 van 31.7.2006, blz. 25.
- [2] PB L 239 van 1.9.2006, blz. 248.
- [3] PB L 210 van 31.7.2006, blz. 79.
- [4] PB L 210 van 31.7.2006, blz. 1.
- [5] PB L 210 van 31.7.2006, blz. 12.
- [6] PB L 210 van 31.7.2006, blz. 19.
- [7] PB L 291 van 21.10.2006, blz. 11.
- [8] PB L 412 van 30.12.2006, blz. 1.
- [9] PB L 310 van 9.11.2006, blz. 15.
- [10] P6_TA(2005)0077.
TOELICHTING
Het regionaal beleid van de Europese Unie moet tegelijkertijd twee fundamentele kwesties aanpakken - de cohesie van de Gemeenschap en de noodzaak van innovatiebevorderende activiteiten. In de periode van het financieel perspectief 2007-2013 zullen uit middelen van het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Cohesiefonds en het Europees Sociaal Fonds acties worden ondernomen ter realisatie van drie fundamentele doelstellingen: convergentie, concurrentievermogen en Europese territoriale samenwerking. Deze moeten richtinggevend zijn voor het regionale beleid van de Europese Gemeenschap, niet alleen bij het egaliseren van de verschillen in ontwikkeling tussen de afzonderlijke gebieden van de EU, maar ook bij de verhoging van het vermogen van de Gemeenschap als geheel tot veelzijdige innoverende activiteiten.
We mogen daarom niet verkwistend omspringen, noch met geld, noch met tijd, noch met de creatieve vermogens van onze burgers.Wij hebben behoefte aan een innovatiebevorderend klimaat en het inzicht dat innovatie geen exclusieve bezigheid is van wetenschappers, onderzoekers, uitvinders, industriëlen, zakenlieden of politici. Boven alles moeten binnen de lokale en regionale gemeenschappen de mensen het gevoel hebben dat innovaties er zijn voor iedereen, dat hun levensvoorwaarden en hun levenskwaliteit hierdoor kunnen worden verbeterd. Dat is een moeilijke opgave. Maar wie heeft ooit gezegd dat we een gemakkelijke oplossing kunnen vinden voor de problemen?
Daarom moeten wij expliciet onderstrepen dat de verantwoordelijkheid voor de innovatiebevorderende activiteiten berust bij de Europese Unie als geheel, de afzonderlijke lidstaten en alle regio's. Daarbij moeten wij ons ervan rekenschap geven dat het totaal van de middelen waarover de EU thans jaarlijks beschikt nauwelijks 1% van het BIP van de Gemeenschap bedraagt. Zonder een passend engagement van de lidstaten (natuurlijk ook op financieel gebied) zal innovatievermogen een mooiklinkende slogan blijven, een slogan die in de meeste talen min of meer hetzelfde klinkt, omdat de termen zijn afgeleid van het Latijnse woord innovatio. Het is de hoogste tijd dat wij het niet laten bij plechtige verklaringen en toezeggingen, maar overgaan tot concrete activiteiten. Innovatievermogen is immers geen doel op zichzelf.
Innovatievermogen moet de praktische vormgeving omvatten van activiteiten die ten goede komen aan een daadwerkelijke cohesie van de Gemeenschap op het gebied van wetenschap, onderwijs en onderzoek, constructie en technologie, recht en organisatie, administratie, economie en handel, energie en ecologie. Innoverende oplossingen zijn ook vereist voor maatschappelijke kwesties, problemen op het gebied van de gezondheidszorg, kwesties in verband met toegang tot de cultuur. Elk van deze aspecten heeft zijn eigen regionale dimensie.
De grondslag van alle activiteiten, zowel van de Gemeenschap als van de lidstaten en de regio's, moet het welzijn van de mens zijn, in de ruimste zin van het woord. Daarom moeten investeringen in de mens, de verzekering van gunstige voorwaarden voor zijn ontwikkeling en toegang tot onderwijs, en vervolgens het gebruik van zijn intellectuele potentieel en zijn vermogen tot creatieve arbeid, een heel centrale plaats innemen in de activiteiten van de Gemeenschap bevinden. Wij moeten bovendien gebruik maken van het sinds generaties bij de volkeren van Europa bestaande kapitaal aan positieve ervaringen. Dat is een fundamentele bron van het succes van Europa in de wereldwijde wedloop. Daarom hebben we behoefte aan zowel wijdverbreide innovatiegerichte ideeën bij een groot aantal Europeanen, als aan concrete innoverende activiteiten. Dit dringt des te meer, daar de demografische situatie van Europa een dramatisch karakter begint aan te nemen.
In het licht van de huidige uitdagingen heeft de Europese Unie zich in de strategie van Lissabon tot doel gesteld de meest competitieve economie ter wereld te worden. Dat moet onder meer bereikt worden door een stijging van de uitgaven voor onderzoek en ontwikkeling (O&O) tot 3% van het BIP. Op dit moment bereiken slechts twee landen van de EU dit plafond: Zweden en Finland. Een even groot verschil in uitgaven voor O&O is er te zien op het niveau van de regio's. Volgens de beschikbare statistische gegevens hebben 21 van 254 regio's (EU-25) dit plafond bereikt. Om dus de nieuwe cohesiedoelstellingen te realiseren, is een actievere inzet op regionaal en lokaal niveau vereist bij de acties om de doelstellingen van de strategie van Lissabon te realiseren.
We moeten het innovatiebevorderend beleid, onafhankelijk van de vraag of dit nu gevoerd wordt op het niveau van de hele EU, de afzonderlijke lidstaten of de regio's, in een dynamische context zien, daarbij rekening houdend met het feit dat ook de anderen zich verder ontwikkelen. Indien wij dus de besten willen zijn, moeten wij concurrerender zijn op het punt van nieuwe technologieën en methoden, nieuwe constructiematerialen, nieuwe producten en diensten, nieuwe energiebronnen, nieuwe organisatorische, juridische en financiële procedures e.d., we moeten, om het kort en goed te zeggen, beschikken over nieuwe, aantrekkelijke pluspunten.
De Europese Unie is een van de twee leidende economieën in de wereld. Het BIP van de EU ligt heel dicht bij dat van de Verenigde Staten (12,5 duizend miljard dollar volgens de gegevens van de Wereldbank). Het is echter zo dat de EU thans, wat betreft de investeringen in een economie die op kennis berust, aan de verliezende hand is vergeleken met zijn grootste rivalen. We moeten kijken hoe China en India dit probleem benaderen. Volgens de gegevens waarover wij beschikken, bedragen de uitgaven voor onderzoek in de EU 1,96% van het BIP (Verenigde Staten: 2,59% BIP; Japan: 12,0% BIP). Om de doelstellingen van de strategie van Lissabon (ook na de actualisering ervan in juli 2005) daadwerkelijk te bereiken, is een complexe benadering van het probleem vereist, ook op het niveau van het nieuwe regionale beleid.
Dit standpunt vindt zijn weerspiegeling in de mededeling van de Commissie van 13 september 2006 "Kennis in de praktijk brengen: Een omvattende innovatiestrategie voor Europa". Hierin worden tien punten expliciet genoemd, die een bijzondere betekenis hebben in het kader van de vernieuwde strategie van Lissabon op het gebied van groei en tewerkstelling. Het is de moeite waard een fragment van deze mededeling te citeren: "De voornaamste verantwoordelijkheid voor het bevorderen van innovatie ligt vaak op regionaal niveau. De regio's dienen daarom betrokken te zijn bij de voorbereiding en tenuitvoerlegging van de Nationale Hervormingsprogramma's, onder andere door hun eigen regionale innovatiestrategieën te ontwikkelen. Aanvullende inspanningen zijn nodig om het leren en de verspreiding van goede praktijken over de grenzen heen te vergemakkelijken."
De routekaart voor een sterker innoverend Europa moet daarom ook op regionale schaal worden getekend. Laat, wanneer dat maar mogelijk is, de activiteiten van zogenaamde "Business Angels" hun innovatiebevorderende effect bewerkstelligen op het beleid dat op lokaal en regionaal niveau wordt gevoerd.
In het onderhavige ontwerpverslag worden serieuze inspanningen gedaan om rekening te houden met een zo ruim mogelijke waaier van wederzijdse links tussen het regionaal beleid van de Europese Gemeenschap en haar innovatiepotentieel. Daartoe werd studie verricht naar veel bronnenmateriaal, adviezen van vertegenwoordigers van de Commissie en van het Comité van de regio's. In dit verband moet worden opgemerkt dat er op dit gebied tamelijk sterk uiteenlopende standpunten bestaan. Als voorbeeld wil ik verwijzen naar het in november 2006 door de onafhankelijke informatiedienst Science Business gepubliceerde "Manifest voor innovatie", dat uit tien punten bestaat en betrekking heeft op relatie tussen industrie en onderwijsinstellingen.
Tot besluit zou uw rapporteur zijn dank willen betuigen aan alle personen die hem op enigerlei wijze gesteund hebben bij de opstelling van dit verslag.
ADVIES van de Begrotingscommissie (25.1.2007)
aan de Commissie regionale ontwikkeling
over de toekomst van het regionaal beleid in een innovatieve Europese Unie (2006/2104(INI))
Rapporteur voor advies: Nathalie Griesbeck
SUGGESTIES
De Begrotingscommissie verzoekt de ten principale bevoegde Commissie regionale ontwikkeling onderstaande suggesties in haar ontwerpresolutie op te nemen:
1. onderstreept dat de Structuurfondsen en het Cohesiefonds een belangrijke rol spelen bij de tenuitvoerlegging van de doelstellingen van Lissabon, met name op het gebied van innovatie;
2. beschouwt de Structuurfondsen als een essentieel instrument om het innovatievermogen te schragen, met name om te komen tot samenhang en een vermindering van de economische discrepantie tussen de regio's; stelt voor om het voor onderzoek en innovatie uitgetrokken bedrag van de Structuurfondsen aanzienlijk te verhogen;
3. is bezorgd over het feit dat, hoewel de organen van de Europese Unie het cruciale belang van de bevordering van innovatie erkennen, de voor onderzoek en ontwikkeling uitgetrokken kredieten niet volstaan om te voldoen aan de daadwerkelijke behoeften van de Unie ten aanzien van het veilig stellen van haar concurrentievermogen;
4. erkent dat innovatie onontbeerlijk is voor het creëren van werkgelegenheid in Europa;
5. onderstreept de noodzaak te kunnen beschikken over een gedegen systeem van partnerschappen tussen de overheid en de particuliere sector ter aanvulling van de overheidsmiddelen die door de lidstaten en de Unie ter beschikking worden gesteld; constateert dat het welslagen van deze activiteiten in wezen zal afhangen van het met elkaar in contact brengen van de potentiële actoren;
6. onderstreept het belang van een verbetering van de toegang van het MKB tot middelen uit de Structuurfondsen ten einde voor de Europese burger de kosten-/batenverhouding van de uitgaven van de Unie te verbeteren; is in dit verband van mening dat een grotere diversificatie van de financiering moet worden ondersteund en dat vooral moet worden gelet op de verdere ontwikkeling van het potentieel van risicokapitaal;
7. erkent de noodzaak van het creëren van innovatiecentra en -gebieden op regionaal niveau en de aansluiting ervan via netwerken op overeenkomstige structuren in andere regio's en lidstaten of derde landen.
PROCEDURE
Titel |
De toekomst van het regionaal beleid in een innovatieve Europese Unie |
||||||
Procedurenummer |
|||||||
Commissie ten principale |
REGI |
||||||
Advies uitgebracht door Datum bekendmaking |
BUDG |
||||||
Nauwere samenwerking – datum bekendmaking |
|
||||||
Rapporteur voor advies |
Nathalie Griesbeck |
||||||
Vervangen rapporteur voor advies |
|
||||||
Behandeling in de commissie |
25.1.2007 |
|
|
|
|
||
Datum goedkeuring |
25.1.2007 |
||||||
Uitslag eindstemming |
+: -: 0: |
29 |
|||||
Bij de eindstemming aanwezige leden |
Laima Liucija Andrikienė, Richard James Ashworth, Reimer Böge, Salvador Garriga Polledo, Monica Maria Iacob-Ridzi, Janusz Lewandowski, Mario Mauro, Nina Škottová, László Surján, Herbert Bösch, Brigitte Douay, Neena Gill, Catherine Guy-Quint, Jutta Haug, Vladimír Maňka, Dan Mihalache, Gianni Pittella, Yannick Vaugrenard, Ralf Walter, Gérard Deprez, Nathalie Griesbeck, Anne E. Jensen, Jan Mulder, Kyösti Virrankoski, Wiesław Stefan Kuc, Wojciech Roszkowski, Gérard Onesta. |
||||||
Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervanger(s) |
Paul Rübig, Hans-Peter Martin. |
||||||
Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervanger(s) (art. 178, lid 2) |
|
||||||
Opmerkingen (slechts in één taal beschikbaar) |
… |
||||||
PROCEDURE
Titel |
De toekomst van het regionaal beleid in een innovatieve Europese Unie |
|||||||||||
Procedurenummer |
||||||||||||
Commissie ten principale Datum bekendmaking toestemming |
REGI 18.5.2006 |
|||||||||||
Medeadviserende commissie(s) |
BUDG |
|
|
|
|
|||||||
Geen advies |
|
|
|
|
|
|||||||
Nauwere samenwerking Datum bekendmaking |
|
|
||||||||||
Rapporteur(s) |
Mieczysław Edmund Janowski |
|
||||||||||
Vervangen rapporteur(s) |
|
|
||||||||||
Behandeling in de commissie |
21.6.2006 |
4.10.2006 |
23.1.2007 |
|
|
|||||||
Datum goedkeuring |
20.3.2007 |
|||||||||||
Uitslag eindstemming |
+: -: 0: |
43 0 4 |
||||||||||
Bij de eindstemming aanwezige leden |
Alfonso Andria, Stavros Arnaoutakis, Elspeth Attwooll, Tiberiu Bărbuleţiu, Jean Marie Beaupuy, Rolf Berend, Jana Bobošíková, Vasile Dîncu, Gerardo Galeote, Iratxe García Pérez, Eugenijus Gentvilas, Pedro Guerreiro, Gábor Harangozó, Marian Harkin, Mieczysław Edmund Janowski, Gisela Kallenbach, Tunne Kelam, Evgeni Kirilov, Sérgio Marques, Miguel Angel Martínez Martínez, Yiannakis Matsis, Miroslav Mikolášik, Jan Olbrycht, Maria Petre, Markus Pieper, Wojciech Roszkowski, Elisabeth Schroedter, Stefan Sofianski, Grażyna Staniszewska, Catherine Stihler, Kyriacos Triantaphyllides, Oldřich Vlasák, Vladimír Železný |
|||||||||||
Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervanger(s) |
Jan Březina, Brigitte Douay, Den Dover, Emanuel Jardim Fernandes, Dariusz Maciej Grabowski, Ljudmila Novak, Mirosław Mariusz Piotrowski, Zita Pleštinská, Christa Prets, Toomas Savi, László Surján, Károly Ferenc Szabó, Nikolaos Vakalis |
|||||||||||
Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervanger(s) (art. 178, lid 2) |
Věra Flasarová |
|||||||||||
Datum indiening |
30.3.2007 |
|
||||||||||
Opmerkingen (slechts in één taal beschikbaar) |
… |
|
||||||||||