VERSLAG over de hervormingen in de Arabische wereld: de Europese strategie

3.4.2007 - (2006/2172(INI))

Commissie buitenlandse zaken
Rapporteur: Michel Rocard

Procedure : 2006/2172(INI)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus :  
A6-0127/2007
Ingediende teksten :
A6-0127/2007
Aangenomen teksten :

ONTWERPRESOLUTIE VAN HET EUROPEES PARLEMENT

over de hervormingen in de Arabische wereld: de Europese strategie

(2006/2172 (INI))

Het Europees Parlement,

–   gezien de beleidskeuzen en strategie van de Europese Commissie en de Raad tegenover de verschillende landen van de Arabische wereld,

– gezien het interimverslag over het strategisch partnerschap met het Middellandse-Zeegebied en het Midden-Oosten, dat de Raad in december ll. goedgekeurd heeft,

–   gezien de Europese strategie voor de Arabische wereld, die de hoge vertegenwoordiger van de Europese Unie in 2003 voorgelegd heeft,

–   gezien de mededeling van de Europese Commissie aan de Raad en het Europees Parlement onder de titel "De grotere Europese nabuurschap: een nieuw kader voor de betrekkingen met de oostelijke en zuidelijke buurlanden" (COM(2003)0104), haar strategisch document over het Europees nabuurschapsbeleid (COM(2004)0373), haar voorstel van verordening van het Europees Parlement en de Raad houdende algemene bepalingen tot invoering van een Europees nabuurschaps- en partnerschapsinstrument (COM(2004)0628), haar mededeling aan de Raad over haar voorstellen voor actieplannen in het kader van het Europees nabuurschapsbeleid (COM(2004)0795) en de actieplannen voor de verschillende landen, en haar mededeling over de versterking van het Europees nabuurschapsbeleid (COM(2006)0726),

–   gezien de politieke prioriteiten van de Europese voorzitter van de Euromediterrane parlementaire vergadering, uitgesproken op 21 april 2005, te weten intensievere dialoog over de rechten van de mens met de parlementen van de partnerlanden,

–   gezien de resoluties van de Euromediterrane parlementaire vergadering, aangenomen op 21 november 2005 in Rabat en 27 maart 2006 in Brussel,

–   gezien de rapporten over de ontwikkeling van de menselijke samenleving in de Arabische wereld, die het ontwikkelingsprogramma van de Verenigde Naties (UNDP) gepubliceerd heeft in 2002, 2003 en 2005, met name dat van 2004 "Naar vrijheid in de Arabische wereld",

–   onder verwijzing naar zijn vroegere resoluties over het mediterraan beleid van de Europese Unie, en heel in het bijzonder die van 12 februari 2004 over het initiatief om de beleidsvoering van de Europese Unie voor de rechten van de mens en de democratisering een nieuwe impuls te geven, in samenwerking met de partnerlanden van het Middellandse Zeegebied, het vijfjarig werkprogramma dat op de Euro‑mediterrane top van Barcelona op 28 november 2005 goedgekeurd is, en zijn resolutie van 27 oktober 2005 over een nieuwe benadering van het proces van Barcelona[1],

–   gezien het Handvest van de Verenigde Naties en de Universele Verklaring van de rechten van de mens,

–   gelet op artikel 45 van zijn Reglement,

–   gezien het verslag van de Commissie buitenlandse zaken (A6-0127/2007),

A. overwegende dat het begrip Arabische eigen aard als bindmiddel voor de identiteit een gemeenschappelijk kenmerk blijkt - en als zodanig opgeëist wordt - voor de volkeren en staten van een uitgebreid geografisch gebied dat zich van de Magreb tot de Perzische Golf en over de Masjrek en het Nabije Oosten uitstrekt,

B.  overwegende dat de Arabische eigen aard wel in uiteenlopende reële contexten te voorschijn komt, zowel in politiek (monarchieën, Arabische republieken, en zelfs in de staat Israel) als in godsdienstig (soennitische moslims, met inbegrip van de wahhabieten, alevieten, druzen en sjiieten, christenen van verschillende obediënties) en sociaal opzicht (grote steden, plattelandsgebieden, bergstreken, nomadische volkeren), maar over de grenzen heen gemeenschappelijke kenmerken vertoont,

C. overwegende dat de Europese visie op de Arabische wereld over het algemeen beperkt blijft tot een benadering die van bilaterale betrekkingen tussen staten uitgaat, of zelfs van subregionale betrekkingen, en dat de algemene strategie van de Europese Unie tegenover de Arabische wereld een nieuwe impuls moet krijgen, met inachtneming van niet alleen de bestaande regionale organisaties (Arabische liga, samenwerkingsraad van de Golfstaten, Unie van de Arabische Magreb) en de bestaande instrumenten en structuren (Euromed, Meda-programma, associatie-overeenkomsten, Europees nabuurschapsbeleid), maar ook door sterkere steun voor andere als overheidsinstanties in de regio,

D. overwegende dat de strategie tegenover de Arabische wereld, die de hoge vertegenwoordiger van de Europese Unie in 2003 voorgesteld heeft, in zeer ruime mate voortgekomen is uit de gevaren en dreigingen die na de terreuraanslagen van 11 september 2001 opgedoken zijn,

E.  overwegende dat er in Europa thans een beter en diepgaander begrip van de rijkgeschakeerde samenleving en culturele verscheidenheid van de Arabische wereld nodig is om de afstand tussen de beide zijden van de Middellandse Zee te overbruggen, het integratiebeleid in de lidstaten van de EU te verbeteren en een einde te maken aan de stereotypen en vooroordelen,

F.  overwegende dat de ingrijpende veranderingen als gevolg van het einde van de koude oorlog en de bipolaire wereldorde tegelijk de emancipatorische verzuchtingen in de Arabische samenlevingen aangemoedigd hebben, en de ambities van sommige Arabische regeringen en economische en sociale krachten om actief aan de beweging in de richting van mondialisering en multipolariteit deel te nemen,

G. overwegende dat het maatschappelijk middenveld en de levende krachten die in de Arabische wereld lange tijd onderdrukt zijn, hoe langer hoe meer hun stem verheffen en meer luisterbereidheid en verantwoordelijkheid en een grotere politieke rol eisen,

H. overwegende dat een aantal intellectuelen zich in hun geschriften over de kwestie uitgelaten hebben, meer in het bijzonder Samir Kassir in zijn Considérations sur le malheur du monde arabe (overwegingen over de kwaal van de Arabische wereld) of Guy Sorman in Les enfants de Rifaa (de kinderen van Rifaa),

I.   overwegende dat eerdere experimenten met een "Arabische renaissance", begrepen in de zin van hervormingspogingen, over het algemeen op mislukking uitgelopen zijn en dat het staatsnationalisme een bijzonder sterke rem voor alle projecten om de Arabische eenheid tot stand te brengen betekent,

J.   overwegende dat de slotverklaring van de top van de Raad van de Arabische Liga van 23 en 24 mei 2004 in Tunis onder andere de toezegging herhaalt om de hervorming en modernisering van haar lidstaten aan te vatten middels bestendiging van het democratisch bestel en politieke participatie,

K. overwegende dat het in het gemeenschappelijk belang van de Arabische landen en hun Europese partners is dat er politieke, economische en sociale hervormingen op gang komen die de samenwerking, stabiliteit, democratisering, optrekking van de levensstandaard en vermindering van de sociale ongelijkheid in heel het gebied een nieuwe dynamiek geven,

L.  overwegende dat alleen de vooruitgang in de politieke en economische liberalisering en de vooruitgang in de eerbied voor de mensenrechten, sociale rechten en in het onderwijs de stabiliteit van de Arabische landen zullen helpen verbeteren, terwijl stilstand geen enkele waarborg voor daadwerkelijke stabiliteit biedt,

M. overwegende dat de bijdragen van de Verenigde Naties en meer in het bijzonder de aanbevelingen van de groep op hoog niveau van de alliantie van beschavingen en het ontwikkelingsprogramma (UNPD) in de loop van de laatste jaren, die zo dicht mogelijk bij de verschillende onderdelen van de Arabische samenlevingen aansluiten, alleen nog maar op omzetting in concrete en reële beleidsvoering wachten,

N. overwegende dat de betrekkingen van Europa met de autoriteiten van de betrokken landen te lang uitsluitend op het nastreven van stabiliteit en strategische partnerschappen gebaseerd waren, zonder rekening te houden met de eerbiediging van de universele mensenrechten door de bewuste autoriteiten, en aldus het streven van de organisaties van het maatschappelijk middenveld om de diverse samenlevingen van binnenuit te hervormen, ondermijnd hebben

O. overwegende dat het belangrijk is om een kader te creëren waarin de dialoog tussen de diverse onderdelen van de Arabische samenlevingen vrijelijk en openlijk kan plaatsvinden zodat er van binnenuit een daadwerkelijk hervormingsproces op gang kan komen,

P.  overwegende dat het Arabisch handvest van de rechten van de mens, dat in 1994 goedgekeurd is, een uiting van het streven is om de eerbiediging van de mensenrechten in de Arabische wereld te waarborgen, maar dat een aantal van de bepalingen spijtig genoeg zo geformuleerd zijn dat ze ruimte voor vrije interpretatie laten,

Q. overwegende dat de beweging ter verdediging van de Arabische eigenheid, zoals door haar oprichters geconcipieerd, een project is dat onder andere de secularisering van de samenleving tot doel heeft ; dat de huidige werkwijzen van de politieke islam geen doeltreffende antwoorden voor de problemen van de politieke hervorming lijken aan te dragen ; ongerust over het feit dat het stagneren van de politieke hervorming de radicale islambeweging en haar uitingen van haat tegen de joden schraagt, en overwegende dat matiging van de islambeweging afhankelijk is van de stevigheid van het institutioneel kader waarin ze optreedt en de kansen die het biedt om invloed op de beleidsvorming uit te oefenen,

1.  is ervan overtuigd dat de Arabische identiteit allerminst onverzoenbaar is met het begrip moderniteit noch met ernstige hervormingen en denkt dat de onmacht die aan de basis van het gevoel van "Arabische kwaal" ligt in een vernieuwd partnerschap overwonnen kan worden, dat op begrip, wederzijds vertrouwen, eerbied voor de sociale en kulturele gebruiken en geloofwaardigheid van de tegenpartij berust; wijst erop dat de verwestersing van de Arabische samenlevingen niet de enige weg naar dat doel is en dat democratie, mensenrechten en de rechtstaat universele waarden zijn die door een zeer groot aantal islamitische autoriteiten en regeringen als met de islam verenigbaar verklaard zijn;

2.  verheugt zich over de mededeling van de Commissie over het versterken van het Europees nabuurschapsbeleid ; beschouwt het Europees nabuurschapsbeleid als een cruciaal instrument om hervormingen in de zuidelijk en oostelijke buurlanden van de EU te stimuleren ; spreekt zijn teleurstelling over het voorgesteld bedrag voor het financieringsinstrument voor goed bestuur uit, dat zijns inziens opgetrokken moet worden om de doelmatigheid te verzekeren ;

3.  denkt, gezien de inherente beperkingen van de bilaterale en ad hoc-strategieën die de Europese Unie de laatste tientallen jaren tegenover haar partnerlanden gevolgd heeft, dat haar partnerschap en dat van haar lidstaten met de Arabische wereld in haar geheel, naar aanleiding van de rationalisering van haar buitenlandse beleidsvoering een nieuwe stimulans verdient, met duidelijke omlijning van zeer specifieke samenwerkingsterreinen en in overleg met de bestaande politieke structuren zoals de Arabische liga of de samenwerkingsraad van de Golfstaten, of zelfs de Unie van de Arabische Magreb als ze tot nieuw leven gewekt zou worden; onderstreept dat de verbintenissen tegenover maatschappelijke organisaties en hervormingsbewegingen deel moeten uitmaken van de inspanningen op regionaal niveau, naast een speciale samenwerking, vooral met de politieke organisaties die zich met vreedzame acties inzetten voor democratie,

4. wijst erop dat de zwakke punten in het hervormingsproces in de Arabische wereld ook aan de problemen en geschillen tussen bepaalde Arabische landen te wijten zijn ; is van oordeel dat de EU alles in het werk moet stellen om de politieke en economische integratie van de Arabische landen te vergemakkelijken; wijst erop dat de EU om echt invloed te kunnen uitoefenen geen superieure houding mag aannemen noch de indruk mag geven anderen de les te lezen, en van de Europees-Arabische dialoog veeleer een echte dialoog tussen gelijken moet maken;

5.  meent dat de Europees-Arabische relatie de noodzakelijke strijd tegen het terrorisme moet omvatten, maar dat het voor de doelmatigheid en inhoud van de relatie van essentieel belang is dat de strijd niet een reeks andere onderwerpen van gemeenschappelijk belang overschaduwt of afremt, meer bepaald en vooral economische en sociale ontwikkeling, werkgelegenheid, degelijke zorg voor de staatszaken, zonder de strijd tegen de corruptie te vergeten, de ontwikkeling en bestendiging van een daadwerkelijk en sterk maatschappelijk middenveld als stuwende kracht voor verbeteringen in het demokratisch bestel en meer verdraagzaamheid, de strijd voor de gelijkheid van man en vrouw, behoud van het wereldcultuurgoed, interkulturele dialoog, goed bestuur, vrije en eerlijke media, politieke inspraak en verdediging van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, godsdienst- en gewetensvrijheid, vrijheid van meningsuiting en vergadering, strijd tegen foltering en afschaffing van de doodstraf, en afwijzing van onverdraagzaamheid en fundamentalisme, om uiteindelijk een echt gebied van vrede en gedeelde welvaart te kunnen opbouwen;

6.  verzoekt de Arabische landen om alle vormen van rechteloosheid te bestrijden en een mechanisme voor overgangsrechtspraak in het leven te roepen om de slachtoffers van ernstige schendingen van de mensenrechten gerechtigheid te laten wedervaren en de daders van de misdrijven voor de rechter te brengen; verzoekt in dezelfde zin de Arabische landen om het Statuut van Rome te ratificeren, dat het Internationaal Strafhof opricht, en het internationaal verdrag inzake verdwijningen met aanwending van geweld te ondertekenen;

7.  verheugt zich over het feit dat er mogelijkheden tot dialoog tussen de Europese Unie en de Arabische wereld bestaan, en over de talrijke samenwerkingsprojecten en -initiatieven die via het proces van Barcelona worden ingezet, het strategisch partnerschap voor het Middellandse Zeegebied en het Midden-Oosten, en de samenwerking met de Samenwerkingsraad van de Arabische Golfstaten;

8.  wijst op de rol van de Euro-mediterrane Parlementaire Vergadering als democratische instantie waar parlementsleden van de beide zijden van de Middellandse Zee rond de drie pijlers van het proces van Barcelona verenigd zijn; dringt aan op een bijzondere versterking van de samenwerking tussen de Euro-mediterrane Parlementaire Vergadering, de Commissie en de Raad van de Europese Unie; bevestigt andermaal de bereidheid en de wil van de Euro-mediterrane Parlementaire Vergadering, in haar hoedanigheid van parlementaire instelling van het proces van Barcelona, om haar bijdrage te leveren voor de oplossing van het Israëlisch-Palestijns conflict;

9.  acht het noodzakelijk om in een later stadium de derde pijler van het proces van Barcelona te versterken, te weten menselijke en sociale samenwerking, om stereotypen en misverstanden te overwinnen die een oprechte en diepe toenadering tussen de volkeren aan de beide zijden van de Middellandse Zee in de weg staan; verzoekt de medewerkers van het Euro-mediterraan partnerschap, vooral de regeringen, om het werk van de Euro-mediterrane stichting Anna Lindh voor de dialoog tussen de culturen te steunen door haar aanzienlijke middelen te verlenen om haar net van netwerken te bestendigen, waar meer dan 1200 organisaties en verenigingen toe behoren die zich in hun samenleving voor de dialoog inzetten;

10. doet een beroep op de EU en haar lidstaten en op de gehele internationale gemeenschap om evenwichtige betrekkingen met de landen in de regio op te bouwen; wijst erop dat elke vorm van unilaterale ondersteuning en meer uitgesproken veroordeling van bepaalde staten in vergelijking met andere in polarisatie kan resulteren, die de reeds zeer ingewikkelde situatie in de Arabische wereld nog gecompliceerder dreigt te maken;

11. is van oordeel dat inspanningen om nieuwe onderhandelingen met de Arabische wereld te openen geen personen, organisaties en staten moeten omvatten die terroristische activiteiten goedkeuren en het legaal bestaansrecht van de staat Israël ontkennen;

12. stelt vast dat Europa in het Israëlisch-Arabisch conflict dikwijls als partijdig gezien wordt en dat elke uitbouw van de Europees-Arabische betrekkingen afhangt van de energie en het talent waarmee Europa zijn plicht en historische verantwoordelijkheid tegenover de staat Israël en het joodse volk in overeenstemming weet te brengen met zijn verantwoordelijkheid om een actievere en doelmatiger rol te spelen om de naleving van het internationaal en humanitair recht beter te waarborgen en tot een duurzame beslechting van het conflict te komen, en meer in het bijzonder tot de oprichting van een Palestijnse staat die in vrede en veiligheid naast de staat Israël bestaat;

13. ziet in dat één van de zwakke punten in de Euro-Arabische dialoog het gebrek aan legitimiteit is dat de Arabische politieke gesprekspartners soms in eigen land ondervinden, vooral door hun povere prestaties op democratisch, economisch en sociaal vlak;

14. vraagt dan ook dat Europa ook goed zichtbare politieke steun verleent aan de krachten die in de samenleving, het godsdienstig en verenigingsleven aanwezig zijn, vooral de politieke organisaties die zich met vreedzame acties inzetten voor democratie, met uitzondering van de sektarische krachten maar zo nodig met inbegrip van de gematigde islambeweging en seculiere bewegingen, die door Europa tot deelname aan het democratisch proces aangemoedigd zijn, waarbij Europa een smalle middenweg tussen zijn eigen cultureel bepaalde zienswijzen en een pragmatische politieke houding heeft moeten vinden; is van mening dat het welslagen van de steun in grote mate van een gedegen begrip van de politieke en sociale structuren en ontwikkelingen afhangt, en van het vermogen om in overeenstemming met de plaatselijke politieke dynamiek te handelen; denkt dat er om de interculturele dialoog weer op gang te brengen bevestiging van een gemeenschappelijke en universele humanistische noemer nodig is die de dogma's en begrenzingen van de eigen leefwereld overstijgt, volgens het voorstel van dialoog tussen de beschavingen en alle overeenkomstige initiatieven van de Verenigde Naties;

15. stelt dan ook met beslistheid dat de Europese Unie een uitgebreide culturele dialoog moet voeren en haar referentiewaarden bij haar Arabische gesprekspartners moet aanbevelen (rechtstaat, rechten van de mens, democratie, enz.), rekening houdend met de uiteenlopende culturele en politieke opvattingen;

16. stelt vast dat de vooruitgang in de liberalisering van het interarabisch handelsverkeer en de uitbouw van de privé sector gering is; vraagt de Europese Commissie en de Raad om de duurzame en rechtvaardige ontwikkeling van de Arabische landen met veel ruimere inspanningen aan te moedigen om de ongelijkheden te verminderen door steun te geven voor structurele en sociale vormen van beleidsvoering die de sociaal schadelijke uitwerkingen van economische hervormingen beperken ; steunt de economische integratie van de Arabische landen, vooral op markten van essentieel belang als energie of telecommunicatie, om een ontwikkelingsdynamiek op gang te brengen die gunstig op andere sectoren inwerkt, en tegelijk parallelle beleidsvormen uit te werken om hervormingen te stimuleren die aan duidelijk omschreven en begrensde technische en politieke voorwaarden gebonden zijn; wijst nadrukkelijk op het streven om een Euro‑mediterrane vrijhandelszone op te richten en op de Overeenkomst van Agadir, die de interregionale handel bevordert ; kijkt met ongeduld naar de vrijhandelsovereenkomst tussen de EU en de Samenwerkingsraad van de Golfstaten uit ;

17. stelt vast dat voor de politieke hervormingen en de vooruitgang in de richting van de democratie de situatie in de verschillende onderdelen van de Arabische wereld zeer uiteenlopend is en dat er dus geen uniforme modellen opgelegd mogen worden ;

18. wenst dat de Arabische landen die het nog niet gedaan hebben, zich meer inzetten voor de godsdienstvrijheid en het recht van personen en gemeenschappen om vrij hun overtuigingen en geloof te belijden ; de ervaringen van de miljoenen moslims die in Europa wonen, zouden de Arabische landen moeten helpen om op hun eigen grondgebied het onveranderlijk princiep van de internationale betrekkingen toe te passen dat de wederkerigheid vertegenwoordigt

19. onderstreept dat de steun voor de ontwikkeling van het maatschappelijk middenveld en de eerbiediging van de grondrechten, vooral in de zin van vrijheid van meningsuiting en godsdienst, niet te verwarren is met keuze van regimes of selectiemethoden voor de leiders; onderstreept dat de ontwikkelingen in de regio begeleid moeten worden met eerbiediging van de wil van de volkeren en inachtneming van de culturele, historische en politieke verschillen ; wijst erop dat de wilsuitingen van de volkeren kunnen verschillen van wat in Europa toelaatbaar geacht wordt, en dat daarom elke poging om ze in overeenstemming met Europese modellen te brengen, contraproductief kan blijken ; onderstreept tenslotte dat de veranderingen om legitiem te zijn, door de volkeren goedgekeurd en gedragen moeten worden ;

20. hoopt vooral op een toenemende bewustwording van de rol van de vrouw en haar emancipatie in het politiek en maatschappelijk leven;

21. dringt er bij de Arabische Liga op aan om sommige bepalingen van het Arabisch handvest van de rechten van de mens te herzien en te verduidelijken, en mechanismen te ontwikkelen die het mogelijk maken om de naleving van de bepalingen van het handvest in de ondertekenende landen te controleren;

22. wijst erop dat versterking van de democratie en de rechtstaat en eerbiediging van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden tot de eigen doelstellingen van het buitenlands beleid van de Unie behoren en dat het dan ook juist en consequent is om een ambitieus mensenrechtenbeleid te voeren, dat van naleving van de clausule voor mensenrechten en democratie in de overeenkomsten uitgaat, en van gestructureerde en gedegen politieke dialoog over het onderwerp ; herinnert er ook aan dat de Arabische landen het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten hebben geratificeerd en er zich daarmee toe verbonden hebben om zelf die rechten te eerbiedigen;

23. vraagt de Europese Commissie om in de Arabische wereld de principiële eerbied voor de rechtstaat en het streven naar rechtshervorming aan te moedigen, die doorgevoerd zou moeten worden in de geest en volgens de waarden die uit het universeel stelsel van de rechten van de mens af te leiden zijn - een politieke hervorming die oppositiewerk een rechtsgrondslag geeft, en wel door van de bestaande instellingen uit te gaan zonder abrupte koersveranderingen teweeg te brengen, in de lijn van de actieplannen voor het Europees nabuurschapsbeleid en de besluiten in het kader van het proces van Barcelona; moedigt de Commissie aan om alle mogelijkheden van het Europees initiatief voor democratie en mensenrechten te benutten om het maatschappelijk middenveld en de politieke hervormingsbewegingen in de regio te ondersteunen;

24. vraagt de Commissie dan ook om de nodige steun te verlenen aan alle onderdelen van de hervormingsbeweging in de Arabische wereld, evenzeer bij de overheid als in het maatschappelijk middenveld, en steun te verlenen voor de oprichting van gemeenschappelijke Arabische instellingen, vooral parlementaire ; en tevens om met de Arabische Liga een officieel mechanisme voor regelmatige raadpleging en vervolgacties op het hoogste niveau op te zetten, en in bijkomende orde op alle terreinen van gemeenschappelijk belang; dringt aan op regelmatige topconferenties tussen de Europese Unie en de Arabische Liga om agenda's op te stellen en gezamenlijke projecten uit te werken;

25. stelt het belang van de nieuwe media vast en moedigt hun rol aan in de verspreiding van de democratische waarden in de Arabische wereld en de totstandbrenging van een panarabische openbare ruimte, gekenmerkt door debat en confrontatie van ideeën en meningen; onderstreept daarbij dat er met uitzending van de Euronews-programma's in het Arabisch en Perzisch begonnen moet worden ;

26. doet een beroep op de Commissie, de Raad en de lidstaten om de uitwisseling van studenten, leraars, academici en onderzoekers tussen de EU en de Arabische landen aan te moedigen en die uitwisseling met een aangepaste en soepeler visumregeling te vergemakkelijken;

27. verzoekt de Commissie om met alle mogelijke middelen het universitair en wetenschappelijk onderzoek in de Arabische wereld te stimuleren en steun te verlenen voor een ambitieus publicatiebeleid, om de uitgave, publicatie en vertaling van wetenschappelijk en literair werk tegen betaalbare prijzen voor iedereen te ontwikkelen;

28. verzoekt de Commissie om initiatieven voor de strijd tegen corruptie in de Arabische wereld te steunen, meer in het bijzonder de invoering van duidelijke regels voor de benoeming van ambtenaren;

29. is van mening dat, zoals in het recent geval van de Conferentie van Parijs III over Libanon, financiële hulp van de Europese Unie het beste instrument kan zijn om duidelijke aanwezigheid van de Unie en haar lidstaten te verzekeren, aan de hand van strategische en voorwaardelijke steun voor hervormingen in de Arabische wereld, met eerbiediging van de bestaande overeenkomsten en de politieke realiteit van elk land of gebied ;

30. verzoekt zijn Voorzitter om deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Europese Commissie, de Arabische liga, de samenwerkingsraad van de Golfstaten, en de regeringen en parlementen van de Arabische landen.

  • [1]  PB C 272 E van 9.11.2006, blz. 454.

TOELICHTING

Hervormingen in de Arabische wereld en de rol van de Europese Unie: aanmoedigen, toezeggingen verkrijgen, begeleiden

De Libanese intellectueel en politieke journalist Samir Kassir heeft kort voordat hij in juni 2005 slachtoffer van een ongelukkige moordaanslag geworden is, een werkje gepubliceerd dat hoopgevend is, duidelijk uitgesproken en compromisloos: Considérations sur le malheur arabe (beschouwingen over de Arabische kwaal). Het is maar al te duidelijk dat er een Arabische kwaal bestaat. Ze straalt op elk van de landen van de grote Arabische gemeenschap af en is voelbaar in haar interne organisatie en relaties met de buitenwereld, meer in het bijzonder de Europese Unie, haar belangrijkste en naaste partner en buur.

We moeten eerst de stand van zaken beschrijven door de positie van de Arabische wereld vandaag tegenover de internationale gemeenschap en de Europese Unie te ontleden. Vervolgens gaat het om de vraag of er echt wel een Arabische gemeenschap bestaat, en eventueel hoe haar afbakening en werking beter omschreven kunnen worden. Pas dan kan er eventueel sprake zijn van een eventuele strategie voor Europese steunverlening aan de Arabische wereld en de Arabische samenlevingen.

1.  De Arabische wereld tegenover de internationale gemeenschap en de Europese Unie

Er is een zekere dubbelzinnigheid in de manier waarop Arabieren van zichzelf en hun gemeenschap spreken. Met woorden wordt er dikwijls van de Arabische eenheid gesproken, maar tot nader order blijven de Arabische staten elk voor zich helemaal alleen heer en meester over hun diplomatie en buitenlandse beleidsvoering. De Arabische eenheid is voor sommigen namelijk op de allereerste plaats een cultureel streefdoel.

Toch zijn de aanwezigheid en invloed van de Arabische wereld op internationaal vlak niet weg te denken. En het is duidelijk dat er tegenwoordig een Arabische publieke opinie bestaat die voor een groot deel door gemeenschappelijke media beïnvloed wordt. Het is wel degelijk vanuit die realiteit dat de visie van de Europese Unie op de Arabische wereld begrepen moet worden.

1.1.      Aanwezigheid van de Arabische wereld op het internationaal forum

De aanwezigheid neemt hoofdzakelijk 2 vormen aan: de Liga van Arabische staten en haar werkzaamheden, en op gezette tijden besloten vergaderingen die tot de Arabische staten beperkt blijven.

De Arabische Liga is in 1945 door 6 landen opgericht, waar zich vervolgens nog binnen de 3 maanden Jemen bij aangesloten heeft. Op dit ogenblik omvat ze, met de Palestijnse autoriteit, 22 landen. Het is de oudste van de regionale organisaties die sinds de oprichting van de Verenigde Naties ontstaan zijn. De staatshoofden van de Arabische landen komen 1 maal per jaar bijeen, de raad van ministers 2 maal. Besluiten worden eenstemmig genomen. Naast de raad van staatshoofden hebben ook de defensieraad en de economische raad aan belang gewonnen. De secretaris-generaal, die voor 5 jaar verkozen wordt en een hernieuwbaar mandaat vervult, leidt de werkzaamheden van de liga en haar permanente commissies en speelt een diplomatieke rol door de invloed die hij kan uitoefenen.

De Arabische Liga wordt internationaal erkend. De Europese Unie en haar lidstaten ontvangen de secretaris-generaal en brengen hem bezoeken. Secretaris-generaal Amr Moessa heeft in februari 2006 de Europese instellingen in Brussel, en meer in het bijzonder het Europees Parlement bezocht. De Arabische liga wordt dikwijls als overblijfsel van de koude oorlog beschouwd, maar het is een feit dat haar huidige leiders erin geslaagd zijn om haar imago te veranderen, geloofwaardiger te maken en betere legitimiteit te geven in de grote vraagstukken waar de Arabische wereld mee begaan is en zich zorgen over maakt, op de eerste plaats de conflicten en het gebrek aan stabiliteit in het Nabije Oosten.

De grote momenten in het gemeenschappelijk leven van de Arabische wereld zijn trouwens de conferenties van de staatshoofden. Ze worden door de liga georganiseerd maar niet gestuurd. De conferenties brengen dikwijls de bijzonder diepe verdeeldheid aan het licht die in de Arabische gemeenschap heerst.

Onder de meest opmerkelijke conferenties zijn die van 1964, die de Palestijnse bevrijdingsbeweging PLO opgericht heeft, die van 1976, die de PLO als volwaardig lid van de liga opgenomen heeft, die van 1978, die Egypte uit de liga stoot wegens de akkoorden van Camp David en besluit om de zetel uit Kaïro te verhuizen. In 1982 wordt in Fez in Marokko de eerste Arabische topconferentie gehouden die het Israëlisch-Palestijns probleem uit politiek oogpunt bespreekt, en in het vooruitzicht dat er op een gegeven ogenblik onderhandelingen aangevat zullen worden. In 1990 wordt Egypte opnieuw in de liga opgenomen en de zetel opnieuw naar Kairo overgebracht.

In januari 2004 vindt in Sana'a de 1ste Arabische topconferentie plaats die aan de democratie en de rechten van de mens gewijd is. In maart van hetzelfde jaar neemt de secretaris-generaal het initiatief om een belangrijk document te publiceren: de oorzaken van de Arabische hervormingsbeweging - zienswijzen en uitvoering. Het gemeenschappelijk defensiepact dat in de regels van de Arabische liga vervat is, is nooit in werking gesteld, noch tijdens de Suez-crisis noch bij ook maar één enkele van de oorlogen tussen Israël en de Arabische landen.

Er mag niet over het hoofd gezien worden dat er een Arabisch handvest van de rechten van de mens bestaat, dat in 1994 aangenomen is, maar ook niet dat zijn belangrijke bijwerking in 2003 een betekenisvol feit is en een reële steun voor de democratische krachten in de Arabische landen betekent.

De Arabische landen streven ernaar om hun stemgedrag bij de Verenigde Naties tot overeenstemming te brengen, maar dat is een doelstelling waar ze dikwijls ver van verwijderd blijven.

1.2. De Europese Unie en de Arabische wereld

De redevoeringen van de verantwoordelijken van de Europese Unie hebben het dikwijls over "de Arabische wereld", terwijl het geen verwondering wekt dat wendingen als "de Arabische natie" of "de Arabische eenheid" zo goed als nooit voorkomen.

In werkelijkheid onderhouden wij louter protocolaire en zeer afstandelijke relaties met de Arabische Liga en haar secretaris-generaal, die nooit door concrete beleidsvoering gevolgd worden.

Dat maakt dat de praktische beleidsvoering van de Europese Unie in de rechtstreekse betrekkingen van elk van de lidstaten met elk Arabisch land afzonderlijk plaatsvindt. De Arabische wereld ligt voor ons volledig uiteen. We zijn vertrouwd met de Maghreb, maar omdat de Unie van de Arabische Maghreb volkomen op de achtergrond geraakt is, zijn het de bilaterale betrekkingen die het beeld volledig beheersen. Irak, Syrië, Libanon en het Arabisch schiereiland worden door ons met verschillende maatstaven behandeld.

Wel is er vanwege de Europese Unie een constante en toenemende bereidheid te merken - althans in de opeenvolgende strategische documenten van de laatste jaren - om de regionale en subregionale integratiebewegingen in de Arabische wereld aan te moedigen. Dat gebeurt in de procedures van het proces van Barcelona of door middel van het Meda-programma, en nu ook door het nieuw financieel hulpmiddel voor het nabuurschapsbeleid, waarmee de Europese Unie horizontale en grensoverschrijdende zuid-zuid-projecten probeert te stimuleren. Hetzelfde geldt voor de uitbouw van de relaties, vooral de economische, van de Europese Unie met de samenwerkingsraad van de Golfstaten.

Het voornaamste probleem blijft de cultuurgebonden en dikwijls etnocentrische benadering waarmee de Europese Unie het hervormingstreven probeert aan te moedigen. De onderliggende doelstellingen van haar werkwijze zijn volstrekt lofwaardig en over het algemeen onaanvechtbaar: uitbouw van democratie en zorgvuldige behandeling van de staatszaken, verdediging en eerbiediging van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, politieke stabiliteit op nationaal en regionaal vlak in het belang van succesvolle samenwerking, bestuurbare economische ontwikkeling en gedeelde welvaart. Maar er moet op gelet worden dat de technische en politieke voorwaarden, die op zich rechtmatig zijn en het stimulerend beleid voor hervormingen begeleiden, niet tot absolute condities verworden die blind aangewend worden en de mechanismen van de machtsuitoefening aantasten zonder rekening te houden met culturen en rechtmatigheidsopvattingen die van de onze verschillen en op lange termijn hinderlijk blijken.

2.  Bestaat er een echte Arabische gemeenschap?

2.1.    Geschiedenis, hervormingspogingen en verankering van de verschillende vormen van nationale autonomie

Volgens Samir Kassir is de geschiedenis van de Arabische wereld als opeenhoping van culturele verschillen te begrijpen, zodat het historisch erfgoed vandaag soms nog als referentiepunt en rechtvaardiging voor denkwijzen dient die onderling volkomen tegengesteld zijn. Het is bekend hoezeer de Arabische wereld gekenmerkt wordt door grote verdeeldheid, die voortdurend weer de kop opsteekt, ondanks het streven en de pogingen - utopisch of realistisch - in de richting van volledige of gedeeltelijke eenheid in de jongste geschiedenis: de Syrisch-Egyptische eenheid (Verenigde Arabische republiek), de Unie van de Arabische Maghreb, de commissie voor Arabische economische eenheid van 1957, de streefdoelen van de Baath-partij, de droombeelden van Libië. Het nationalisme heeft, als enig echt richtpunt voor elk hervormingstreven, lange tijd de wind in de zeilen gehad, ten nadele van de interarabische betrekkingen of benadrukking van de Arabische identiteit, die veeleer als rem gezien werden.

Maar het ziet ernaar uit dat een zekere eigen Arabische aard, die in uiteenlopende reële situaties tot uiting komt en als bindmiddel voor de identiteit begrepen en door eigen wetmatigheden geleid wordt, een gemeenschappelijke kentrek van de Arabische volkeren en bevolkingsgroepen van heel het aardrijkskundig gebied vormt dat zich van de Maghreb tot Irak uitstrekt. Die Arabische eigen aard, over het algemeen vooral als cultureel gegeven beschouwd, wordt hoe langer hoe meer als politiek hulpmiddel benadrukt door het opkomend maatschappelijk middenveld, zoals bvb blijkt uit de oprichting van moderne media die actieve bijdragen tot het ontstaan van een panarabische openbare ruimte leveren, of ook de uitstekende jaarlijkse rapporten van het ontwikkelingsprogramma van de Verenigde Naties (UNDP) over de ontwikkelingen in de Arabische wereld, die de weerslag van kritisch en constructief wetenschappelijk inzicht van de Arabische samenlevingen in hun eigen wezen vertegenwoordigen.

2.2.     Uitwisselingen, interacties en universalisering

De vooruitzichten op economische integratie in de Arabische wereld, die lange tijd beperkt of zelfs onbestaand gebleven zijn, winnen tegenwoordig aan dynamiek en de eerste ontwikkelingen zijn bemoedigend. Hoewel het zeer gering blijft, is het interarabisch handelsverkeer de laatste 20 jaar in omvang verdubbeld; ook de uitvoer is toegenomen - afgezien van de olierijkdom, die het aanschijn van de dingen verkleurt - al blijft het industrieel apparaat nog zeer weinig diversificatie vertonen. Er is een overgang van een zeer verticale handelseconomie (sterk overwicht van Europa in het handelsverkeer) naar een begin van subregionalisering te merken: zo gaat 58 % van de uitvoer van de Golfstaten naar andere Golfstaten, en hetzelfde geldt voor 57,2 % van het handelsverkeer van de Maghreblanden.

De vooruitgang op cultureel vlak is duidelijk. Mondialisering en multipolariteit zijn niet aan de Arabische wereld voorbijgegaan. De Arabische samenlevingen geven nu lucht aan hun emancipatiewil en eisen de politieke rol op die hun toekomt. Zonder afbreuk aan de culturele diversiteit te doen, staat het nu vast dat de rechten en waarden die humanistisch geïnspireerd zijn en universele geldigheid hebben in hoe langer hoe ruimere kring aanvaard worden, ook door een groot aantal islamitische gezagsdragers die ze met de islam in overeenstemming verklaren.

3.  Een Europese strategie om de ontwikkelingen in de Arabische wereld te ondersteunen

Er kunnen een aantal hoofdlijnen uitgetekend worden, die het begeleidend ontwerp van politieke resolutie uitvoeriger uiteenzet:

3.1. Ondanks alle nederlagen heeft de 20ste eeuw de Arabische wereld een groot aantal verworvenheden gebracht die de Arabische samenlevingen behulpzaam zijn om in de gang van zaken in de wereld hun stem te laten horen. De Arabische renaissance betekent niet noodzakelijkerwijze verwestersing maar veeleer dat de democratische waarden als gemeenschappelijk erfgoed van de mensheid aanvaard worden. In die zin kan de culturele dialoog voordeel brengen en vruchten afwerpen.

3.2. De hervormingen zijn er zeker op gericht dat de Arabische samenlevingen hun lot in eigen handen nemen, maar het is met die verantwoordelijkheid voor de eigen lotsbestemming dat de hervormingen aangevat moeten worden. Het is helemaal niet de bedoeling om abrupte koersveranderingen teweeg te brengen, wel dat er in verschillende onderdelen van de samenleving autonome en autochtone vormen van dynamiek ontstaan (justitie, bestuursapparaat, onderwijs, hoger onderwijs en onderzoek ...) die van de bestaande instellingen uitgaan en door samenwerkingsprogramma's op gang gebracht en gehouden worden, zoals bvb het Europees nabuurschapsbeleid en de overeenkomstige actieplannen.

3.3. Er zijn dringend inspanningen van beide zijden nodig om een einde aan de dubbelzinnigheden te maken die een cultuurgebonden confrontatielogica in de hand werken, om gewone betrekkingen tussen gewone staten en gewone vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld uit te bouwen. Weliswaar is er van de ene kant geen enkele toegeving op internationale verworvenheden in hun uiteenlopende verschijningsvormen aanvaardbaar, zoals bvb het handvest van de Verenigde Naties of de regels van de Wereldhandelsorganisatie, maar het zou van de kant van Europa van moed getuigen en gezond zijn om een compromis tussen zijn culturele zienswijzen en een pragmatisch politiek optreden te vinden. Zonder ook maar enigszins afbreuk aan de plicht en historische verantwoordelijkheid van Europa tegenover Israël te willen doen, is het duidelijk dat de Euro-Arabische betrekkingen zoveel aan voordelen, geloofwaardigheid en rechtmatigheid winnen als Europa het spectrum van zijn Arabische gesprekspartners verruimt, en meer in het bijzonder zichtbaar aandacht en politieke steun geeft aan de vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld, het verenigingsleven en de godsdienstige instanties, met inbegrip van de niet radicale islambeweging, die het tot deelname aan de democratische geplogenheden aangezet heeft. Zo zou ook een duidelijker onderscheid tussen eerbied voor de rechten van de mens en de vrijheid van meningsuiting - als onaanraakbare universele princiepen - en veranderingen in het verloop van de machtsoverdracht - dat veel sterker aan de plaatselijke geschiedenis en tradities gebonden is - de dialoog ten goede komen.

PROCEDURE

Titel

De hervormingen in de Arabische wereld: de Europese strategie

Procedurenummer

2006/2172(INI)

Commissie ten principale

        Datum bekendmaking toestemming

AFET
6.7.2006

Medeadviserende commissie(s)
  Datum bekendmaking

 

 

 

 

 

Geen advies
  Datum besluit

 

 

 

 

 

Nauwere samenwerking

        Datum bekendmaking

 

 

Rapporteur(s)
  Datum benoeming

Michel Rocard
3.5.2006

 

Vervangen rapporteur(s)

 

 

Behandeling in de commissie

30.01.07

22.03.07

 

 

 

Datum goedkeuring

27.3.07

Uitslag eindstemming

+:

-:

0:

60

5

6

Bij de eindstemming aanwezige leden

Roberta Alma Anastase, Robert Atkins, Christopher Beazley, Panagiotis Beglitis, Bastiaan Belder, Vito Bonsignore, Elmar Brok, Marco Cappato, Simon Coveney, Véronique De Keyser, Giorgos Dimitrakopoulos, Hélène Flautre, Hanna Foltyn-Kubicka, Michael Gahler, Jas Gawronski, Bronisław Geremek, Maciej Marian Giertych, Ana Maria Gomes, Alfred Gomolka, Richard Howitt, Jana Hybášková, Anna Ibrisagic, Jelko Kacin, Ioannis Kasoulides, Helmut Kuhne, Vytautas Landsbergis, Willy Meyer Pleite, Eugen Mihăescu, Francisco José Millán Mon, Philippe Morillon, Pasqualina Napoletano, Baroness Nicholson of Winterbourne, Vural Öger, Ioan Mircea Paşcu, Tobias Pflüger, João de Deus Pinheiro, Bernd Posselt, Michel Rocard, Raül Romeva i Rueda, Libor Rouček, Katrin Saks, José Ignacio Salafranca Sánchez-Neyra, Jacek Saryusz-Wolski, György Schöpflin, Hannes Swoboda, István Szent-Iványi, Antonio Tajani, Charles Tannock, Inese Vaidere,Geoffrey Van Orden, Ari Vatanen, Kristian Vigenin, Josef Zieleniec

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervanger(s)

Laima Liucija Andrikienė, Giulietto Chiesa, Konstantin Dimitrov, Alexandra Dobolyi, Árpád Duka-Zólyomi, Kinga Gál, David Hammerstein Mintz, Milan Horáček, Anneli Jäätteenmäki, Gisela Kallenbach, Tunne Kelam, Evgeni Kirilov, Jaromír Kohlíček, Miloš Koterec, Marios Matsakis, Antonyia Parvanova, Rihards Pīks, Aloyzas Sakalas

Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervanger(s) (art. 178, lid 2)

 

Datum indiening

3.4.2007

 

Opmerkingen (slechts in één taal beschikbaar)